23 JULI 1993. - Wet houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling van jongeren in het raam van het jongerenbanenplan. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 06-08-1993 en tekstbijwerking tot 06-02-1999)
Art. 1-8
1993012522 1993012523 1994012136 1994012137 1995012456 1997012127 1998022444
Artikel 1. Deze wet is van toepassing op de werkgevers op wie de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders toepasselijk is (alsook op de werknemers en de werkgevers die zijn onderworpen aan de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden). <W 1998-02-22/43, art. 165, 004; Inwerkingtreding : 01-08-1993>
Art.2. § 1. De werkgever bedoeld in artikel 1 wordt voor de indienstneming, voltijds of deeltijds, van de volgende categorieën jongeren, geheel of gedeeltelijk vrijgesteld van de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid bedoeld in § 2 en dit vanaf de indienstneming tot het einde van het twaalfde kwartaal volgend op dat waarin de indienstneming (heeft plaatsgehad in geval de werkgever is aangesloten bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid of (tot het einde van de achtendertigste maand) volgend op die waarin die indienstneming heeft plaatsgehad in geval de werkgever is aangesloten bij het Nationaal Pensioenfonds voor mijnwerkers) : <W 1998-02-22/43, art. 166, 004; Inwerkingtreding : 01-08-1993> <W 1999-01-25/32, art. 38, 005; Inwerkingtreding : 01-08-1993>
- de jongere die op het ogenblik van de indienstneming de leeftijd van 26 jaar niet heeft bereikt, die op het ogenblik sedert ten minste zes maanden als werkzoekende is ingeschreven bij een gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling en die voor die periode werkloosheids- of wachtuitkeringen voor alle dagen van de week geniet;
- de jongere in dienst genomen in het raam van het koninklijk besluit nr. 495 van 31 december 1986 tot invoering van een stelsel van alternerende tewerkstelling en opleiding voor de jongeren tussen 18 en 25 jaar en tot tijdelijke vermindering van de sociale-zekerheidsbijdragen van de werkgever verschuldigd voor deze jongeren.
De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de categorieën jongeren die Hij bepaalt uitsluiten van de toepassing van het voorgaande lid. Hij kan bepaalde categorieën werkzoekende jongeren gelijkstellen met de werkzoekende jongeren bedoeld in het voorgaande lid.
§ 2. De werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid bedoeld in § 1 omvatten de bijdragen vastgesteld in artikel 38, § 3, 1° tot 7° en 9°, en § 3bis van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers (of in artikel 2, § 3, 1° tot 5° en 7°, en § 3bis, van de voornoemde besluitwet van 10 januari 1945, in artikel 56, 1° en 2°, van de op 3 juni 1970 gecoördineerde wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten en in artikel 59, 1°, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971). <W 1998-02-22/43, art. 166, 004; Inwerkingtreding : 01-08-1993>
De Koning bepaalt welke bijdragen bedoeld worden voor de toepassing van dit artikel op de openbare sector.
§ 3. De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de hoogte van de vrijstelling per kwartaal (of per maand) bedoeld in dit artikel. Deze vrijstelling vermindert op een degressieve wijze. <W 1998-02-22/43, art. 166, 004; Inwerkingtreding : 01-08-1993>
Art.3. De Koning kan vóór (31 maart 1994), bij een in Ministerraad overlegd besluit, eveneens de vrijstelling van werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid zoals bedoeld in artikel 2, § 2, verlenen voor de indienstneming van bijzonder moeilijk te plaatsen werkzoekenden. Hij bepaalt inzonderheid de duur van de vrijstelling en de nadere regelen voor de uitvoering. <W 1994-03-30/31, art. 84, 003; Inwerkingtreding : 10-04-1994>
Onder bijzonder moeilijk te plaatsen werkzoekenden worden verstaan de werkzoekenden die op het ogenblik van hun indienstneming minstens twaalf maanden ingeschreven zijn als werkzoekende bij een gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling, die geen diploma van hoger secundair onderwijs hebben behaald en die gedurende de laatste twaalf maanden geen onderwijs met volledig leerplan genoten hebben, noch meer dan 150 uren hebben gewerkt als werknemer of zelfstandige.
De vrijstelling bedoeld in het eerste lid wordt alleen toegekend voor de moeilijk te plaatsen werkzoekenden die tewerkgesteld worden in een project van sociale economie of in een sociale werkplaats door de overheid van het Gewest of de Gemeenschap erkend en gesubsidieerd.
De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de voorwaarden waaraan deze projecten moeten voldoen om de in het eerste lid bedoelde vrijstelling te kunnen genieten.
Art.4. § 1. In afwijking van artikel 23, § 1, tweede lid, van de voornoemde wet van 27 juni 1969 (of van artikel 2, § 6, van de voornoemde besluitwet van 10 januari 1945) wordt de werkgever geheel of gedeeltelijk vrijgesteld van het overmaken aan de instelling belast met de inning en de invordering van sociale-zekerheidsbijdragen, van de werknemersbijdragen bedoeld in § 2 die ingehouden worden op het loon van de volgende categorieën van jongeren die in dienst worden genomen in het kader van deze wet : <W 1998-02-22/43, art. 167, 004; Inwerkingtreding : 01-08-1993>
- de jongere die op het ogenblik van de indienstneming de leeftijd van 26 jaar niet heeft bereikt, die op dat ogenblik sedert ten minste negen maanden als werkzoekende is ingeschreven bij een gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling en die voor die periode werkloosheids- of wachtuitkeringen voor alle dagen van de week geniet;
- de jongere in dienst genomen in het raam van het voornoemd koninklijk besluit nr. 495 van 31 december 1986.
Het voorgaande lid is van toepassing op de werknemersbijdragen voor de sociale zekerheid vanaf het begin van de indienstneming van de jongere tot het einde van het vierde kwartaal volgend op dat waarin de indienstneming heeft plaatsgehad (in geval de werkgever is aangesloten bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid of tot het einde van de veertiende maand volgend op die waarin de indienstneming heeft plaatsgehad ingeval de werkgever is aangesloten bij het Nationaal Pensioenfonds voor mijnwerkers). <W 1998-02-22/43, art. 167, 004; Inwerkingtreding : 01-08-1993>
De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de categorieën jongeren die Hij bepaalt uitsluiten van de toepassing van het eerste lid van deze paragraaf. Hij kan bepaalde categorieën werkzoekende jongeren gelijkstellen met de werkzoekende jongeren bedoeld in het eerste lid.
§ 2. De werknemersbijdragen voor de sociale zekerheid bedoeld in § 1 omvatten de bijdragen vastgesteld in artikel 38, § 2, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers (of in artikel 2, § 2, van de voornoemde besluitwet van 10 januari 1945). <W 1998-02-22/43, art. 167, 004; Inwerkingtreding : 01-08-1993>
De Koning bepaalt welke bijdragen bedoeld worden voor de toepassing van dit artikel op de openbare sector.
§ 3. De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de omvang van de vrijstelling bedoeld in dit artikel.
Art.5. § 1. Van de toepassing van deze wet zijn uitgesloten de werkgevers die bij het verstrijken van het kwartaal (of van de maand) waarvoor zij de toepassing ervan inroepen, schuldenaar zijn van de instellingen belast met de inning en de invordering van de sociale-zekerheidsbijdragen. <W 1998-02-22/43, art. 168, 004; Inwerkingtreding : 01-08-1993>
Indien de betrokken werkgevers voor de aanzuivering van hun schuld evenwel uitstel van betaling hebben gekregen en de termijnen strikt hebben nageleefd, kan het beheerscomité van de instellingen belast met de inning en de invordering van de sociale-zekerheidsbijdragen, afwijkingen toekennen.
§ 2. Van het voordeel van deze wet worden ook uitgesloten, de werkgevers van wie is vastgesteld dat zij de verplichtingen voorgeschreven bij het koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van de jongeren in het arbeidsproces niet nakomen.
Art.6. § 1. Om de voordelen van deze wet te genieten, moet de werkgever in zijn driemaandelijkse (of maandelijkse) aangifte aan de instelling belast met de inning en de invordering van de sociale-zekerheidsbijdragen, de juiste identiteit vermelden van de werknemer voor wie hij de werkgeversbijdragen vermindert en bewijzen dat de werknemer voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld voor de toepassing van de bepalingen van deze wet. <W 1998-02-22/43, art. 169, 004; Inwerkingtreding : 01-08-1993>
§ 2. De Koning bepaalt de nadere regelen waaraan moet worden voldaan om de voordelen van deze wet te kunnen genieten.
Art.7. § 1. De werkgevers die de voordelen van de bepalingen van deze wet genieten, kunnen voor diezelfde werknemer niet het voordeel genieten :
a) van de bepalingen van artikel 35 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers;
b) van de bepalingen van het koninklijk besluit van 21 januari 1987 houdende nieuwe maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling in de nonprofitsector, en van afdeling 5 van hoofdstuk II van het koninklijk besluit nr. 25 van 24 maart 1982 tot opzetting van een programma ter bevordering van de werkgelegenheid in de niet-commerciële sector;
c) van de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 483 van 22 december 1986 tot vermindering van de sociale-zekerheidsbijdragen van de werkgevers bij de indienstneming van dienstboden;
d) van de bepalingen van hoofdstuk II van titel III van de programmawet van 30 december 1988;
e) van de bepalingen van hoofdstuk VII van titel III van de programmawet van 30 december 1988;
f) van de bepalingen van het voornoemd koninklijk besluit nr. 495 van 31 december 1986;
g) van de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 499 van 31 december 1986 tot regeling van de sociale zekerheid van sommige kansarme jongeren.
(h) van de bepalingen van Titels IV - Bedrijfsplannen tot herverdeling van de arbeid - en VII - Vermindering van de werkgeversbijdragen voor lage lonen - van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen.
i) van de bepalingen van Titel III - Ingroeibanen - van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen.) <KB 1993-12-24/34, art. 42, 002; Inwerkingtreding : 10-01-1994>
§ 2. De voordelen van deze wet zijn niet van toepassing op de stagiairs aangenomen met toepassing van het koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van de jongeren in het arbeidsproces.
§ 3. De voordelen van deze wet zijn niet van toepassing op de werknemers tewerkgesteld in een programma voor wedertewerkstelling, zoals bedoeld in artikel 6, § 1, IX, 2°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
Art. 8. Deze wet is van toepassing op de indienstnemingen die tussen 1 augustus 1993 en 31 december 1994 worden gedaan.
Voor de indienstnemingen die in de periode van 1 augustus 1993 tot en met 30 september 1993 worden gedaan, gaan de voordelen van deze wet in op 1 oktober 1993.
De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de termijn bedoeld in het eerste lid eenmaal verlengen met ten hoogste achttien maanden.