Details



Externe links:

Justel

Staatsblad pdf



Titel:

10 JUNI 1993. - Wet tot omzetting van sommige bepalingen van het interprofessioneel akkoord van 9 december 1992. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 30-06-1993 en tekstbijwerking tot 24-08-2006).



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Bepalingen betreffende het interprofessioneel akkoord.
Afdeling 1. - Maatregelen ten voordele van de risicogroepen.
Art. 1-4
Afdeling 2. - Stage der jongeren.
Art. 5
Afdeling 3. - Betaald educatief verlof.
Art. 6-8
Afdeling 4. - Bijdragen voor de werkloosheidsverzekering.
Art. 9
Afdeling 5. - Arbeidsreglementering.
Art. 10-14
Afdeling 6. - Bevordering van initiatieven inzake kinderopvang.
Art. 15-16
Afdeling 7. - Jaarlijkse vakantie.
Art. 17
Afdeling 8. - Tijdelijke werkloosheid.
Art. 18-22
HOOFDSTUK II. - Herintegratie van langdurig werklozen.
Art. 23
HOOFDSTUK III. - Inwerkingtreding.
Art. 24



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1971031602  1971062850  1978070303  1981001048  1983021210  1985021271  1991021311 





Artikels:

HOOFDSTUK I. - Bepalingen betreffende het interprofessioneel akkoord.
Afdeling 1. - Maatregelen ten voordele van de risicogroepen.
Artikel 1. § 1. Deze afdeling is van toepassing op de werkgevers op wie de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en de besluitwetten van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden en van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de zeelieden der koopvaardij toepasselijk zijn.
  De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de categorieën van werkgevers die Hij bepaalt, geheel of gedeeltelijk aan het toepassingsgebied van deze afdeling onttrekken.
  § 2. De werkgevers bedoeld in de vorige paragraaf zijn voor de jaren 1993 en 1994 een inspanning verschuldigd van 0,15 % berekend op grond van het volledige loon van de werknemers, zoals bedoeld in artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.
  Deze inspanning is bestemd voor de personen die behoren tot de risicogroepen of op wie een begeleidingsplan van toepassing is als bedoeld in het samenwerkingsakkoord van 22 september 1992 tussen de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten betreffende het begeleidingsplan.
  Het begrip risicogroep wordt bij de collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld in artikel 2 bepaald.

Art.2. § 1. De inspanning bedoeld in artikel 1 wordt geconcretiseerd door middel van een nieuwe of voortgezette collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten in een paritair orgaan of gesloten voor een onderneming of een groep van ondernemingen, voor 1993 en 1994.
  § 2. De in § 1 bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst moet overeenkomstig de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités gesloten worden.
  De collectieve arbeidsovereenkomst moet neergelegd worden op de griffie van de dienst der Collectieve Arbeidsbetrekkingen van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid tegen uiterlijk 1 juli van het jaar waarop ze betrekking heeft of tegen een andere datum bepaald door de Koning.
  § 3. Jaarlijks wordt door de partijen die de collectieve arbeidsovereenkomst hebben ondertekend een evaluatieverslag en een financieel overzicht van de uitvoering van de in § 1 bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst neergelegd op de griffie van de dienst der Collectieve Arbeidsbetrekkingen van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid tegen uiterlijk 1 juli van het jaar volgend op het jaar waarop de collectieve arbeidsovereenkomst betrekking heeft of tegen een andere datum bepaald door de Koning.

Art.3. § 1. De werkgevers die niet of slechts voor een gedeelte van hun werknemers onder het toepassingsgebied van een collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld in artikel 2, § 1, vallen, zijn gehouden tot betaling van een bijdrage van 0,15 % zoals bedoeld in artikel 1, § 2 voor het gedeelte van de werknemers dat niet onder het toepassingsgebied valt van een dergelijke collectieve arbeidsovereenkomst.
  § 2. De instellingen belast met de inning van de sociale-zekerheidsbijdragen zijn, ieder wat haar betreft, ook belast met de inning en de invordering van de in § 1 bedoelde bijdrage, alsook met de overdracht daarvan op een speciale rekening van het Tewerkstellingsfonds, opgericht bij het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid ter uitvoering van artikel 4 van het koninklijk besluit nr. 181 van 30 december 1982 tot oprichting van een Fonds met het oog op de aanwending van de bijkomende loonmatiging voor de tewerkstelling.
  Deze bijdrage wordt gelijkgesteld met een sociale zekerheidsbijdrage, inzonderheid wat betreft de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de betalingstermijnen, de toepassing van de burgerlijke sancties en van de strafbepalingen, het toezicht, de aanwijzing van de rechter bevoegd in geval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de instelling belast met de inning en de invordering van de bijdragen.

Art.4. De opbrengst van de in artikel 3 bedoelde bijdrage wordt aangewend voor initiatieven van kinderopvang onder de voorwaarden en de modaliteiten door de Koning bepaald, na eensluidend advies van de Nationale Arbeidsraad.
  Alle projecten bedoeld in artikel 138 van de programmawet van 30 december 1988 en in artikel 174 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen die na de datum van inwerkingtreding van deze afdeling worden goedgekeurd, moeten betrekking hebben op de opvang van kinderen.

Afdeling 2. - Stage der jongeren.
Art.5. <Invoeging van een art. 10bis in het KB230 1983-12-21/30>

Afdeling 3. - Betaald educatief verlof.
Art.6. <Wijzigingsbepaling van art. 109 van de W 1985-01-22/30>

Art.7. <Wijzigingsbepaling van art. 111 van de W 1985-01-22/30>

Art.8. <Wijzigingsbepaling van art. 113 van de W 1985-01-22/30>

Afdeling 4. - Bijdragen voor de werkloosheidsverzekering.
Art.9. <Wijzigingsbepaling van art. 38 van de W 1981-06-29>

Afdeling 5. - Arbeidsreglementering.
Art.10. <Wijzigingsbepaling van art. 20bis van de W 1971-03-16/02>

Art.11. <Wijzigingsbepaling van art. 26bis van de W 1971-03-16/02>

Art.12. <Wijzigingsbepaling van art. 29 van de W 1971-03-16/02>

Art.13. <Invoeging van een art. 5bis in de W 1978-07-03/01>

Art.14. <Wijzigingsbepaling van art. 56 van de W 1978-07-03/01>

Afdeling 6. - Bevordering van initiatieven inzake kinderopvang.
Art.15. § 1. Deze afdeling is van toepassing op de werkgevers op wie de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en de besluitwetten van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden en van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de zeelieden der koopvaardij van toepassing zijn.
  De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de categorieën van werkgevers die Hij bepaalt, geheel of gedeeltelijk van het toepassingsgebied van deze afdeling onttrekken.
  § 2. (De werkgevers bedoeld in de vorige paragraaf zijn in 1994 een bijdrage verschuldigd van 0,10 pct. voor het tweede kwartaal en 0,05 pct. voor het derde en het vierde kwartaal berekend op grond van het loon van de werknemer, als bedoeld in artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.) <W 1994-03-30/31, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 10-04-1994>
  Deze bijdrage wordt toegewezen aan het Fonds voor collectieve uitrustingen en diensten, ingesteld bij de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers bij toepassing van artikel 107, § 1, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gecoördineerd op 19 december 1939 en is bestemd voor de bevordering van initiatieven inzake kinderopvang.

Art.16. De instellingen belast met de inning van de sociale zekerheidsbijdragen zijn, ieder wat haar betreft, ook belast met de inning en de invordering van de in artikel 15, § 2 bedoelde bijdrage, evenals met de storting daarvan aan het Fonds voor collectieve uitrustingen en diensten ingesteld bij de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers, bij toepassing van artikel 107, § 1, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders.
  Deze bijdrage wordt gelijkgesteld met de sociale-zekerheidsbijdragen, inzonderheid wat betreft de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de betalingstermijnen, de toepassing van de burgerlijke sancties en van de strafbepalingen, het toezicht, de aanwijzing van de rechter bevoegd in geval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de instelling belast met de inning en de invordering van de bijdragen.

Afdeling 7. - Jaarlijkse vakantie.
Art.17. <Wijzigingsbepaling van art. 19 van W 1971-06-28/03>

Afdeling 8. - Tijdelijke werkloosheid.
Art.18. § 1. Een bijzondere forfaitaire bijdrage wordt ingesteld ten laste van de werkgevers, bedoeld in artikel 1 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, die tijdens een kalenderjaar meer werkloosheidsdagen in toepassing van de artikelen 50 en 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten invoeren, dan het aantal dagen waarvoor zij sociale-zekerheidsbijdragen verschuldigd zijn in uitvoering van voornoemde wet van 29 juni 1981.
  Deze bijdrage is verschuldigd voor elke werkloosheidsdag, omschreven in het vorige lid, welke het aantal dagen waarvoor de werkgevers sociale bijdragen verschuldigd zijn bij toepassing van voornoemde wet van 29 juni 1981, overschrijdt.
  § 2. Voor de toepassing van § 1 wordt geen rekening gehouden met de dagen van jaarlijkse vakantie, bepaald door het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie der loonarbeiders.
  § 3. (Het bedrag van de in § 1 bedoelde bijdrage wordt jaarlijks bepaald door de Koning na advies van het beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. Dit mag niet meer bedragen dan het bedrag dat op grond van artikel 53 van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen ten laste wordt genomen door het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers, ingesteld door artikel 27 van dezelfde wet.) <W 2006-07-11/44, art. 37, 004; Inwerkingtreding : 03-09-2006>

Art.19. § 1. De instellingen belast met de inning van de sociale zekerheidsbijdragen zijn, ieder wat haar betreft, ook belast met de inning en de invordering van de bijzondere bijdrage, bedoeld in artikel 18, evenals met de storting daarvan aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
  § 2. De Koning bepaalt na advies van het beheerscomité van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid de nadere regelen voor de betaling van deze bijzondere forfaitaire bijdrage.

Art.20. (opgeheven) <L 2002-06-26/55, art. 88, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2007>

Art.21. De bijzondere bijdrage, bedoeld in artikel 18, wordt gelijkgesteld met sociale zekerheidsbijdragen, inzonderheid wat betreft de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de betalingstermijnen, de toepassing van de burgerlijke sancties en van de strafbepalingen, het toezicht, de aanwijzing van de rechter bevoegd in geval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de instelling belast met de inning en de invordering van de bijdragen.

Art.22. (Opgeheven) <W 2002-06-26/55, art. 88, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2007>

HOOFDSTUK II. - Herintegratie van langdurig werklozen.
Art.23. <Wijzigingsbepaling van art. 155 van de W 1990-12-29/30>

HOOFDSTUK III. - Inwerkingtreding.
Art. 24. De bepalingen van de afdelingen 1, 2 en 7 van het hoofdstuk I en van het hoodstuk II hebben uitwerking met ingang van 1 januari 1993.
  De bepalingen van afdeling 6 van het hoofdstuk I treden in werking op 1 januari 1994.
  De bepalingen van afdeling 4 van het hoofdstuk I treden in werking op 1 juli 1993.