Artikels:
TITEL I. - Hervorming van de structuur van de sociale zekerheid.
HOOFDSTUK I. - Aanpassing van de structuur.
Artikel 1. Artikel 5 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der werknemers, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 5. De Rijksdienst voor sociale zekerheid, opgericht door de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der werknemers, heeft tot taak :
1° de bijdragen van de werkgevers en de werknemers te innen teneinde bij te dragen tot de financiering van de regelingen betreffende :
a) de ziekte- en invaliditeitsuitkeringen;
b) de werkloosheidsuitkeringen;
c) de rust- en overlevingspensioenen;
d) de uitkeringen uit hoofde van arbeidsongevallen en beroepsziekten;
e) de terugbetalingen inzake geneeskundige verzorging;
f) de gezinsbijslagen;
g) de jaarlijkse vakantieuitkeringen;
2° het globaal financieel beheer van de sociale zekerheid te verzekeren en bij te dragen tot de doorzichtigheid en de doeltreffendheid van de financiering ervan.
Te dien einde zorgt de Rijksdienst onder andere voor :
a) het voeren van een gemeenschappelijk thesauriebeheer;
b) het voorleggen aan de Regering, met het oog op de opstelling van de begrotingen en de begrotingscontrole, van een rapport met betrekking tot de ontwikkeling van de ontvangsten en uitgaven, de prioritaire beleidslijnen en de wijze waarop het evenwicht van het stelsel verzekerd kan worden;
c) het opvolgen van het geheel van de inkomsten en uitgaven op grond van de gegevens uitgaande van de betrokken openbare instellingen voor sociale zekerheid;
d) de jaarlijkse verdeling van de opbrengst van de bijdragen, met uitzondering van die betreffende de regeling bedoeld in 1°, g), na aftrek van de voor de bestuurskosten van de Rijksdienst bestemde bedragen, en van de andere inkomsten bedoeld in artikel 22 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers;
e) de evaluatie van het beheer van de niet verdeelde inkomsten en van de reserves bij de regelingen waarvan sprake is onder 1°.
De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, na advies van het beheerscomité, bepalen op welke wijze de niet verdeelde ontvangsten worden beheerd.
De verdeling van de financiële middelen bedoeld in het eerste lid, 2°, d), moet uiterlijk op 15 september van het jaar voorafgaand aan het betrokken begrotingsjaar ter goedkeuring aan de Koning worden voorgelegd. Indien dat niet is gebeurd, stelt de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de voorwaarden en nadere regelen vast volgens welke de bijdragen en de andere inkomsten worden verdeeld.
De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, vaststellen onder welke voorwaarden de in het vorige lid bedoelde verdeling door het beheerscomité kan worden aangepast in de loop van het begrotingsjaar.
De Koning kan, op voorstel of na advies van het beheerscomité, de data, termijnen en procedures met betrekking tot de uitvoering van het eerste lid, 2°, b), c), d) en e), nader bepalen. "
Art.2. De artikelen 8, 19 en 20 van dezelfde wet, worden opgeheven.
Art.3. In de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de instellingen van openbaar nut voor sociale zekerheid en sociale voorzorg wordt een artikel 4ter ingevoegd, luidende :
" Art. 4ter. Voor het uitvoeren van de opdracht bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de sociale zekerheid der werknemers, houdt het beheerscomité van de Rijksdienst voor sociale zekerheid zitting als beheerscomité van de sociale zekerheid. In het beheerscomité van de sociale zekerheid hebben ook zitting :
1° vertegenwoordigers van de overheid die stemgerechtigd zijn en van wie het aantal gelijk is aan de helft van het aantal leden bedoeld in artikel 2, eerste lid, 2°;
2° twee vertegenwoordigers van het Nationaal Intermutualistisch College met raadgevende stem.
De Koning benoemt de vertegenwoordigers van de overheid. Hij benoemt eveneens de vertegenwoordigers van het Nationaal Intermutualistisch College, op voordracht van dit laatste. Hij kan plaatsvervangende leden benoemen. "
Art.4. In dezelfde wet wordt een artikel 8ter ingevoegd, luidende :
" Art. 8ter. Bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid wordt een Comité voor advies opgericht, samengesteld uit de leidend ambtenaren van de betrokken openbare instellingen voor sociale zekerheid of hun vertegenwoordigers alsmede uit de secretaris-generaal van het Ministerie van Sociale Voorzorg. Het wordt ermee belast het Beheerscomité bij te staan voor de uitvoering van de opdrachten bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van voormelde wet van 27 juni 1969.
De Koning kan de samenstelling van bedoeld Comité voor advies aanvullen en zowel de inhoud als de wijze van uitvoering van zijn opdracht nader bepalen. "
Art.5. In dezelfde wet wordt een artikel 19bis ingevoegd, luidende :
" Art. 19bis. Onverminderd de bepalingen van artikel 19, schrijft het huishoudelijk reglement van het beheerscomité van de Rijksdienst voor sociale zekerheid, voor de uitvoering van de opdrachten bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van voormelde wet van 27 juni 1969, de aanwezigheid voor van ten minste de helft van de vertegenwoordigers van de meest representatieve werkgeversorganisaties, van de meest representatieve werknemersorganisaties en van de vertegenwoordigers van de overheid, om op geldige wijze te beraadslagen of te beslissen.
Bovendien bepaalt het reglement dat de voorstellen slechts kunnen worden goedgekeurd wanneer zij de meerderheid van de stemmen behalen van de leden van het beheerscomité, met inbegrip van de stemmen van alle leden bedoeld in artikel 4ter, 1°.
Bovendien is de pariteitsregel en de verplichting om de pariteit te herstellen tevens van toepassing op de vertegenwoordigers van de overheid. "
HOOFDSTUK II. - Globaal beheer van de sociale zekerheid.
Art.6. Artikel 23, vierde lid, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen voor de sociale zekerheid voor werknemers, wordt vervangen door volgende bepaling :
" In afwijking van de bepalingen van artikel 38, §§ 2 en 3, 1° tot 7°, wordt voor de werkgevers op wie de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, van toepassing is en voor de werknemers die ze tewerkstellen en die onderworpen zijn aan het geheel van de regelingen bedoeld in artikel 21, een globale bijdrage van 37,83 pct. vastgesteld, berekend op basis van het loon van de werknemer waarvan 13,07 pct. wordt gedragen door de werknemer, en 24,76 pct. ten laste is van de werkgever. "
Art.7. In artikel 38 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 2, 1° tot 4°, en § 3, 1° tot 7°, worden de woorden " bestemd voor de " vervangen door de woorden " voor de werknemers onderworpen aan de ";
2° in § 3, 9°, eerste en vijfde lid, worden de woorden " bestemd voor de regeling inzake arbeidsvoorziening en werkloosheid " geschrapt;
3° § 3bis, zevende lid, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" De opbrengst van de loonmatigingsbijdrage wordt aangewend voor de gehele of gedeeltelijke financiering van een of meer regelingen bedoeld in artikel 21. ";
4° § 3bis, negende lid, wordt opgeheven.
Art.8. Artikel 15, § 2, eerste lid, van de wet van 10 juni 1993 tot omzetting van sommige bepalingen van het interprofessioneel akkoord van 9 december 1992, wordt vervangen door volgende bepaling :
" De werkgevers bedoeld in de vorige paragraaf zijn in 1994 een bijdrage verschuldigd van 0,10 pct. voor het tweede kwartaal en 0,05 pct. voor het derde en het vierde kwartaal berekend op grond van het loon van de werknemer, als bedoeld in artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. "
Art.9. De Koning kan, na advies van de Nationale Arbeidsraad, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de geldende wetsbepalingen betreffende de sociale zekerheid van de werknemers vervat in de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, en de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen voor de sociale zekerheid voor werknemers alsmede andere wettelijke bepalingen waarbij naar vernoemde bepalingen wordt verwezen, coördineren, in overeenstemming brengen en vereenvoudigen. De Koning zal bij de Wetgevende Kamers, onmiddellijk indien ze in zitting zijn, zo niet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een ontwerp van wet indienen tot bekrachtiging van de ter uitvoering van dit artikel genomen besluiten.
Art.10. Met uitzondering van artikel 8, treden de artikelen van de huidige titel geheel of ten dele in werking op de datum vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit en uiterlijk op 1 januari 1995.
TITEL II. - Verzekeren van het financieel evenwicht van de sociale zekerheid.
HOOFDSTUK I. - De algemene uitgavennorm.
Art.11. Met het oog op de vrijwaring van het financieel evenwicht van de sociale zekerheid en na advies van de Nationale Arbeidsraad zal de globale reële groei van de uitgaven vanaf 1996 jaarlijks beperkt worden door een bij wet vastgestelde norm die rekening houdt met de invloed van de demografische ontwikkeling, de evolutie van de arbeidsmarkt en de economische groei en die de levensvatbaarheid van het stelsel op korte en middellange termijn verzekert.
HOOFDSTUK II. - De bijzondere uitgavennorm voor de sector gezondheidszorgen.
Art.12. Artikel 25quater, § 1, van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, ingevoegd bij de wet van 15 februari 1993, wordt aangevuld met het volgende lid :
" Wanneer hij de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling van de verzekering voor geneeskundige verzorging goedkeurt, moet de Algemene Raad rekening houden met de bij wet vastgestelde reële groeinorm van de uitgaven voor geneeskundige verzorging. Voor 1995 en 1996 wordt die norm vastgesteld op 1,5 pct. uitgaande van een bedrag van 395 miljard frank voor het begrotigsjaar 1994. "
HOOFDSTUK III. - Toewijzing van de middelen ter financiering van de maatregelen voor de bevordering van de werkgelegenheid en voor de vrijwaring van het concurrentievermogen.
Art.13. De opbrengsten die voortvloeien uit de verhogingen van de accijnzen zoals vastgesteld in het koninklijk besluit van 21 december 1993 tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 december 1992 betreffende het fiscaal stelsel van gefabriceerde tabak, en in het koninklijk besluit van 21 december 1993 betreffende het accijnsstelsel van mineralen, alsmede de opbrengst van de verhoging van het normaal B.T.W.-tarief vastgelegd in het koninklijk besluit van 24 december 1993 tot wijziging van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven, worden (voor de jaren 1994 en 1995) ten belope van 3 000 miljoen frank toegewezen aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid voor de plaatselijke en provinciale overheidsdiensten ter financiering van de veiligheidscontracten als bedoeld in artikel 1, § 2quater, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen. <W 1995-12-20/32, art. 86, 005; Inwerkingtreding : 02-01-1996>
Tevens wordt (voor de jaren 1994 en 1995) het saldo van de in het eerste lid bedoelde belastingopbrengsten jaarlijks toegewezen aan het Fonds voor het financieel evenwicht van de sociale zekerheid, bedoeld bij artikel 39bis van de wet van 29 juni 1981 houdende algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, na aftrek van een in bij in Ministerraad overlegd koninklijk besluit vastgesteld bedrag ter financiering van de administratieve omkadering van de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen, als bedoeld in artikel 8 van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. <W 1995-12-20/32, art. 86, 005; Inwerkingtreding : 02-01-1996>
Art.14. De opbrengsten die voortvloeien uit de wijzigingen van het fiscaal regime van roerende en onroerende inkomens zoals vastgesteld in de artikelen 29, 30, 1° en 2°, 31, 35 tot 42 van de programmawet van 24 december 1993, en in de artikelen 1, 21, 22, 40 tot 49 van de wet van 30 maart 1994 tot uitvoering van het globaal plan op het stuk van de fiscaliteit, en in artikel 2, 5°, van het koninklijk besluit van 18 februari 1994 tot wijziging van het KB/WIB 1992 op het stuk van de revalorisatiecoëfficiënt voor kadastrale inkomens en de forfaitaire raming van de anders dan in geld behaalde voordelen van alle aard, worden (voor de jaren 1994 en 1995) toegewezen aan het Fonds voor het financieel evenwicht van de sociale zekerheid, bedoeld bij artikel 39bis van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. <W 1995-12-20/32, art. 87, 005; Inwerkingtreding : 02-01-1996>
Evenwel wordt 10 pct. van de opbrengsten die voortvloeien uit de in het eerste lid bedoelde wijzigingen van het fiscaal regime van roerende en onroerende inkomens (voor de jaren 1994 en 1995) toegewezen aan het Fonds voor het financieel evenwicht in het sociaal statuut der zelfstandigen, bedoeld bij artikel 21bis van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, ingevoegd bij de wet van 6 augustus 1993. <W 1995-12-20/32, art. 87, 005; Inwerkingtreding : 02-01-1996>
Voor de jaren 1994 en 1995 wordt de in het tweede lid vermelde overdracht evenwel verminderd met respectievelijk 400 miljoen frank en 300 miljoen frank.
HOOFDSTUK IV. - Bepalingen inzake de rijkstoelagen.
Art.15. In afwijking van de bepalingen van artikel 26 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, van de bepalingen van artikel 32, §§ 1 en 2, van het koninklijk besluit van 30 juli 1964 houdende de voorwaarden waaronder de toepassing van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen tot de zelfstandigen wordt verruimd, en van de bepalingen van artikel 73, eerste lid, 3° en 4°, van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen, worden de rijkstoelagen in de regeling voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen voor het dienstjaar 1994 vastgesteld als volgt :
- Algemene regeling (in miljoenen franken) :
- geneeskundige verzorging : 121 011,0;
- uitkeringen : 16 050,0.
- Regeling der zelfstandigen (in miljoenen franken) :
- geneeskundige verzorging : 7 663,3;
- uitkeringen : 2 317,0.
Art.16. In afwijking van artikel 26 van de wet van 29 juni 1981 houdende algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, van de bepalingen van artikel 6, tweede en vierde lid, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, en van de bepalingen van artikel 8 van het koninklijk besluit nr. 95 van 28 september 1982 betreffende het brugrustpensioen voor werknemers, worden de bedragen van de rijkstoelagen bestemd voor de pensioenregeling voor werknemers, voor 1994, vervangen door een enig en vast bedrag van 44 497,0 miljoen frank.
TITEL III. - Geneeskundige verzorging.
Art.17. Artikel 34bis van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, ingevoegd bij de wet van 29 december 1990 en gewijzigd bij de wetten van 26 juni 1992 en 15 februari 1993, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 34bis. § 1. De in de afdelingen 1 en 1bis bedoelde overeenkomsten en akkoorden moeten door de bevoegde Commissies worden gesloten en aan het Verzekeringscomité worden voorgelegd vóór 30 november, vergezeld van het advies van de Commissie voor begrotingscontrole. De som van de uitgavenbedragen die voortvloeien uit de nieuwe en lopende akkoorden en overeenkomsten, van de geraamde uitgaven voor de geneeskundige verstrekkingen waarvoor geen akkoord of overeenkomst is gesloten of lopende is en van de globale begrotingen van de financiële middelen mag niet meer bedragen dan de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling. Als deze laatste wordt overschreden, stelt het Verzekeringscomité aan de Commissies de maatregelen voor die nodig zijn om de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling in acht te nemen.
Vóór 1 december deelt het Verzekeringscomité aan de Algemene Raad de gesloten overeenkomsten en akkoorden mee om het de Raad mogelijk te maken zich uit te spreken over hun overeenstemming met de begroting.
Indien op 1 december een overeenkomst of een akkoord is gesloten en indien het Verzekeringscomité de inhoud van de tekst van de overeenkomst of van het akkoord goedkeurt, geeft het de voorzitter van de betrokken Commissie schriftelijk kennis van die goedkeuring.
Als op de voormelde datum geen overeenkomst of akkoord door de betrokken Commissie kan worden gesloten of als de overeenkomst of het akkoord niet wordt goedgekeurd door het Vezekeringscomité, kan dit laatste opmerkingen maken of zelf een voorstel formuleren dat het binnen vijftien dagen meedeelt aan de voorzitter van de Commissie. De voorzitter van het Verzekeringscomité doet die Commissie bijeenroepen in een vergadering die door hem zelf of door zijn afgevaardigde wordt voorgezeten. De betrokken Commissie heeft vanaf de datum waarop het voorstel of de opmerkingen van het Verzekeringscomité zijn meegedeeld, vijftien dagen tijd om zich daarover uit te spreken.
Indien de betrokken Commissie het eens is met het voorstel of met de opmerkingen van het Verzekeringscomité of indien dit het tegenvoorstel van de Commissie aanvaardt, wordt op die basis een overeenkomst of een akkoord gesloten.
Indien daarentegen de betrokken Commissie het voorstel of de opmerkingen van het Verzekeringscomité afwijst of indien het Verzekeringscomité het tegenvoorstel van de Commissie afwijst of nog, indien de Commissie zich niet binnen de vastgestelde termijn uitspreekt, of indien de Algemene Raad met toepassing van artikel 12, § 1, 7°, een ongunstige beslissing neemt betreffende dat voorstel of die opmerkingen :
1° zijn de bepalingen van artikel 33, §§ 1 en 5, van toepassing wat de overeenkomsten betreft;
2° kan de minister, wat de akkoorden betreft, na overleg in de Ministerraad, een document ter toetreding voorleggen aan de geneesheren of aan de tandheelkundigen. In dat document worden de honorariumtarieven van de geneeskundige verstrekkingen vastgesteld die de basis zijn voor de vergoedingen door de verzekering, alsmede de bijzondere regels met betrekking tot de openbaarmaking en de voorwaarden inzake tijd en plaats waarin die tarieven en regelen van strikte toepassing zijn; deze voorwaarden zijn die welke opgenomen waren in het jongst afgesloten akkoord.
De geneesheren of tandheelkundigen die van hun weigering niet schriftelijk kennis hebben gegeven binnen dertig dagen na de bekendmaking van dat document in het Belgisch Staatsblad, worden geacht te zijn toegetreden. De bepalingen van dat document treden in werking overeenkomstig de bepalingen van artikel 34, § 3. Onverminderd de andere bepalingen die voortvloeien uit de vaststelling dat meer dan 40 pct. van de geneesheren of tandheelkundigen kennis hebben gegeven van hun weigering, wordt het voordeel van het sociaal statuut toegekend aan de geneesheren of tandheelkundigen die volgens de geldende procedure daarom verzoeken;
3° kunnen als de onder punt 2 bedoelde procedure niet wordt gevolgd, de bepalingen van artikel 34, § 13, worden toegepast.
§ 2. Elke overeenkomst of akkoord moet verbintenissen bevatten inzake honoraria, prijzen, en, waar mogelijk, beheersing van het volume aan verstrekkingen.
Elke overeenkomst of elk akkoord moet eveneens de correctiemechanismen bevatten die in werking kunnen worden gebracht zodra wordt vastgesteld dat de partiële jaarlijkse begrotingsdoelstelling beduidend wordt overschreden of dreigt te worden overschreden.
De correctiemechanismen kunnen met name bestaan uit aanpassingen van de honorariumtarieven, van de prijzen of van andere bedragen, in wijzigingen van de in artikel 24 bedoelde nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen en in nieuwe technieken om de geneeskundige verstrekkingen te financieren.
Bovenop die correctiemechanismen moet elke overeenkomst of elk akkoord bevatten :
1° een beding dat voorziet, ingeval bedoelde mechanismen ontoereikend zijn, in een automatische en onmiddellijk toepasselijke vermindering van de honoraria, prijzen of andere bedragen en van de vergoedingstarieven voor de verstrekkingen of groepen van verstrekkingen die aan de oorsprong liggen van de beduidende overschrijding of van het risico op beduidende overschrijding van de partiële jaarlijkse begrotingsdoelstelling; die vermindering is evenredig aan het bedrag van de overschrijding of van het risico op overschrijding;
2° correctiemechanismen die in werking kunnen worden gebracht zodra wordt vastgesteld dat de toename in volume van bepaalde verstrekkingen of groepen van verstrekkingen de normen inzake volume die in de overeenkomst of het akkoord zijn opgenomen, beduidend overschrijdt of dreigt te overschrijden.
§ 3. De Dienst voor geneeskundige verzorging deelt elke Overeenkomsten- of Akkoordencommissie en de Commissie voor begrotingscontrole op gezette tijden de evolutie van de uitgaven en van de volumes mee.
Zodra de Commissie voor begrotingscontrole een beduidende overschrijding of een risico op beduidende overschrijding vaststelt, stelt ze de minister, de Algemene Raad, het Verzekeringscomité en de betrokken Overeenkomsten- of Akkoordencommissie daarvan in kennis. Bij die informatie wordt een gemotiveerd advies gevoegd, dat een analyse van de begrotingstoestand omvat.
Op eigen initiatief of op verzoek van het Verzekeringscomité brengt de Overeenkomsten- of Akkoordencommissie de vastgestelde correctiemechanismen in werking en, als die ontoereikend zijn, stelt de Commissie bijkomende correctiemaatregelen voor aan het Verzekeringscomité.
Uiterlijk dertig dagen na het verstrekken van de informatie over de beduidende overschrijding of het risico op beduidende overschrijding door de Commissie voor begrotingscontrole, evalueert laatstgenoemde het gevolg dat aan haar vaststelling is gegeven en brengt hierover verslag uit bij de minister, de Algemene Raad, het Verzekeringscomité en de betrokken Overeenkomsten- of Akkoordencommissie.
Indien de correctiemaatregelen niet worden genomen of ontoereikend zijn, worden de honoraria, prijzen of andere betrokken bedragen en de vergoedingstarieven door de Koning verminderd, evenredig aan de overschrijding of de resterende overschrijding.
§ 4. De Koning bepaalt wat onder beduidende overschrijding of risico op beduidende overschrijding van de partiële begrotingsdoelstelling of van de normen inzake volume moet worden verstaan.
§ 5. De akkoorden en overeenkomsten die op de datum van inwerkingtreding van dit artikel van kracht zijn, worden geacht de bedingen te bevatten bedoeld in § 2, vierde lid, 1°, tot hun einddatum indien deze is vastgesteld en tot uiterlijk 31 december 1995 indien deze niet is vastgesteld. "
Art.18. In artikel 15bis van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 22 van de wet van 15 februari 1993, wordt het 3° aangevuld als volgt :
" en onverminderd de mogelijkheid voor de minister om er binnen veertien werkdagen vanaf de kennisgeving van de beslissing door de Voorzitter van het Verzekeringscomité verzet tegen aan te tekenen. In geval van verzet door de minister, oefent deze laatste de bevoegdheden uit van het Verzekeringscomité, bedoeld in artikel 34bis, § 1, vierde lid. "
Art.19. Artikel 20, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 15 februari 1993 en 6 augustus 1993, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Bij de Dienst voor geneeskundige verzorging worden een Technische Geneeskundige Raad, een Technische Tandheelkundige Raad, een Technische Raad voor ziekenhuisverpleging, een Technische Raad voor kinesitherapie, een Technische Farmaceutische Raad, een Technische Raad voor farmaceutische specialiteiten, een Technische Raad voor de betrekkingen met de farmaceutische industrie en een Technische Raad voor inplantaten ingesteld. Deze raden worden ingesteld bij de overeenstemmende Overeenkomsten- of Akkoordencommissies of bij de Geneesmiddelencommissie, en, bij gebreke daarvan, bij het Verzekeringscomité. "
Art.20. In artikel 20bis, § 1, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 februari 1993, wordt de tweede zin vervangen als volgt :
" Elke Technische Raad wordt voorgezeten door een persoon die door de Koning is aangewezen op voordracht van het Verzekeringscomité. "
Art.21. In artikel 24, van dezelfde wet, vervangen door de wet van 15 februari 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° § 1, tweede lid, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Die nomenclatuur somt die verstrekkingen op, bepaalt de betrekkelijke waarde ervan en stelt met name de toepassingsregelen ervan vast, alsook de bekwaming waarover de persoon dient te beschikken die gemachtigd is om elk van die verstrekkingen te verrichten. Zo nodig kunnen voor een zelfde verstrekking verschillende tarieven gelden naargelang de verstrekker al dan niet voldoet aan bijkomende voorwaarden, andere dan die betreffende de kwalitificatie, die in de nomenclatuur worden vastgesteld. De nomenclatuur van de in artikel 23, 4°bis en 5°, bedoelde verstrekkingen wordt vastgesteld op grond van de aannemingscriteria die de Koning bepaalt en volgens welke die verstrekkingen kunnen worden ingedeeld in verschillende kategorieën. Die aannemingscriteria hebben betrekking op de prijs en op de voorwaarden van therapeutische en sociale aard. ";
2° In § 2, eerste lid, 3°, worden de woorden " of het Verzekeringscomité " vervangen door de woorden " de minister of het Verzekeringscomité ".
Art.22. Artikel 24ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 20 juli 1971, wordt aangevuld als volgt :
" De minister kan de termijn bepalen waarbinnen de in dit artikel bedoelde voorstellen en adviezen moeten worden uitgebracht.
Indien bedoelde voorstellen en adviezen niet tijdig uitgebracht zijn of indien de minister er zich niet kan bij aansluiten, kan hij zijn eigen voorstel voor advies aan het Verzekeringscomité en aan de Commissie geneesheren-ziekenfondsen voorleggen. Hij bepaalt de termijn waarbinnen deze adviezen dienen te zijn verleend. Na verstrijking van deze termijn kan hij zijn voorstel, zo nodig aangepast rekening houdend met juistgenoemde adviezen, ter bekrachtiging aan de Koning voorleggen. "
Art.23. In artikel 25 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 15 februari 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° § 1 wordt aangevuld met het volgend lid :
" De Koning kan voor eenzelfde prestatie een verschillend persoonlijk aandeel vaststellen naargelang de verstrekker van de prestatie al dan niet voldoet aan bijkomende voorwaarden, andere dan die betreffende de bekwaming, bedoeld in artikel 24, § 1, tweede lid. ";
2° § 5 wordt aangevuld met het volgend lid :
" Dit persoonlijk aandeel kan voor eenzelfde prestatie verschillend zijn naargelang de verstrekker van de prestatie al dan niet voldoet aan de bijkomende voorwaarden, andere dan die betreffende de bekwaming, bedoeld in artikel 24, § 1, tweede lid. "
Art.24. In titel III, hoofdstuk I, van dezelfde wet, wordt een nieuwe afdeling IX ingevoegd, die een artikel 20quinquies omvat, luidende :
" Afdeling IX : De Geneesmiddelencommissie.
Art. 20quinquies. § 1. Bij de Dienst geneeskundige verzorging van het Instituut wordt een Geneesmiddelencommissie ingesteld die samengesteld is uit :
1° vertegenwoordigers van de verzekeringsinstellingen;
2° vertegenwoordigers van de representatieve organisaties van de geneesheren;
3° vertegenwoordigers van de representatieve organisaties van de apothekers;
4° vertegenwoordigers van de representatieve organisaties van de geneesmiddelenindustrie.
De Koning bepaalt het aantal vertegenwoordigers en de regels voor de werkwijze van de Commissie en benoemt de voorzitter en haar leden.
§ 2. De Geneesmiddelencommissie :
1° ziet toe op de naleving van de uitgavengroeinorm en de partiële jaarlijkse begrotingsdoelstelling inzake geneesmiddelen;
2° nodigt de bevoegde technische raden uit om voorstellen te doen ter naleving van de partiële jaarlijkse begrotingsdoelstelling;
3° geeft advies aan de ministers tot wier bevoegdheid de Sociale Voorzorg en de Economische Zaken behoren over de ontwerpen van prijs-volume-contracten die gesloten worden krachtens artikel 34sedecies;
4° analyseert de evaluatierapporten van de bevoegde profielcommissie en de adviezen van de Commissie voor begrotingscontrole en formuleert op dit terrein alle nuttige voorstellen.
§ 3. De adviezen en voorstellen van de Geneesmiddelencommissie worden medegedeeld aan de Algemene Raad, aan het Verzekeringscomité en aan de Commissie voor begrotingscontrole. "
Art.25. In artikel 12ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 februari 1993, worden in het laatste lid de woorden " de minister en de Algemene Raad " vervangen door de woorden " de minister, de Algemene Raad, het Verzekeringscomité en de Geneesmiddelencommissie ".
Art.26. Artikel 32, § 1, van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 408 van 18 april 1986, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" § 1. De in artikel 27 bedoelde nationale overeenkomst bepaalt, wat de apothekers betreft, het bedrag van de honoraria voor de magistrale bereidingen en stelt regelen vast met betrekking tot de verantwoordelijkheidshonoraria voor de aflevering van de farmaceutische specialiteiten, alsook met betrekking tot de aflevering en de facturering van de prestaties bedoeld in artikel 23, 5°, die door de apothekers worden verstrekt. "
Art.27. Artikel 34, § 13, van dezelfde wet gewijzigd bij de wet van 29 december 1990 wordt vervangen door de volgende bepaling :
" § 13. Wanneer op de datum van het verstrijken van een in § 2 bedoeld akkoord of in artikel 34bis, § 1, zesde lid, 2°, bedoeld document geen nieuw akkoord is gesloten of wanneer een nieuw akkoord of document niet in alle gewesten van het land in werking kan treden of blijven, kan de Koning, voor het hele land of voor bepaalde gewesten van het land, voor alle of voor bepaalde verstrekkingen en voor alle of bepaalde categorieën van rechthebbenden, maximumhonoraria vaststellen.
Indien voornoemde maatregel genomen wordt ten aanzien van alle rechthebbenden en ze voor de vaststelling van de honoraria naar de tarieven van het akkoord of het document verwijzen, blijven of worden de bepalingen bedoeld in bedoeld akkoord of document toegepast op de geneesheren en tandheelkundigen die in die gewesten hun weigering tot toetreding tot de termen van genoemd akkoord of document niet hebben ter kennis gebracht binnen de in § 3 bedoelde termijn; in dat geval wordt de krachtens het eerste lid genomen maatregel op hen niet toegepast.
Indien op de datum van het verstrijken van een akkoord of document geen nieuw akkoord kon worden gesloten of indien een nieuw akkoord is gesloten of een document in het Belgisch Staatsblad werd bekendgemaakt, maar de bedragen en de honoraria nog niet in werking zijn getreden, stelt de Koning de berekeningsbasis vast voor de krachtens artikel 25 verschuldigde verzekeringstegemoetkomingen.
Indien er geen besluit wordt genomen ter uitvoering van het vorige lid, blijven de in het verstreken akkoord of document vastgestelde bedragen en honoraria voorlopig als berekeningsbasis dienen voor de verzekeringstegemoetkoming. "
Art.28. In artikel 34undeciesbis van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° § 6, derde lid, en § 7, vierde lid, worden aangevuld als volgt :
" Eveneens in dat geval houden de verzekeringsinstellingen, op vraag van de Dienst als waarborg, tot een beloop van de verschuldigde sommen, totaal of gedeeltelijk de bedragen van de tegemoetkomingen van de verzekering voor geneeskundige verzorging in die verschuldigd zijn voor de verstrekkingen verleend in de schuldplichtige laboratoria, en zulks tot op de dag van de kennisgeving aan voormeld Rijksinstituut van een voor het Rijksinstituut ongunstige definitieve in kracht van gewijsde getreden gerechtelijke beslissing over de zaak zelf betreffende die bedragen. De Koning bepaalt de voorwaarden en de nadere regelen voor de uitvoering van deze bepaling en met name die volgens welke de rechthebbenden van de verzekering voor geneeskundige verzorging in kennis worden gesteld van de hiervoor vermelde maatregel. Deze inhoudingen slaan op de bedragen die verschuldigd zijn voor prestaties die uitgevoerd zijn in de periode vanaf 1 april 1989 tot 31 december 1990. ";
2° § 15, derde lid, en § 16, vierde lid, worden aangevuld als volgt :
" Eveneens in dat geval houden de verzekeringsinstellingen, op vraag van de Dienst, als waarborg, tot een beloop van de verschuldigde sommen, totaal of gedeeltelijk de bedragen van de tegemoetkomingen van de verzekering voor geneeskundige verzorging in die verschuldigd zijn voor de verstrekkingen verleend in de schuldplichtige laboratoria, en zulks tot op de dag van de kennisgeving aan voormeld Rijksinstituut van een voor het Rijksinstituut ongunstige definitieve in kracht van gewijsde getreden gerechtelijke beslissing over de zaak zelf betreffende die bijdragen. De Koning bepaalt de voorwaarden en de nadere regelen voor de uitvoering van deze bepaling en met name die volgens welke de rechthebbenden van de verzekering voor geneeskundige verzorging in kennis worden gesteld van de hiervoor vermelde maatregelen. Deze inhoudingen slaan op de bedragen die verschuldigd zijn voor prestaties uitgevoerd vanaf 1 januari 1991. "
Art.29. De §§ 1, 2 en 3 van artikel 34terdecies van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 30 december 1988 en gewijzigd bij de wetten van 26 juni 1992 en 6 augustus 1993, worden vervangen door wat volgt :
" § 1. De toepassing van de bepalingen van de artikelen 34octies, 34nonies, 34decies, 34undecies, § 1, kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, door de Koning worden verruimd tot de andere in artikel 23 bedoelde verstrekkingen, met uitsluiting van de verstrekkingen bedoeld in 1°, 2° en 3° van dat artikel, voor zover het niet gaat om verstrekkingen inzake klinische biologie en medische beeldvorming.
§ 2. De toepassing van de bepaling van artikel 34undecies, § 2, kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, door de Koning worden verruimd tot alle in artikel 23 bedoelde verstrekkingen.
§ 3. Naargelang van de in §§ 1 en 2 betrokken verstrekkingen wordt de Nationale Commissie geneesheren-ziekenfondsen vervangen door de bevoegde Commissie, belast met het sluiten van de akkoorden en overeenkomsten, en wordt de Technische Geneeskundige Raad vervangen door de in artikel 16 bevoegde Technische Raad en, bij ontstentenis van een dergelijke Technische Raad, door het in artikel 15 bedoelde Verzekeringscomité. "
Art.30. In titel III, hoofdstuk IV, van dezelfde wet, wordt na afdeling 1terdecies, een afdeling 1quaterdecies " contracten inzake innoverende farmaceutische specialiteiten " ingevoegd, die een artikel 34sedecies omvat, luidende :
" Afdeling 1quaterdecies. Contracten inzake innoverende farmaceutische specialiteiten.
Art. 34sedecies. De minister en de minister die bevoegd is voor Economische Zaken kunnen, in onderlinge overeenstemming, met de producenten, invoerders of verpakkers van innoverende farmaceutische specialiteiten, contracten sluiten die verbintenissen omvatten teneinde de jaarlijkse uitgave voor de verzekering voor geneeskundige verzorging voor de in die contracten opgenomen specialiteiten binnen vooraf vastgestelde perken te houden.
De contracten bevatten bepalingen betreffende de prijzen en terugbetalingstarieven van de innoverende farmaceutische specialiteiten voor een bepaalde periode en dit binnen de perken van een begrotingsenveloppe die jaarlijks wordt berekend rekening houdend met de jaarlijkse partiële begrotingsdoelstelling voor farmaceutische produkten en met de evolutie van de prijzen en van de voorgeschreven volumes.
Zij bevatten een uitdrukkelijke verbintenis vanwege het betrokken farmaceutische bedrijf om aan de verzekering voor geneeskundige verzorging een som terug te storten die rekening houdt met de overschrijding, het terugbetalingstarief en de ontwikkelingen op de geneesmiddelenmarkt.
Deze contracten kunnen niet worden gesloten dan na advies van de Technische Raad voor de betrekkingen met de farmaceutische industrie en de Technische Raad voor farmaceutische specialiteiten bedoeld in artikel 20 en van de in artikel 20quinquies bedoelde Geneesmiddelencommissie.
De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de voorwaarden en de nadere regels voor de toepassing van dit artikel, inzonderheid wat betreft de omschrijving van het begrip innoverende farmaceutische specialiteiten, de contractduur en het aan de verzekering voor geneeskundige verzorging terug te storten bedrag. "
Art.31. Artikel 35 van dezelfde wet, vervangen bij wet van 20 juli 1991, wordt aangevuld met het volgend lid :
" De voorschrijvers van verstrekkingen bedoeld in artikel 23, 5°, ten behoeve van niet in een ziekenhuis opgenomen rechthebbenden, zijn ertoe gehouden de voorschrijfdocumenten te gebruiken waarvan het model door de Koning is vastgesteld en waarop he identificatienummer van de voorschrijver bij het Instituut in streepjescode is gedrukt. "
Art.32. In artikel 37 van dezelfde wet, gewijzigd door de wetten van 24 december 1963, 8 april 1965, 20 juli 1971 en 8 augustus 1980, worden het vierde en het vijfde lid vervangen door de volgende bepaling :
" De Koning kan het in het eerste lid bedoelde document invoeren op basis van het voorstel van de minister, al dan niet aangepast rekening houdend met het advies van de Technische Raad. "
Art.33. Artikel 37quater, § 1, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 februari 1993, wordt aangevuld als volgt :
" De Koning kan, na advies van de Nationale Commissie geneesheren-ziekenfondsen en volgens door Hem te bepalen nadere regels, de toepassing van deze bepaling uitbreiden tot andere in artikel 23 bedoelde verstrekkingen. "
Art.34. Artikel 76quater, § 3, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 8 juli 1987 en 30 december 1988, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" § 3. De toekenning van de in deze wet bepaalde prestaties wordt geweigerd in de gevallen van gezondheidsschade ontstaan naar aanleiding van een sportcompetitie of -demonstratie, waarvoor de organisator toegangsgeld ontvangt en waarvoor de deelnemers in om het even welke vorm een bezoldiging ontvangen. De voorbereidingen en de trainingen in verband met deze sportcompetities en -demonstraties worden gelijkgesteld met deze competities en demonstraties.
Deze paragraaf is van toepassing op prestaties die verleend worden zowel met curatieve als met preventieve of controleoogmerken. "
Art.35. 1° In dezelfde wet wordt het opschrift van titel VI, afdeling IV, hoofdstuk II gewijzigd als volgt :
" Straffen die toepasselijk zijn op de verzekeringsinstellingen en op de tariferingsdiensten. "
2° In artikel 99, eerste lid, van dezelfde wet, laatst gewijzigd bij de wet van 15 februari 1993, worden de woorden " ten laste van de verzekeringsinstellingen " aangevuld met de woorden " of van de tariferingsdiensten ".
3° In hetzelfde artikel, laatste lid, worden de woorden " De verzekeringsinstellingen " aangevuld met de woorden " of de tariferingsdiensten ".
Art.36. In artikel 101 van dezelfde wet worden volgende wijzigingen aangebracht :
1° het eerste lid wordt vervangen als volgt :
" Op voorstel of na advies van de Dienst voor administratieve controle stelt de Koning de administratieve sancties vast die toepasselijk zijn in geval van overtreding van de bepalingen van deze wet of van haar uitvoeringsbesluiten en -verordeningen. ";
2° tussen het tweede en derde lid wordt een nieuw lid ingeveoegd, luidend :
" Onverminderd de bepalingen van artikel 52 van de wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel, worden voor de geneesheren en de tandheelkundigen die de honoraria en de andere bedragen niet naleven die voortvloeien uit de bepalingen van artikel 34, § 13, alsmede voor de vroedvrouwen, paramedische medewerkers en de beheerders van verzorgingsinrichtingen die de honoraria en prijzen niet naleven die voortvloeien uit de bepalingen van artikel 33, § 5, de administratieve sancties vastgesteld overeenkomstig het eerste lid. "
Art.37. In artikel 121 van dezelfde wet, laatst gewijzigd bij de wet van 6 augustus 1993, wordt een 18°bis ingevoegd, luidende :
" 18°bis. De stortingen te voldoen door de verantwoordelijken voor het in de handel brengen van geneesmiddelen krachtens een prijsvolumeovereenkomst gesloten op grond van artikel 34sedecies, in geval van overschrijding van de vooropgestelde maximumuitgaven ten laste van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging. "
Art.38. Artikel 135 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 408 van 18 april 1986 en bij de wet van 29 december 1990, wordt aangevuld met het volgende lid :
" Uiterlijk vanaf het dienstjaar 1995, onder door de Koning te bepalen voorwaarden en nadere regelen, dienen deze statistische tabellen ook de uitgaven te bevatten betreffende alle verstrekkingen die in elke verplegingsinrichting worden vericht voor niet in een ziekenhuis opgenomen rechthebbenden. "
Art.39. In artikel 153, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 8 april 1965, 7 november 1987, 22 december 1989, 29 december 1990 en 26 juni 1992 en het koninklijk besluit nr. 283 van 31 maart 1984, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° § 7 wordt vervangen door de volgende bepaling :
" § 7. Voor de verstrekkingen die verricht worden met zware medische apparatuur of in medische diensten of medisch-technische diensten, bedoeld in de voornoemde wet van 23 december 1963, zoals ze door de Koning worden omschreven, wordt het toekennen van een verzekeringstegemoetkoming afhankelijk gesteld van de voorwaarden dat die verstrekkingen worden uitgevoerd met apparatuur of in diensten die :
1° overeenkomstig de ter zake geldende bepalingen inzake programmatie en erkenning van vorenbedoelde wet op de ziekenhuizen en haar uitvoeringsbesluiten werden geïnstalleerd en geëxploiteerd;
2° door de minister die de Sociale Voorzorg onder zijn bevoegdheid heeft, zijn erkend op grond van de door de Koning bepaalde criteria die inzonderheid betrekking kunnen hebben op kwantiteitscontrole en financiering.
Ongeacht andersluidende bepalingen van deze wet, kan de Koning eveneens, op voordracht van de minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft, de honoraria beperken voor de hierbovenbedoelde verstrekkingen die verricht worden met zware medische toestellen of in medische diensten of in medische technische diensten, die zonder toestemming werden geïnstalleerd of opgericht. ";
2° er wordt een § 8bis ingevoegd, luidende :
" § 8bis. Voor de verstrekkingen zoals zij door Hem worden omschreven, kan de Koning de verzekeringstegemoetkoming geheel of gedeeltelijk afhankelijk maken van de naleving van kwalitatieve en kwantitatieve normen betreffende een goede medische praktijk die worden vastgesteld door de minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft op voorstel of na advies van het Verzekeringscomité.
Deze minister bepaalt eveneens de procedure voor de vaststelling van de normen en voor het toezicht op de naleving ervan na advies van het Verzekeringscomité. ";
3° in § 9 wordt de vermelding " §§ 6 en 8 " vervangen door de vermelding " §§ 6, 8 en 8bis ".
Art.40. Artikel 33, § 5, tweede lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 5 juli 1971, wordt vervangen door wat volgt :
" De Koning kan, van de dertigste dag af die volgt hetzij op de dag van het verzenden door de Dienst voor geneeskundige verzorging van de tekst van de in de artikelen 30 en 32 bedoelde overeenkomsten, hetzij op die van het aanduiden van de in het vorige lid bedoelde overeenkomsttekst, op voorstel of na gemotiveerd advies van het Verzekeringscomité, voor het hele land of voor bepaalde gewesten, voor alle of voor bepaalde verstrekkingen en voor alle of voor bepaalde kategorieën van rechthebbenden, maximumtarieven van honoraria en prijzen vaststellen, wanneer het aantal individuele toetredingen niet 60 pct. bereikt van het totaal aantal beoefenaars van het betrokken beroep. "
Art.41. In artikel 25, §§ 1 en 5, van dezelfde wet, respectievelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 22 van 23 maart 1982 en de wet van 29 december 1990, wordt het eerste lid aangevuld als volgt :
" of ter uitvoering van artikel 33, § 5, tweede lid of van artikel 34, § 13, eerste lid. "
Art.42. Artikel 87 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 7 augustus 1987, wordt aangevuld met de volgende bepaling :
" De vaststelling van het budget dient rekening te houden met de bij wet vastgestelde reële groeinorm. Voor de jaren 1995 en 1996 wordt de groeinorm vastgesteld op 1,5 pct.
De voormelde groeivoet geldt niet voor de herziening van het budget van financiële middelen als bedoeld in artikel 97, tweede lid, c), als gevolg van beslissingen genomen vóór 1 januari 1994. "
Art.43. In dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het opschrift van afdeling 4 en van onderafdeling 4 van hoofdstuk I van titel III, in artikel 44, eerste lid, en in artikel 116, 10°, worden de woorden " zware medisch-technische diensten " vervangen door de woorden " medische diensten en medisch-technische diensten ";
2° in artikel 44, derde lid, worden de woorden " zware medisch-technische dienst " vervangen door de woorden " medische dienst en medisch-technische dienst ";
3° artikel 44, tweede lid, wordt opgeheven.
TITEL IV. - Prijsbepaling van de terugbetaalbare geneesmiddelen in het kader van de geneeskundige verzorging en uitkeringen.
Art.44. In titel VI van de programmawet van 22 december 1989, wordt een hoofdstuk IIbis ingevoegd, dat een artikel 316bis omvat, luidende :
" Hoofdstuk IIbis - Prijsbepaling van de terugbetaalbare geneesmiddelen in het kader van de prijs-volume-contracten voor innoverende geneesmiddelen.
Art. 316bis. De minister die bevoegd is voor Economische Zaken en de minister die bevoegd is voor Sociale Zaken kunnen, rekening houdend met de bepaling bedoeld in artikel 34sedecies van de wet van 9 augustus 1963 tot vaststelling en organisatie van een regeling van verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, voor innoverende geneesmiddelen, in onderlinge overeenstemming contracten met individuele ondernemingen afsluiten bevattende verbintenissen met betrekking tot prijzen, volumes, jaarlijkse uitgaven voor terugbetalingen ten laste van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering en omtrent uit te voeren compensaties wanneer deze uitgaven overschreden worden. Deze contracten worden afgesloten voor de bepaalde termijn. "
TITEL V. - Vergoeding van bepaalde slachtoffers van verkeersongevallen.
Art.45. In de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, wordt een nieuw hoofdstuk Vbis ingevoegd, dat de artikelen 29bis en 29ter omvat, luidende :
" Hoofdstuk Vbis. - Vergoeding van bepaalde slachtoffers van verkeersongevallen.
Art. 29bis. § 1. Bij een verkeersongeval waarbij een motorrijtuig betrokken is, wordt, met uitzondering van de stoffelijke schade, alle schade veroorzaakt aan elk slachtoffer of zijn rechthebbenden en voortvloeiend uit lichamelijke letsels of het overlijden, vergoed door de verzekeraar die de aansprakelijkheid dekt van de eigenaar of de houder van het motorrijtuig overeenkomstig deze wet, of, bij gebreke van verzekering, door het Gemeenschappelijk Waarborgfonds bedoeld in artikel 50 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen.
De verzekeringsinstellingen in de zin van artikel 2 van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, die de slachtoffers bedoeld in het eerste lid hebben vergoed, treden in de rechten van die slachtoffers.
Het slachtoffer dat een onverschoonbare fout heeft begaan, kan zich niet op de bepalingen van het eerste lid beroepen indien het ouder is dan 14 jaar.
§ 2. De bestuurder en de passagiers van een motorrijtuig en hun rechthebbenden kunnen zich niet beroepen op de bepalingen van dit artikel.
§ 3. Onder motorrijtuig moet worden verstaan ieder voertuig bedoeld in artikel 1 van deze wet met uitzondering van het voertuig dat in het verkeer wordt gebracht en waarmee niet sneller dan stapvoets kan worden gereden.
§ 4. De verzekeraar of het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds kunnen hun subrogatierecht niet uitoefenen tegen de voor de schade aansprakelijke persoon of zijn rechthebbenden, voor de schadevergoeding die zij hun krachtens dit artikel hebben betaald.
Die vergoedingen zijn niet vatbaar voor beslag of schuldvergelijking met het oog op de vordering van de andere vergoedingen uit hoofde van het verkeersongeval.
§ 5. De regels betreffende de burgerrechtelijke aansprakelijkheid blijven van toepassing op alles wat niet uitdrukkelijk bij dit artikel wordt geregeld.
Art. 29ter. Onverminderd artikel 33 van deze wet, treedt dit hoofdstuk in werking op 1 januari 1995. "
TITEL VI. - Brugpensioenen.
HOOFDSTUK I. - Halftijds brugpensioen.
Art.46.[1 (NOTE : opgeheven met afwijking)]1 De oudere werknemers die met hun werkgever een akkoord bereiken om hun arbeidsprestaties te halveren in het kader van een collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot instelling van een regeling van aanvullende vergoeding, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit, worden gelijkgesteld met onvrijwillige werklozen voor de toepassing van artikel 7, § 1, derde lid, i), van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
De in het eerste lid bedoelde werknemers worden gelijkgesteld met de werknemers die vanaf de leeftijd van 50 jaar hun met een voltijdse arbeidsregeling overeenstemmende arbeidsprestaties gehalveerd hebben overeenkomstig artikel 102 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, voor wat betreft hun rechten in geval van eenzijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever en hun rechten ten opzichte van de sectoren van de sociale zekerheid, andere dan de werkloosheidsverzekering.
----------
(1)<W 2011-12-28/01, art. 80, 041; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art.47. In artikel 132 van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 443 van 14 augustus 1986 en bij de wet van 29 december 1990, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid worden de woorden " of een oudere werknemer die met zijn werkgever een akkoord bereikt om zijn arbeidsprestaties te halveren in het kader van een collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot instelling van een regeling van aanvullende vergoeding " ingevoegd tussen de woorden " een oudere ontslagen werknemer " en de woorden " die een aanvullende vergoeding geniet ";
2° in het vierde lid, 1° en 2° worden de woorden " tweede lid " vervangen door de woorden " tweede of derde lid ";
3° in het vijfde lid worden de woorden " derde lid, 1° " vervangen door de woorden " vierde lid, 1° ";
4° in het zevende lid worden de woorden " vierde lid " vervangen door de woorden " vijfde lid ".
Art.48. § 1. Artikel 141 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen, wordt aangevuld met een § 5, luidende :
" § 5. De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op de oudere werknemer die met zijn werkgever een akkoord bereikt om zijn arbeidsprestaties te halveren in het kader van een collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot instelling van een regeling van aanvullende vergoeding. "
§ 2. Artikel 268, § 1, eerste lid, van de programmawet van 22 december 1989, gewijzigd bij de wet van 20 juli 1991, wordt aangevuld met de volgende zin :
" In het geval van halftijds brugpensioen wordt dit bedrag gehalveerd. "
HOOFDSTUK II. - Inhouding op de brugpensioenen.
Art.49. In artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 33 van 30 maart 1982 betreffende een inhouding op invaliditeitsuitkeringen en brugpensioenen, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 52 van 2 juli 1982 en bij de koninklijke besluiten van 13 april 1989, 24 april 1990, 1 maart 1991 en 27 januari 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid, 3°, worden de woorden " met inbegrip van het halftijds brugpensioen " ingevoegd tussen de woorden " op het conventioneel brugpensioen " en de woorden " waarvan het eerste gedeelte geldt als werkloosheidsuitkering ";
2° in het tweede lid wordt de volgende zin tussen de eerste en de tweede zin gevoegd :
" In het geval van halftijds brugpensioen wordt dit bedrag gehalveerd. "
Art.50. (opgeheven) <W 2006-12-27/32, art. 146, 034; Inwerkingtreding : 01-04-2010>
Art.51. De artikelen 46 tot en met 49 hebben uitwerking op 1 januari 1994.
Artikel 50 treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum die niet later mag vallen dan 1 april 1994.
TITEL VII. - Bepalingen met betrekking tot de arbeidsongevallen en de beroepsziekten.
HOOFDSTUK I. - Arbeidsongevallen.
Art.52. Artikel 45bis, eerste lid, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr. 530 van 31 maart 1987, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Behalve voor de ongevallen bedoeld in de artikelen 45ter en 45quater wordt, indien de rente na het verstrijken van de herzieningstermijn berekend wordt op een graad van blijvende arbeidsongeschiktheid van minder dan 10 pct., de waarde van de lijfrente, verminderd overeenkomstig artikel 24, derde lid, aan de getroffene als kapitaal uitbetaald binnen een maand na het verstrijken van bedoelde termijn. "
Art.53. In dezelfde wet wordt een artikel 45quater ingevoegd, luidende :
" Art. 45quater. Voor de ongevallen overkomen vanaf 1 januari 1988 en waarvoor de vaststelling van de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid van minder dan 10 pct. geschiedt hetzij bij een bekrachtiging van de overeenkomst met datum vanaf 1 januari 1994, hetzij bij een gerechtelijke beslissing die op een datum vanaf 1 januari 1994 in kracht van gewijsde treedt, wordt de waarde van de jaarlijkse vergoeding en van de rente als kapitaal gestort bij het Fonds voor arbeidsongevallen, zoals bepaald in artikel 51ter.
In die gevallen vindt artikel 45, eerste lid, geen toepassing. "
Art.54. In dezelfde wet wordt een artikel 51ter ingevoegd, luidende :
" Art. 51ter. Voor de ongevallen bedoeld in artikel 45quater stort de verzekeraar het kapitaal, overeenstemmend met de overeenkomstig artikel 24, derde lid, verminderde vergoeding en rente, aan het Fonds voor arbeidsongevallen. De Koning bepaalt de voorwaarden, de termijnen en de regels van deze overdracht en van de afrekening in geval van herziening van de ongeschiktheidsgraad in de loop van de in artikel 72 bedoelde termijn.
De verzekeraar verwittigt de getroffene vóór de overdracht van het kapitaal aan het Fonds voor arbeidsongevallen. "
Art.55. Artikel 58, § 1, van dezelfde wet, vervangen bij het koninklijk besluit nr. 530 van 31 maart 1987 en gewijzigd bij de wet van 29 december 1990, wordt aangevuld met een 17° luidend als volgt :
" 17° op basis van het kapitaal dat aan het Fonds is gestort, de jaarlijkse vergoedingen en renten voor de ongevallen bedoeld in artikel 45quater te betalen. De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, het gedeelte van de kapitalen, bedoeld in artikel 51ter, dat wordt overgedragen aan het Fonds voor het financieel evenwicht van de sociale zekerheid, alsmede de regels voor deze overdracht. "
Art.56. Artikel 58, § 2, van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 530 van 31 maart 1987 en bij de wet van 29 december 1990, wordt aangevuld met een tweede lid, luidende :
" De bepalingen van het artikel 52 zijn niet van toepassing op de taak bedoeld in § 1, 17°. "
Art.57. Artikel 59, 9°, van dezelfde wet, vervangen bij het koninklijk besluit nr. 530 van 31 maart 1987, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" 9° De kapitalen bedoeld in artikel 51ter en artikel 59quinquies, eerste lid; "
Art.58. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 1994.
HOOFDSTUK II. - Beroepsziekten.
Art.59. Artikel 35bis, eerste lid, van de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr. 529 van 31 maart 1987, wordt vervangen door de volgende leden :
" Ingeval de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld, gewijzigd of bevestigd na de leeftijd van 65 jaar, wordt bij de evaluatie van deze graad geen rekening gehouden met de vermindering van het normale vermogen tot verdienen veroorzaakt door de feitelijke beperking van de arbeidsmogelijkheden op de arbeidsmarkt.
Indien de getroffene na 31 december 1993 de leeftijd van 65 jaar bereikt, wordt de vermindering van het normale vermogen tot verdienen, veroorzaakt door de feitelijke beperking van de arbeidsmogelijkheden op de arbeidsmarkt, van ambtswege niet meer vergoed vanaf de eerste dag van de maand die volgt op die waarin de gerechtigde de leeftijd van 65 jaar bereikt. "
Art.60. Artikel 45 van dezelfde wetten, vervangen bij de wet van 16 juli 1974 en gewijzigd bij de wet van 29 december 1990, wordt aangevuld met een § 3, luidende :
" § 3. De jaarlijkse vergoedingen voor een blijvende arbeidsongeschiktheid van minder dan 10 pct., worden niet aangepast overeenkomstig de bepalingen bedoeld in het eerste lid van de voorgaande paragraaf. "
Art.61. De artikelen 59 en 60 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 1994.
(De vergoedingen die evenwel uitbetaald werden tot 31 maart 1994 inbegrepen en die tengevolge van de retroactiviteit bepaald in het eerste lid onverschuldigd blijken, zijn niet terugvorderbaar.) <W 1996-04-29/32, art. 44, 006; Inwerkingtreding : 01-01-1994>
TITEL VIII. - Pensioenen.
HOOFDSTUK I. - Maatregelen inzake werknemerspensioenen.
Art.62. Artikel 22 van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 22. Aan de gerechtigden op een pensioen toegekend krachtens deze regeling kan jaarlijks een vakantiegeld en een aanvullende toeslag bij het vakantiegeld worden toegekend.
De Koning bepaalt de voorwaarden van de toekenning en de wijze van uitbetaling van het vakantiegeld en de aanvullende toeslag bij het vakantiegeld en stelt het bedrag ervan vast.
Voor de gerechtigden op een rust- of overlevingspensioen dat is ingegaan vóór 1 januari 1968 worden de door de Koning vastgestelde bedragen verhoogd met 5 pct.
De in dit artikel bedoelde uitkeringen worden niet in aanmerking genomen voor de toepassing van de cumulatiemaatregelen betreffende sociale voorzieningen, noch voor de berekening van de bestaansmiddelen, die aan het toekennen van bepaalde voordelen voorafgaat. "
Art.63. In hetzelfde besluit worden opgeheven :
1° artikel 22bis, ingevoegd bij de wet van 22 december 1977 en vervangen bij het koninklijk besluit nr. 32 van 30 maart 1982;
2° hoofdstuk Vbis dat artikel 22ter omvat, ingevoegd bij de wet van 1 augustus 1985 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 maart 1990.
Art.64. De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 januari 1995.
HOOFDSTUK II. - Maatregelen inzake de pensioenen voor zelfstandigen.
Art.65. Artikel 131bis, § 1ter, derde lid, van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, ingevoegd bij wet van 30 december 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Elke verhoging van het gewaarborgd inkomen voor bejaarden, ingesteld door de wet van 1 april 1969 tot instelling van een gewaarborgd inkomen voor bejaarden, geeft op de datum van die verhoging aanleiding tot een proportionele verhoging van de in het vorig lid bepaalde bedragen, alsmede van de in § 1bis bedoelde bedragen van 144 017 frank en 108 013 frank. "
Art.66. In artikel 152 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 6 augustus 1993, wordt een § 4 ingevoegd, luidende :
" § 4. Met ingang van 1 juli 1994 zijn de bepalingen van § 1 niet meer van toepassing op :
1° de gerechtigden die voldoen aan de loopbaanvoorwaarden bepaald in artikel 131bis, § 1, 2°;
2° de gerechtigden op een pensioen waarvan het jaarlijks bedrag groter is dan het bedrag van het in artikel 131bis, § 1ter, tweede en derde lid, en § 3 bedoelde minimumpensioen vermenigvuldigd met de breuk die de loopbaan van de zelfstandige uitdrukt;
3° de gerechtigden op meerdere pensioenen waarvan het jaarlijks bedrag, hetzij in de regeling voor zelfstandigen alleen, hetzij in de regeling voor zelfstandigen en in iedere andere Belgische regeling inzake rust- en overlevingspensioenen of iedere gelijkaardige regeling van een vreemd land of een regeling die toepasselijk is op het personeel van een volkenrechtelijke instelling samen, groter is dan het bedrag van het in artikel 131bis, § 1ter, tweede en derde lid, en § 3 bedoelde minimumpensioen. "
HOOFDSTUK III. - Algemene maatregelen.
Art.67. § 1. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, en rekening houdend met de behoeften van het repartitiestelsel, ingesteld in het raam van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, in de loop van het jaar 1994 ten behoeve van dit stelsel een bedrag van (8 000) miljoen frank ter beschikking stellen, voortkomend uit de reserves die door de Rijksdienst voor pensioenen worden beheerd in het raam van de wet van 28 mei 1971 tot verwezenlijking van de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels ingericht in het raam van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood. <W 1994-12-21/31, art. 52, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1994>
§ 2. De Koning bepaalt, na raadpleging van het beheerscomité van de Rijksdienst voor pensioenen, de nadere regelen inzake de terbeschikkingstelling van het in § 1 bedoelde bedrag en stelt tevens de intrestvoeten en de wijze van terugbetaling van het overgedragen bedrag vast.
Art.68.<KB 1996-12-16/31, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-01-1997> § 1. Voor de toepassing van de artikelen 68 tot en met 68quinquies wordt verstaan :
a) onder "wettelijk pensioen", elk wettelijk, bestuursrechtelijk of statutair ouderdoms-, rust-, anciënniteits- of overlevingspensioen, of elk ander als zodanig geldend voordeel [5 of elke overgangsuitkering]5 ten laste van een Belgisch pensioenstelsel [11 , van een buitenlands pensioenstelsel of van een pensioenstelsel van een internationale instelling]11.
Als wettelijke pensioenen in de zin van a) worden eveneens beschouwd :
1° de periodieke renten verworven door stortingen bedoeld bij de wet van 28 mei 1971 tot verwezenlijking van de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels ingericht in het raam van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood, ongeacht de oorsprong ervan;
2° de invaliditeitspensioenen van de administratieve en militaire personeelsleden, van de magistraten en van de personeelsleden van de rechterlijke orde en van de gerechtelijke politie bij de parketten, betaald ten laste van de Openbare Schatkist wegens diensten bewezen in Afrika;
b) [11 ...]11
c) [11 onder "aanvullend pensioen":
1° elk aanvullend pensioen bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 25 april 2007 tot uitvoering van artikel 306 van de Programmawet (I) van 27 december 2006 en bedoeld als aanvulling of vervanging van een wettelijk pensioen ten laste van een Belgisch pensioenstelsel, ongeacht het feit of het een periodiek of een in de vorm van een kapitaal betaald voordeel betreft;
2° elk voordeel, bedoeld als aanvulling van een wettelijk pensioen ten laste van een buitenlands pensioenstelsel of van een pensioenstelsel van een internationale instelling, ongeacht het feit of het een periodiek of een in de vorm van een kapitaal betaald voordeel betreft.
Het vakantiegeld en het aanvullend vakantiegeld, de eindejaarstoelage, de verwarmingstoelage, de aanpassingsvergoeding, de forfaitaire welvaartspremie en de bijzondere bijslag voor zelfstandigen worden niet beschouwd als wettelijke of aanvullende pensioenen in de zin van de bepaling onder a) of c);]11
d) onder "afhouding", de afhouding voortvloeiend uit de toepassing van § 2;
e) onder "begunstigde", de begunstigde van een in a) bedoeld pensioen.
Als "begunstigde met gezinslast" wordt beschouwd, naar gelang van het geval :
1° de gehuwde begunstigde die samenwoont met zijn echtgenoot, op voorwaarde dat deze laatste geen beroepsinkomsten heeft die de vermindering of de schorsing van een in het pensioenstelsel van de werknemers [1 of van de zelfstandigen]1 toegekend rustpensioen zouden tot gevolg hebben, noch een sociaal voordeel geniet toegekend krachtens een Belgische of buitenlandse wetgeving of een als zodanig geldend voordeel toegekend krachtens een regeling die van toepassing is op het personeel van een [11 internationale instelling]11;
2° de gehuwde begunstigde die samenwoont met zijn echtgenoot van wie het pensioenbedrag werd verminderd, hetzij met toepassing van artikel 10, § 4 van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, hetzij met toepassing van artikel 3, § 8, van de wet van 20 juli 1990 tot instelling van een flexibele pensioenleeftijd voor werknemers en tot aanpassing van de werknemerspensioenen aan de evolutie van het algemeen welzijn [1 , hetzij met toepassing van artikel 5, § 8, van het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenen;]1;
3° de gehuwde begunstigde die gescheiden leeft van zijn echtgenoot, de ongehuwde begunstigde, de uit de echt gescheiden begunstigde of de langstlevende echtgenoot, op voorwaarde dat hij uitsluitend samenwoont met één of meer kinderen waarvan ten minste één recht geeft op kinderbijslag;
Iedere andere begunstigde wordt beschouwd als "alleenstaande begunstigde";
f) onder "instellingen van sociale zekerheid", de instellingen bedoeld bij artikel 2, eerste lid, 2° van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid;
g) onder "Kruispuntbank", de Kruispuntbank van de sociale zekerheid;
h) (onder " uitbetalingsinstelling ", de natuurlijke of -rechtspersoon, of de feitelijke vereniging die de betaling [11 van het wettelijk pensioen of van het aanvullend pensioen]11 verzekert;) <W 2004-07-09/30, art. 179, 025; Inwerkingtreding : 15-07-2004>
i) [11 onder "DB2P", de gegevensbank betreffende de aanvullende pensioenen, zoals opgericht door de programmawet van 27 december 2006, en beheerd door de vzw SiGeDiS]11;
j) [6 onder "Dienst" : de Federale Pensioendienst;]6
k) [6 ...]6;
l) [11 ...]11
§ 2. [12 Onverminderd de toepassing van de paragrafen 3 en 6 verrichten de uitbetalingsinstellingen, volgens de in artikel 68ter, § 1, bepaalde nadere regels, op de wettelijke pensioenen die betaald worden vanaf 1 januari 1997, en dit ongeacht hun ingangsdatum, een afhouding waarvan het bedrag overeenkomstig de bij het vierde lid bepaalde tabel wordt vastgesteld, rekening houdend enerzijds met het in het tweede lid bepaalde totaal maandelijks brutobedrag van het geheel van de wettelijke pensioenen en de aanvullende pensioenen en anderzijds met de hoedanigheid van de begunstigde.
Het totaal maandelijks brutobedrag van het geheel van de wettelijke pensioenen en de aanvullende pensioenen, ongeacht hun ingangsdatum of, in geval van betaling in de vorm van een kapitaal, ongeacht de vereffeningsdatum, wordt bekomen door de som te maken van:
- de maandelijkse brutobedragen van de wettelijke pensioenen en de aanvullende pensioenen;
- de brutobedragen, naar behoren omgezet in maandelijkse bedragen, van de wettelijke pensioenen, en de periodieke aanvullende pensioenen die niet maandelijks betaald worden;
- de maandelijkse brutobedragen van de fictieve renten die overeenstemmen met in de vorm van een kapitaal betaalde wettelijke pensioenen of aanvullende pensioenen.
De omzetting in een fictieve rente van wettelijke pensioenen en aanvullende pensioenen die werden betaald in de vorm van een kapitaal, geschiedt door het bedrag van het kapitaal te delen door de coëfficiënt die, volgens de van kracht zijnde barema's inzake de omzetting in kapitaal van arbeidsongevallenrenten in de overheidssector, overeenstemt met de leeftijd van begunstigde op de dag van de betaling van het kapitaal. De Koning kan op basis van de meest recente mortaliteitstabellen andere omzettingsbarema's vaststellen die zullen worden gebruikt voor de toepassing van dit artikel. Elke wijziging van omzettingsbarema's brengt de vaststelling van een nieuw bedrag van de fictieve rente met zich mee.]12
Het bedrag van de in het eerste lid bepaalde afhouding wordt, naargelang de hoedanigheid van de begunstigde, vastgesteld overeenkomstig de hiernavolgende tabel :
[10 Alleenstaande begunstigde
P = Totaal maandelijks brutobedrag van de pensioenen en andere voordelen: P = Montant total mensuel brut de l'ensemble des pensions et autres avantages: | Bedrag van de afhouding in euro Montant de la retenue en euro |
Van/de 0,01 EUR tot/à 1.711,72 EUR Van/de 1.711,73 EUR tot/à 1.764,65 EUR Van/de 1.764,66 EUR tot/à 1.895,87 EUR Van/de 1.895,88 EUR tot/à 1.915,62 EUR Vanaf/à partir de 1.915,63 EUR | 0,00 (P - 1.711,72) x 50 % P x 0,015 28,44 + [(P - 1.895,87) x 50 %] P x 0,02 |
Begunstigde met gezinslast
P = Totaal maandelijks brutobedrag van de pensioenen en andere voordelen: P = Montant total mensuel brut de l'ensemble des pensions et autres avantages: | Bedrag van de afhouding in euro Montant de la retenue en euro |
Van/de 0,01 EUR tot/à 1.978,96 EUR Van/de 1.978,97 EUR tot/à 2.040,15 EUR Van/de 2.040,16 EUR tot/à 2.168,84 EUR Van/de 2.168,85 EUR tot/à 2.191,43 EUR Vanaf/à partir de 2.191,44 EUR | 0,00 (P - 1.978,96) x 50 % P x 0,015 32,53 + [(P - 2.168,84) x 50 %] P x 0,02 |
]10
De bedragen in de tabel zijn gekoppeld aan het spilindexcijfer 114,89 en worden aangepast op dezelfde manier als de pensioenen naargelang de indexering van deze laatste uitgevoerd wordt overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de Openbare Schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld, of van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. Als voor eenzelfde begunstigde sommige van zijn pensioenen worden geïndexeerd volgens de bepalingen van voormelde wet van 2 augustus 1971, en zijn andere pensioenen volgens de bepalingen van voormelde wet van 1 maart 1977, mag de indexering van de bedragen in de tabel er niet toe leiden dat de schijf waarin het totale bedrag van de pensioenen ondergebracht moet worden, gewijzigd wordt.
§ 3. [13 Het gedeelte van de met toepassing van paragraaf 2 uit te voeren afhouding dat overeenstemt met wettelijke en/of aanvullende pensioenen ten laste van een buitenlands pensioenstelsel en/of van een pensioenstelsel van een internationale instelling wordt uitsluitend verricht:
1° als de gerechtigde zijn hoofdverblijfplaats heeft gevestigd in België en een wettelijk pensioen of als zodanig geldend voordeel ten laste van een Belgisch pensioenstelsel geniet en hij, overeenkomstig Titel II van de Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels, niet onderworpen is aan de wetgeving van een andere lidstaat van de Europese Unie, van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, van het Verenigd Koninkrijk of van Zwitserland;
2° als de gerechtigde zijn hoofdverblijfplaats heeft gevestigd in een land dat geen lidstaat is van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte of buiten het Verenigd Koninkrijk of Zwitserland en een wettelijk pensioen of als zodanig geldend voordeel geniet ten laste van een Belgisch pensioenstelsel, maar geen wettelijk pensioen of als zodanig geldend voordeel geniet ten laste van een pensioenstelsel in het woonstland.]13
§ 4. [13 Het gedeelte van de met toepassing van paragraaf 2 uit te voeren afhouding dat overeenstemt met in artikel 68, § 1, c), 1°, bedoelde Belgische periodieke aanvullende pensioenen en met door Belgische uitbetalingsinstellingen vóór 1 januari 1997 in de vorm van een kapitaal betaalde aanvullende pensioenen, wordt verricht op de verschillende wettelijke pensioenen overeenkomstig de door paragraaf 6 vastgestelde rangorde.]13
§ 5. Het gedeelte van de met toepassing van § 2 uit te voeren afhouding dat overeenstemt met door [14 Belgische of buitenlandse uitbetalingsinstellingen]14 na 31 december 1996 in de vorm van een kapitaal betaalde [14 Belgische aanvullende pensioenen]14 wordt niet verricht.
De [14 Belgische of buitenlandse uitbetalingsinstelling]14 van een na 31 december 1996 in de vorm van een kapitaal betaald [14 Belgisch aanvullend pensioen]14 waarvan het bedrag hoger is dan (2.478,94 EUR), verricht, bij de uitbetaling van het kapitaal, ambtshalve een afhouding gelijk aan 2 t.h. van het brutobedrag van dat kapitaal. <KB 2000-07-20/64, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
Het in het tweede lid bepaalde percentage van 2 t.h. wordt vervangen door 1 t.h. voor kapitalen waarvan het brutobedrag lager is dan (24.789,36 EUR). Dit is eveneens het geval voor kapitalen waarvan het brutobedrag lager is dan (74.368,06 EUR) indien zij uitbetaald worden ten gevolge van een overlijden. <KB 2000-07-20/64, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
[14 De Belgische of buitenlandse uitbetalingsinstelling stort de opbrengst van de met toepassing van het tweede of derde lid uitgevoerde afhouding aan de Dienst ten belope van het bedrag, tegen de vervaldatum en met de mededeling vermeld in het maandelijkse betaaloverzicht van de vzw SiGeDiS.]14
Indien bij de eerste uitbetaling van het definitief bedrag van een wettelijk pensioen die volgt op de uitbetaling van een kapitaal blijkt dat het percentage van de met toepassing van § 2 uit te voeren afhouding kleiner is dan het percentage van de afhouding die op het kapitaal werd verricht, stort [6 de Dienst]6 aan begunstigde een bedrag terug dat gelijk is aan het verschil tussen enerzijds het bedrag van de afhouding die op het kapitaal werd verricht en anderzijds het bedrag dat verkregen wordt door ditzelfde kapitaal met het percentage van de met toepassing van § 2 uit te voeren afhouding te vermenigvuldigen. Indien de terugstorting plaatsvindt meer dan zes maanden na de datum van de eerste uitbetaling van het definitief bedrag van een wettelijk pensioen, is [6 de Dienst]6 van rechtswege aan begunstigde nalatigheidsinteresten verschuldigd op het teruggestorte bedrag. Deze interesten, waarvan het percentage gelijk is aan 4,75 t.h. per jaar, beginnen te lopen vanaf de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van de termijn van zes maanden. De Koning kan het percentage van deze nalatigheidsinteresten aanpassen.
Voor de toepassing van het tweede en het derde lid moeten door eenzelfde [14 Belgische of buitenlandse uit-betalingsinstelling]14 betaalde kapitalen samengeteld worden.
Voor de toepassing van het vijfde lid moeten de aan eenzelfde begunstigde betaalde kapitalen samengeteld worden.
§ 6. De in § 4 bedoelde rangorde wordt vastgesteld als volgt :
1° de rust- en overlevingspensioenen ten laste van de pensioenregeling voor werknemers;
2° de rust- en overlevingspensioenen ten laste van de pensioenregeling voor zelfstandigen;
3° [15 de rust- en overlevingspensioenen ten laste van een pensioenstelsel van de overheidssector beheerd door de Dienst;]15
4° [7 ...]7;
5° de rustpensioenen ten laste van de instellingen waarop het koninklijk besluit nr. 117 van 27 februari 1935 tot vaststelling van het statuut der pensioenen van het personeel der zelfstandige openbare inrichtingen en de regieën ingesteld door de Staat van toepassing is;
6° [15 de rust- en overlevingspensioenen ten laste van het stelsel voor overzeese sociale zekerheid;]15
7° de niet in 3° bedoelde rust- en overlevingspensioenen ten laste van de plaatselijke besturen of ten laste van door deze plaatselijke besturen opgerichte instellingen van openbaar nut, met inbegrip van die welke aan hun mandatarissen worden toegekend;
8° de niet in 3° bedoelde rust- en overlevingspensioenen ten laste van instellingen van openbaar nut die afhangen van de Gemeenschappen of de Gewesten;
9° de rust- en overlevingspensioenen toegekend aan de senatoren, de leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de leden van de Gewest- en (Gemeenschapsparlementen); <W 2006-03-27/35, art. 26, 032; Inwerkingtreding : 21-04-2006>
10° de rust- en overlevingspensioenen ten laste van hiervoor niet opgenomen machten en instellingen bedoeld in artikel 38 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen.
In geval van cumulatie van pensioenen met eenzelfde rangorde, wordt de afhouding in eerste instantie verricht op het pensioen met het hoogste bedrag, zonder dat latere verhogingen van de pensioenen een wijziging van de aldus vastgestelde volgorde tot gevolg hebben.
§ 7. Indien de in de vorm van een kapitaal uitbetaalde [16 wettelijke pensioenen of aanvullende pensioenen]16 in schijven worden betaald, is dit artikel van toepassing op elke gedeeltelijke betaling.
§ 8. Artikel 52, 7° van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992 is van toepassing op de krachtens dit artikel verrichte afhouding.
§ 9. De met toepassing van § 4 uit te voeren afhouding, die overeenstemt met de fictieve renten die beantwoorden aan vóór 1 januari 1997 in de vorm van een kapitaal [17 uitbetaalde wettelijke pensioenen of aanvullende pensioenen]17, wordt niet meer uitgevoerd :
- vanaf 1 juli 1997, op de vóór 1 juli 1981 uitbetaalde kapitalen, indien het pensioen is ingegaan vóór 1 juli 1981 of vanaf 1 juli van het jaar dat volgt op de vijftiende verjaardag van de ingangsdatum van het pensioen, als dit is ingegaan na de uitbetaling van het kapitaal;
- op de vanaf 1 juli 1981 uitbetaald kapitalen, hetzij vanaf 1 juli van het jaar dat volgt op de vijftiende verjaardag van de uitbetaling van het kapitaal, indien het pensioen reeds ingegaan is op het ogenblik van de uitbetaling van het kapitaal, hetzij vanaf 1 juli van het jaar dat volgt op de vijftiende verjaardag van de ingangsdatum van het pensioen, als dit is ingegaan na de uitbetaling van het kapitaal. <ingevoegd bij W 1997-06-13/30, art. 13, 2°, Inwerkingtreding : 01-07-1997>
(§ 10. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en volgens de door Hem bepaalde modaliteiten, de in § 2 bedoelde afhoudingen herleiden en opheffen met uitwerking op 1 juli 2008.
De machtiging die deze paragraaf aan de Koning toekent, verstrijkt op 31 december 2008.
De besluiten die zijn genomen ter uitvoering van deze machtiging houden op uitwerking te hebben indien ze niet bekrachtigd zijn bij wet binnen twaalf maanden na de datum van hun inwerkingtreding.) <W 2008-06-08/30, art. 22, 037; Inwerkingtreding : 26-06-2008>
(NOTA : Versie 006 van artikel 68 is gewijzigd door artikel 23 van de W 2000-08-12/62; Inwerkingtreding : 01-01-1995; Opheffing : 31-12-1996; zie B.St. 31-08-2000, p. 29879-29880)
(1)<W 2013-03-13/01, art. 6, 042; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(2)<W 2013-03-13/01, art. 7, 042; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
(3)<KB 2013-12-11/02, art. 41, 043; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(4)<W 2014-04-19/10, art. 2, 044; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
(5)<W 2014-05-05/01, art. 16, 045; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(6)<W 2016-03-18/03, art. 118, 047; Inwerkingtreding : 01-04-2016>
(7)<W 2016-03-18/03, art. 118,7°, 047; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(8)<W 2018-02-18/07, art. 23, 049; Inwerkingtreding : 30-06-2018>
(9)<W 2018-12-06/23, art. 25, 050; Inwerkingtreding : 27-03-2019>
(10)<W 2019-02-17/04, art. 1, 051; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
(11)<W 2023-05-04/04, art. 3, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(12)<W 2023-05-04/04, art. 4, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(13)<W 2023-05-04/04, art. 5, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(14)<W 2023-05-04/04, art. 6, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(15)<W 2023-05-04/04, art. 7, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(16)<W 2023-05-04/04, art. 8, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(17)<W 2023-05-04/04, art. 9, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 68 TOEKOMSTIG RECHT. <KB 1996-12-16/31, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-01-1997> § 1. Voor de toepassing van de artikelen 68 tot en met 68quinquies wordt verstaan :
a) onder "wettelijk pensioen", elk wettelijk, bestuursrechtelijk of statutair ouderdoms-, rust-, anciënniteits- of overlevingspensioen, of elk ander als zodanig geldend voordeel [5 of elke overgangsuitkering]5 ten laste van een Belgisch pensioenstelsel [11 , van een buitenlands pensioenstelsel of van een pensioenstelsel van een internationale instelling]11.
Als wettelijke pensioenen in de zin van a) worden eveneens beschouwd :
1° de periodieke renten verworven door stortingen bedoeld bij de wet van 28 mei 1971 tot verwezenlijking van de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels ingericht in het raam van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood, ongeacht de oorsprong ervan;
2° de invaliditeitspensioenen van de administratieve en militaire personeelsleden, van de magistraten en van de personeelsleden van de rechterlijke orde en van de gerechtelijke politie bij de parketten, betaald ten laste van de Openbare Schatkist wegens diensten bewezen in Afrika;
b) [11 ...]11
c) [11 onder "aanvullend pensioen":
1° elk aanvullend pensioen bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 25 april 2007 tot uitvoering van artikel 306 van de Programmawet (I) van 27 december 2006 en bedoeld als aanvulling of vervanging van een wettelijk pensioen ten laste van een Belgisch pensioenstelsel, ongeacht het feit of het een periodiek of een in de vorm van een kapitaal betaald voordeel betreft;
2° elk voordeel, bedoeld als aanvulling van een wettelijk pensioen ten laste van een buitenlands pensioenstelsel of van een pensioenstelsel van een internationale instelling, ongeacht het feit of het een periodiek of een in de vorm van een kapitaal betaald voordeel betreft.
Het vakantiegeld en het aanvullend vakantiegeld, de eindejaarstoelage, de verwarmingstoelage, de aanpassingsvergoeding, de forfaitaire welvaartspremie en de bijzondere bijslag voor zelfstandigen worden niet beschouwd als wettelijke of aanvullende pensioenen in de zin van de bepaling onder a) of c);]11
d) onder "afhouding", de afhouding voortvloeiend uit de toepassing van § 2;
e) onder "begunstigde", de begunstigde van een in a) bedoeld pensioen.
Als "begunstigde met gezinslast" wordt beschouwd, naar gelang van het geval :
1° de gehuwde begunstigde die samenwoont met zijn echtgenoot, op voorwaarde dat deze laatste geen beroepsinkomsten heeft die de vermindering of de schorsing van een in het pensioenstelsel van de werknemers [1 of van de zelfstandigen]1 toegekend rustpensioen zouden tot gevolg hebben, noch een sociaal voordeel geniet toegekend krachtens een Belgische of buitenlandse wetgeving of een als zodanig geldend voordeel toegekend krachtens een regeling die van toepassing is op het personeel van een [11 internationale instelling]11;
2° de gehuwde begunstigde die samenwoont met zijn echtgenoot van wie het pensioenbedrag werd verminderd, hetzij met toepassing van artikel 10, § 4 van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, hetzij met toepassing van artikel 3, § 8, van de wet van 20 juli 1990 tot instelling van een flexibele pensioenleeftijd voor werknemers en tot aanpassing van de werknemerspensioenen aan de evolutie van het algemeen welzijn [1 , hetzij met toepassing van artikel 5, § 8, van het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenen;]1;
3° de gehuwde begunstigde die gescheiden leeft van zijn echtgenoot, de ongehuwde begunstigde, de uit de echt gescheiden begunstigde of de langstlevende echtgenoot, op voorwaarde dat hij uitsluitend samenwoont met één of meer kinderen waarvan ten minste één recht geeft op kinderbijslag;
Iedere andere begunstigde wordt beschouwd als "alleenstaande begunstigde";
f) onder "instellingen van sociale zekerheid", de instellingen bedoeld bij artikel 2, eerste lid, 2° van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid;
g) onder "Kruispuntbank", de Kruispuntbank van de sociale zekerheid;
h) (onder " uitbetalingsinstelling ", de natuurlijke of -rechtspersoon, of de feitelijke vereniging die de betaling [11 van het wettelijk pensioen of van het aanvullend pensioen]11 verzekert;) <W 2004-07-09/30, art. 179, 025; Inwerkingtreding : 15-07-2004>
i) [11 onder "DB2P", de gegevensbank betreffende de aanvullende pensioenen, zoals opgericht door de programmawet van 27 december 2006, en beheerd door de vzw SiGeDiS]11;
j) [6 onder "Dienst" : de Federale Pensioendienst;]6
k) [6 ...]6;
l) [11 ...]11
§ 2. [12 Onverminderd de toepassing van de paragrafen 3 en 6 verrichten de uitbetalingsinstellingen, volgens de in artikel 68ter, § 1, bepaalde nadere regels, op de wettelijke pensioenen die betaald worden vanaf 1 januari 1997, en dit ongeacht hun ingangsdatum, een afhouding waarvan het bedrag overeenkomstig de bij het vierde lid bepaalde tabel wordt vastgesteld, rekening houdend enerzijds met het in het tweede lid bepaalde totaal maandelijks brutobedrag van het geheel van de wettelijke pensioenen en de aanvullende pensioenen en anderzijds met de hoedanigheid van de begunstigde.
Het totaal maandelijks brutobedrag van het geheel van de wettelijke pensioenen en de aanvullende pensioenen, ongeacht hun ingangsdatum of, in geval van betaling in de vorm van een kapitaal, ongeacht de vereffeningsdatum, wordt bekomen door de som te maken van:
- de maandelijkse brutobedragen van de wettelijke pensioenen en de aanvullende pensioenen;
- de brutobedragen, naar behoren omgezet in maandelijkse bedragen, van de wettelijke pensioenen, en de periodieke aanvullende pensioenen die niet maandelijks betaald worden;
- de maandelijkse brutobedragen van de fictieve renten die overeenstemmen met in de vorm van een kapitaal betaalde wettelijke pensioenen of aanvullende pensioenen.
De omzetting in een fictieve rente van wettelijke pensioenen en aanvullende pensioenen die werden betaald in de vorm van een kapitaal, geschiedt door het bedrag van het kapitaal te delen door de coëfficiënt die, volgens de van kracht zijnde barema's inzake de omzetting in kapitaal van arbeidsongevallenrenten in de overheidssector, overeenstemt met de leeftijd van begunstigde op de dag van de betaling van het kapitaal. De Koning kan op basis van de meest recente mortaliteitstabellen andere omzettingsbarema's vaststellen die zullen worden gebruikt voor de toepassing van dit artikel. Elke wijziging van omzettingsbarema's brengt de vaststelling van een nieuw bedrag van de fictieve rente met zich mee.]12
Het bedrag van de in het eerste lid bepaalde afhouding wordt, naargelang de hoedanigheid van de begunstigde, vastgesteld overeenkomstig de hiernavolgende tabel :
[10 Alleenstaande begunstigde
P = Totaal maandelijks brutobedrag van de pensioenen en andere voordelen: P = Montant total mensuel brut de l'ensemble des pensions et autres avantages: | Bedrag van de afhouding in euro Montant de la retenue en euro |
Van/de 0,01 EUR tot/à 1.711,72 EUR Van/de 1.711,73 EUR tot/à 1.764,65 EUR Van/de 1.764,66 EUR tot/à 1.895,87 EUR Van/de 1.895,88 EUR tot/à 1.915,62 EUR Vanaf/à partir de 1.915,63 EUR | 0,00 (P - 1.711,72) x 50 % P x 0,015 28,44 + [(P - 1.895,87) x 50 %] P x 0,02 |
Begunstigde met gezinslast
P = Totaal maandelijks brutobedrag van de pensioenen en andere voordelen: P = Montant total mensuel brut de l'ensemble des pensions et autres avantages: | Bedrag van de afhouding in euro Montant de la retenue en euro |
Van/de 0,01 EUR tot/à 1.978,96 EUR Van/de 1.978,97 EUR tot/à 2.040,15 EUR Van/de 2.040,16 EUR tot/à 2.168,84 EUR Van/de 2.168,85 EUR tot/à 2.191,43 EUR Vanaf/à partir de 2.191,44 EUR | 0,00 (P - 1.978,96) x 50 % P x 0,015 32,53 + [(P - 2.168,84) x 50 %] P x 0,02 |
]10
De bedragen in de tabel zijn gekoppeld aan het spilindexcijfer 114,89 en worden aangepast op dezelfde manier als de pensioenen naargelang de indexering van deze laatste uitgevoerd wordt overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de Openbare Schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld, of van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. Als voor eenzelfde begunstigde sommige van zijn pensioenen worden geïndexeerd volgens de bepalingen van voormelde wet van 2 augustus 1971, en zijn andere pensioenen volgens de bepalingen van voormelde wet van 1 maart 1977, mag de indexering van de bedragen in de tabel er niet toe leiden dat de schijf waarin het totale bedrag van de pensioenen ondergebracht moet worden, gewijzigd wordt.
§ 3. [13 Het gedeelte van de met toepassing van paragraaf 2 uit te voeren afhouding dat overeenstemt met wettelijke en/of aanvullende pensioenen ten laste van een buitenlands pensioenstelsel en/of van een pensioenstelsel van een internationale instelling wordt uitsluitend verricht:
1° als de gerechtigde zijn hoofdverblijfplaats heeft gevestigd in België en een wettelijk pensioen of als zodanig geldend voordeel ten laste van een Belgisch pensioenstelsel geniet en hij, overeenkomstig Titel II van de Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels, niet onderworpen is aan de wetgeving van een andere lidstaat van de Europese Unie, van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, van het Verenigd Koninkrijk of van Zwitserland;
2° als de gerechtigde zijn hoofdverblijfplaats heeft gevestigd in een land dat geen lidstaat is van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte of buiten het Verenigd Koninkrijk of Zwitserland en een wettelijk pensioen of als zodanig geldend voordeel geniet ten laste van een Belgisch pensioenstelsel, maar geen wettelijk pensioen of als zodanig geldend voordeel geniet ten laste van een pensioenstelsel in het woonstland.]13
§ 4. [13 Het gedeelte van de met toepassing van paragraaf 2 uit te voeren afhouding dat overeenstemt met in artikel 68, § 1, c), 1°, bedoelde Belgische periodieke aanvullende pensioenen en met door Belgische uitbetalingsinstellingen vóór 1 januari 1997 in de vorm van een kapitaal betaalde aanvullende pensioenen, wordt verricht op de verschillende wettelijke pensioenen overeenkomstig de door paragraaf 6 vastgestelde rangorde.]13
§ 5. [15 De Belgische of buitenlandse uitbetalingsinstelling van een in de vorm van een kapitaal betaald Belgisch aanvullend pensioen verricht, bij de uitbetaling van het kapitaal, een afhouding op het brutobedrag van dat kapitaal. De vzw SiGeDiS deelt, wanneer zij hiervoor over voldoende gegevens beschikt, het bedrag van de afhouding die op het kapitaal moet worden verricht en/of het daarmee overeenstemmende percentage mee aan de uitbetalingsinstelling.
Wanneer de vzw SiGeDiS niet over voldoende gegevens beschikt om het bedrag van de afhouding of het daarmee overeenstemmende percentage vast te stellen, verricht de Belgische of buitenlandse uitbetalingsinstelling, bij de uitbetaling van het kapitaal, ambtshalve een afhouding gelijk aan 2 % van het brutobedrag van dat kapitaal.
De Koning kan de modaliteiten vaststellen voor de toepassing van het eerste en het tweede lid.]15
[14 De Belgische of buitenlandse uitbetalingsinstelling stort de opbrengst van de met toepassing van het [15 eerste of tweede]15 lid uitgevoerde afhouding aan de Dienst ten belope van het bedrag, tegen de vervaldatum en met de mededeling vermeld in het maandelijkse betaaloverzicht van de vzw SiGeDiS.]14
Indien bij de eerste uitbetaling van het definitief bedrag van een wettelijk pensioen die volgt op de uitbetaling van een kapitaal blijkt dat het percentage van de met toepassing van § 2 uit te voeren afhouding kleiner is dan het percentage van de afhouding die op het kapitaal werd verricht, stort [6 de Dienst]6 aan begunstigde een bedrag terug dat gelijk is aan het verschil tussen enerzijds het bedrag van de afhouding die op het kapitaal werd verricht en anderzijds het bedrag dat verkregen wordt door ditzelfde kapitaal met het percentage van de met toepassing van § 2 uit te voeren afhouding te vermenigvuldigen. Indien de terugstorting plaatsvindt meer dan zes maanden na de datum van de eerste uitbetaling van het definitief bedrag van een wettelijk pensioen, is [6 de Dienst]6 van rechtswege aan begunstigde nalatigheidsinteresten verschuldigd op het teruggestorte bedrag. Deze interesten, waarvan het percentage gelijk is aan 4,75 t.h. per jaar, beginnen te lopen vanaf de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van de termijn van zes maanden. De Koning kan het percentage van deze nalatigheidsinteresten aanpassen.
[15 ...]15
§ 6. De in § 4 bedoelde rangorde wordt vastgesteld als volgt :
1° de rust- en overlevingspensioenen ten laste van de pensioenregeling voor werknemers;
2° de rust- en overlevingspensioenen ten laste van de pensioenregeling voor zelfstandigen;
3° [16 de rust- en overlevingspensioenen ten laste van een pensioenstelsel van de overheidssector beheerd door de Dienst;]16
4° [7 ...]7;
5° de rustpensioenen ten laste van de instellingen waarop het koninklijk besluit nr. 117 van 27 februari 1935 tot vaststelling van het statuut der pensioenen van het personeel der zelfstandige openbare inrichtingen en de regieën ingesteld door de Staat van toepassing is;
6° [16 de rust- en overlevingspensioenen ten laste van het stelsel voor overzeese sociale zekerheid;]16
7° de niet in 3° bedoelde rust- en overlevingspensioenen ten laste van de plaatselijke besturen of ten laste van door deze plaatselijke besturen opgerichte instellingen van openbaar nut, met inbegrip van die welke aan hun mandatarissen worden toegekend;
8° de niet in 3° bedoelde rust- en overlevingspensioenen ten laste van instellingen van openbaar nut die afhangen van de Gemeenschappen of de Gewesten;
9° de rust- en overlevingspensioenen toegekend aan de senatoren, de leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de leden van de Gewest- en (Gemeenschapsparlementen); <W 2006-03-27/35, art. 26, 032; Inwerkingtreding : 21-04-2006>
10° de rust- en overlevingspensioenen ten laste van hiervoor niet opgenomen machten en instellingen bedoeld in artikel 38 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen.
In geval van cumulatie van pensioenen met eenzelfde rangorde, wordt de afhouding in eerste instantie verricht op het pensioen met het hoogste bedrag, zonder dat latere verhogingen van de pensioenen een wijziging van de aldus vastgestelde volgorde tot gevolg hebben.
§ 7. Indien de in de vorm van een kapitaal uitbetaalde [17 wettelijke pensioenen of aanvullende pensioenen]17 in schijven worden betaald, is dit artikel van toepassing op elke gedeeltelijke betaling.
§ 8. Artikel 52, 7° van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992 is van toepassing op de krachtens dit artikel verrichte afhouding.
§ 9. De met toepassing van § 4 uit te voeren afhouding, die overeenstemt met de fictieve renten die beantwoorden aan vóór 1 januari 1997 in de vorm van een kapitaal [18 uitbetaalde wettelijke pensioenen of aanvullende pensioenen]18, wordt niet meer uitgevoerd :
- vanaf 1 juli 1997, op de vóór 1 juli 1981 uitbetaalde kapitalen, indien het pensioen is ingegaan vóór 1 juli 1981 of vanaf 1 juli van het jaar dat volgt op de vijftiende verjaardag van de ingangsdatum van het pensioen, als dit is ingegaan na de uitbetaling van het kapitaal;
- op de vanaf 1 juli 1981 uitbetaald kapitalen, hetzij vanaf 1 juli van het jaar dat volgt op de vijftiende verjaardag van de uitbetaling van het kapitaal, indien het pensioen reeds ingegaan is op het ogenblik van de uitbetaling van het kapitaal, hetzij vanaf 1 juli van het jaar dat volgt op de vijftiende verjaardag van de ingangsdatum van het pensioen, als dit is ingegaan na de uitbetaling van het kapitaal. <ingevoegd bij W 1997-06-13/30, art. 13, 2°, Inwerkingtreding : 01-07-1997>
(§ 10. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en volgens de door Hem bepaalde modaliteiten, de in § 2 bedoelde afhoudingen herleiden en opheffen met uitwerking op 1 juli 2008.
De machtiging die deze paragraaf aan de Koning toekent, verstrijkt op 31 december 2008.
De besluiten die zijn genomen ter uitvoering van deze machtiging houden op uitwerking te hebben indien ze niet bekrachtigd zijn bij wet binnen twaalf maanden na de datum van hun inwerkingtreding.) <W 2008-06-08/30, art. 22, 037; Inwerkingtreding : 26-06-2008>
(NOTA : Versie 006 van artikel 68 is gewijzigd door artikel 23 van de W 2000-08-12/62; Inwerkingtreding : 01-01-1995; Opheffing : 31-12-1996; zie B.St. 31-08-2000, p. 29879-29880)
<Opgeheven door W 2016-03-18/03, art. 121, 047; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 68quinquies.<ingevoegd bij KB 1996-12-16/31, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-01-1997> § 1. Elke uitbetalingsinstelling die nalaat [2 aan de Dienst]2 de in [3 artikel 68bis, § 1, eerste lid]3 bedoelde aangifte te doen, in de vorm en binnen de termijn die zijn voorgeschreven, moet een forfaitaire vergoeding betalen van (25,00 EUR), vermeerderd met (2,50 EUR) per begunstigde en met 100 frank per schijf van (2.500,00 EUR) gestort pensioen. <KB 2000-07-20/64, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
[2 De uitbetalingsinstelling die een kapitaal betaalt na 28 februari 1997 en die de bij artikel 68, § 5, [3 tweede lid]3 opgelegde verplichtingen niet nakomt, is een toeslag van 10 pct. verschuldigd op de laattijdig gestorte bijdragen, alsmede een verwijlinterest van 12 pct. per jaar, te rekenen vanaf het verstrijken van deze termijn voorzien in artikel 68, § 5, [3 tweede lid]3 tot op de dag van betaling.]2
[3 Elke uitbetalingsinstelling die nalaat aan DB2P de in artikel 68bis, § 1/1, bedoelde aangifte te doen, binnen de in artikel 68bis, § 1, tweede lid, bedoelde termijn en in de vorm die is voorgeschreven door de vzw SiGeDiS, moet een forfaitaire vergoeding betalen van 25,00 EUR.]3
§ 2. De begunstigde die nalaat de in artikel 68bis, § 2 bedoelde aangifte te doen, moet een vergoeding betalen gelijk aan 10 t.h. van de nog verschuldigde achterstallige afhoudingen.
§ 3. [1 [2 de Dienst]2 is belast met de invordering van de vergoedingen bedoeld in §§ 1 en 2.]1
De invordering van die vergoedingen kan eveneens geschieden door tussenkomst van [3 de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen]3, die de inning ervan zal verrichten overeenkomstig de bepalingen van artikel 3 van de domaniale wet van 22 december 1949.
§ 4. [3 De Dienst ziet de in artikel 68bis, §§ 2 en 3, bedoelde aangiften na.
De Dienst kan voor de controle op de uitvoering van dit hoofdstuk de medewerking vorderen van de administraties, instellingen en diensten wettelijke en/of aanvullende pensioenen toekennen en/of betalen.]3
§ 5. De werkingskosten van de in artikel 9bis van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid bedoelde pensioengegevensbank die voortvloeien uit de toepassing van artikel 68ter, §§ 1 en 2, [2 worden aangerekend op de opbrengst van de afhouding, die verricht wordt op de pensioenen bedoeld in artikel 68, § 6, 3° en 5° tot 10°]2.
§ 6. Met het oog op de toepassing van de artikelen 68 tot en met 68quater, geschieden de mededelingen van sociale gegevens met een persoonlijk karakter [2 tussen de Dienst en de andere instellingen van sociale zekerheid]2, alsook alle mededelingen van dergelijke gegevens door instellingen van sociale zekerheid gericht aan andere uitbetalingsinstellingen door tussenkomst van de Kruispuntbank volgens een uitvoeringsplan vastgesteld door het bij de Kruispuntbank ingesteld Algemeen Coördinatiecomité.
----------
(1)<W 2013-03-13/01, art. 10, 042; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(2)<W 2016-03-18/03, art. 122, 047; Inwerkingtreding : 01-04-2016>
(3)<W 2023-05-04/04, art. 12, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 68sexies.[1 De schuldvorderingen van de Dienst op de inhouding bedoeld in de artikelen 68 tot en met 68quinquies verjaren na drie jaar, te rekenen vanaf de datum van de betaling van [2 het wettelijk pensioen]2 of het aanvullend pensioen.
De vorderingen tot terugvordering van onverschuldigde inhoudingen ingesteld tegen de Dienst door de begunstigden en door de uitbetalingsinstellingen verjaren na drie jaar, te rekenen vanaf de datum waarop de inhouding is overgemaakt aan de Dienst.
De verjaring van de vorderingen, bedoeld [2 in het eerste en het tweede lid]2, wordt [2 gestuit]2 :
1° op de wijze zoals voorzien in de artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek;
2° met een aangetekende brief die door de Dienst aan de begunstigde of de uitbetalingsinstelling is gericht of met een aangetekende brief die door de begunstigde of de uitbetalingsinstelling aan de Dienst is gericht.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2016-03-18/03, art. 123, 047; Inwerkingtreding : 01-04-2016>
(2)<W 2023-05-04/04, art. 13, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
TITEL IX. - Bepalingen ter bevordering van de werkgelegenheid en vrijwaring van het concurrentievermogen.
HOOFDSTUK I. - (Maatregelen inzake ondersteuning van het strafrechtelijk beleid, het veiligheids- en samenlevingsbeleid en de hiermee gepaard gaande personeels- en actiemiddelen).
Art.69.Onder de voorwaarden bepaald door de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, kent de minister van Binnenlandse Zaken aan de door hem aangeduide lokale besturen een jaarlijkse (of, [1 voor de in 1°, 4° en in het zesde lid]1 bedoelde overeenkomsten, meerjaarlijkse) toelage toe binnen de grenzen van de daartoe beschikbare kredieten, in de vorm van :
(1° een forfaitair bedrag voor die lokale besturen die een overeenkomst hebben gesloten met de minister van Binnenlandse Zaken over een programma tot voorkoming en bestrijding van diverse vormen van criminaliteit, of
2° een toelage voor bijkomende aanwervingen ten behoeve van de gemeentelijke politie, of
3° een toelage voor personeelskosten en actiemiddelen voor bijkomende aanwervingen :
- [1 ...]1
- voor de specifieke projecten inzake de criminaliteitspreventie, de politiële slachtofferbejegening en de coördinatie van deze projecten, waarvoor de lokale overheid een overeenkomst sluit met de minister van Binnenlandse Zaken;
- voor de specifieke projecten inzake de stedelijke vernieuwing en de coördinatie van deze projecten, indien de lokale overheid daarvoor een overeenkomst sluit met de minister van Binnenlandse Zaken en, in voorkomend geval, met de andere bevoegde ministers;
- voor de specifieke projecten inzake eerstelijns rechtshulp, indien de lokale overheid daarvoor een overeenkomst sluit met de minister van Binnenlandse Zaken en met de minister van Justitie [1 , of]1
[1 4° [2 een toelage voor de uitvoering van een opdracht of een toelage voor personeelskosten, actiemiddelen voor bijkomende aanwervingen en werkingskosten voor de begeleiding van een dienstverlening, een werkstraf, een opleiding en de behandeling in het kader van een gerechtelijke maatregel, indien de lokale overheid daarvoor een overeenkomst sluit met de minister bevoegd voor Justitie.]2]1
De overeenkomsten bedoeld in het eerste lid bepalen de bijkomende voorwaarden en regels voor het toekennen van de betrokken toelagen, evenals het bedrag van de toelage.)
(De Koning stelt bovendien de voorwaarden vast waaronder de minister van Binnenlandse Zaken, binnen de grenzen van de daartoe beschikbare kredieten, een toelage toekent aan de lokale besturen voor de opleiding van de gemeentelijke politieagenten en voor de coördinatie van de politietaken, ook samen met andere politiediensten.
Wanneer de toelage dient om de opleiding van gemeentelijke politieagenten te financieren, kan zij eveneens worden toegekend aan de erkende trainings- en opleidingscentra.)
(De minister van Binnenlandse Zaken kan de Voorzitter van het Directiecomité van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken machtigen tot het ondertekenen van de aanhangsels bij deze overeenkomsten, wanneer deze aanhangsels het totale bedrag van de toelage niet wijzigen.)
[1 De toelage bedoeld in het eerste lid, 4°, kan ook worden toegekend aan een intergemeentelijk samenwerkingsverband, een provincie, een vereniging zonder winstoogmerk of een stichting van openbaar nut indien deze daarvoor een overeenkomst sluit met de minister bevoegd voor Justitie.
Over het geheel van de toelagen bedoeld in het eerste lid, 4°, en het zesde lid wordt jaarlijks voorafgaandelijk overleg gepleegd in de Interministeriële Conferentie voor de Justitiehuizen.
De Koning kent het geheel van de toelagen definitief toe bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.]1
----------
(1)
(2)
Art. 69bis. [1 De Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken is belast met de betaling aan de door de minister van Binnenlandse Zaken aangewezen plaatselijke besturen van de jaarlijkse of meerjaarlijkse toelagen als bedoeld in artikel 69, 1° en 3°, eerste streepje, voor de verwezenlijking van een programma betreffende de maatschappelijke problemen inzake veiligheid en voor de verwezenlijking van initiatieven inzake criminaliteitspreventie.
De Federale Overheidsdienst Justitie is belast met de betaling van de jaarlijkse of meerjaarlijkse toelagen als bedoeld in artikel 69, 4°, aan de door de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie aangewezen plaatselijke besturen of andere begunstigden als bedoeld in artikel 69, zesde lid, van dezelfde wet.
Deze toelagen worden ten laste van een specifiek begrotingsartikel ingeschreven in de algemene uitgavenbegroting.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2016-12-25/48, art. 14, 048; Inwerkingtreding : 08-01-2017>
Art.70. In artikel 1 van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten nr. 474 van 28 oktober 1986 en nr. 502 van 31 december 1986, en bij de wetten van 7 november 1987, 22 december 1989 en 20 juli 1991, wordt een § 2quater ingevoegd, luidend als volgt :
" § 2quater. De Rijksdienst wordt belast met het uitkeren van een jaarlijkse toelage aan de door de minister van Binnenlandse Zaken aangeduide lokale besturen, voor de verwezenlijking van een programma betreffende de maatschappelijke problemen inzake veiligheid.
Deze toelage wordt ten laste van een specifiek begrotingsartikel opgenomen in de begroting van de Rijksdienst en wordt gedekt door fiscale ontvangsten ten belope van 3 000 miljoen frank per jaar, die in maandelijkse schijven aan de Rijksdienst worden doorgestort. Eventuele saldi van het lopend begrotingsjaar op betrokken begrotingsartikel worden het volgend begrotingsjaar naar datzelfde begrotingsartikel overgedragen en met de lopende ontvangsten samengevoegd.
De Koning bepaalt de bevoegdheid van de Rijksdienst met betrekking tot het bestaan van de voorwaarden tot toekenning van de toelage en de controle op de aanwending ervan. "
Art.71. In artikel 68 van de wet van 6 augustus 1993 houdende sociale en diverse bepalingen, worden de woorden " voor de verwezenlijking van een programma betreffende de maatschappelijke problemen inzake veiligheid enerzijds, en " en " anderzijds " geschrapt.
Art.72. De artikelen 69 tot en met 71 hebben uitwerking op 1 januari 1994.
HOOFDSTUK II. - Plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen.
Art.73. In de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, gewijzigd bij de wetten van 14 juli 1951, 14 februari 1961, 16 april 1963, 11 januari 1967, 10 oktober 1967, de koninklijke besluiten nr. 13 van 11 oktober 1978 en nr. 28 van 24 maart 1982, en de wetten van 22 januari 1985, 30 december 1988 en 26 juni 1992 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° Artikel 7, § 10, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" § 10. De gemeenten moeten, onder de voorwaarden en de nadere regelen die de Koning bepaalt, instaan voor het afstempelen van de controleformulieren van de onvrijwillige werklozen die zich aanmelden ter controle. "
2° Er wordt een artikel 8 ingevoegd, luidende :
" Art. 8. § 1. De gemeenten of een groep van gemeenten moeten een plaatselijk werkgelegenheidsagentschap oprichten. Dit agentschap is, in samenwerking met de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, bevoegd voor de organisatie en de controle van activiteiten die men niet aantreft in de reguliere arbeidscircuits.
Het plaatselijk werkgelegenheidsagentschap wordt opgericht in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk.
Om erkend te kunnen worden in het kader van dit artikel moet deze vereniging zonder winstoogmerk paritair worden samengesteld, enerzijds uit leden aangewezen door de gemeenteraad of de gemeenteraden in proportionaliteit tussen de meerderheid en de minderheid en anderzijds uit leden die de organisaties die zitting hebben in de Nationale Arbeidsraad, vertegenwoordigen. De vereniging zonder winstoogmerk telt minstens 12 en hoogstens 24 leden. De gemeenteraad kan andere leden toevoegen met raadgevende stem. De Koning kan, voor de samenstelling van deze vereniging, nadere voorwaarden bepalen.
§ 2. Het plaatselijk werkgelegenheidsagentschap staat in voor de administratieve organisatie van de in § 1 bedoelde activiteiten.
De kandidaat-begunstigde van een activiteit moet vooraf een aanvraag indienen bij het plaatselijk werkgelegenheidsagentschap, waarin hij de te verrichten activiteit omschrijft.
Het plaatselijk werkgelegenheidsagentschap oordeelt of deze activiteit toegelaten wordt in het kader van dit artikel.
De Koning bepaalt de voorwaarden en de nadere regels voor de indiening van de aanvraag en voor de te verlenen toestemming.
De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, het bedrag van de vergoedingen die de kandidaat-begunstigde van een activiteit moet betalen bij het indienen van een aanvraag bij het plaatselijk werkgelegenheidsagentschap, evenals het bedrag dat de begunstigde van een activiteit moet betalen voor de uitoefening van een activiteit. De Koning bepaalt eveneens de wijze waarop de betaling geschiedt en aan wie de betaling ten goede komt.
§ 3. De activiteiten verricht in het kader van het plaatselijk werkgelegenheidsagentschap mogen slechts uitgeoefend worden door een langdurig uitkeringsgerechtigde volledige werkloze of door een volledig werkloze die ingeschreven is als werkzoekende en het bestaansminimum geniet.
De Koning bepaalt wie beschouwd wordt als langdurig werkloze en welke categorieën van werklozen de voormelde activiteiten niet mogen verrichten. De Koning bepaalt welke categorieën van werklozen zich vrijwillig kunnen inschrijven bij een plaatselijk werkgelegenheidsagentschap.
De activiteiten verricht in het kader van het plaatselijk werkgelegenheidsagentschap moeten, voor de werkloze, het karakter behouden van een bijkomende activiteit. De Koning bepaalt het maximum aantal uren van activiteit dat door de werkloze verricht mag worden en de maximale uitkeringstoeslag die de werkloze mag ontvangen.
§ 4. De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, welke activiteiten die men niet aantreft in de reguliere arbeidscircuits, verricht mogen worden in het kader van het plaatselijk werkgelegenheidsagentschap. Hij mag daarbij een onderscheid maken naargelang de kandidaat-begunstigde een natuurlijke persoon of een rechtspersoon is.
De werkloze wordt voor de activiteiten die hij verricht in het kader van het plaatselijk werkgelegenheidsagentschap, niet aangeworven met een arbeidsovereenkomst.
Voor de uren van activiteit ontvangt de werkloze een uitkeringstoeslag waarvan het bedrag en de wijze van uitbetaling wordt bepaald door de Koning.
§ 5. De in dit artikel bedoelde werkloze wordt door de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening verzekerd tegen arbeidsongevallen volgens de voorwaarden en de regels bepaald door de Koning.
§ 6. De Koning bepaalt de voorwaarden en de wijze waarop tegemoetgekomen wordt in de oprichting en de werking van het plaatselijk werkgelegenheidsagentschap.
Deze tegemoetkoming wordt verleend door de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening.
Deze tegemoetkoming evenals de administratiekosten van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, verbonden aan deze tegemoetkoming en aan zijn opdrachten in het kader van de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen, zijn ten laste van een specifiek begrotingsartikel opgenomen in de begroting van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening en worden gedekt door het bedrag bestemd voor de financiering van de administratieve omkadering van de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen. "
3° Er wordt een artikel 9 ingevoegd, luidende :
" Art. 9. De plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen opgericht overeenkomstig de bepalingen van artikel 79, § 2, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, blijven de opdrachten bepaald in artikel 8 uitoefenen tot hun vervanging door een plaatselijk werkgelegenheidsagentschap opgericht overeenkomstig ditzelfde artikel 8. Deze vervanging moet ten laatste geschieden op de datum die door de Koning bepaald zal worden. "
4° Er wordt een artikel 10 ingevoegd, luidende :
" Art. 10. De Koning bepaalt de datum waarop artikel 8 in werking treedt. "
HOOFDSTUK III. - Ambtenarenzaken.
Art.74. Artikel 4 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken, wordt gewijzigd als volgt :
1° in § 2, 1°, worden de woorden " als bedoeld in het eerste lid " vervangen door de woorden " als bedoeld in § 1 ";
2° § 4 wordt aangevuld met het volgende lid :
" Voor de behoeften bedoeld in § 1, 1°, die betrekking hebben op een niet hernieuwbare periode van zes maanden of minder, is overleg in de Ministerraad evenwel niet vereist. "
Art.75. In artikel 1, § 2, van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, wordt een 3° ingevoegd, luidende :
" 3° de tijdelijke vervanging van een persoon wiens rechtspositie eenzijdig door de overheid is geregeld en die zijn functie niet of slechts deeltijds uitoefent; "
Art. 75bis. <Ingevoegd bij W 1994-12-21/31, art. 163; Inwerkingtreding : 02-01-1995> De inwerkingtreding van artikel 75 wordt verdaagd tot de datum waarop de Koning de in artikel 48 van voormelde wet van 24 juli 1987 bedoelde procedures, voorwaarden en regels zal hebben vastgesteld.
Art.76. Artikel 17, § 1, van dezelfde wet, wordt aangevuld met een 10°, luidende :
" 10° de specifieke kenmerken van de in te nemen arbeidsplaats. "
Art.77. Artikel 76 treedt in werking de eerste dag van de tweede maand volgend op die waarin het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt en is van toepassing op de overeenkomsten gesloten tussen het uitzendbureau en de gebruiker vanaf die datum.
Art.78. Artikel 13 van de wet van 3 juli 1967 betreffende de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 16 mei 1977 en 28 juni 1990, wordt aangevuld met het volgende lid :
" Het eerste lid is evenwel niet van toepassing wanneer de permanente invaliditeit geen 10 pct. bereikt. "
Art.79. Artikel 78 is niet van toepassing op de arbeidsongevallen, op de ongevallen op de weg naar en van het werk en op de beroepsziekten als de datum van consolidatie of de datum waarop de tijdelijke ongeschiktheid permanent wordt, vóór 1 januari 1994 valt.
HOOFDSTUK IV. - Kredietinstellingen.
Art.80. Dit hoofdstuk is van toepassing op de hierna volgende kredietinstellingen :
1° de maatschappijen voor hypothecaire leningen, de spaar- en kapitalisatiemaatschappijen, die ressorteren onder het paritair comité nr. 308;
2° de banken, die ressorteren onder het paritair comité nr. 310;
3° de openbare kredietinstellingen, die ressorteren onder het paritair comité nr. 325.
Art.81. De kredietinstellingen, bedoeld in artikel 80, die ten laatste op (31 juli 1994) niet voldaan hebben (aan één van de voorwaarden) bepaald in artikel 82, zijn verplicht de opbrengst van de matiging van de inkomens, zoals bepaald in artikel 83, te storten in een fonds waarvan de oprichting, de nadere regels en de aanwending van de middelen worden bepaald door de Koning, bij in Ministerraad overlegd besluit. <W 1994-07-07/49, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 17-09-1994>
Art.82. Aan de voorwaarde bedoeld in artikel 81 is voldaan, wanneer :
1° de kredietinstelling valt onder het toepassingsgebied van een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in een paritair comité vermeld in artikel 80 betreffende de bestemming van de matiging van de inkomens, zoals bepaald in artikel 83, ter bevordering van de werkgelegenheid. Deze collectieve arbeidsovereenkomst moet ten laatste op (30 juni 1994) zijn afgesloten. Zij moet door de minister van Tewerkstelling en Arbeid worden goedgekeurd; <W 1994-07-07/49, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 17-09-1994>
2° de kredietinstelling ten laatste op (31 juli 1994) een bedrijfsplan sluit tot herverdeling van de arbeid overeenkomstig titel IV van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen. <W 1994-07-07/49, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 17-09-1994>
(3° de kredietinstelling voldoet aan één van de twee volgende voorwaarden :
- erkend zijn als onderneming in moeilijkheden of in herstructurering in het kader van de brugpensioenreglementering;
- vóór 28 februari 1994 overgegaan zijn tot de aankondiging in de ondernemingsraad van een structurele personeelsvermindering;
en vóór 31 juli 1994 een collectieve arbeidsovereenkomst sluit die voorziet in de vermindering van de voorziene ontslagen ten belope van de opbrengst van de matiging van de inkomens zoals bedoeld in artikel 81. Dez collectieve arbeidsovereenkomst moet door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid worden goedgekeurd.) <W 1994-07-07/49, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 17-09-1994>
Art.83. Met opbrengst uit de matiging van de inkomens wordt bedoeld de opbrengst voortvloeiend uit de toepassing van het prijsindexcijfer dat daartoe berekend en benoemd wordt, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen.
HOOFDSTUK V. - Sociaal-economische dialoog.
Art.84. In artikel 3, eerste lid, van de wet van 23 juli 1993 houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling van jongeren in het raam van het jongerenbanenplan, worden de woorden " 31 december 1993 " vervangen door de woorden " 31 maart 1994 ".
Art.85. In de wet van 10 juni 1952 betreffende de gezondheid en de veiligheid van de werknemers, alsmede de salubriteit van het werk en van de werkplaatsen, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in artikel 1bis, zoals gewijzigd tot op heden, wordt een § 11 ingevoegd, luidende :
" § 11. In geval van overname van activa van een failliete onderneming of van een onderneming die het voorwerp is van een gerechtelijk akkoord met boedelafstand :
1° blijft een comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen behouden tot de eerstkomende verkiezingen indien de technische bedrijfseenheid of de technische bedrijfseenheden waaruit de onderneming bestaat, de aard behouden die ze hadden vóór het faillissement of het gerechtelijk akkoord door boedelafstand zonder in een andere onderneming opgenomen te worden; het comité is uitsluitend samengesteld uit een aantal effectieve personeelsafgevaardigden, evenredig met het aantal in de nieuwe onderneming tewerkgestelde werknemers volgens de door de Koning bepaalde regels; de personeelsafgevaardigden worden onder de gewone of plaatsvervangende afgevaardigden die werden opgenomen, of onder de niet-verkozen kandidaat-personeelsafgevaardigden voor de laatste verkiezingen van het comité die werden overgenomen, aangewezen door de representatieve werknemersorganisaties die de bij de vorige verkiezingen verkozen afgevaardigden hebben voorgedragen; dit comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen fungeert voor het geheel van het personeel van de overgenomen onderneming;
2° blijft een comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen behouden tot de eerstkomende verkiezingen indien de technische bedrijfseenheid of de technische bedrijfseenheden waaruit de ondernemingen bestaat, in een andere onderneming of technische bedrijfseenheid ervan worden opgenomen en indien de onderneming of de technische bedrijfseenheid waarin ze worden opgenomen, niet over een dergelijk comité beschikt; het comité is uitsluitend samengesteld uit een aantal effectieve personeelsafgevaardigden, evenredig met het aantal overgenomen werknemers volgens de door de Koning bepaalde regels; de personeelsafgevaardigden worden onder de gewone of plaatsvervangende afgevaardigden die werden overgenomen, of onder de niet-verkozen kandidaat-personeelsafgevaardigden voor de laatste verkiezingen van het comité die werden overgenomen, aangewezen door de representatieve werknemersorganisaties die de bij de vorige verkiezingen verkozen afgevaardigden hebben voorgedragen; dit comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen fungeert voor het deel van de overgenomen onderneming.
De representatieve werknemersorganisaties die de bij de vorige verkiezingen verkozen afgevaardigden hebben voorgedragen, kunnen met de nieuwe werkgever een ander geldig akkoord sluiten tot de eerstkomende verkiezingen.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder :
1° onderneming : de juridische entiteit;
2° overname van activa : het vestigen van een zakelijk recht op het geheel of een deel van de activa van een failliete onderneming of van een onderneming die het voorwerp is van een gerechtelijk akkoord met boedelafstand waarbij de hoofdactiviteit van de onderneming of van een afdeling ervan wordt voortgezet. "
2° in artikel 1, § 4, b), (1), tweede lid, van dezelfde wet worden de woorden " Onverminderd de bepalingen van artikel 1bis, § 10 " vervangen door de woorden " Onverminderd de bepalingen van artikel 1bis, §§ 10 en 11 ".
Art.86. In de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in artikel 14, tweede lid, worden de woorden " Onverminderd de bepalingen van artikel 21, § 10 ", vervangen door de woorden " Onverminderd de bepalingen van artikel 21, §§ 10 en 11 ";
2° artikel 18 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 28 januari 1963 en gewijzigd bij de wet van 22 januari 1985, wordt aangevuld met het volgend lid :
" Tot aan de eerstkomende verkiezingen na de overname van activa van een failliete onderneming of van een onderneming die het voorwerp is van een gerechtelijk akkoord met boedelafstand, wordt het mandaat eveneens uitgeoefend door de leden van het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen, in de gevallen waarin een dergelijk comité behouden blijft overeenkomstig artikel 1bis, § 11, van de wet van 10 juni 1952 betreffende de gezondheid en de veiligheid van de werknemers, alsmede de salubriteit van het werk en van de werkplaatsen. "
3° in artikel 21 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 16 januari 1967, gewijzigd bij de wetten van 23 januari 1975 en 17 februari 1975, het koninklijk besluit nr. 4 van 11 oktober 1978, de wetten van 22 januari 1985 en 19 maart 1991 en het koninklijk besluit van 21 mei 1991, wordt een § 11 ingevoegd, luidende :
" § 11. In geval van overname van activa van een failliete onderneming of van een onderneming die het voorwerp is van een gerechtelijk akkoord met boedelafstand blijft, tot aan de eerstkomende verkiezingen na die overname, de ondernemingsraad fungeren in de gevallen waarin een comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen behouden blijft overeenkomstig artikel 1bis, § 11, van de wet van 10 juni 1952 betreffende de gezondheid en de veiligheid van de werknemers, alsmede de salubriteit van het werk en van de werkplaatsen.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder :
1° onderneming : de juridische entiteit;
2° overname van activa : het vestigen van een zakelijk recht op het geheel of een deel van de activa van een failliete onderneming of van een onderneming die het voorwerp is van een gerechtelijk akkoord met boedelafstand waarbij de hoofdactiviteit van de onderneming of van een afdeling ervan wordt voortgezet. "
Art.87. De artikelen 85 en 86 zijn van toepassing op de overnames van de activa die plaatshebben na de inwerkingtreding van deze wet.
Art.88. In de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° artikel 15, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1971 en 21 februari 1985, wordt aangevuld als volgt :
" k) de inlichtingen van het ondernemingshoofd te verkrijgen betreffende de gevolgen van de maatregelen bepaald bij het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen; de periodiciteit, de aard, de omvang en de modaliteiten van deze inlichtingen worden door de Koning bepaald. Hij kan de lijst van te verstrekken inlichtingen aanvullen met de gevolgen van andere tewerkstellingsbevorderende maatregelen; volgens de regels bepaald door de Koning verstrekt het ondernemingshoofd deze inlichtingen, hetzij aan de vakbondsafvaardiging bij ontstentenis van een ondernemingsraad, hetzij aan de werknemers bij ontstentenis van een vakbondsafvaardiging; de Koning oefent de bevoegdheden uit die Hem door deze littera zijn toegekend, bij een in Ministerraad overlegd besluit. "
2° artikel 32 van dezelfde wet, wordt aangevuld met een 5°, luidende :
" 5° de werkgever die de verplichting opgelegd door artikel 15, k), en zijn uitvoeringsbesluiten, niet naleeft. "
Art.89. § 1. De Nationale Arbeidsraad en de Centrale Raad voor het bedrijfsleven evalueren uiterlijk op 31 december 1995 de maatregelen inzake bedrijfsplannen tot herverdeling van de arbeid, de ingroeibanen en de vermindering van de werkgeversbijdragen voor lage lonen, bedoeld in de titels III, IV en VII van het koninklijk besluit van 24 december 1993 tot uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen.
De maatregelen bepaald door hetzelfde besluit evenals de maatregel bedoeld in artikel 73 van deze wet zullen worden geëvalueerd wat betreft hun gevolgen op de werkgelegenheid, de prijzen en de rendabiliteit.
Hiertoe maken de Nationale Arbeidsraad en de Centrale Raad voor het bedrijfsleven een gezamenlijke jaarlijkse evaluatie op. De eerste evaluatie moet plaatsvinden in de loop van ht eerste trimester van 1995. De Rijksdienst voor arbeidsvoorziening en de Rijksdienst voor sociale zekerheid stellen alle nuttige gegevens ter beschikking van deze Raden.
De gevolgen van de maatregelen bedoeld in hetzelfde besluit worden minstens éénmaal per jaar meegedeeld, met kopie voor het subregionaal tewerkstellingscomité, aan de werknemers volgens de regels bepaald krachtens artikel 15, k), van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven.
§ 2. Artikel 1, 16°, van de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten in geval van inbreuk op sommige sociale wetten, wordt aangevuld als volgt :
" en de werkgever die de verplichting opgelegd door artikel 15, k), van dezelfde wet en zijn uitvoeringsbesluiten, niet naleeft. "
TITEL X. - Bekrachtiging en wijziging van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen.
HOOFDSTUK I. - Bekrachtiging.
Art.90. Het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, wordt bekrachtigd met uitwerking op de datum van zijn inwerkingtreding.
HOOFDSTUK II. - Wijzigingen en aanpassingen.
Art.91. In het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° In artikel 5, § 1, eerste lid, worden de woorden " tot en met 23 januari 1995 " geschrapt;
2° In hetzelfde artikel 5, § 1, wordt een tweede lid aangevuld met de volgende bepaling :
" Voor de ondernemingen die, met naleving van de procedure bepaald in titel IV van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen en na goedkeuring door de minister van Tewerkstelling en Arbeid, arbeidsherverdelende maatregelen toepassen teneinde ontslagen te vermijden, wordt een gedeeltelijke compensatie van het inkomensverlies niet beschouwd als een nieuw voordeel. "
3° Artikel 7 wordt opgeheven;
4° In artikel 9, eerste lid, worden de woorden " artikel 32, met uitsluiting van de tantièmes bepaald in artikel 8 van dit besluit, en " ingevoegd tussen de woorden " voorzien bij " en " artikel 33 ".
Art.92. [1 De inbreuken op de bepalingen van het koninklijk besluit van 24 december 1993 houdende uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van s lands concurrentievermogen worden opgespoord, vastgesteld en bestraft overeenkomstig het Sociaal Strafwetboek.
De sociaal inspecteurs beschikken over de in de artikelen 23 tot 39 van het Sociaal Strafwetboek bedoelde bevoegdheden wanneer zij, ambtshalve of op verzoek, optreden in het kader van hun opdracht tot informatie, bemiddeling en toezicht inzake de naleving van de bepalingen van dit koninklijk besluit en de uitvoeringsbesluiten ervan.]1
----------
(1)<W 2010-06-06/06, art. 77, 040; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
Art.93. In de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° artikel 1bis, ingevoegd door de wet van 22 juli 1976 en gewijzigd bij de wetten van 5 augustus 1978, 2 juli 1981, 30 december 1988, 22 december 1989, 20 juli 1991, 1 juni 1993 en 23 maart 1994, wordt aangevuld met een 7°, luidende :
" 7° Van 40 000 tot 200 000 frank aan de werkgever die zich schuldig maakt aan een overtreding van de bepalingen van de artikelen 2, 3 en 5 van titel I van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen of van de uitvoeringsbesluiten ervan. "
2° In artikel 11, tweede lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 10 april 1973 en 4 augustus 1978, het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978, en de wetten van 2 juli 1981, 24 juli 1987, 30 december 1988, 22 december 1989, 20 juli 1991, 5 augustus 1992, 1 juni 1993 en 23 maart 1994, worden de woorden " artikel 1bis, 1°, 2°, 3°, b), 4°, 5°, A), a), b) en d), B), a), b), e) en f) en 6°, a), b), c), d) en e), " vervangen door de woorden " artikel 1bis, 1°, 2°, 3°, b), 4°, 5°, A), a), b) en d), B), a), b), e) en f), 6°, a), b), c), d) en e) en 7° ".
Art.94. Voor de toepassing van dit artikel moet onder " vrije beroepen " worden verstaan die waarvan de activiteit een overwegend intellectueel karakter heeft, die buiten dienstverband op persoonlijke titel worden uitgeoefend, en waarvoor de beoefenaars een bezoldiging genieten, ongeacht of die activiteit individueel, in groepsverband of bij associatie wordt uitgeoefend.
Vanaf 23 januari 1995 tot 31 december 1996 mogen de vergoedingen voor prestaties geleverd door de beoefenaars van vrije beroepen, waarop tarief-, honoraria-, barema- of abonnementsreglementeringen van toepassing zijn, niet hoger zijn dan die welke voor dezelfde prestaties van kracht waren op 15 november 1993, gekoppeld aan de evolutie van het indexcijfer der consumptieprijzen zoals bedoeld bij artikel 14 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen.
Voor de beoefenaars van de geneeskunde en paramedische medewerkers bedoeld in artikel 2, l) en m), van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, wordt de voorwaarde bedoeld in het vorige lid geacht te zijn voldaan wanneer zij niet geweigerd hebben toe te treden tot een akkoord bedoeld in artikel 34 van deze wet, respectievelijk toegetreden zijn tot een overeenkomst bedoeld in artikel 26 van dezelfde wet, die in een aanpassing van hun honoraria en prijzen voorziet, waarvan de totale budgettaire weerslag beantwoordt aan de in het vorige lid bedoelde matigingsinspanning.
Art.95. De tarieven van de notarissen en gerechtsdeurwaarders mogen vanaf 23 januari 1995 tot 31 december 1996 niet hoger zijn dan die welke van kracht waren op 15 november 1993, in voorkomend geval gekoppeld aan de evolutie van het indexcijfer der consumptieprijzen, zoals bedoeld in artikel 14 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen.
Art.96. 1° Artikel 15 van hetzelfde besluit van 24 december 1993, wordt opgeheven.
2° De overtredingen van de artikelen 8 tot en met 14 van hetzelfde besluit en van de artikelen 94 en 95 van deze wet worden gestraft met een boete van vijftig frank tot tienduizend frank.
Boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, is van toepassing op de overtreding van de bepalingen bedoeld in het eerste lid.
Art.97. Artikel 19, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de volgende woorden :
" Deze arbeidsovereenkomst moet voor onbepaalde duur worden gesloten. "
Art.98. In artikel 21, § 2, eerste lid, van hetzelfde besluit, worden de woorden " In dat geval gelden de afwijkingen bedoeld in artikel 20, § 2, eerste lid, slechts gedurende de eerste arbeidsovereenkomst voor een ingroeibaan " geschrapt.
Art.99. Artikel 36, § 1, van hetzelfde besluit, wordt aangevuld met een derde en een vierde lid, luidende :
" De vermindering van de werkgeversbijdrage wordt toegekend voor zover het bewijs wordt geleverd, op de wijze bepaald door de Koning op voorstel van de ministers van Sociale Zaken en van Tewerkstelling en Arbeid, dat de werkgever en de werknemer voldoen aan de vastgestelde toekenningsvoorwaarden.
De ministers van Sociale Zaken en van Tewerkstelling en Arbeid stellen vast wat moet worden verstaan onder netto aangroei van het aantal werknemers en onder een gelijkblijvend aantal aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid aangegeven dagen. "
Art.100. In artikel 36 van hetzelfde besluit, wordt een § 4 ingevoegd, luidende :
" § 4. Van de toepassing van deze titel zijn uitgesloten de werkgevers die bij het verstrijken van het kwartaal waarvoor zij de toepassing ervan inroepen, schuldenaar zijn van de instellingen belast met de inning en de invordering van de sociale-zekerheidsbijdragen.
Indien de betrokken werkgevers voor de aanzuivering van hun schuld evenwel uitstel van betaling hebben gekregen en de termijnen strikt hebben nageleefd, kan het beheerscomité van de instellingen belast met de inning en de invordering van de sociale-zekerheidsbijdragen, afwijkingen toekennen. "
Art.101. Artikel 40, tweede lid, van hetzelfde besluit, wordt aangevuld met wat volgt :
" Door Ons worden de voorwaarden en de regels bepaald volgens welke de terugbetaling van de ten onrechte ontvangen voordelen moet geschieden. "
Art.102. In artikel 47, § 1, van hetzelfde besluit wordt tussen het vierde en het vijfde lid een nieuw lid ingevoegd, luidende :
" De in het voorgaande lid bedoelde uurloongrens wordt, wat betreft de werknemers in dienst getreden na 31 december 1993, tot 130 frank teruggebracht voor de personen met een handicap tewerkgesteld in een door de bevoegde instanties erkende beschutte werkplaats of voor de personen met een handicap die in een erkend centrum voor beroepsopleiding of omscholing van minder-validen een beroepsopleiding volgen. "
Art.103. 1° Artikel 52 van hetzelfde besluit, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 52. Door Ons kunnen nadere regelingen en voorwaarden worden vastgelegd met betrekking tot de evaluatie betreffende de toepassing van deze titel. "
2° Artikel 53 van hetzelfde besluit, wordt opgeheven.
Art.104. Artikel 54 van hetzelfde besluit, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 54. De artikelen 46 tot 52 treden in werking op 1 april 1994. "
Art.105. De werkgever die de in de uitvoeringsbesluiten van artikel 52 van hetzelfde besluit bedoelde verplichting niet nakomt, wordt gestraft met een boete van vijftig frank tot tienduizend frank.
Boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, is van toepassing op de overtreding van de bepalingen bedoeld in het vorig lid.
TITEL XI. - Bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid.
Art.106. § 1. Deze titel is van toepassing op alle personen die als werknemer of daarmee gelijkgestelde, geheel of gedeeltelijk vallen onder :
1° de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
2° de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden;
3° de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden der koopvaardij.
§ 2. Deze titel is eveneens van toepassing op :
1° de personen vermeld in artikel 1, § 3, van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, voor zover zij niet beoogd zijn in § 1;
2° voor zover zij niet beoogd zijn in § 1 of in het 1°, de personen die, in gelijk welk opzicht, gerechtigd zijn op een van de sociale uitkeringen waarop van toepassing is de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
§ 3. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit het toepassingsgebied van deze titel uitbreiden tot de categorieën van personen die Hij bepaalt.
§ 4. Deze titel evenwel is niet van toepassing op de gezinnen bedoeld in artikel 125, 2° van titel XII.
De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, andere categorieën van personen bepalen, waarop deze titel niet van toepassing is.
Art.107.Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder :
1° (" Gezin " : de persoon of de personen ten laste van wie een aanslag of een gemeenschappelijke aanslag in de inkomstenbelastingen wordt gevestigd, overeenkomstig de artikelen 126 en 243 tot 244bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;) <W 2005-12-27/31, art. 184, 030; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
2° (" Gezinsinkomen " : (de som van het totale netto-inkomen van elke persoon die bij toepassing van het 1° deel uitmaakt van het gezin, vastgesteld) overeenkomstig de artikelen 7 tot 116, 129 en 228 tot 242 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, hieronder niet begrepen de overeenkomstig artikel 171 van voormeld Wetboek afzonderlijk belaste inkomsten, verminderd met het bedrag van de in artikelen 34 en [2 228, § 2, 7° bis]2, van dat Wetboek vermelde pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen, de beroepsinkomsten bedoeld in de artikelen 155 en 156, 2°, van dat Wetboek, alsmede met het bedrag van de in artikel 23, § 1, 4°, van dat Wetboek vermelde bezoldigingen verkregen [1 in Frankrijk en Nederland, waarop respectievelijk de artikelen 11, § 2, c, en 18, paragraaf 1, b) van de met die landen gesloten overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing zijn en die in die landen aan een sociale wetgeving gelijkaardig aan die vermeld in artikel 106, § 1, zijn onderworpen]1) <W 1998-02-22/43, art. 71, 012; Inwerkingtreding : 1995-01-01> <W 2005-12-27/31, art. 184, 030; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
----------
(1)<W 2009-12-30/01, art. 57, 039; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
(2)<W 2022-03-28/01, art. 2, 052; Inwerkingtreding : 10-04-2022>
Art.108.§ 1. (De gezinnen waarvan de in artikel 106, §§ 1 tot 3, bedoelde personen deel uitmaken, zijn een jaarlijkse bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid verschuldigd. [1 ...]1
[1 Die bijdrage wordt bepaald indien het gezinsinkomen:
- begrepen is in de schijf van 18 592,02 euro tot 21 070,96 euro: op 5 pct. van het gedeelte van het gezinsinkomen dat meer bedraagt dan 18 592,02 euro;
- begrepen is in de schijf van 21 070,97 euro tot 37 344,00 euro: op 123,95 euro verhoogd met 1,3 pct. van het gedeelte van het gezinsinkomen dat meer bedraagt dan 21 070,96 euro;
- begrepen is in de schijf van 37 344,01 euro tot [2 40 997,26 euro]2: op 335,50 euro verhoogd met 4,0090 pct. van het gedeelte van het gezinsinkomen dat meer bedraagt dan 37 344,00 euro;
- begrepen is in de schijf van [2 40 997,27 euro]2 tot 60 181,95 euro: op 481,96 euro verhoogd met 1,2996 pct. van het gedeelte van het gezinsinkomen dat meer bedraagt dan [2 40 997,26 euro]2;
- hoger is dan 60 181,95 euro: op 731,28 euro.
In afwijking van het tweede lid, wordt de bijdrage voor gezinnen ten laste van wie een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd overeenkomstig de artikelen 126 en 243 tot 244bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, bepaald indien het gezinsinkomen:
- begrepen is in de schijf van 18 592,02 euro tot 21 070,96 euro: op 5 pct. van het gedeelte van het gezinsinkomen dat meer bedraagt dan 18 592,02 euro;
- begrepen is in de schijf van 21 070,97 euro tot 60 181,95 euro: op 123,95 euro verhoogd met 1,3 pct. van het gedeelte van het gezinsinkomen dat meer bedraagt dan 21 070,96 euro;
- begrepen is in de schijf van 60 181,96 euro tot 74 688,00 euro: op 632,39 euro;
- begrepen is in de schijf van 74 688,01 euro tot 81 944,00 euro: op 632,39 euro verhoogd met 1,3629 pct. van het gedeelte van het gezinsinkomen dat meer bedraagt dan 74 688 euro;
- hoger is dan 81 944,00 euro: op 731,28 euro.]1
(De in artikel 106, § 1, bedoelde personen die geen deel uitmaken van een gezin dat een gezinsinkomen heeft in de zin van artikel 107, 2°, zijn een bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid verschuldigd ten bedrage van de op grond van artikel 109 te verrichten inhoudingen.) <W 1995-04-10/A9, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1994>
§ 2. Deze bijdrage is bestemd voor de financiering van de regelingen van de sociale zekerheid der werknemers.
----------
(1)<W 2022-03-28/01, art. 3, 052; Inwerkingtreding : 10-04-2022>
(2)<W 2022-11-20/01, art. 54, 053; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art.109.§ 1. In afwachting van de in artikel 110 bedoelde jaarlijkse vaststelling van de definitieve verschuldigde bijdragen, wordt een inhouding verricht door de werkgever ten laste van de personen bedoeld in artikel 106, § 1, op het loon dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de sociale-zekerheidsbijdragen van het stelsel waaraan de werknemer is onderworpen. Deze inhouding heeft geen invloed op de berekening van de inhouding van de sociale-zekerheidsbijdragen en de bedrijfsvoorheffing.
[1 Deze inhouding bedraagt:
1° indien het loon dat per werknemer driemaandelijks wordt aangegeven begrepen is in de schijf van 5 836,14 euro tot 6 570,54 euro: 4,22 pct. van het gedeelte van het maandloon dat meer bedraagt dan 1 945,38 euro, wanneer dit maandloon begrepen is in de schijf van 1 945,38 euro tot 2 190,18 euro;
2° indien het loon dat per werknemer driemaandelijks wordt aangegeven begrepen is in de schijf van 6 570,55 euro tot 11 211,00 euro: 10,33 euro, verhoogd met 1,1 pct. van het gedeelte van het maandloon dat meer bedraagt dan 2 190,18 euro, wanneer dit maandloon begrepen is in de schijf van 2 190,19 euro tot 3 737,00 euro;
3° indien het loon dat per werknemer driemaandelijks wordt aangegeven begrepen is in de schijf van 11 211,01 euro tot 12 300,00 euro: 27,35 euro, verhoogd met 3,38 pct. van het gedeelte van het maandloon dat meer bedraagt dan 3 737,00 euro wanneer dit maandloon begrepen is in de schijf van 3 737,01 euro tot 4 100,00 euro;
4° indien het loon dat per werknemer driemaandelijks wordt aangegeven begrepen is in de schijf van 12 300,01 euro tot 18 116,46 euro: 39,61 euro, verhoogd met 1,1 pct. van het gedeelte van het maandloon dat meer bedraagt dan 4 100,00 euro wanneer dit maandloon begrepen is in de schijf van 4 100,01 euro tot 6 038,82 euro;
5° indien het loon dat per werknemer driemaandelijks wordt aangegeven hoger is dan 18 116,46 euro: 60,94 euro.]1
[1 In afwijking van het tweede lid, bedraagt de inhouding voor personen ten laste van wie overeenkomstig de artikelen 126 en 243 tot 244bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd in de inkomstenbelasting:
1° indien het loon dat per werknemer driemaandelijks wordt aangegeven begrepen is in de schijf van 5 836,14 euro tot 6 570,54 euro: 5,90 pct. van het gedeelte van het maandloon dat meer bedraagt dan 1 945,38 euro, wanneer dit maandloon begrepen is in de schijf van 1 945,38 euro tot 2 190,18 euro, met een minimum van 5,15 euro per maand voor personen wier echtgenoot eveneens beroepsinkomsten heeft.
Voor personen wier echtgenoot eveneens beroepsinkomsten heeft en waarvan het driemaandelijks aan te geven loon begrepen is in de schijf van 3 285,29 euro tot 5 836,14 euro wordt de inhouding forfaitair bepaald op 5,15 euro per maand;
2° indien het loon dat per werknemer driemaandelijks wordt aangegeven meer bedraagt dan 6 570,54 euro: 14,44 euro, verhoogd met 1,1 pct. van het gedeelte van het maandloon dat meer bedraagt dan 2 190,18 euro, zonder dat deze inhouding meer kan bedragen dan:
a) 51,64 euro per maand voor de personen wier echtgenoot eveneens beroepsinkomsten heeft;
b) 60,94 euro per maand voor de personen wier echtgenoot geen beroepsinkomsten heeft.]1
(Voor de werknemers voor wie de sociale zekerheidsbijdragen worden berekend op het loon, vermeerderd met 8 %, ingevolge artikel 19, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, houdt men voor de toepassing van [1 de vorige leden]1 rekening met het loon aan 108 %.
Onder personen wier echtgenoot eveneens beroepsinkomsten heeft moet worden verstaan de echtgenoot die, overeenkomstig de reglementering inzake bedrijfsvoorheffing, persoonlijk beroepsinkomsten heeft die meer bedragen dan het bedrag dat als grondslag dient voor de vermindering van die bedrijfsvoorheffing voor andere gezinslasten met betrekking tot de echtgenoot die persoonlijk beroepsinkomsten heeft.) <W 1996-04-29/32, art. 121, 006; Inwerkingtreding : 10-05-1996>
§ 2. De inhouding wordt verricht door de werkgever bij de betaling van het loon.
Zij wordt binnen dezelfde termijn als de sociale-zekerheidsbijdragen door de werkgever overgemaakt aan de instelling belast met de inning van de sociale-zekerheidsbijdragen voor de in artikel 106, § 1, bedoelde werknemers.
§ 3. De opbrengst van de inhoudingen bedoeld in § 1 wordt door de instellingen belast met de inning van de sociale-zekerheidsbijdragen voor de in artikel 106, § 1, bedoelde personen overgemaakt aan (de RSZ-Globaal Beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2° van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders). <KB 1997-08-08/42, art. 15, 010; Inwerkingtreding : 01-07-1997>
§ 4. De werkgever wordt met betrekking tot die inhouding gelijkgesteld met de werkgever bedoeld in de sociale-zekerheidsregeling toepasselijk op de werknemer, inzonderheid wat betreft de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de termijnen inzake betaling, de toepassing van de burgerlijke sancties en van de strafbepalngen, het toezicht, de rechter bevoegd in geval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht, de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de instelling belast met de inning van de bijdragen.
§ 5. De Koning kan, voor de categorieën van werknemers die hij aanwijst, bijzondere regels bepalen met betrekking tot de inning van de inhouding bedoeld in § 1.
§ 6. De werkgever moet de nodige bewijsstukken overleggen op verzoek van de ambtenaren belast met het toezicht op de naleving van deze bepalingen, of van de instelling belast met de inning van de sociale zekerheidsbijdrage, waaraan het ingehouden bedrag door de werkgever moet worden overgemaakt.
§ 7. De werkgever vermeldt het bedrag van de inhoudingen bedoeld in § 1 afzonderlijk op de loonfiche die aan de werknemer wordt afgegeven met toepassing van artikel 57 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
----------
(1)<W 2022-03-28/01, art. 4, 052; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
Art.110. § 1. De Administratie der directe belastingen berekent het bedrag van de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid en trekt er, in voorkomend geval, de overeenkomstig artikel 109 gedane inhoudingen en het supplement bedoeld in artikel 125, 1°, van af.
Zij int het eventueel saldo dat overblijft na deze aftrek en stort de opbrengst (...) aan (de RSZ-Globaal Beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2° van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders). <KB 1997-08-08/42, art. 16, 010; Inwerkingtreding : 01-07-1997> <W 1999-01-15/30, art. 10, 014; Inwerkingtreding : 01-01-1998>
De bedragen van minder dan (2,50 EUR) worden niet in het kohier opgenomen. <KB 2001-12-11/40, art. 3, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2002 (aanslagjaar 2002)>
§ 2. Wanneer de in § 1, eerste lid, vermelde inhoudingen en het supplement hoger zijn dan het bedrag van de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid, verrekent de Administratie der directe belastingen dit overschot met de door de betrokkene of door het gezin, waarvan hij deel uitmaakt, verschuldigde inkomstenbelastingen en stort het eventueel saldo terug indien het tenminste (2,50 EUR) bedraagt. <W 1995-12-20/32, art. 82, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1996> <KB 2001-12-11/40, art. 3, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2002 (aanslagjaar 2002)>
Dit saldo wordt behandeld als een in artikel 419, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoeld overschot van voorheffing.
§ 3. (De in § 1 vermelde RSZ-Globaal Behheer) stort de in § 2, eerste lid, vermelde overschotten terug, voor rekening van de Administratie der directe belastingen, op een bijzonder fonds dat voor het overige wordt gelijkgesteld met een terugbetalingsfonds in de zin van artikel 37 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991. <KB 1997-08-08/42, art. 16, 010; Inwerkingtreding : 01-07-1997>
§ 4. De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de wijze waarop de stortingen worden uitgevoerd bepaald in § 1, tweede lid, en in § 3, en dit met inbegrip van de berekeningswijze der nalatigheidsinteresten en andere administratieve kosten in geval van laattijdige stortingen.
§ 5. Titel VII van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, is van toepassing op de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid.
Art.111. Voor het jaar 1994 worden de in artikel 108, § 1, vermelde bedragen van 4 200, 9 000, 12 000, 18 000 en 24 000 frank, respectievelijk vervangen door de bedragen van 3 150 frank, 6 750 frank, 9 000 frank, 13 500 frank en 18 000 frank.
Art.112. § 1. De artikelen 106 tot 108 en 111 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 1994.
§ 2. Artikel 109 treedt in werking op 1 april 1994.
§ 3. Artikel 110 treedt in werking vanaf het aanslagjaar 1995.
TITEL XII. - Middenstand en sociaal statuut der zelfstandigen.
HOOFDSTUK I. - Wijzigingen van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen.
Art.113. In artikel 3, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, gewijzigd bij de wet van 24 december 1976, worden de woorden " artikel 20, 1°, 1°, 2°, b of c, of 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen " vervangen door de woorden " artikel 23, § 1, 1° of 2°, of in artikel 30, 2° of 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 ".
Art.114. In artikel 11, § 2, van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid, vervangen bij de wet van 30 december 1988, worden de woorden " de brutobedrijfsinkomsten, verminderd met de bedrijfsuitgaven en -lasten en eventueel met de bedrijfsverliezen " vervangen door de woorden " de brutoberoepsinkomsten, verminderd met de beroepskosten en eventueel met de beroepsverliezen ";
2° in het tweede lid, ingevoegd bij de wet van 26 juni 1992, worden de woorden " artikel 20, 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen " vervangen door de woorden " artikel 23, § 1, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 ".
Art.115. In artikel 11, § 3, van hetzelfde besluit, worden het tweede en derde lid, vervangen bij de wet van 6 februari 1976 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 december 1984, vervangen door het volgende lid :
" Hiertoe worden zij vermenigvuldigd met een breuk, die in het begin van elk kalenderjaar door de Koning wordt vastgesteld. De noemer van deze breuk is het gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen van het refertejaar bedoeld in § 2; de teller duidt het gemiddelde aan van de vermoede indexcijfers der consumptieprijzen voor het jaar waarvoor de bijdragen verschuldigd zijn. Voor de jaren 1994, 1995 en 1996 wordt de teller telkens verhoogd met 4,85 punten (basis 1971 = 100). "
Art.116. In de artikelen 12 en 13 van hetzelfde besluit, zoals het laatst gewijzigd bij de wet van 26 juni 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de percentages " 3,54 ", " 9,25 ", " 12,76 " en " 8,23 " worden vervangen door respectievelijk " 3,84 ", " 9,15 ", " 12,86 " en " 8,43 ";
2° het bedrag " 154 000 " wordt vervangen door het bedrag " 150 311 ".
Art.117. Artikel 14, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij de wet van 6 februari 1976 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 december 1984, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" § 1. De inkomstenbedragen vermeld in de artikelen 12 en 13 zijn gebonden aan het indexcijfer der consumptieprijzen 142,75. Met het oog op het innen der bijdragen voor een bepaald jaar, worden zij vermenigvuldigd met een breuk, die in het begin van elk jaar door de Koning wordt vastgesteld. De noemer van deze breuk is 142,75; de teller geeft het gemiddelde aan van de vermoede indexcijfers der consumptieprijzen (basis 1971 = 100) voor het betrokken jaar. "
Art.118. Artikel 18 van hetelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit nr. 74 van 10 november 1967 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 oktober 1978, wordt aangevuld met een § 4, luidende :
" § 4. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, op gezamenlijk voorstel van de minister van Sociale Zaken en van de minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft, na advies van de Controledienst der mutualiteiten, het Algemeen Beheerscomité van het sociaal statuut der zelfstandigen en van de Algemene Raad van het rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, de nadere regels vastsellen volgens welke de verzekering inzake bepaalde door Hem te omschrijven risico's inzake gezondheidszorg, die deel uitmaken van de vrije verzekering voor kleine risico's, verplicht wordt gesteld.
Daartoe kan een bijdrage worden ingesteld waarvan de hoogte wordt vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit. "
Art.119. Artikel 19 van hetzelfde besluit, wordt aangevuld met het volgende lid :
" Bij de invoering van de verplichte verzekering voor bepaalde kleine risico's inzake gezondheidszorg, met toepassing van artikel 18, § 4, zal een jaarlijkse organieke toelage ten bedrage van 500 miljoen frank voorafgenomen worden op de middelen toegewezen aan het Fonds voor financieel evenwicht in het sociaal statuut der zelfstandigen bedoeld in artikel 21bis. Deze organieke toelage zal jaarlijks aangepast worden aan de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen, overeenkomstig de nadere regels die de Koning bepaalt. "
Art.120. Artikel 20, § 1, vijfde lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij de wet van 6 februari 1976, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Volgens de nadere regels vastgesteld door de Koning dragen zij de bijdragen, verhogingen en intresten over aan het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen. "
Art.121. Artikel 21, § 2, eerste lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij de wet van 21 december 1970, wordt aangevuld met een 6°, luidende :
" 6° het gedeelte van de bijdragen, verhogingen en intresten dat bestemd is voor het stelsel der verzekering tegen ziekte- en invaliditeit over te dragen aan het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering. "
HOOFDSTUK II. - Rijkstoelage.
Art.122. In afwijking van artikel 6, § 1, eerste lid, 2°, en tweede lid, van de wet van 29 maart 1976 betreffende de gezinsbijslag voor zelfstandigen, wordt de rijkstoelage voor het begrotingsjaar 1994 vastgesteld op 4 983,1 miljoen frank.
Art.123. In artikel 42, 2°, van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, vervangen bij de wet van 15 mei 1984 en gewijzigd bij de wetten van 7 november 1987, 30 december 1988, 22 december 1989, 29 december 1990, 26 juni 1992 en 30 december 1992 worden de woorden " 10 630,2 miljoen frank " vervangen door de woorden " 10 736,2 miljoen frank ".
Art.124. In afwijking van artikel 43 van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, gewijzigd bij de wet van 6 februari 1976, wordt de rijkstoelage bedoeld in artikel 42, 2°, van hetzelfde besluit, voor het jaar 1994 beperkt tot het bedrag van 22 489 miljoen frank.
HOOFDSTUK III. - Diverse bepalingen.
Art.125. Het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen deelt jaarlijks aan het Ministerie van Financiën mee :
1° de identiteitsgegevens van de personen die, ten gevolge van de wijziging bedoeld in artikel 116 van deze wet, een supplementair bedrag verschuldigd zijn, alsmede het juiste bedrag van dit supplement;
2° de identiteitsgegevens van de zelfstandigen die deel uitmaken van een gezin waarin zij zelf noch hun echtgenoot, op 1 januari van het jaar waarvoor de bijdrage wordt geheven, benevens de beroepsactiviteit als zelfstandige, gewoonlijk en hoofdzakelijk een andere beroepsactiviteit uitoefenen in de zin van artikel 12, § 2, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, alsmede van de personen die deel uitmaken van een gezin waarvan de leden, iop 1 januari van het bijdragejaar, enkel pensioenen genieten die volledig werden toegekend op basis van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen.
Art.126. De Koning wordt gemachtigd de gebruikte terminologie in de wetten en de genummerde koninklijke besluiten betreffende het sociaal statuut der zelfstandigen en de daaruit voortvloeiende rechten en plichten aan te passen aan de in het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 gebruikte terminologie.
Art.127. § 1. De in artikelen 113 en 114 bedoelde wijzigingn zijn van toepassing, met betrekking tot de inkomsten die dienen als grondslag voor de berekening van de inkomstenbelastingen, met ingang van het aanslagjaar 1992.
§ 2. De artikelen 116 en 125 treden in werking op 1 april 1994.
§ 3. De artikelen 120 en 121 treden in werking op 1 juli 1994.
§ 4. De overige bepalingen van deze titel hebben uitwerking met ingang van 1 januari 1994.
TITEL XIII. - Diverse sociale bepalingen.
HOOFDSTUK I. - Wijziging van artikel 30ter van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
Art.128. In artikel 30ter, § 6, A, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, vervangen bij de wet van 6 augustus 1993, wordt tussen het eerste en tweede lid het volgende lid ingevoegd :
" Dezelfde som is verschuldigd door de onderaannemer die nagelaten heeft de bij § 4 voorgeschreven lijst en inlichtingen aan de hoofdaannemer mee te delen. Indien de door voormelde Rijksdienst in hoofde van de hoofdaannemer geëiste som het gevolg is van de nalatigheid van de onderaannemer, wordt deze som verminderd met die welke voor deze nalatigheid daadwerkelijk door de onderaannemer werd betaald aan voormelde Rijksdienst. "
Art.129. Artikel 22 van de wet van 6 augustus 1993 houdende sociale en diverse bepalingen, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 22. De artikelen 19, 20 en 21, 1°, van deze afdeling treden in werking op 1 juli 1994. "
HOOFDSTUK II. - Wijziging van artikel 90 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid.
Art.130. In artikel 90 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de woorden " twee jaar " worden vervangen door de woorden " drie jaar ";
2° de woorden " vrijstelling verlenen van de verplichtingen bedoeld in artikel 20 aan deze of gene tak van de sociale zekerheid die zijn onmogelijkheid om deze verplichtingen na te leven bewijst " worden vervangen door de woorden " vrijstelling verlenen, ten vroegste vanaf 1 januari 1992, van de verplichtingen bedoeld in artikel 20 in deze of gene tak van de sociale zekerheid die zijn onmogelijkheid om deze verplichtingen na te leven bewijst, tijdens een periode waarvan Hij de duur vaststelt, zonder dat deze duur twee jaar mag overschrijden te rekenen van de datum van dat besluit. ".
Art.131. Artikel 130 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1992.
HOOFDSTUK III. - Wijziging van artikel 127 van de programmawet van 30 december 1988.
Art.132. Artikel 127 van de programmawet van 30 december 1988, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 127. Om de voordelen van dit hoofdstuk te genieten, moet de werkgever aan het bevoegd gewestelijk bureau van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening een of meer getuigschriften opsturen die aantonen dat de werknemer de vereiste voorwaarden vervult voor de toepassing van dit hoofdstuk. Hij moet bovendien in zijn driemaandelijkse aangifte aan de instelling die belast is met de inning en de invordering van de sociale-zekerheidsbijdragen, de juiste identiteit vermelden van de werknemer voor wie hij de werkgeversbijdragen vermindert.
De Koning bepaalt de voorwaarden, nadere regelen en de termijnen binnen welke de werkgevers deze getuigschriften moeten vragen en opsturen. "
HOOFDSTUK IV. - Maatregelen inzake modaliteiten van tewerkstelling van scheepsherstellers in het Antwerps havengebied.
Art.133. Het koninklijk besluit nr. 252 van 31 december 1983 houdende maatregelen inzake de modaliteiten van tewerkstelling van scheepsherstellers in het Antwerps havengebied wordt opgeheven.
Art.134. De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van artikel 133.
HOOFDSTUK V. - Wijziging van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
Art.135. In de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten wordt een artikel 10bis ingevoegd luidende :
" Art. 10bis. § 1. In afwijking van artikel 10 kunnen tot uiterlijk 31 december 1997 opeenvolgende overeenkomsten voor een bepaalde tijd worden gesloten onder de voorwaarden bepaald bij de §§ 2 en 3 van dit artikel.
De weerslag op de werkgelegenheid van de opeenvolgende overeenkomsten voor een bepaalde tijd wordt jaarlijks geëvalueerd op de wijze bepaald in artikel 89 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen.
§ 2. Er kunnen maximum vier overeenkomsten voor een bepaalde tijd worden gesloten, waarvan de duur telkens niet minder dan drie maanden mag bedragen zonder dat de totale duur van deze opeenvolgende overeenkomsten twee jaar mag overschrijden.
§ 3. Met de voorafgaande toestemming van de door de Koning aangewezen ambtenaar kunnen er overeenkomsten voor een bepaalde tijd gesloten worden, waarvan de duur telkens niet minder dan zes maanden mag bedragen, zonder dat de totale duur van deze opeenvolgende overeenkomsten drie jaar mag overschrijden.
De Koning bepaalt welke procedure moet worden gevolgd om de toestemming te verkrijgen van de in het eerste lid bedoelde ambtenaar.
De bepalingen van § 2 van dit artikel zijn slechts van toepassing op de overeenkomsten voor een bepaalde tijd die gesloten worden vanaf de eerste dag van de maand volgend op die gedurende welke de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt. "
Art. 136. Artikel 82 van dezelfde wet, wordt aangevuld met een § 5, luidende :
" § 5. Wanneer het jaarlijks loon 1 300 000 frank overschrijdt op het ogenblik van de indiensttreding, mogen de door de werkgever in acht te nemen opzeggingstermijnen, in afwijking van § 3, ook vastgesteld worden bij overeenkomst, gesloten ten laatste op dat ogenblik.
De opzeggingstermijnen mogen in elk geval niet korter zijn dan de in § 2, eerste en tweede lid, vastgestelde termijnen.
Bij ontstentenis van een overeenkomst blijven de bepalingen van § 3 van toepassing.
Deze paragraaf is slechts van toepassing voor zover de indiensttreding plaatsheeft na de eerste dag van de maand volgend op die gedurende welke de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt. "