Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

17 MAART 1995. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 oktober 1994 tot uitvoering van artikel 68 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen.



Inhoudstafel:


Art. 1-9



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1994022448 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel. 1. Artikel 1 van het koninklijk besluit van 28 oktober 1994 tot uitvoering van artikel 68 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, gewijzigd bij de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, wordt gewijzigd als volgt :
  1° de f wordt vervangen door de volgende bepaling : "f) onder "instellingen van sociale zekerheid" de instellingen bedoeld bij artikel 2, eerste lid, 2° van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid;";
  2° de g wordt vervangen door de volgende bepaling "g ) onder "Kruispuntbank" de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid;";
  3° de h wordt vervangen door de volgende bepaling : "h) onder "uitbetalingsorganisme" de rechtspersoon die de betaling van het pensioen of van het aanvullend voordeel verzekert;";
  4° een i wordt ingevoegd, luidend als volgt : "i) onder "Rijksinstituut" het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering;";
  5° een j wordt ingevoegd, luidend als volgt :"j) onder "Rijksdienst" de Rijksdienst voor pensioenen;";
  6° een k wordt ingevoegd, luidend als volgt : "k) onder "Adminfstratie" de bevoegde pensioendienst bij het Ministerie van Financiën;";
  7° een l wordt ingevoegd, luidend als volgt : "l) onder "instelling" de rechtspersoon die wettelijk belast is met de betaling van de in artikel 3, § 1, van dit besluit bedoelde pensioenen.".

Art.2. In artikel 2 van hetzelfde besluit van 28 oktober 1994 worden de §§ 1 en 4 respectievelijk vervangen door :
  "§ 1. De uitbetalingsorganismen delen ambtshalve de aan de begunstigden verrichte uitkeringen van pensioenen en/of aanvullende voordelen, waarvan zij in uitvoering van hun opdracht kennis hebben, mede aan het Rijksinstituut.
  De aangifte tot staving van de verrichte uitkeringen geschiedt binnen de maand volgend op deze waarin het pensioen en/of het aanvullend voordeel werd betaald.
  De aangifte geschiedt, onder de door de Ministers van Pensioenen en van Sociale Zaken voorgeschreven vorm, - hetzij via de Kruispuntbank;
  - hetzij rechtstreeks aan het Rijksinstituut."
  "§ 4. A. Indien een pensioen wordt uitgekeerd door de Rijksdienst of door andere instellingen onder uitsluiting van de Administratie, deelt het Rijksinstituut aan de Rijksdienst per begunstigde de volgende gegevens mee:
  - de bedragen van de verschillende pensioenen en/of aanvullende voordelen, hun referentiedatum, evenals het uitbetalingsorganisme;
  - de door de buitenlandse of internationale uitbetalingsorganismen betaalde pensioenen en/of aanvullende voordelen;
  - of het een begunstigde met gezinslast of een alleenstaande begunstigde betreft;
  - iedere wijziging van voormelde gegevens.
  Indien er naast het door de Rijksdienst uitbetaalde pensioen, eveneens een pensioen uitgekeerd wordt door de Administratie, deelt het Rijksinstituut de in het voorgaande lid bedoelde gegevens eveneens mee aan de Administratie.
  De Rijksdienst bepaalt het bedrag of het percentage van de afhouding dat op het geheel van de pensioenen en aanvullende voordelen van een begunstigde verricht moet worden. Het gedeelte van dit bedrag dat betrekking heeft op de door de buitenlandse of internationale instellingen betaalde pensioenen en op de aanvullende voordelen, wordt afgehouden van de verschillende in artikel 3, § 1, 2°, bedoelde pensioenen overeenkomstig de in die paragraaf vastgestelde volgorde.
  De Rijksdienst deelt aan de instellingen die, volgens de in artikel 3, § 1, tweede lid, bedoelde rangorde belast zijn met de toepassing van de afhouding, het bedrag mee van :
  - de afhouding die door de betrokken instelling moet worden verricht;
  - het pensioen en/of aanvullend voordeel dat ten laste van de instelling wordt betaald en die voor de berekening van het percentage in aanmerking werd genomen.
  De Rijksdienst deelt de bedragen van de afhoudingen die door de instellingen aan het in artikel 3, § 4, bedoelde Fonds moeten gestort worden, mee aan de Administratie.
  De instelling die vaststelt dat het medegedeelde bedrag van het pensioen en/of het aanvullend voordeel niet in overeenstemming is met het in werkelijkheid door haar betaald bedrag, meldt dit onmiddellijk aan de Rijksdienst.
  B. Indien geen pensioen en/of aanvullend voordeel betaald wordt door de Rijksdienst maar wel door de Administratie en een andere instelling deelt het Rijksinstituut de in A, eerste lid, bedoelde gegevens mee aan de Administratie. In dat geval handelt de Administratie overeenkomstig de bepalingen van A, derde en vierde lid.

Art.3. Artikel 3 van hetzelfde besluit van 28 oktober 1994 wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "Artikel 3. § 1. Onverminderd de bepalingen van § 2 verrichten de Rijksdienst, de Administratie en de instellingen, conform de bepalingen van artikel 2, § 4, de afhouding op de door hen betaalde pensioenen en/of aanvullende voordelen vanaf de betaling die volgt op de datum waarin zij van de berekeningsgrondslag van de afhouding in kennis werden gesteld.
  De in artikel 2, § 4, A, 4e lid bedoelde volgorde wordt als volgt vastgesteld :
  1° de rust- en overlevingspensioenen ten laste van de regeling voor werknemers;
  2° de rust- en overlevingspensioenen ten laste van de regeling voor zelfstandigen ;
  3° de rust- en overlevingspensioenen welke door de Administratie worden beheerd;
  4° de rust- en overlevingspensioenen ten laste van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen;
  5° de rustpensioenen ten laste van de instellingen waarop het koninklijk besluit nr. 117 van 27 februari 1935 tot vaststelling van het statuut der pensioenen van het personeel der zelfstandige openbare inrichtingen en de regieën ingesteld door de Staat toepasselijk is;
  6° de rust- en overlevingspensioenen ten laste van de Dienst voor Overzeese sociale zekerheid;
  7° de rust- en overlevingspensioenen, andere dan deze bedoeld onder 3°, ten laste van de plaatselijke besturen of ten laste van door deze plaatselijke besturen opgerichte instellingen van openbaar nut, met inbegrip van deze die aan hun mandatarissen worden toegekend;
  8° de rust- en overlevingspensioenen ten laste van aan de Gewesten en Gemeenschappen onderworpen instellingen van openbaar nut, andere dan deze bedoeld onder 3°;
  9° de rust- en overlevingspensioenen ten laste van de hiervoor niet opgenomen machten en instellingen bedoeld in artikel 38 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen.
  Indien er samenloop van pensioenen is waarvoor eenzelfde orde van prioriteit is vastgesteld, wordt het bedrag eerst op het grootste pensioen in mindering gebracht, zonder dat een latere verhoging van de pensioenen een wijziging van de vastgestelde volgorde tot gevolg kan hebben.
  § 2. Onverminderd de toepassing van de bepalingen van § 1 en van artikel 2, § 4, verrichten de Rijksdienst, de Administratie en de instellingen, de afhouding ambtshalve op basis van de gegevens waarover zij beschikken.
  § 3. Indien wordt vastgesteld dat aan de vaststelling van het percentage en/of het bedrag een materiële vergissing kleeft, zet de Rijksdienst of de Administratie de vergissing van ambtswege recht en stelt hij de instelling overeenkomstig de bepalingen van artikel 2, § 4 hiervan in kennis.
  Bovendien stelt de Rijksdienst of de Administratie de begunstigde van de vergissing in kennis en betekent hij de elementen waarop de nieuwe berekening van de afhouding steunt.
  Indien de vergissing aanleiding heeft gegeven :
  - tot ten onrechte verrichte afhoudingen, betaalt de bevoegde instelling deze aan de gerechtigde terug zonder dat hierop nalatigheidsintresten zijn verschuldigd;
  - tot het verrichten van een onvoldoende afhouding, past de bevoegde instelling vanaf de betaling die volgt op de datum waarop de in het eerste lid bedoelde mededeling aan de begunstigde werd betekend de nieuwe afhouding toe.
  § 4. De instellingen, met uitzondering van de Rijksdienst, storten maandelijks de opbrengst van de afhouding in het Fonds voor evenwicht van de pensioenstelsels.

Art.4. Artikel 4 van hetzelfde besluit van 28 oktober 1994 wordt aangevuld met een § 3, luidend als volgt :
  "§ 3. Voor de pensioenen van de gewezen vastbenoemde personeelsleden van de plaatselijke besturen, evenals van hun rechthebbenden, die niet worden uitbetaald door de Administratie, worden de in artikel 2, § 4, bedoelde mededelingen aan de instelling verricht via de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten.
  De in artikel 3, § 4, bedoelde opbrengst van de afhouding wordt voor de in het eerste lid bedoelde pensioenen gestort in het Fonds voor het evenwicht van de pensioenstelsels, via de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten."

Art.5. Artikel 7 van hetzelfde besluit van 28 oktober 1994 wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "Artikel 7. Het Rijksinstituut, de Rijksdienst en de Administratie duiden de ambtenaren aan die belast zijn met de controle op de uitvoering van dit besluit. Zij vorderen te dien einde de medewerking van de administraties, organismen en diensten die pensioenen en/of aanvullende voordelen toekennen en/of uitbetalen.".

Art.6. Artikel 9 van hetzelfde besluit van 28 oktober 1994 wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "Artikel 9. Voor de toepassing van dit besluit geschieden de mededelingen van sociale gegevens met een persoonlijk karakter tussen de Rijksdienst, de Administratie, het Rijksinstituut en de andere instellingen van sociale zekerheid alsmede elke mededeling van deze gegevens van instellingen van sociale zekerheid ten behoeve van andere uitbetalingsorganismen via de Kruispuntbank volgens een uitvoeringsplan van het bij de Kruispuntbank ingesteld Algemeen Coördinatiecomité."

Art.7. De artikelen 9 en 10 van hetzelfde besluit van 28 oktober 1994 worden respectievelijk artikel 10 en artikel 11.

Art.8. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1995, met uitzondering van artikel 2, dat in werking treedt de eerste dag van de maand die volgt op die gedurende welke dit besluit in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.

Art. 9. Onze Minister van Pensioenen en Onze Minister van Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
  Gegeven te Brussel. 17 maart 1995.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Pensioenen,
  M. COLLA
  De Minister van Sociale Zaken.
  Mevr. M. DE GALAN