Details





Titel:

29 JUNI 1981. - Wet houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 13-04-1984 en tekstbijwerking tot 21-06-2024)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Begripsbepalingen en toepassingsgebied.
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Beginselen.
Art. 3-6
Art. 6 Duitstalige gemeenschap
Art. 7-14, 14bis, 15-20
HOOFDSTUK III. - Regelingen en geldmiddelen.
Art. 21
Art. 21 Duitstalige gemeenschap
Art. 22-23, 23bis, 24-30, 30/1, 30/2, 31, 31bis, 31ter, 31quater
HOOFDSTUK IV. - Slot- en overgangsbepalingen.
Art. 32-35, 35bis, 36-37, 37bis, 37ter
Art. 37ter WAALS GEWEST
Art. 37ter Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 37ter Duitstalige gemeenschap
Art. 37quater
Art. 37quater Duitstalige gemeenschap
Art. 37quinquies, 37sexies, 38, 38bis, 39, 39bis, 39ter, 39quater, 39quinquies, 40-41



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1983021212 



Uitvoeringsbesluit(en):

  1971122808  1981001049  1981002197  1981002198  1983022250  1984022068  1984022227  1984022308  1985022120  1985022247  1985022356  1985022365  1985022377  1985922356  1986022018  1986022020  1986022085  1986022157  1986022195  1986022333  1986022335  1986022364  1986022405  1986922408  1987012245  1987012246  1987022037  1987022056  1987022084  1987022123  1987022162  1987022225  1987022281  1987022282  1987022294  1988022038  1988022039  1988022128  1988022272  1988022355  1989012964  1989022088  1989022089  1989022092  1989022093  1989022134  1989022271  1989022272  1990022212  1990022260  1990022261  1990022262  1990022263  1990022264  1990022352  1990022353  1990022463  1990022464  1990022517  1990922462  1991022033  1991022034  1991022126  1991022140  1991022141  1991022142  1991022187  1991022235  1991022419  1991022421  1991022537  1991022538  1991022546  1991022547  1991022548  1991022549  1991022550  1991022551  1991022623  1991913008  1991922588  1991922616  1992022045  1992022047  1992022048  1992022054  1992022123  1992022214  1992022250  1992022251  1992022252  1992022394  1992022423  1992022424  1992022425  1992022639  1992022640  1992022641  1993022036  1993022037  1993022038  1993022039  1993022074  1993022135  1993022136  1993022137  1993022163  1993022164  1993022165  1993022357  1993022401  1993022470  1994022096  1994022127  1994022196  1994022197  1994022198  1994022199  1994022200  1994022255  1994022287  1994022311  1994022405  1994922516  1994922517  1994922518  1995014066  1995022045  1995022141  1995022258  1995022364  1995022365  1995022436  1995027445  1996022017  1996022410  1996022485  1996022486  1996022749  1996022750  1996027381  1996922500  1997012030  1997012040  1997012176  1997012177  1997012178  1997012490  1997012491  1997012573  1997012576  1997012598  1997022279  1997022590  1997022611  1997022652  1997022748  1997022873  1998012044  1998012185  1998012186  1998012242  1998012243  1998012380  1998012381  1998012439  1998012681  1998012682  1998012683  1998012684  1998012685  1998012686  1998012691  1998012692  1998012699  1998012918  1998012987  1998013010  1998022085  1998022094  1998022235  1998022427  1998022590  1998022591  1998022707  1998022776  1998027437  1999012076  1999012077  1999012078  1999012323  1999012429  1999012430  1999012484  1999012547  1999012548  1999012774  1999022088  1999022243  1999022246  1999022253  1999022281  1999022481  1999022504  1999022505  1999022723  1999022965  1999022966  1999027443  2000012041  2000012393  2000012529  2000012545  2000012620  2000022361  2000022615  2000022650  2000022860  2000027331  2001012057  2001012058  2001012059  2001012202  2001013122  2001013198  2001022216  2001022353  2001022354  2001022404  2001022462  2001022463  2001022472  2001022578  2001022602  2001022658  2001022790  2001022835  2001022933  2001022989  2002003445  2002012016  2002012077  2002013119  2002013161  2002013163  2002013483  2002022198  2002022501  2002022517  2002022534  2002022549  2002022558  2002022668  2002022669  2002022959  2002023022  2002023088  2002122450  2003012011  2003012035  2003012052  2003012251  2003012811  2003022029  2003022194  2003022245  2003022288  2003022662  2003022663  2003022740  2003023035  2003201426  2003202319  2004022321  2004022322  2004023043  2004200006  2004200583  2004202816  2004202817  2004202961  2005012022  2005012350  2005012500  2005012757  2005022525  2005022566  2005022811  2005200483  2005200770  2005200830  2005201826  2005201830  2005202466  2005202933  2006012192  2006022639  2006023009  2007015015  2007022204  2007022591  2007022600  2007022691  2007022692  2007022901  2007023120  2007023179  2007200513  2007200515  2007200543  2008012001  2008012965  2008022102  2008022299  2008022627  2008022695  2009012030  2009022247  2009022463  2009200994  2009201749  2009201920  2009203250  2009203251  2009203301  2009205013  2009205817  2009205818  2009205821  2010022315  2010202318  2010203498  2010205877  2010206544  2011022336  2011022389  2011200374  2011200377  2011200783  2011201696  2011201725  2011203352  2011204108  2011205262  2011206016  2012022369  2012200211  2012200212  2012200689  2012203173  2012204771  2012205996  2012206659  2012206981  2012207563  2013014728  2013203328  2013205264  2013206541  2013207172  2014200718  2014200847  2014201660  2014201789  2014202143  2014202368  2014203035  2014203247  2014203893  2014204280  2014204610  2015200059  2015200268  2015201555  2015201816  2015202675  2015202676  2015202829  2015205964  2016022290  2016200469  2016202862  2016203442  2016203843  2016206257  2017200881  2017201619  2017202197  2017202961  2017204524  2018030885  2018200294  2018200555  2018200618  2018201023  2018201461  2018201894  2018203275  2018203287  2018203518  2018204737  2018204813  2018205937  2018206408  2018206419  2018206431  2019015916  2019201716  2019202601  2019202659  2019203602  2019204138  2019205173  2019206047  2020030838  2020041992  2020042235  2020043289  2020201745  2020202428  2020202754  2020205604  2020205612  2020205613  2020205619  2021022865  2021043396  2021200800  2021201352  2021201964  2021202294  2021202297  2021202482  2021202600  2021203680  2021204064  2021204398  2021205047  2021205048  2021205772  2021205974  2021206037  2022040087  2022042377  2022200079  2022200539  2022201116  2022201348  2022201349  2022201665  2022201814  2022202045  2022202532  2022203711  2022204452  2022204453  2022204911  2023030804  2023042790  2023043086  2023044232  2023046210  2023200115  2023201080  2023201505  2023202568  2023203560  2023203561  2023204362  2023204838  2023205657  2023206553  2023206886  2024200076  2024200118  2024200366  2024201247  2024201687  2024201803  2024202494  2024202713  2024202895  2024203052  2025000003 



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Begripsbepalingen en toepassingsgebied.
Artikel 1. § 1. Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder:
  Werknemer: de persoon die met een werkgever door een arbeidsovereenkomst is verbonden;
  Werkgever: de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die ingevolge een arbeidsovereenkomst één of meer werknemers in dienst heeft;
  Sociaal verzekerde: de werknemer en ieder persoon die in de sociale-zekerheidswetten als gerechtigde op sociale prestaties of als met hem gelijkgestelde wordt beschouwd;
  Rechthebbende: de persoon die, door zijn arbeidsprestaties of door zijn beschermde toestand, aan zichzelf of aan anderen recht verschaft op sociale prestaties;
  Rechtverkrijgende: de persoon die recht heeft op sociale prestaties op grond van zijn verhouding tot een rechthebbende;
  Gerechtigde: de rechthebbende en de rechtverkrijgende;
  Uitkeringsgerechtigde: de persoon aan wie een sociale uitkering moet worden uitbetaald.
  (§ 1bis. Voor de toepassing van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten gelden de definities van de arbeidstijdgegevens zoals vastgesteld bij koninklijk besluit van 10 juni 2001 tot eenvormige definiëring van begrippen met betrekking tot arbeidstijdgegevens ten behoeve van de sociale zekerheid, met toepassing van artikel 39 van de wet 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.) <KB 2001-06-10/58, art. 3, 052; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  § 2. Voor de toepassing van deze wet worden gelijkgesteld:
  1° Met werknemers:
  a) De leerlingen;
  b) De personen tot wie de Koning de toepassing van deze wet uitbreidt;
  2° Met werkgevers:
  a) De personen die leerlingen tewerkstellen;
  b) De personen die door de Koning als werkgevers worden aangewezen van de onder 1°, b, vermelde personen.

Art.2.§ 1. Deze wet is van toepassing op de werknemers en werkgevers.
  De Koning kan:
  1° Onder de voorwaarden die Hij bepaalt, de toepassing van deze wet uitbreiden tot de personen die zonder door een arbeidsovereenkomst te zijn verbonden, tegen loon, arbeidsprestaties onder het gezag van een ander persoon verrichten of die arbeid verrichten onder gelijkaardige voorwaarden; alsdan wijst de Koning de persoon aan die als werkgever wordt beschouwd;
  2° Voor zekere categorieën van werknemers en de personen bedoeld sub 1° die Hij bepaalt, de toepassing van deze wet tot één of meer van de bij artikel 21 opgesomde regelingen beperken;
  3° Voor deze categorieën van werknemers en de personen bedoeld sub 1° die Hij bepaalt, de bijzondere toepassingsmodaliteiten vastleggen, waarbij van zekere bepalingen van deze wet wordt afgeweken;
  4° Onder de voorwaarden die Hij bepaalt, aan de toepassing van deze wet onttrekken de categorieën van werknemers tewerkgesteld aan een arbeid die voor hen een bijkomstige of gelegenheidsbetrekking is, evenals de werkgevers uit hoofde van de tewerkstelling, van die werknemers;
  5° Onder de voorwaarden die Hij bepaalt, aan de toepassing van deze wet onttrekken de geneesheren die in door Hem aan te wijzen instellingen werkzaam zijn.
  § 2. Wanneer de Koning gebruik maakt van de bevoegdheden welke Hem bij § 1, 1° en 2°, worden opgedragen, breidt Hij bij hetzelfde besluit het toepassingsgebied uit van de regelingen opgesomd in artikel 21 waarvan Hij het genot tot de nieuwe sociaal verzekerden wil uitbreiden.
  § 3. (De algemene regeling van de sociale zekerheid voor werknemers en de bijzondere regeling voor de mijnwerkers worden versmolten tot één stelsel. De Koning kan de nodige maatregelen treffen om dit stelsel ook te versmelten met de bijzondere regeling voor de zeevarenden tot één enkel stelsel voor het geheel van de werknemers. De bestaande openbare instelling van sociale zekerheid ten behoeve van zeevarenden kan worden behouden.) <W 2002-12-24/31, art. 151, 058; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  (§ 3bis. Onverminderd § 3 wordt het Nationaal Pensioenfonds voor Mijnwerkers, bedoeld in artikel 3, § 1, van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de Mijnwerkers en ermee gelijkgestelden, afgeschaft.
  Zijn diensten, evenals zijn personeel, worden overgenomen door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering die het voortzetten zullen verzekeren respectievelijk van de opdrachten die tot op die datum door voornoemd Fonds werden vervuld betreffende de inning en de invordering van de bijdragen ingesteld in overeenstemming met de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden en de toepassing van de bepalingen betreffende het invaliditeitspensioen waarin voornoemde besluitwet voorziet.
  De passiva en activa, de rechten en verplichtingen van het Nationaal Pensioenfonds voor Mijnwerkers worden door het Rijksinstituut voor Ziekte- en invaliditeitsverzekering overgenomen.
  De Koning bepaalt, bij in Ministerraad overlegd besluit, de voorwaarden en de datum voor de overdracht van de in het tweede lid van dit artikel bedoelde diensten en personeel.) <W 1998-02-22/43, art. 61, 040; Inwerkingtreding : 13-03-1998>
  § 4. Onverminderd het bepaalde in internationale overeenkomsten en verordeningen inzake sociale zekerheid alsmede in artikel 13, tweede lid van de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid, is deze wet van toepassing op de werknemers die in België tewerkgesteld zijn in dienst van een in België gevestigde werkgever of verbonden zijn aan een in België gevestigde exploitatiezetel.
  § 5. De werkgevers noch de werknemers kunnen zich op de nietigheid van de arbeidsovereenkomst beroepen ten einde de toepassing van deze wet uit te sluiten.
  [1 Instellingen van de Sociale Zekerheid en derden bij de arbeidsovereenkomst mogen zich niet beroepen op de nietigheid van de overeenkomst van een werknemer die zich prostitueert, teneinde de toepassing van deze wet uit te sluiten.]1
  ----------
  (1)<W 2022-02-21/06, art. 8, 142; Inwerkingtreding : 31-03-2022>

HOOFDSTUK II. - Beginselen.
Art.3. De sociale zekerheid der werknemers omvat het geheel van de sociale prestaties waarop de sociaal verzekerden recht hebben en die tot doel hebben het arbeidsinkomen van de werknemer te vervangen of aan te vullen ten einde hem te vrijwaren tegen de gevolgen van bepaalde arbeidsrisico's, tegenover bepaalde gezins- en levensomstandigheden en sociale risico's volgens de in artikel 21 opgesomde regelingen.

Art.4. Onverminderd de geldende internationale overeenkomsten en binnen de grenzen van de geldende wetgeving hebben de sociaal verzekerden recht op de sociale zekerheid waarvan de beginselen zijn bepaald in de artikelen 5 tot 13.

Art.5. De sociaal verzekerden hebben recht op preventieve verzorging en op die welke voor de verbetering, het behoud of het herstel van hun gezondheid en die van hun gezin verantwoord is.

Art.6. De sociaal verzekerden hebben recht op een gezinsbijslag voor kinderen te hunnen laste.

Art. 6_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP.
  <Opgeheven bij DDG 2018-04-23/18, art. 98, 130; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.7. De sociaal verzekerden die onvrijwillig volledig of (tijdelijk werkloos) zijn, hebben recht op een vervangingsinkomen. <KB 2001-06-10/58, art. 4, 052; Inwerkingtreding : 01-01-2003>

Art.8. § 1. De sociaal verzekerden hebben in geval van arbeidsongeschiktheid recht op een vervangingsinkomen.
  § 2. Bijzondere regelen kunnen worden toegepast wanneer de arbeidsongeschiktheid het gevolg is van een arbeidsongeval of een beroepsziekte.

Art.9. De sociaal verzekerden hebben bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd recht op een rustpensioen.

Art.10. § 1. Bij overlijden van de sociaal verzekerde werknemer, heeft de overlevende echtgenoot recht op een overlevingsuitkering.
  § 2. Wanneer het overlijden van de sociaal verzekerde het gevolg is van arbeidsongeval of een beroepsziekte, hebben de leden van het gezin recht op een levenslange of tijdelijke rente.
  § 3. Bij overlijden van de sociaal verzekerde wordt een uitkering voor begrafeniskosten uitbetaald.

Art.11. De sociaal verzekerde werknemers hebben uit hoofde van de jaarlijkse vakantie recht op een vakantiegeld.

Art.12. De vervangingsinkomens bedoeld in de artikelen 7 tot en met 11 worden berekend op basis van het werkelijke loon of van het forfaitair dan wel fictief loon.

Art.13. De sociale prestaties kunnen gedifferentieerd worden volgens de gezinstoestand van de sociaal verzekerden.

Art.14. De Koning kan, onder de voorwaarden die Hij bepaalt, voorzien in een regeling waarbij de sociaal verzekerden die om grondige redenen tijdelijk hun arbeid onderbreken, hun sociale-zekerheidsrechten behouden, mits zij de bijdragen betalen, of die rechten na de onderbreking terugvinden.

Art. 14bis. <W 1985-08-01/31, art. 123, 006> De Koning kan, na advies van de Nationale Arbeidsraad en bij een in Ministerraad overlegd besluit, de wetgeving en reglementering inzake sociale zekerheid wijzigen, teneinde de rechten en de plichten te harmoniseren van de werkgevers en de werknemers zowel wat de (deeltijdse werknemers betreft) als wat de (voltijdse werknemers betreft) en ongeacht de wijze waarop de arbeidsprestaties over de verscheidene dagen van de week zijn gespreid. Hij mag inzonderheid wijzigingen brengen in de bepalingen betreffende : <KB 2001-06-10/58, art. 5, 052; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  1° de bijdrageplicht van werkgevers en werknemers;
  2° de wijze van aangifte van (tewerkstelling van voltijdse werknemers), van (tewerkstelling van deeltijdse werknemers) of van arbeid die ongelijk gespreid is over de verscheidene dagen van de week; <KB 2001-06-10/58, art. 5, 052; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  3° de wijze waarop de duur van dergelijke tewerkstelling wordt bepaald voor de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen;
  4° de duur van de wachttijden en de toekenningsvoorwaarden van sociale prestaties, indien deze gekoppeld zijn aan een bepaalde duur van arbeid of aan een bepaald bedrag van het loon.

Art.15. Bij cumulatie van een vervangingsinkomen met een of meer andere door de sociale-zekerheidsregelingen ingestelde vervangingsinkomens, met andere sociale prestaties of met een arbeidsinkomen, kunnen door de Koning regels worden vastgesteld ter beperking van die samenvoeging.

Art.16. § 1. Bij het vaststellen van de sociale prestaties en de toekenningsvoorwaarden ervan, mag tussen de sociaal verzekerden die zich in dezelfde toestand bevinden, geen onderscheid gemaakt worden.
  § 2. De sociale prestaties worden toegekend zonder verwijzing naar de staat van behoefte en onverminderd de voorwaarden tot het verkrijgen en toekennen van de prestaties.
  § 3. De bedragen der sociale prestaties zijn gekoppeld aan de schommelingen van het algemeen indexcijfer der consumptieprijzen van het Rijk overeenkomstig de regelen vastgesteld bij de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de Openbare Schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
  § 4. De Koning kan de bedragen der sociale prestaties elk jaar aanpassen aan het welvaartspeil.

(NOTA : Artikel 16, § 3, vindt, met betrekking tot de overschrijding van de spilindex die volgt op de overschrijding in mei 2016, geen toepassing voor de prestaties inzake de gezinsbijslag die worden toegekend door de Vlaamse Gemeenschap. zie DVR 2016-12-23/02, art. 16)

Art.17. § 1. Maatregelen van organisatorische aard moeten worden getroffen om de voorlichting te waarborgen waarop de sociaal verzekerden recht hebben.
  § 2. De Koning treft maatregelen met het oog op:
  - de vereenvoudiging van de administratieve formaliteiten;
  - de invoering van polyvalente aanvragen, inzonderheid ten behoeve van de sociaal verzekerden die onder meer dan één regeling ressorteren of die van de ene op de andere regeling overstappen;
  - de vermindering van het aandeel van de sociaal verzekerden in het verstrekken van de vereiste bewijzen.

Art.18. (opgeheven) <W 1990-01-15/31, art. 82, 018; Inwerkingtreding : onbepaald >

Art.19. In het raam van het sociaal overleg geschiedt de voorbereiding van de sociale zekerheidsregelingen in overleg tussen de Regering en de in de Nationale Arbeidsraad vertegenwoordigde representatieve organisaties van werkgevers en werknemers, alsmede in de instellingen met paritair beheer.
  Wat de ziekteverzekering betreft, wordt het overleg uitgebreid tot de ziekenfondsen en de beroepsorganisaties van de verstrekkers van geneeskundige verzorging en van de ziekenhuizen.

Art.20. (opgeheven) <KBN431 21-08-05/34, art. 7, 008>

HOOFDSTUK III. - Regelingen en geldmiddelen.
Art.21.<KB 1997-08-08/42, art. 5, 037; Inwerkingtreding : 01-07-1997> § 1. De sociale zekerheid der werknemers omvat (de hierna volgende takken) : <W 2002-12-24/31, art. 216, 058; Inwerkingtreding : 01-01-2005>
  1° de uitkeringen verschuldigd in uitvoering van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen;
  2° de werkloosheidsuitkeringen;
  3° de rust- en overlevingspensioenen;
  4° de uitkeringen uit hoofde van arbeidsongevallen en beroepsziekten;
  5° de geneeskundige verstrekkingen verschuldigd in uitvoering van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen;
  6° de gezinsbijslag;
  7° de jaarlijkse vakantie-uitkeringen.
  § 2. Het Globaal Beheer betreft de hierna vermelde regelingen en takken :
  1° de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen
  - tak geneeskundige verzorging;
  - tak uitkeringen;
  2° [2 de werkloosheidsuitkeringen, inclusief de uitkeringen voor het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag, de onderbrekingsuitkeringen voor het algemeen stelsel van tijdskrediet en de onderbrekingsuitkeringen voor thematische verloven voor de werknemers uit de private sector]2;
  3° de rust- en overlevingspensioenen (...); <W 2007-12-21/38, art. 20, 078; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
  4° de uitkeringen uit hoofde van arbeidsongevallen, beheerd door [3 Fedris]3, met uitsluiting van het kapitalisatiestelsel;
  5° de uitkeringen uit hoofde van beroepsziekten, behalve voor het personeel van de plaatselijke en provinciale overheidsbesturen;
  6° [1 ...]1;
  7° de invaliditeitspensioenen ten voordele van de mijnwerkers en er mee gelijkgestelden.
  (8° de tak geneeskundige verzorging en de tak uitkeringen van het stelsel der zeelieden ter koopvaardij;
  9° de tak werkloosheid van het stelsel der zeelieden ter koopvaardij;
  [4 10° de terugbetaling van inschakelingsvergoedingen, zoals bedoeld in artikel 7, § 1, derde lid, z), van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.]4 <W 1999-01-25/32, art. 50, 043; Inwerkingtreding : 16-02-1999>
  ----------
  (1)<W 2014-04-25/77, art. 49, 106; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<W 2017-04-18/07, art. 30, 123; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (3)<KB 2018-09-06/13, art. 14, 129; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (4)<W 2020-12-20/09, art. 48, 137; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

Art. 21_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP.    <KB 1997-08-08/42, art. 5, 037; Inwerkingtreding : 01-07-1997> § 1. De sociale zekerheid der werknemers omvat (de hierna volgende takken) : <W 2002-12-24/31, art. 216, 058; Inwerkingtreding : 01-01-2005>  1° de uitkeringen verschuldigd in uitvoering van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen;  2° de werkloosheidsuitkeringen;  3° de rust- en overlevingspensioenen;  4° de uitkeringen uit hoofde van arbeidsongevallen en beroepsziekten;  5° de geneeskundige verstrekkingen verschuldigd in uitvoering van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen;  6° [4 ...]4  7° de jaarlijkse vakantie-uitkeringen.  § 2. Het Globaal Beheer betreft de hierna vermelde regelingen en takken :  1° de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen  - tak geneeskundige verzorging;  - tak uitkeringen;  2° [2 de werkloosheidsuitkeringen, inclusief de uitkeringen voor het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag, de onderbrekingsuitkeringen voor het algemeen stelsel van tijdskrediet en de onderbrekingsuitkeringen voor thematische verloven voor de werknemers uit de private sector]2;  3° de rust- en overlevingspensioenen (...); <W 2007-12-21/38, art. 20, 078; Inwerkingtreding : 01-01-2008>  4° de uitkeringen uit hoofde van arbeidsongevallen, beheerd door [3 Fedris]3, met uitsluiting van het kapitalisatiestelsel;  5° de uitkeringen uit hoofde van beroepsziekten, behalve voor het personeel van de plaatselijke en provinciale overheidsbesturen;  6° [1 ...]1;  7° de invaliditeitspensioenen ten voordele van de mijnwerkers en er mee gelijkgestelden.  (8° de tak geneeskundige verzorging en de tak uitkeringen van het stelsel der zeelieden ter koopvaardij;  9° de tak werkloosheid van het stelsel der zeelieden ter koopvaardij.) <W 1999-01-25/32, art. 50, 043; Inwerkingtreding : 16-02-1999>  ----------
  (1)<W 2014-04-25/77, art. 49, 106; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<W 2017-04-18/07, art. 30, 123; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (3)<KB 2018-09-06/13, art. 14, 129; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (4)<DDG 2018-04-23/18, art. 99, 130; Inwerkingtreding : 01-01-2019>


Art.22.<KB 1997-08-08/42, art. 6, 037; Inwerkingtreding : 01-07-1997> § 1. De geldmiddelen van de sociale zekerheid komen voort uit :
  - de solidariteit van de werkgevers en de werknemers in de vorm van sociale zekerheidsbijdragen;
  - de nationale solidariteit in de vorm van rijkstoelagen;
  - de inkomsten te bepalen door of krachtens de wet;
  - de legaten, leningen, interesten van kapitalen.
  Onverminderd een solidariteitsbijdrage, gelden bijzondere wetten voor arbeidsongevallen en beroepsziekten.
  § 2. De geldmiddelen van het Globaal Beheer, bedoeld in artikel 21, § 2 komen voort van :
  a) inkomsten van het Globaal Beheer, die geglobaliseerd worden :
  - de opbrengst van de globale bijdrage bedoeld in artikel 23, [3 negende lid]3, in artikel 1, § 5 van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen [...] en in artikel 3, § 6 van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden der koopvaardij; <W 2002-12-24/31, art. 152, 058; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  - de opbrengst van de bijdrage, bedoeld in artikel 38, § 3, eerste lid, 9°, [...] en in artikel 3, § 3, eerste lid, 7°, van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden der koopvaardij; <W 2002-12-24/31, art. 152, 058; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  - de opbrengst van de loonmatigingsbijdrage, bedoeld in artikel 38, § 3bis [...]; <W 2002-12-24/31, art. 152, 058; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  - de opbrengst van de bijzondere bijdrage, bedoeld in artikel 38, § 3ter, [...] en in artikel 3, § 3ter van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden der koopvaardij; <W 2002-12-24/31, art. 152, 058; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  - de opbrengst van de inhouding op het dubbel vakantiegeld, bedoeld in artikel 39;
  - de opbrengst van de bijzondere bijdrage voor sociale zekerheid, bedoeld in de artikelen 106 tot 112 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen;
  - de opbrengst van de bijzondere werkgeversbijdrage op het conventioneel brugpensioen, bedoeld in artikel 141 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen;
  - de opbrengst van de bijzondere compenserende maandelijkse werkgeversbijdrage, bedoeld in artikel 11 van de wet van 3 april 1995 houdende maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling;
  - de opbrengst van de bijzondere bijdrage, bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 27 november 1996 tot instelling van een bijzondere werkgeversbijdrage ter financiering van het stelsel van de tijdelijke werkloosheid en de anciënniteitstoeslag voor oudere werklozen, in toepassing van artikel 3, § 1, 4° van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie;
  - de opbrengst van de alternatieve financiering bedoeld in artikel 89 van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen;
  - de opbrengst van de solidariteitsbijdrage voor het persoonlijk gebruik van een voertuig ter beschikking gesteld door de werkgever, bedoeld in artikel 38, § 3quater;
  - de opbrengst van de solidariteitsbijdrage op de tewerkstelling van de studenten die niet onderworpen zijn aan het stelsel van sociale zekerheid van de werknemers, bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 houdende maatregelen met het oog op de invoering van een solidariteitsbijdrage op de tewerkstelling van studenten, die niet onderworpen zijn aan het stelsel van de sociale zekerheid van de werknemers;
  - de opbrengst van de rijkstoelagen, gestort aan de RSZ.-Globaal Beheer;
  [1 - 100 % van het totaal [2 van de door de Belgische instanties geïnde bedragen van de administratieve financiële sancties en van de administratieve geldboeten]2 die, in toepassing van het Sociaal Strafwetboek, aan de Schatkist werden overgemaakt;]1
  - de opbrengst van andere stortingen aan de RSZ.-Globaal Beheer, gedaan op grond van wettelijke en reglementaire beschikkingen;
  - de opbrengst van beleggingen van de RSZ-Globaal Beheer;
  - de opbrengst van leningen afgesloten door de RSZ-Globaal Beheer;
  - de opbrengst van legaten en schenkingen aan de RSZ-Globaal Beheer;
  [ de opbrengst van de inhouding, bedoeld in artikel 39ter;] <W 2005-09-17/53, art. 3, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2005>
  [4 - de opbrengst van de solidariteitsbijdrage voor de tewerkstelling van werknemers die niet onderworpen zijn aan de sociale zekerheid voor werknemers, krachtens artikel 17sexies van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, bedoeld in artikel 13 van de wet van xxx tot oprichting van de Kunstwerkcommissie en tot verbetering van de sociale bescherming van kunstwerkers.]4
  b) eigen inkomsten van de regelingen en takken, bedoeld in artikel 21, § 2, die niet geglobaliseerd worden :
  - de opbrengst van bijdragen rechtstreeks geïnd door één van de regelingen van het Globaal Beheer, bedoeld in artikel 21, § 2;
  - de opbrengst van de specifieke rijkstoelagen rechtstreeks gestort aan één van de regelingen van het Globaal Beheer, bedoeld in artikel 21, § 2;
  - de opbrengst van de tegoeden op rekening afkomstig van stortingen die het bedrag van de dagelijks te financieren thesauriebehoeften van de regelingen van het Globaal Beheer, bedoeld in artikel 21, § 2, overschrijden;
  - de opbrengst van andere stortingen gedaan op grond van wettelijke en reglementaire beschikkingen aan één van de regelingen van het Globaal Beheer, bedoeld in artikel 21, § 2;
  - de opbrengst van terugvorderingen en boetes van één van de regelingen van het Globaal Beheer, bedoeld in artikel 21, § 2;
  - de opbrengst van legaten en schenkingen aan één van de regelingen van het Globaal Beheer, bedoeld in artikel 21, § 2.
  ----------
  (1)<W 2010-06-06/06, art. 63, 090; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
  (2)<W 2016-12-11/03, art. 22, 121; Inwerkingtreding : 30-12-2016>
  (3)<W 2022-10-03/06, art. 25, 144; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
  (4)<W 2022-12-16/09, art. 14, 150; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.23.De sociale zekerheidsbijdragen worden berekend op basis van het loon van de werknemer.
  Het begrip loon wordt bepaald bij artikel 2 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers. Evenwel kan de Koning het aldus bepaalde begrip, bij een in Ministerraad overlegd besluit, verruimen of beperken. (De voordelen zoals bedoeld in hoofdstuk II van de wet van 21 december 2007 betreffende de uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2007-2008, en in Titel XIII, Enig Hoofdstuk " Invoering van een stelsel van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen voor de autonome overheidsbedrijven " van de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (I) zijn uitgesloten uit het loonbegrip ten belope van het in artikel 38, § 3novies, bepaalde bedrag.) <W 2008-07-24/35, art. 165, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
  [3 Het flexiloon als bedoeld in artikel 3, 2°, van de wet van 16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken, het flexivakantiegeld als bedoeld in artikel 3, 6°, van dezelfde wet en de netto-vergoedingen voor de overuren in de horecasector, zoals omschreven in artikel 3, 5°, van dezelfde wet, zijn uitgesloten uit het loonbegrip.]3
  [4 De bedragen die toegekend worden als mobiliteitsvergoeding overeenkomstig de bepalingen van de wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding zijn uitgesloten uit het loonbegrip.]4
  [5 Het saldo van het mobiliteitsbudget dat overeenkomstig artikel 8, § 3, van de wet van 17 maart 2019 betreffende de invoering van een mobiliteitsbudget ter beschikking wordt gesteld van de werknemer, wordt uitgesloten uit het loonbegrip.]5
  [1 Bij betwisting van de realiteit van de kosten ten laste van de werkgever, dient de werkgever de realiteit van deze kosten aan te tonen door middel van bewijsstukken of, ingeval zulks niet mogelijk is, door alle andere door het gemeen recht toegelaten bewijsmiddelen, met uitzondering van de eed.
   Bij gebreke aan bewijskrachtige gegevens aangeleverd door de werkgever, kan de Rijksdienst voor sociale zekerheid, op voorstel van de bevoegde inspectiediensten die de werkgever gehoord hebben, ambtshalve een bijkomende aangifte uitvoeren, rekening houdende met alle nuttige inlichtingen waarover hij beschikt.]1
  Bij wet kan het loon echter voor het geheel van de sociale zekerheid of voor één of meer regelingen ervan of voor bepaalde categorieën van werknemers worden aangepast door toepassing van een coëfficiënt, die rekening houdt met het belang van de factor arbeid in het geheel van de produktiekosten. Het loon kan ook geheel of gedeeltelijk worden vervangen door een andere basis van berekening op grond van de aangewende produktiefaktoren in de onderneming of de resultaten ervan.
  (De bijdragen bedoeld in artikel 38, § 2, 1° tot 4° en [2 § 3, 1° of 2° of 3°]2 worden met het oog op de verdeling onder de regelingen en takken bedoeld in artikel 21, § 2 samengevoegd tot een globale bijdrage, met uitzondering van de patronale sociale zekerheidsbijdragen [6 , met uitzondering van de patronale sociale zekerheidsbijdragen, berekend op het tweede deel van de vergoeding bedoeld in artikel 39ter van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.]6. (...).) <KB 1997-08-08/42, art. 7, 037; Inwerkingtreding : 01-07-1997> <W 2002-12-24/31, art. 217, 059; Inwerkingtreding : 01-01-2005>
  ----------
  (1)<W 2009-12-23/04, art. 65, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<W 2014-04-25/77, art. 50, 106; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (3)<W 2015-11-16/05, art. 15, 113; Inwerkingtreding : 01-12-2015>
  (4)<W 2018-03-30/32, art. 21, 128; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (5)<W 2019-03-17/05, art. 21, 132; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
  (6)<W 2022-10-03/06, art. 25, 144; Inwerkingtreding : 01-01-2023>

Art. 23bis.<Ingevoegd bij W 2006-12-27/30, art. 176; Inwerkingtreding : 01-01-2007, voor wat het vertrekvakantiegeld uitbetaald na 31 december 2006 betreft, zie W 2006-12-27/30, art. 187> § 1. Voor de toepassing van dit artikel dient te worden verstaan onder :
  1° bediende : de hoofdarbeider bedoeld in artikel 9 van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, gecoördineerd op 28 juni 1971;
  2° vertrekvakantiegeld : het vakantiegeld betaald aan een bediende in uitvoering van artikel 46 van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers;
  3° enkel vertrekvakantiegeld : het gedeelte van het vertrekvakantiegeld dat overeenstemt met 7,67 pct. van de bedragen en voordelen die de wedden vormen bedoeld bij artikel 46 van het voornoemd koninklijk besluit van 30 maart 1967;
  4° dubbel vertrekvakantiegeld : het deel van het vertrekvakantiegeld dat overeenstemt met 7,67 pct. van de bedragen en voordelen die wedden zijn bedoeld bij artikel 46 van voormeld koninklijk besluit van 30 maart 1967.
  § 2. In afwijking van artikel 2 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, is het enkel vertrekvakantiegeld betaald aan een bediende loon in de zin van artikel 23 van deze wet op het moment dat het wordt uitbetaald, met uitzondering van het enkel vertrekvakantiegeld uitbetaald aan [1 1° de bedienden tewerkgesteld in het kader van een overeenkomst bedoeld bij de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers;
   2° de bedienden tewerkgesteld als gesubsidieerde contractuele onder de voorwaarden van hoofdstuk 2 van titel III van de programmawet van 30 december 1988;
   3° de bedienden tewerkgesteld ter vervanging van de ambtenaren die de loopbaanonderbreking genieten, ingevoerd door de artikelen 99 tot 107 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen;
   4° de bedienden bedoeld in artikel 9, § 1, artikel 10quater, § 1, en artikel 12, § 1, van de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector;
   5° de bedienden tewerkgesteld ter vervanging van de personeelsleden bedoeld in artikel 4 van de wet van 19 juli 2012 betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector;
   6° de gesubsidieerde contractuelen tewerkgesteld onder de voorwaarden van het koninklijk besluit nr. 474 van 28 oktober 1986 tot opzetting van een stelsel van door de Staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen;
   7° de werknemers tewerkgesteld met toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn onder de voorwaarden van het koninklijk besluit van 2 april 1998 tot uitvoering van artikel 33 van de wet van 22 december 1995 houdende maatregelen tot uitvoering van het meerjarenplan voor werkgelegenheid.]1
  [1 Wanneer de bediende die valt onder de uitzonderingen bedoeld in het eerste lid, vakantie neemt, wordt het normale loon betreffende de vakantiedagen dat door het enkel vertrekvakantiegeld is gedekt, evenwel beschouwd als loon.]1
  § 3. Het enkel vertrekvakantiegeld betaald aan de bediende moet aangegeven worden zowel door de werkgever die het betaalt alsook door de werkgever die de bediende tewerkstelt op het ogenblik van de opname van alle of een gedeelte van de vakantiedagen gedekt door het vertrekvakantiegeld, onder de voorwaarden bedoeld in artikel 21 van wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
  § 4. Zonder afbreuk te doen aan de toepassing van artikel 2, eerste lid, van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers gecoördineerd op 28 juni 1971, wat de bedienden betreft voor wie de aftrek werd verricht bedoeld bij de artikelen 48 of 49 van het voornoemd koninklijk besluit van 30 maart 1967, zijn de bijdragen verschuldigd op het bedrag van het normaal loon voor de vakantiedagen, verminderd met :
  1° het bedrag van het enkel vertrekvakantiegeld dat hierop in mindering werd gebracht;
  2° het bedrag waarop reeds bijdragen zijn betaald bij toepassing van artikel 19, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
  De bepalingen van het vorig lid zijn niet van toepassing op werknemers [1 die vallen onder de uitzonderingen vermeld in paragraaf 2]1.
  § 5. De in artikel 39 bedoelde inhouding is eveneens van toepassing op het in § 1, 4°, bedoelde deel van het vakantiegeld, met uitzondering van het deel dat overeenstemt met het dubbel vertrekvakantiegeld vanaf de derde dag van de vierde week.
  § 6. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van de Nationale Arbeidsraad, de bepalingen van dit artikel wijzigen, aanvullen en opheffen.
  ----------
  (1)<W 2015-07-20/13, art. 12, 112; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art.24.<KB 1997-08-08/42, art. 8, 037; Inwerkingtreding : 01-07-1997> § 1. De opbrengst van de geglobaliseerde geldmiddelen, bedoeld in artikel 22, § 2, a) wordt, na voorafneming van de bestuurskosten van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, met inbegrip van de leningslasten, verdeeld onder de regelingen en takken van het Globaal Beheer, opgesomd in artikel 21, § 2. Deze verdeling gebeurt op basis van de te financieren thesauriebehoeften van de hiervoor bedoelde regelingen en takken. Het bedrag van de te financieren thesauriebehoeften van deze regelingen en takken is gelijk aan het verschil op thesauriebasis tussen de uitgaven - lopende en kapitaalsverrichtingen met uitsluiting van de beleggingsverrichtingen - en de eigen inkomsten, bedoeld in artikel 22, § 2, b).
  [2 Wanneer een deel of het geheel van een tak wordt onttrokken aan het toepassingsgebied van het globaal beheer, worden de te financieren behoeften overeenkomend met de rechten waarvan de betaling op vervaldag komt na de datum van de onttrekking, maar die krachtens de geldende boekhoudregels geboekt worden in de resultatenrekening van het jaar dat de onttrekking voorafgaat, in rekening gebracht om de te financieren behoeften van het jaar dat de onttrekking voorafgaat te bepalen.]2
  (§ 1bis. Vanaf het boekjaar 2008, in afwijking van de bepalingen van § 1, onverminderd de dekking van de behoeften van de dagelijkse thesaurie, is het gedeelte van de geglobaliseerde geldmiddelen verschuldigd voor de financiering van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging, voor het boekjaar, beperkt overeenkomstig de bepalingen van deze paragraaf.
  Het bedrag verschuldigd voor een boekjaar N krachtens deze beperking is gelijk aan het bedrag verschuldigd, overeenkomstig deze paragraaf, voor het voorgaande boekjaar N-1, waarop het percentage van de stijging van de beschikbare effectieve inkomsten uit bijdragen tussen het boekjaar N-1 en het boekjaar N-2 wordt toegepast. Het boekjaar N is het lopende boekjaar, het boekjaar N-1 is het voorgaande boekjaar en het boekjaar N-2 is het boekjaar dat aan N-1 voorafgaat.
  De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, een gedeelte van het bedrag verschuldigd krachtens het vorige lid neutraliseren. De neutralisatie heeft tot doel de weerslag op het stijgingspercentage van de beschikbare effectieve inkomsten uit bijdragen van beslissingen genomen door de federale overheid en die hogere inkomsten uit bijdragen voor de financiering van nieuwe initiatieven beogen, teniet te doen.
  De Koning kan ook bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad het stijgingspercentage van de beschikbare effectieve inkomsten uit bijdragen voor de berekening van het in het tweede lid bedoelde bedrag corrigeren, en dit enkel met als doel de negatieve weerslag van een beleidswijziging op voormeld stijgingspercentage van de sociale bijdragen te beperken of te neutraliseren. Deze correctie kan bovendien slechts worden toegepast indien de weerslag van de beleidswijziging op de financiering van het globaal beheer volledig en bruto gecompenseerd werd.
  Voor de toepassing van deze paragraaf zijn de beschikbare effectieve inkomsten uit bijdragen van een boekjaar de som van de volgende beschikbare effectieve opbrengsten van bijdragen :
  - de opbrengst van de globale bijdrage bedoeld in artikel 23, vierde lid, en in artikel 1, § 5 van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen, en in artikel 3, § 6 van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij;
  - de opbrengst van de bijdrage bedoeld in artikel 38, § 3, eerste lid, 9° en in artikel 3, § 3, eerste lid, 7°, van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij;
  - de opbrengst van de loonmatigingsbijdrage bedoeld in artikel 38, § 3bis;
  - de opbrengst van de bijzondere bijdrage bedoeld in artikel 38, § 3ter en in artikel 3, § 3ter van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij;
  - de opbrengst van de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid, bedoeld in artikel 106 tot en met 112 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen;
  - de opbrengst van de bijzondere bijdrage ten laste van de werkgever op het conventioneel brugpensioen, bedoeld in artikel 141 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen;
  - de opbrengst van de bijzondere compenserende maandelijkse werkgeversbijdrage, bedoeld in artikel 11 van de wet van 3 april 1995 houdende maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling;
  - de opbrengst van de bijzondere bijdrage bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 27 november 1996 tot instelling van een bijzondere werkgeversbijdrage ter financiering van het stelsel van de tijdelijke werkloosheid en de anciënniteitstoeslag voor oudere werklozen, in toepassing van artikel 3, § 1, 4° van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie;
  - de opbrengst van de solidariteitsbijdrage voor het persoonlijk gebruik van een door de werkgever ter beschikking gesteld voertuig, bedoeld in artikel 38, § 3quater;
  - de opbrengst van de solidariteitsbijdrage voor de tewerkstelling van studenten die niet onderworpen zijn aan het stelsel van sociale zekerheid van de werknemers, bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 houdende maatregelen met het oog op de invoering van een solidariteitsbijdrage op de tewerkstelling van studenten die niet onderworpen zijn aan het stelsel van sociale zekerheid van de werknemers;
  [15 - de opbrengst van de solidariteitsbijdrage voor de tewerkstelling van werknemers die niet onderworpen zijn aan de sociale zekerheid voor werknemers, krachtens artikel 17sexies van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, bedoeld in artikel 13 van de wet van xxx tot oprichting van de Kunstwerkcommissie en tot verbetering van de sociale bescherming van kunstwerkers.]15
  De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, deze lijst van bijdragen wijzigen.
  Worden bedoeld onder effectieve opbrengsten, de opbrengsten van de werkelijk geïnde bijdragen, namelijk na aftrek van de verminderingen van sociale-zekerheidsbijdragen toegekend krachtens deze wet evenals de programmawet (I) van 24 december 2002. Worden bedoeld onder beschikbare opbrengsten van bijdragen, het saldo van de bijdragen na aftrek van de volgende toewijzingen :
  - de toewijzingen bedoeld in artikel 35.
  De Koning kan deze de lijst van toewijzingen wijzigen.
  Deze beschikbare effectieve ontvangsten zullen worden geïsoleerd en het totaal ervan zal apart vermeld worden in een bijlage bij de rekeningen van begrotingsuitvoering. Het percentage van de stijging van de beschikbare effectieve inkomsten uit bijdragen tussen het boekjaar N-1 en het boekjaar N-2 wordt vastgelegd bij de goedkeuring van deze rekeningen. De in deze paragraaf bedoelde rekeningen van begrotingsuitvoering zijn de rekeningen die voor ieder boekjaar worden opgemaakt door de Rijksdienst voor sociale zekerheid bij toepassing van artikel 11 a) van het koninklijk besluit van 22 juni 2001 tot vaststelling van de regelen inzake de begroting, de boekhouding en de rekeningen van de openbare instellingen van sociale zekerheid die zijn onderworpen aan het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid.
  Indien de in het eerste lid bedoelde beperking aanleiding geeft tot marges worden deze toegewezen voor de dekking van de thesauriebehoeften en, voor het overige, voor de reserves van de regeling. Deze marges worden niet gebruikt ter financiering van nieuwe initiatieven in andere takken van de sociale zekerheid dan de geneeskundige verzorging.
  Voor het boekjaar 2008 zal het percentage van de stijging van de beschikbare effectieve inkomsten uit bijdragen tussen het boekjaar N-1 en het boekjaar N-2 worden toegepast op het gedeelte van de geglobaliseerde geldmiddelen toegewezen in 2007 voor de financiering van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging krachtens § 1, verminderd met de bedragen inherent aan de betaling van de overschrijdingen van de begrotingsdoelstellingen van de geneeskundige verzorging van de vorige jaren.
  [1 Voor het boekjaar 2015 wordt het op grond van voorgaande leden vastgestelde bedrag [3 verminderd met 1.446.551 duizend euro]3.]1
  [4 Voor het boekjaar 2016 wordt, in afwijking van de voorgaande leden, het bedrag [5 vastgesteld op 19 821 516 duizend euro]5.]4
  [9 In afwijking van de bepalingen van de vorige leden wordt, voor het boekjaar 2017, het bedrag vastgesteld op 19 362 830 duizend euro.
   Voor de boekjaren 2018 tot en met 2021 wordt het in het voorgaande lid vastgestelde bedrag telkens jaarlijks aangepast aan het groeipercentage van de gemiddelde gezondheidsindex van het jaar.
  [14 Voor het boekjaar 2021 wordt het op grond van de vorige leden verkregen bedrag verminderd met 361 798 duizend euro.]14
   Vanaf het boekjaar 2022 wordt het bedrag opnieuw vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van het tweede lid.]9 [14 Bovendien kan het overeenkomstig deze bepalingen vastgesteld bedrag bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit aangepast worden, met de bedoeling hierop de wijzigingen van de Rijkstoelage, bedoeld in artikel 191, eerste lid, 1° quater, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, door te rekenen.]14
  § 1ter. Ingeval voor een boekjaar, de uitgaven in het kader van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging hoger zijn dan de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling vastgelegd overeenkomstig artikel 40, § 1, van voormelde wet van 14 juli 1994, wordt het gedeelte van de geglobaliseerde geldmiddelen verschuldigd voor de financiering van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging, voor het boekjaar, zoals voorzien in de vorige paragraaf, aangevuld met een bedrag dat overeenstemt met een percentage van de overschrijding rekening houdend met artikel 198, § 3 van dezelfde wet.
  De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van het Beheerscomité van de sociale zekerheid, het percentage van de overschrijding dat ten laste gelegd wordt van de RSZ-Globaal beheer alsook de voorwaarden en modaliteiten van de storting van deze bijkomende tegemoetkoming. De Staat draagt niet bij tot deze bijkomende tegemoetkoming.
  Dit besluit is gemeenschappelijk met het in § 1ter van artikel 6 van het koninklijk besluit van 18 november 1996 strekkende tot invoering van een globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van hoofdstuk I van titel VI van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels bedoeld besluit. Het in de vorige zin bedoeld gemeenschappelijke besluit zal een verdeelsleutel van dit in het eerste lid bedoeld bijkomende bedrag overnemen. Deze verdeelsleutel zal voor elk globaal beheer overeenstemmen met hun in § 1quater van respectievelijk artikel 24 van deze wet en artikel 6 van het koninklijk besluit van 18 november 1996 strekkende tot invoering van een globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van hoofdstuk I van titel VI van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels bedoeld percentage.
  § 1quater. Vanaf het boekjaar 2008, worden per boekjaar, onverminderd §§ 1bis en 1ter, bijkomende geldmiddelen voor de financiering van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging toegewezen.
  Deze bijkomende geldmiddelen zijn gelijk aan het percentage van een bedrag. Dit bedrag is gelijk aan de uitgaven vermeld in de begroting van de verzekering voor geneeskundige verzorging vastgelegd bij toepassing van artikel 16, § 1, 3°, van voormelde wet van 14 juli 1994, voor dat boekjaar, verminderd met :
  a) een bedrag overeenstemmend met het gedeelte van de geglobaliseerde financiële middelen verschuldigd krachtens § 1bis voor dat boekjaar;
  b) een bedrag overeenstemmend met het gedeelte van de ontvangsten van het globaal financieel beheer van het sociaal statuut, verschuldigd krachtens § 1bis van artikel 6 van het koninklijk besluit van 18 november 1996 strekkende tot invoering van een globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van hoofdstuk I van titel VI van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, voor dat boekjaar;
  c) een bedrag overeenstemmend met de som van de eigen inkomsten bestemd voor de regeling voor geneeskundige verzorging, bedoeld in artikel 22, § 2, b ), voor dat boekjaar, en opgenomen in de voorlopige afsluiting zoals opgemaakt krachtens artikel 202, § 2, van voormelde wet van 14 juli 1994.
  Het in het vorig lid bedoeld percentage is gelijk aan de deling van het in a) van vorig lid bedoeld bedrag door de som van de in a) en b) van hetzelfde lid bedoelde bedragen.) <W 2007-01-31/45, art. 2, 074; Inwerkingtreding : 30-04-2007>
  § 1quinquies. [10 ...]10
  § 2. [12 In afwijking van de bepalingen van § 1, wordt, aan het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering een gedeelte van de geglobaliseerde geldmiddelen, bedoeld in art 22, § 2, a), toegekend voor de financiering van de werknemers die in ziekenhuizen zijn tewerkgesteld overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk II, afdeling 5, van het koninklijk besluit nr. 25 van 24 maart 1982 tot opzetting van een programma ter bevordering van de werkgelegenheid in de niet commerciële sector.]12
  [8 § 2bis. In afwijking van de bepalingen van § 1, wordt een gedeelte van de geglobaliseerde geldmiddelen, bedoeld in artikel 22, § 2, a), toegewezen aan de Federale Pensioendienst voor de financiering van de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden die aangesloten zijn bij het gesolidariseerd pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen.
   Dit bedrag van 47 000 000 euro op jaarbasis (basis 2015 = 100) wordt jaarlijks aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen.]8
  [11 § 2ter. In afwijking van de bepalingen van § 1 en onverminderd § 2bis, wordt een bijkomend gedeelte van de geglobaliseerde geldmiddelen, bedoeld in artikel 22, § 2, a), toegewezen aan de Federale Pensioendienst voor de financiering van de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden die aangesloten zijn bij het Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen.
   Dit bedrag wordt bepaald bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
   Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast aan het groeipercentage van de gemiddelde gezondheidsindex van het jaar.]11
  § 3. De regelingen die niet behoren tot het Globaal Beheer ontvangen (...), na aftrek van de bestuurskosten van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, de opbrengst van de bijdragen van de desbetreffende regeling. <W 1999-01-25/32, art. 51, 043; Inwerkingtreding : 16-02-1999>
  [7 In afwijking van het voorgaande lid stort de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, na voorafneming van de bestuurskosten, [13 aan Fedris]13 het deel van de in artikel 38, § 3, 5° bedoelde bijdrage dat bestemd is voor de regeling van de beroepsziekten op basis van de te financieren thesauriebehoeften van deze regeling. Het deel van de in artikel 38, § 3, 5° bedoelde bijdrage dat niet gestort is [13 aan Fedris]13 wordt toegewezen aan het Fonds voor de amortisatie van de verhoging van de pensioenbijdragevoeten bedoeld in artikel 4, § 3, van de wet van 24 oktober 2011 tot vrijwaring van een duurzame financiering van de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van de lokale politiezones, tot wijziging van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake Sociale Zekerheid en houdende diverse wijzigingsbepalingen.]7
  ----------
  (1)<W 2014-12-19/07, art. 188, 107; Inwerkingtreding : 08-01-2015>
  (2)<W 2014-12-19/07, art. 192, 107; Inwerkingtreding : 31-12-2014>
  (3)<W 2015-08-10/03, art. 24, 111; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (4)<W 2015-12-26/04, art. 29, 114; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (5)<W 2016-07-01/01, art. 3, 119; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (6)<W 2016-07-01/01, art. 4, 119; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (7)<W 2016-07-10/03, art. 31, 120; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (8)<W 2016-12-25/48, art. 11, 122; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (9)<W 2017-04-18/07, art. 16, 123; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (10)<W 2017-04-18/07, art. 39, 123; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (11)<W 2018-03-30/18, art. 28, 127; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
  (12)<W 2017-09-30/01, art. 36, 125; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
  (13)<KB 2018-09-06/13, art. 15, 129; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (14)<W 2021-06-21/02, art. 11, 138; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
  (15)<W 2022-12-16/09, art. 15, 150; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.25. De Rijksdienst voor sociale zekerheid kan met de invordering van andere dan de in artikel 23 bedoelde bijdragen enkel worden belast voor zover deze vastgesteld worden in verhouding tot het loon en volgens de bestaande loongrenzen.

Art.26.<KB 1997-08-08/42, art. 9, 037; Inwerkingtreding : 01-07-1997> Het geheel van de jaarlijkse rijkstoelagen ten gunste van de verschillende sociale-zekerheidsregelingen voor werknemers [2 ...]2 wordt aangewend voor de financiering van de regelingen van het Globaal Beheer, bedoeld in artikel 21, § 2.
  [2 ...]2.
  [3 ...]3
  ----------
  (1)<W 2010-04-28/01, art. 105, 089; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
  (2)<W 2017-04-18/07, art. 40, 123; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (3)<W 2020-12-20/09, art. 49, 137; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

Art.27. De Koning kan voor ieder van de regelingen van de sociale zekerheid een maximum- en een minimumbedrag van de sociale prestaties vaststellen.

Art.28. De Koning past binnen een jaar na de inwerkingtreding van deze wet de sociale zekerheidswetgeving aan, ten behoeve van de (deeltijdse werknemers). <KB 2001-06-10/58, art. 6, 052; Inwerkingtreding : 01-01-2003>

Art.29. (Opgeheven) <W 2007-05-10/36, art. 41, 076; Inwerkingtreding : 09-06-2007>

Art.30. § 1. De terugvordering van de ten onrechte betaalde sociale prestaties verjaart na drie jaar, te rekenen vanaf de datum waarop de uitbetaling is geschied.
  De in het eerste lid voorgeschreven termijn wordt teruggebracht tot zes maanden indien de betaling enkel het gevolg is van een vergissing van de instelling of de dienst, waarvan de betrokkene zich normaal geen rekenschap kon geven.
  De in het eerste lid voorgeschreven termijn wordt verlengd tot vijf jaar indien ten onrechte werd betaald in geval van bedrog, arglist of bedrieglijke handelingen van de betrokkene.
  § 2. Van de beslissing tot terugvordering wordt, op straffe van nietigheid, kennis gegeven aan de schuldenaren bij ter post aangetekend schrijven.
  Hierin worden, op straffe van nietigheid, vermeld:
  - de vaststelling van het onverschuldigde;
  - het totale bedrag van het onverschuldigde, evenals de berekeningswijze ervan;
  - de bepalingen in strijd waarmede de betalingen werden verricht;
  - de in aanmerking genomen verjaringstermijn en de motivering ervan;
  - de mogelijkheid om, op straffe van verval, binnen de dertig dagen na de aanbieding aan de belanghebbende, van het aangetekend schrijven beroep in te stellen bij de bevoegde arbeidsrechtbank.
  Het ter post neerleggen van het aangetekend schrijven stuit de verjaring.
  § 3. Het beheerscomité van de betrokken instelling kan in een verordening bepalen in welke gevallen van terugvordering wordt afgezien omdat het om behartigenswaardige gevallen gaat of omdat het onverschuldigd betaalde beneden een te bepalen bedrag ligt of buiten verhouding staat tot de vermoedelijke proceskosten. De verordening wordt voorgelegd aan de goedkeuring van de Minister onder wie de instelling ressorteert en in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

Art. 30/1. [1 Elk rechtsgeding met betrekking tot de invordering van ten onrechte ontvangen uitkeringen dat wordt ingesteld door de betrokken instelling, door de schuldenaar die deze prestaties moet terugbetalen of door gelijk welke andere persoon die ze moet terugbetalen krachtens wettelijke of reglementaire bepalingen, schorst de verjaring.
   De schorsing vangt aan met de akte van rechtsingang en eindigt wanneer de rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2012-12-27/06, art. 40, 096; Inwerkingtreding : 01-01-2013>

Art. 30/2. [1 De termijn voor de terugvordering van onverschuldigd betaalde sociale uitkeringen gaat in op de dag waarop de instelling kennis heeft van het bedrog, de arglist of de bedrieglijke handelingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-06-28/04, art. 55, 098; Inwerkingtreding : 01-08-2013>

Art.31. <Wijzigingsbepaling>

Art. 31bis.<Ingevoegd bij W 2005-12-13/35, art. 28; Inwerkingtreding : 01-01-2007> § 1. Met toepassing van artikel 1675/10 van het Gerechtelijk Wetboek zijn de organen die belast zijn met het innen van de bijdragen voor de sociale zekerheid en de instellingen die de sociale uitkeringen toekennen gemachtigd een gedeeltelijke of volledige kwijtschelding van de bedragen die hen verschuldigd zijn te aanvaarden wanneer deze kwijtschelding is voorgesteld door de schuldbemiddelaar, in het kader van een in de bepalingen van titel V van het vijfde deel van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde minnelijke aanzuiveringsregeling, voorzover aan de voorwaarden die door de Koning vastgesteld zijn, is voldaan op het ogenblik dat de schuldbemiddelaar zich wendt tot de voornoemde instellingen.
  § 2. De Koning bepaalt, na advies van de Nationale Arbeidsraad, en uiterlijk tegen [1 1 juli 2010]1 :
  1° de volgende begrippen : " organen die belast zijn met het innen van de bijdragen ", " instellingen die de sociale uitkeringen toekennen ", " bijdragen voor de sociale zekerheid " en " bedragen ";
  2° de instantie die, onder de in 1° bedoelde organen, bevoegd is om het in § 1 bedoelde voorstel tot kwijtschelding te aanvaarden;
  3° de in § 1 bedoelde voorwaarden.
  ----------
  (1)<W 2009-05-06/03, art. 72, 083; Inwerkingtreding : 29-05-2009>


Art. 31ter.[1 § 1. Werkgevers kunnen een mandataris aanstellen in het kader van hun sociale administratie.
   § 2. Er bestaan twee types mandatarissen :
   1° Sociale dienstverrichters zijn mandatarissen die in naam en voor rekening van werkgevers formaliteiten inzake sociale zekerheid, waartoe deze werkgevers zijn gehouden ten aanzien van de instellingen van sociale zekerheid, in een rechtstreekse relatie met deze instellingen vervullen.
   Binnen de grenzen van het met de werkgever gesloten mandaat nemen zij de opdracht op zich de werkgevers te begeleiden in hun betrekkingen met de instellingen, zoals ze zijn opgesomd in artikel 2, eerste alinea, 2°, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, en hen in die context te informeren;
   2° erkende sociale secretariaten, zoals bedoeld in artikel 27 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
   § 3. De mandataris krijgt voor het uitvoeren van de formaliteiten inzake sociale zekerheid voor zijn aangesloten werkgevers een toegang tot het elektronische netwerk van de sociale zekerheid voor zover :
   1° hij zich behoorlijk identificeert bij de diensten van de Rijksdienst voor sociale zekerheid [3 ...]3;
   2° hij zich schikt naar de onderrichtingen van de betrokken administraties;
   3° hij op aanvraag van de bevoegde administraties alle inlichtingen verschaft of alle documenten voor het toezicht op de toepassing van de sociale wetten doorgeeft, overeenkomstig [2 het Sociaal Strafwetboek]2, voor zover die inlichtingen of documenten noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de opdrachten van de mandataris;
   4° hij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid [3 ...]3 [4 ...]4 binnen vijftien dagen na de gebeurtenis kennis geeft van de opzegging of van de schrapping van een werkgever.]1

  (1)<Ingevoegd bij W 2009-12-30/01, art. 49, 086; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<W 2016-02-29/09, art. 80, 116; Inwerkingtreding : 01-05-2016>
  (3)<W 2016-07-10/03, art. 32, 120; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (4)<W 2017-09-30/01, art. 16, 125; Inwerkingtreding : 01-07-2017>

Art. 31quater. [1 § 1. Tussen de werkgever en zijn mandataris wordt een schriftelijke overeenkomst gesloten die onder meer de inhoud regelt van het mandaat, met naleving van de hiernavolgende voorwaarden.
   Het mandaat kan gelden voor de totaliteit van de verplichtingen inzake sociale zekerheid of een gedeelte ervan.
   De Koning kan verplichtingen inzake sociale zekerheid vastleggen waarvoor een enkele mandataris bevoegd moet zijn.
   § 2. Het mandaat wordt vóór de aanvang ervan aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid [3 ...]3 kenbaar gemaakt door middel van de verzending van een procuratie.
   De door de werkgever aangeduide mandataris is het eerste aanspreekpunt voor de instellingen van sociale zekerheid in de betrekkingen met de werkgever.
   § 3. Een mandaat kan slechts op het ogenblik van de overgang naar een nieuw kwartaal worden overgedragen op een nieuwe mandataris.
   De Koning bepaalt de modaliteiten die moeten in acht genomen worden bij de overgang van het mandaat van een mandataris naar een andere mandataris.
   § 4. Onverminderd de toepassing van paragraaf 5, neemt de nieuwe mandataris van zijn voorganger het beheer over van de elektronische toepassingen die met het oog op het vervullen van de verplichtingen inzake sociale zekerheid door de instellingen van sociale zekerheid ter beschikking worden gesteld en is daarbij belast met het beheer van het verleden, het heden en de toekomst. Vanaf de overname van het mandaat is de nieuwe mandataris het eerste aanspreekpunt voor de instellingen van sociale zekerheid in de betrekkingen met de werkgever.
   Op de oude mandataris rust een informatieplicht naar de nieuwe mandataris betreffende de kwartalen waarvoor de oude mandataris aangiften of formaliteiten heeft verricht, en dit gedurende de termijn dat de kwartalen waarop de informatie betrekking heeft nog niet zijn verjaard.
   In geval van stuiting of schorsing van de verjaring loopt de informatieplicht onverminderd door.
   De informatieplicht houdt in dat de oude mandataris op verzoek van de nieuwe mandataris alle beschikbare inlichtingen, nodig voor de technische transacties, dient te verschaffen over kwartalen die onder zijn beheer vielen.
   § 5. Een overeenkomst tussen de werkgever en de nieuwe mandataris moet verplicht bepalen in welke mate de vorige mandataris de opdracht behoudt om voor de kwartalen en voor de verplichtingen van sociale zekerheid die onder zijn mandaat vielen nog effectief technische transacties te verrichten.]1
  [2 § 6. In geval van overdracht van het klantenbestand van een erkend sociaal secretariaat, zoals gedefinieerd in artikel 31ter, § 2, 2°, met bijhorende rechten en plichten aan een ander erkend sociaal secretariaat, kunnen de procuraties tussen de aangesloten werkgevers en het oud sociaal secretariaat automatisch worden overgedragen en overgenomen door het nieuw sociaal secretariaat, in afwijking van de procedure waarin § 2 voorziet.
   Indien een erkend sociaal secretariaat kiest voor dit systeem van automatische overdracht, dienen de procuraties niet doorgestuurd te worden naar de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid [3 ...]3 zoals voorgeschreven bij § 2.
   Een automatische overdracht is slechts mogelijk mits de volgende voorwaarden worden vervuld :
   1° het nieuwe sociaal secretariaat en het oude sociaal secretariaat maken, ten laatste voor aanvang van het tweede kwartaal voorafgaand aan de effectieve overdracht, samen de beslissing betreffende de overdracht van het klantenbestand kenbaar aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid [3 ...]3;
   2° ten laatste voor aanvang van het tweede kwartaal voorafgaand aan de effectieve overdracht, informeren het nieuwe en het oude sociaal secretariaat samen bij aangetekend schrijven de werkgevers die aangesloten zijn bij het oude sociaal secretariaat over de volgende aspecten :
   a) de vastgelegde of voorgestelde datum van overdracht;
   b) het feit dat de inhoud en de voorwaarden van het mandaat en het contract met het oude sociaal secretariaat integraal worden overgenomen door het nieuwe sociaal secretariaat.
   c) de principes van de overdracht, onder andere wat de betalingen en andere afspraken met betrekking tot het verleden betreft;
   d) de mogelijkheid voor de werkgever, indien hij niet wenst aan te sluiten bij het nieuwe sociaal secretariaat, om zich tegen de automatische overdracht van zijn mandaat te verzetten door middel van een uitdrukkelijke notificatie aan het oude sociaal secretariaat voor het einde van de tweede maand van het tweede kwartaal voorafgaand aan de overdracht;
   e) de verantwoordelijkheid van de werkgever inzake het bewijs van verzending van de in d) bedoelde notificatie en inzake de continuïteit van de sociale administratie.
   3° vóór aanvang van het kwartaal voorafgaand aan de effectieve overdracht geeft het nieuwe sociaal secretariaat de lijst met de RSZ-werkgeversnummers van de werkgevers die naar hem overgedragen worden door aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid [3 ...]3, in de vorm van een ondertekende verklaring;
   4° vóór aanvang van het kwartaal voorafgaand aan de effectieve overdracht geeft het oude sociaal secretariaat de lijst met de RSZ-werkgeversnummers van de werkgevers die de overdracht naar het nieuwe sociaal secretariaat geweigerd hebben in de vorm van een ondertekende verklaring door aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid [3 ...]3;
   5° Het nieuwe sociaal secretariaat houdt voor elke werkgever die hij in het kader van de voormelde procedure heeft aangeschreven een dossier bij waarin alle communicatie omtrent de overdracht, zoals aangegeven in de punten 1° tot 4°, wordt genoteerd.
   Dit dossier wordt op het eerste verzoek van de in punt 1° vermelde instellingen voor raadpleging aangeboden.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2009-12-30/01, art. 50, 086; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<W 2013-12-21/58, art. 2, 102; Inwerkingtreding : 01-04-2013>
  (3)<W 2016-07-10/03, art. 33, 120; Inwerkingtreding : 01-01-2017>


HOOFDSTUK IV. - Slot- en overgangsbepalingen.
Art.32. De Koning is ermee belast de betrokken wetsbepalingen te wijzigen of op te heffen om ze in overeenstemming te brengen met het bepaalde in de artikelen 1 en 2 en de bepalingen van hoofdstuk III van deze wet.

Art.33. De beginselen vastgelegd in de artikelen 5 tot 13 van deze wet worden bij wet uitgewerkt.

Art.34. § 1. De Koning voert deze wet uit bij in Ministerraad overlegde besluiten en na het advies van de Nationale Arbeidsraad te hebben ingewonnen.
  Wordt dit advies niet binnen twee maanden uitgebracht, dan is het niet meer vereist.
  § 2. De koninklijke besluiten houdende uitvoering van de artikelen 2, 15, 17 en 27 tot 30 van deze wet worden voor advies voorgelegd aan de bevoegde parlementaire commissies.

Art.35.§ 1. [...] <W 2002-12-24/31, art. 362, 058; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
  § 2. [...] <W 2002-12-24/31, art. 362, 058; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
  § 3. [...] <W 2002-12-24/31, art. 362, 058; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
  § 4. [...] <W 2002-12-24/31, art. 362, 058; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
  [§ 5. A. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, onder de voorwaarden die Hij bepaalt, een forfaitaire vermindering van de werkgeversbijdrage toekennen aan de werkgevers van de social profit sector, voor het bedrag die Hij bepaalt, per werknemer, per kwartaal :
  1° voor de werknemers onderworpen aan het geheel van de stelsels beoogd in artikel 21 van deze wet;
  2° voor de werknemers die de Staat, de gemeenschappen, de gewesten, de provincies, de aan de provincies ondergeschikte instellingen, de gemeenten, de aan de gemeenten ondergeschikte instellingen, de verenigingen van gemeenten en de instellingen van openbaar nut tewerkstellen.
  De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, het bedrag van de forfaitaire vermindering aanpassen ingeval de werkgever die onder de toepassing van deze paragraaf valt, andere verminderingen van sociale zekerheidsbijdragen geniet.
  De opbrengst van de vermindering werkgeversbijdragen wordt besteed aan het creëren van tewerkstelling.
  B. De Koning bepaalt de regelen met betrekking tot de cumulatie van de in de punt A. bedoelde forfaitaire vermindering met andere verminderingen der bijdragen. De Koning bepaalt ook de bijdragen bedoeld in artikel 38, §§ 3 en 3bis waarop deze forfaitaire vermindering van toepassing is.
  C. Voor de toepassing van deze paragraaf :
  1° wordt per paritair comité of paritair subcomité dat onder de toepassing van deze paragraaf valt, een sectoraal fonds opgericht overeenkomstig de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor bestaanszekerheid.
  De Koning kan evenwel in een specifieke bepaling voorzien wanneer een paritair comité of paritair subcomité in herstructurering is.
  In de boekhouding van elk Fonds worden de volgende rubrieken voorzien :
  a) rubriek voor betaling van de werkingskosten;
  b) rubriek voor de financiering van de personeelskosten;
  c) rubriek voor de financiering van bijkomende tewerkstelling;
  2° (a) wordt bij de [7 Rijksdienst voor Sociale Zekerheid]7 een Fonds Sociale Maribel ingesteld, dat bevoegd is voor alle in punt A van dit artikel bedoelde werkgevers van de overheidssector.
  Dit Fonds wordt beheerd door een beheerscomité dat, overeenkomstig de regelen bepaald door de Koning, paritair is samengesteld uit vertegenwoordigers van de werknemers en vertegenwoordigers van de in het vorige lid bedoelde werkgevers.
  [7 Dit Fonds wordt gespijsd met de door de Rijksdienst voor sociale zekerheid gestorte opbrengst van de in dit artikel bedoelde werkgeversbijdrageverminderingen van sociale zekerheid, waarop de werkgevers van de overheidssector aanspraak kunnen maken.]7
  Overeenkomstig de regelen bepaald door de Koning beslist het beheerscomité over de aanwending van het gedeelte van de opbrengst van de forfaitaire vermindering, dat beschikbaar is voor de financiering van bijkomende tewerkstelling.
  [7 De boekhouding van het Fonds bevat de volgende rubrieken :
   1. rubriek voor de betaling van de werkingskosten;
   2. rubriek voor de financiering van de administratie- en personeelskosten;
   3. rubriek voor de financiering van bijkomende tewerkstelling, met de volgende subrubrieken :
   - de bijdrageverminderingen waarop de ziekenhuizen en psychiatrische verzorgingstehuizen bedoeld bij artikel 1, § 1, derde lid, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders aanspraak kunnen maken;
   - de bijdrageverminderingen waarop de andere dan in het vorige streepje bedoelde ziekenhuizen en psychiatrische verzorgingstehuizen van de overheidssector aanspraak kunnen maken;
   - de bijdrageverminderingen waarop de andere dan in het eerste streepje bedoelde provinciale en plaatselijke besturen aanspraak kunnen maken;
   - de bijdrageverminderingen waarop de andere dan in het de vorige streepjes bedoelde werkgevers van de overheidssector aanspraak kunnen maken;
   - de bedragen die de minister bevoegd voor Werkgelegenheid, de minister bevoegd voor Sociale Zaken en de minister bevoegd voor Volksgezondheid onder de niet-recurrente middelen van het Fonds toewijzen voor de financiering van opleidingsprojecten.]7
  b) wordt bij de[7 Rijksdienst voor Sociale Zekerheid]7 een terugvorderingsfonds ingesteld.
  [7 De boekhouding van dit Fonds bevat de volgende rubrieken :
   1. rubriek voor de terugvordering ten laste van de overheidswerkgevers bedoeld bij artikel 1, § 1, derde lid, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
   2. rubriek voor de terugvordering ten laste van de andere dan in het vorig streepje bedoelde overheidswerkge-vers.]7
  c) De Koning bepaalt, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de bijkomende voorwaarden en de nadere regelen voor de toepassing van deze paragraaf.] <W 2005-12-27/30, art. 3, 068; Inwerkingtreding : 09-01-2006>
  3° [...] <W 2005-12-27/30, art. 4, 068; Inwerkingtreding : 09-01-2006>
  D. de Koning bepaalt de voorwaarden en nadere regelen voor de bepaling van de opbrengst van de forfaitaire vermindering bedoeld in deze paragraaf, alsook de regelen voor de verdeling van de opbrengst.
  [7 Op de opbrengst die aan ieder sectoraal fonds en aan het Fonds Sociale Maribel bevoegd voor de werkgevers van de overheidssector toekomt, wordt 0,10 % van deze opbrengst door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid gestort aan het globaal beheer van de sociale zekerheid. De sectorale fondsen en het Fonds Sociale Maribel bevoegd voor de werkgevers van de overheidssector zijn gemachtigd om maximum 1,20 % van de hun toegekende bedragen aan te wenden ter dekking van administratie- en personeelskosten.]7
  Uiterlijk op 30 [juni] van ieder jaar, moeten de [7 sectorale fondsen en het Fonds Sociale Maribel bevoegd voor de werkgevers van de overheidssector]7 [het Fonds Sociale Maribel bevoegd voor alle werkgevers van de overheidssector], aan de minister bevoegd voor Werkgelegenheid, de minister bevoegd voor Sociale Zaken en voor de sectoren die onder zijn bevoegdheid vallen, de minister bevoegd voor Volksgezondheid een afschrift overzenden van hun jaarrekening met betrekking tot het afgelopen jaar alsook hun kastoestand op 31 december van het afgelopen jaar; die documenten moeten door een revisor, lid van het Instituut voor de bedrijfsrevisoren, [...] of door de revisor aangeduid door het beheerscomité van [7 Rijksdienst voor Sociale Zekerheid]7, naar gelang van het geval, voor echt verklaard zijn. [Hij kan twee regeringscommissarissen aanstellen bij het Fonds Sociale Maribel bevoegd voor alle werkgevers van de overheidssector.] <W 2005-12-27/30, art. 6, 068; Inwerkingtreding : 09-01-2006>
  De Koning kan eveneens een regeringscommissaris aanstellen [bij elk sectoraal fonds] [...]. <W 2005-12-27/30, art. 7, 068; Inwerkingtreding : 09-01-2006>
  E. [De volgende middelen worden jaarlijks ter beschikking gesteld van het globaal beheer van de sociale zekerheid :
  a) het bedrag dat op de rekening van elk sectoraal fonds Sociale Maribel [7 en van het Fonds Sociale Maribel bevoegd voor de werkgevers van de overheidssector]7 staat op 31 december met inbegrip van de intresten, verminderd met :
  - 5 percent van de voormelde opbrengst van het lopende jaar en
  - het bedrag ((aangewend voor de betalingen uitgevoerd sedert 1 januari van het lopende jaar en betreffende tegemoetkomingen die aan de werkgevers voor het voorbije jaar verschuldigd zijn] en <W 2005-12-27/30, art. 8, 068; Inwerkingtreding : 09-01-2006>
  - de niet-recurrente bedragen die de minister bevoegd voor Werkgelegenheid, de minister bevoegd voor Sociale Zaken en de minister bevoegd voor Volksgezondheid hebben toegewezen voor de financiering van opleidingsprojecten.
  [Dit bedrag wordt in mindering gebracht op de opbrengst van de forfaitaire vermindering die ter beschikking gesteld wordt bij elk sectoraal fonds voor het tweede jaar dat volgt op het jaar waarop dit bedrag betrekking heeft.] <W 2005-12-27/30, art. 8, 068; Inwerkingtreding : 09-01-2006>
  [8 Deze bepaling is niet van toepassing voor het bedrag op de rekening van elk Fonds sociale Maribel op 31 december 2021.
   Bij de berekening van het bedrag op de rekening op 31 december 2022 en volgende jaren tot en met 31 december 2025 wordt het corona-reservekapitaal bis, bedoeld in de bepaling onder J, in mindering gebracht.]8
  b) het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van het controlemechanisme dat door de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, wordt bepaald.] <W 2004-12-27/30, art. 168, 063; Inwerkingtreding : 01-11-2004>
  F. De bepalingen van het algemeen stelsel van de sociale zekerheid voor werknemers, met name wat de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de betalingstermijnen, de toepassing van de burgerlijke sancties en de strafbepalingen, de bevoegde rechter in geval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de Rijksdienst voor sociale zekerheid betreft, zijn van toepassing.
  Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, houden de door de Koning aangewezen ambtenaren toezicht op de naleving van deze paragraaf en de uitvoeringsbesluiten ervan.
  [5 Deze ambtenaren oefenen dit toezicht uit overeenkomstig de bepalingen van het Sociaal Strafwetboek.]5
  G. De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de bijkomende voorwaarden en nadere regelen voor de toepassing van deze paragraaf.] <W 2003-12-22/42, art. 32, 060; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
  [H. De Koning kan, in een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, per sectoraal Fonds een compensatiebedrag vastleggen voor de jaren 2006, 2007 en 2008. De Koning bepaalt de toekenningsvoorwaarden en de berekeningsmodaliteiten van deze compensatie.] <L 2005-12-27/30, art. 9, 068; Inwerkingtreding : 09-01-2006>
  I. [7 De sectorale fondsen bedoeld in de bepaling onder C, 1°, evenals het Fonds Sociale Maribel bedoeld in C, 2°, a) worden, naast de taken die hen zijn toevertrouwd met toepassing van artikel 1 van de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor bestaanszekerheid, belast met het beheer van de arbeidsplaatsen voor jongeren in het kader van globale projecten op federaal en deelentiteit niveau in de non-profitsector, die voortvloeien uit artikel 82, § 3, en 83 van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact.]7
  [9 J. per Fonds sociale Maribel wordt een corona-reservekapitaal bis berekend door het bedrag op de rekening op 31 december 2021 te verminderen met het bedrag op de rekening op 31 december 2020.
   Het bedrag op de rekening op 31 december wordt berekend volgens de bepaling onder E, a), eerste lid, met uitzondering van de vermindering met 5 percent van de opbrengst.
   Indien wordt vastgesteld dat bij een Fonds sociale Maribel de dotatie 2023, berekend op basis van de opbrengst van de forfaitaire vermindering, bedoeld in deze paragraaf, lager ligt dan de gestorte dotatie van 2021, wordt het corona-reservekapitaal bis verminderd met een bedrag nodig om dit verschil op te heffen.]9
  [1 § 6. A. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, onder de voorwaarden die hij bepaalt, aan de fondsen bedoeld in § 5, C, 1°, een gedeelte toekennen van het niet door te storten gedeelte van de bedrijfsvoorheffing bedoeld in het vierde lid van artikel 275/7 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
   B. De bepalingen van titel VII van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 zijn van toepassing op het deel van de vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing, bedoeld in het vierde lid van artikel 275/7, toegewezen aan de financiering van het Sociale Maribelfonds.
   C. In afwijking van punt E. van § 5, wordt het bedrag van het niet doorgestort gedeelte van de bedrijfsvoorheffing dat op 31 december op de rekening van elk fonds staat, met inbegrip van de interesten, verminderd met het bedrag van het niet doorgestort gedeelte van de bedrijfsvoorheffing ontvangen in het lopende jaar, jaarlijks ter beschikking gesteld van het globaal beheer van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.
   Dit bedrag wordt ingehouden van de opbrengst van de forfaitaire bijdragevermindering die ter beschikking wordt gesteld van elk sectoraal fonds voor het tweede jaar dat volgt op het jaar waarop dit bedrag betrekking heeft.
  [10 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing voor het bedrag op de rekening van elk Fonds sociale Maribel op 31 december 2021.]10
   D. Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, houden de door de Koning aangewezen ambtenaren toezicht op de naleving van deze paragraaf en de uitvoeringsbesluiten ervan.
   [6 Deze ambtenaren oefenen dit toezicht uit overeenkomstig de bepalingen van het Sociaal Strafwetboek.]6
   E. De koning bepaalt de bijkomende voorwaarden en nadere regelen voor de toepassing van deze paragraaf.]1
  [3 § 7. In geval van toekenning van een deel van de vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing zoals bedoeld in de vorige paragraaf, kan de Koning vanaf het jaar 2010 in een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, een compensatiebedrag vastleggen voor het Fonds als bedoeld in § 5, C, 2°. De Koning bepaalt de toekenningsvoorwaarden en de berekeningsmodaliteiten van deze compensatie.]3
  ----------
  (1)<W 2009-03-27/37, art. 48, 082; Inwerkingtreding : 17-04-2009>
  (2)<W 2009-06-17/01, art. 53, 084; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
  (3)<W 2009-12-30/02, art. 2, 085; Inwerkingtreding : 10-01-2010>
  (4)<W 2010-04-28/01, art. 118, 089; Inwerkingtreding : 20-05-2010>
  (5)<W 2010-06-06/06, art. 64, 090; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
  (6)<W 2010-06-06/06, art. 65, 090; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
  (7)<W 2016-07-10/03, art. 34, 120; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (8)<W 2023-03-20/02, art. 2, 146; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
  (9)<W 2023-03-20/02, art. 3, 146; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
  (10)<W 2023-03-20/02, art. 4, 146; Inwerkingtreding : 01-01-2023>

Art. 35bis. <Ingevoegd door W 1990-07-20/32, art. 1, 019; Inwerkingtreding : 11-08-1990> De vermindering van de werkgeversbijdragen ten belope van 4 250 frank per kwartaal, zoals voorzien in artikel 35 van deze wet, wordt toegekend voor de periode van 1 januari 1983 tot 31 december 1988 aan de werkgevers die werknemers hebben tewerkgesteld die onderworpen zijn aan het stelsel bepaald bij de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en daarmee gelijkgestelden, voor zover deze werknemers per maand minstens 51 pct. van het aantal (uren of dagen, bedoeld in artikel 24 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders) presteren voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst die op hen van toepassing is. <KB 2001-06-10/58, art. 8, 052; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  De werkgevers evenwel die in de loop van de periode van 1 januari 1983 tot 31 december 1988 de vermindering van de werkgeversbijdragen, voorgeschreven bij artikel 35, § 1, eerste lid, dat op hen toepasselijk werd gemaakt bij koninklijk besluit van 18 februari 1983, hebben genoten, kunnen geen aanspraak maken op de vermindering van de werkgeversbijdragen bepaald bij het eerste lid, en dat voor de hele periode waarin dit artikel 35, § 1, eerste lid, op hen van toepassing was.

Art.36. <W 1985-01-22/30, art. 13, 004> § 1. (Een som gelijk aan de tegenwaarde van het verlies aan inkomsten wegens de vermindering van de werkgeversbijdragen voor de tewerkstelling van de handarbeiders wordt ingeschreven op de begroting van het Ministerie van Sociale Voorzorg. Dit bedrag wordt gestort aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid.) <W 1990-12-29/30, art. 12, 020; Inwerkingtreding : 19-01-1991>
  (Het totaal uit te keren bedrag voor 1991 wordt vastgesteld op 13.425 miljoen frank.) <W 1991-07-20/30, art. 3, 021; Inwerkingtreding : 11-08-1991>
  (Het totaal uit te keren bedrag voor 1992 wordt vastgesteld op 11 862 miljoen frank.) <W 1992-06-26/30, art. 6, 023; Inwerkingtreding : 10-07-1992>
  (Het totaal uit te keren bedrag voor 1993 wordt vastgesteld op 3 862,9 miljoen frank.) <W 1992-12-30/40, art. 5, 024; Inwerkingtreding : 19-01-1993>
  § 2. (Vanaf 1991 zal de uitbetaling van dit bedrag geschieden in vier driemaandelijkse schijven waarvan het bedrag wordt vastgesteld bij koninklijk besluit.
  Elke schijf wordt uitbetaald in de maand die volgt op het kwartaal waarop zij betrekking heeft.) <W 1991-07-20/30, art. 3, 021; Inwerkingtreding : 11-08-1991>
  § 3. (Onverminderd de bepalingen van § 1, tweede lid, wordt de wijze van de jaarlijkse regularisering van het verschil tussen de ingevolge § 2 bepaalde driemaandelijkse bedragen en het bedrag van de vermindering van de werkgeversbijdragen bepaald bij artikel 35, bij koninklijk besluit vastgelegd.) <W 1991-07-20/30, art. 3, 021; Inwerkingtreding : 11-08-1991>
  § 4. De aan de Rijksdienst voor maatschappelijke zekerheid gestorte bedragen, ter compensering van de vermindering van de werkgeversbijdragen voor de tewerkstelling van handarbeiders, worden gelijkgesteld met sociale-zekerheidsbijdragen.

Art.37. De Koning kan voor de werknemers die onderworpen zijn aan het stelsel bepaald bij de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en daarmee gelijkgestelden, en voor de handarbeiders die onderworpen zijn aan het stelsel bepaald bij de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij, vanaf 1 juli 1981 voorzien in een vermindering van de werkgeversbijdrage ten belope van hetzelfde (bedrag) als bepaald in artikel 35, § 1, alsook in een storting van een bedrag dat overeenstemt met het verlies aan inkomsten ingevolge die vermindering.(...) (Dit bedrag wordt ingeschreven op de begroting van het Ministerie van Sociale Voorzorg.) <W 1988-12-30/31, art. 135, 014; Inwerkingtreding : 01-01-1989> <W 1990-12-29/30, art. 13, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1991> <W 1990-12-29/30, art. 13, 020; Inwerkingtreding : 01-01-1991>

Art. 37bis. <Ingevoegd bij W 1999-12-24/36, art. 103; Inwerkingtreding : 10-01-2000> § 1. Voor de toepassing van dit artikel, wordt verstaan onder:
  Gewone Maribel: de forfaitaire vermindering van de patronale sociale zekerheidsbijdragen voor de tewerkstelling van handarbeiders op kwartaalbasis, ten belope van 2 825 Belgische frank of 1 875 Belgische frank per werknemer voor de periode van 1 januari 1993 tot 30 juni 1993, en van 3 000 Belgische frank of 1 875 Belgische frank voor de periode van 1 juli 1993 tot 30 juni 1997, bedoeld in het koninklijk besluit van 12 februari 1993 tot uitvoering van artikel 35, § 1, laatste lid van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers;
  Maribel bis: de forfaitaire vermindering van de patronale sociale zekerheidsbijdragen op kwartaalbasis ten belope van 7200 Belgische frank of 6 250 Belgische frank per handarbeider voor de periode van 1 juli 1993 tot 31 december 1993, bedoeld in het genoemde besluit van 12 februari 1993;
  Maribel ter: de forfaitaire vermindering van de patronale sociale zekerheidsbijdragen op kwartaalbasis ten belope van 9 300 Belgische frank en van 8 437 Belgische frank per handarbeider voor de periode van 1 januari 1994 tot 30 juni 1997 en ten belope van dezelfde bedragen per handarbeider in de tuinbouwsector voor de periode van 1 juli 1994 tot 31 december 1995, bedoeld in het genoemde koninklijk besluit van 12 februari 1993;
  Werkgevers: de werkgevers die tijdens de periode die een aanvang neemt bij het derde kwartaal 1993 en eindigend bij het 28 kwartaal 1997 een vermindering van de bijdragen Maribel bis of ter hebben genoten voor een gemiddelde tewerkstelling van meer dan 50 handarbeiders gedurende de periode tijdens dewelke zij bovenvermelde verminderingen hebben genoten.
  § 2. De werkgevers die een vermindering van de bijdragen Maribel bis en/of ter hebben genoten, waarbij het verschil met de vermindering van de gewone Maribel meer dan 4 033 990 Belgische frank (100 000 euro) bedraagt indien ze gedurende maximum 12 kwartalen de voornoemde vermindering hebben genoten, en meer dan 4 033 990 Belgische frank (100 000 euro) vermenigvuldigd met het aantal kwartalen tijdens dewelke ze Maribel bis en/of ter gedeeld door 12 hebben genoten, indien ze gedurende meer dan 12 kwartalen de vermindering van Maribel bis en/of ter hebben genoten, zijn verplicht tot terugbetaling van een deel van de bovenvermelde bijdragevermindering.
  Het bedrag van de terugbetaling wordt bepaald als volgt:
  Het bedrag van het verschil tussen Maribel bis en/of ter en de gewone Maribel die de werkgever had moeten genieten, wordt in aanmerking genomen ten belope van 59,83 %.
  Van dat bedrag wordt een som ten belope van 4 033 990 Belgische frank (100 000 euro) afgetrokken voor de werkgevers die gedurende maximum 12 kwartalen de vermindering van Maribel bis en/of ter hebben genoten, en van 4 033 990 Belgische frank (100 000 euros) vermenigvuldigd met het aantal kwartalen tijdens dewelke ze Maribel bis enig ter gedeeld door 12 hebben genoten, voor de werkgevers die gedurende meer dan 12 kwartalen de vermindering van Maribel bis en/of ter hebben genoten.
  Het verschuldigd bedrag is geactualiseerd op 1 april 2000 met een jaarlijkse verwijlinterest van 6,37 % die loopt vanaf het kwartaal van de toekenning van de Maribel steun.
  De terugvordering bij fusie, splitsing, omschakeling of een inbreng van activiteit in de zin van titel IX van het Wetboek van Koophandel in het algemeen geschiedt bij de nieuwe werkgever. De terugvordering bij deze laatste is in verhouding tot het percentage van het geheel van de door hem overgenomen schulden.
  § 3. In afwijking van artikel 42 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, wordt de verjaringstermijn met betrekking tot de inning van het in § 2 beoogde bedrag verhoogd tot 8 jaar.
  § 4. De terugbetalingen zullen aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid verschuldigd zijn op april 2000. De werkgever kan kiezen tussen een eenmalige terugbetaling van het totaal bedrag op 1 april 2000 en een driemaandelijkse terugbetaling van het verschuldigd bedrag in 12 schijven.
  Elke schijf vertegenwoordigt één twaalfde van het totaal bedrag verhoogd met een bijkomende verwijlinterest van 6,37 % per jaar vanaf 1 april 2000 tot op het ogenblik waarop de betaling van de schijf is verschuldigd.
  Voor iedere in § 1 bedoelde werkgever deelt de Rijksdienst voor sociale zekerheid, op basis van de informatie waarover hij beschikt, het eenmalig terug te betalen bedrag mee, alsook het bedrag van de 12 terug te betalen schijven, ingeval de werkgever voor deze betalingswijze zou opteren.
  De werkgever beschikt over een termijn van 30 dagen om zijn keuze van betalingswijze aan te geven. Bij ontstentenis van mededeling van zijn keuze binnen deze termijn, wordt ervan uitgegaan dat de terugbetaling per kwartaal in 12 schijven zal worden uitgevoerd.
  (De bovenvermelde bedragen worden gelijkgesteld met de socialezekerheidsbijdragen wat de aanwijzing van de bevoegde rechter in geval van geschil betreft, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de instellingen belast met de inning en de invordering van de bijdragen.
  (In de mate dat tot 31 december 2001, in uitvoering van de §§ 1 tot 4, de terugbetaalde bedragen in mindering zijn gebracht van positieve belastbare basissen in de vennootschapsbelasting, moet 40,17 % van het aldus in mindering gebrachte bedrag uiterlijk op 31 december 2002 worden gestort op de thesaurierekening. In de mate dat zulks niet het geval was en in de mate dat het daardoor ontstane verlies nog niet in mindering is gebracht van latere belastbare winsten, dient het fiscaal resultaat van het belastbare tijdperk verbonden aan het aanslagjaar 2003 te worden verhoogd met het bedrag van de terugbetaalde en in kosten gebrachte sommen. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de inningswijze alsmede het bedrag van de administratieve sancties vaststellen in geval van niet-betaling, binnen de vastgestelde termijn, van de hierboven vermelde som.
  De verwijlinterest wordt berekend tegen een jaarrentevoet van 6,37 %. De termijn waarover de verwijlinterest verschuldigd is, wordt als volgt bepaald :
  - voor de in 2000 uitgevoerde en fiscaal in mindering gebrachte terugbetalingen : vanaf 1 juli 2001 tot op het ogenblik van de terugbetaling;
  - voor de in 2001 uitgevoerde en fiscaal in mindering gebrachte terugbetalingen : vanaf 1 juli 2002 tot op het ogenblik van de terugbetaling.) <W 2002-08-02/45, art.136, 056 ; Inwerkingtreding : 29-08-2002>
  De aldus terugbetaalde bedragen zijn geen aftrekbare beroepslasten in de zin van artikel 49 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
  De terugbetalingen die zullen verricht worden vanaf 1 januari 2002 zijn geen aftrekbare beroepslasten in de zin van artikel 49 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.) <W 2001-12-30/30, art. 46, 053; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  De Koning kan bij een in de Ministerraad overlegd besluit bijzondere regelen voor de terugbetaling bepalen.
  Hij kan ook, voor de ondernemingen die door de terugbetaling in moeilijkheden zouden geraken of tot herstructurering zouden worden verplicht, bij een in de Ministerraad overlegd besluit bijzondere regelen vaststellen voor de terugbetaling van de verminderingen van sociale zekerheidsbijdragen van Maribel bis en/of ter bedoeld in § 2, of hen vrijstellen van deze terugbetaling.

Art. 37ter.<W 2005-07-20/41, art. 98, 066; Inwerkingtreding : 01-07-2005> § 1. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en onder de door Hem bepaalde voorwaarden en nadere regels, de werkgevers van de baggervaartsector vrijstellen van de verplichting om de werkgeversbijdragen te betalen, bedoeld in artikel 38, §§ 3, [2 1° of 2° of 3°]2 en 9°, en 3bis, van deze wet. Hij kan ook deze werkgevers toelaten de werknemersbijdragen, berekend op het loon, begrensd tot het bedrag bedoeld in artikel 7, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, te betalen aan de instelling belast met de inning en de invordering van de bijdragen, en het bedrag overeenstemmend met de persoonlijke bijdragen berekend op het verschil van het bovenvermeld begrensd loon en het brutoloon te behouden.
  § 2. a) Voor het zeevervoergedeelte van baggerwerkzaamheden (zeevervoer van baggerspecie) mogen de werkgevers van de baggervaartsector de in § 1 bedoelde maatregelen enkel toepassen op de lonen van de communautaire zeelieden, die zij tewerkstellen aan boord van in een lid-Staat van de Europese Economische Ruimte geregistreerde zeewaardige baggerschepen met eigen voortstuwing, die ingericht zijn voor het vervoer van een lading over zee, waarvoor een zeebrief wordt voorgelegd en die minstens 50 % van hun bedrijfstijd [1 vervoer op zee]1 verrichten.
  b) Onder communautaire zeelieden moet worden verstaan, alle zeelieden die in een lidstaat belasting en/of sociale zekerheidsbijdragen betalen.
  ----------
  (1)<W 2009-05-06/03, art. 63, 083; Inwerkingtreding : 01-07-2005>
  (2)<W 2014-04-25/77, art. 51, 106; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art. 37ter_WAALS_GEWEST.    <W 2005-07-20/41, art. 98, 066; Inwerkingtreding : 01-07-2005> § 1. [3 ...]3 Hij kan ook deze werkgevers toelaten de werknemersbijdragen, berekend op het loon, begrensd tot het bedrag bedoeld in artikel 7, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, te betalen aan de instelling belast met de inning en de invordering van de bijdragen, en het bedrag overeenstemmend met de persoonlijke bijdragen berekend op het verschil van het bovenvermeld begrensd loon en het brutoloon te behouden.  § 2. a) Voor het zeevervoergedeelte van baggerwerkzaamheden (zeevervoer van baggerspecie) mogen de werkgevers van de baggervaartsector de in § 1 bedoelde maatregelen enkel toepassen op de lonen van de communautaire zeelieden, die zij tewerkstellen aan boord van in een lid-Staat van de Europese Economische Ruimte geregistreerde zeewaardige baggerschepen met eigen voortstuwing, die ingericht zijn voor het vervoer van een lading over zee, waarvoor een zeebrief wordt voorgelegd en die minstens 50 % van hun bedrijfstijd [1 vervoer op zee]1 verrichten.  b) Onder communautaire zeelieden moet worden verstaan, alle zeelieden die in een lidstaat belasting en/of sociale zekerheidsbijdragen betalen.  ----------
  (1)<W 2009-05-06/03, art. 63, 083; Inwerkingtreding : 01-07-2005>
  (2)<W 2014-04-25/77, art. 51, 106; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (3)<DWG 2017-02-02/24, art. 22, 124; Inwerkingtreding : 01-07-2017>


Art. 37ter_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   <W 2005-07-20/41, art. 98, 066; Inwerkingtreding : 01-07-2005> § 1. [2 ...]2 Hij kan ook deze werkgevers toelaten de werknemersbijdragen, berekend op het loon, begrensd tot het bedrag bedoeld in artikel 7, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, te betalen aan de instelling belast met de inning en de invordering van de bijdragen, en het bedrag overeenstemmend met de persoonlijke bijdragen berekend op het verschil van het bovenvermeld begrensd loon en het brutoloon te behouden.  § 2. a) Voor het zeevervoergedeelte van baggerwerkzaamheden (zeevervoer van baggerspecie) mogen de werkgevers van de baggervaartsector de in § 1 bedoelde maatregelen enkel toepassen op de lonen van de communautaire zeelieden, die zij tewerkstellen aan boord van in een lid-Staat van de Europese Economische Ruimte geregistreerde zeewaardige baggerschepen met eigen voortstuwing, die ingericht zijn voor het vervoer van een lading over zee, waarvoor een zeebrief wordt voorgelegd en die minstens 50 % van hun bedrijfstijd [1 vervoer op zee]1 verrichten.  b) Onder communautaire zeelieden moet worden verstaan, alle zeelieden die in een lidstaat belasting en/of sociale zekerheidsbijdragen betalen.  ----------
  (1)<W 2009-05-06/03, art. 63, 083; Inwerkingtreding : 01-07-2005>
  (2)<ORD 2015-07-02/08, art. 3, 110; Inwerkingtreding : 20-07-2015>

Art. 37ter_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP.   <W 2005-07-20/41, art. 98, 066; Inwerkingtreding : 01-07-2005> § 1. [2 ...]2 Hij kan ook deze werkgevers toelaten de werknemersbijdragen, berekend op het loon, begrensd tot het bedrag bedoeld in artikel 7, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, te betalen aan de instelling belast met de inning en de invordering van de bijdragen, en het bedrag overeenstemmend met de persoonlijke bijdragen berekend op het verschil van het bovenvermeld begrensd loon en het brutoloon te behouden.  § 2. a) Voor het zeevervoergedeelte van baggerwerkzaamheden (zeevervoer van baggerspecie) mogen de werkgevers van de baggervaartsector de in § 1 bedoelde maatregelen enkel toepassen op de lonen van de communautaire zeelieden, die zij tewerkstellen aan boord van in een lid-Staat van de Europese Economische Ruimte geregistreerde zeewaardige baggerschepen met eigen voortstuwing, die ingericht zijn voor het vervoer van een lading over zee, waarvoor een zeebrief wordt voorgelegd en die minstens 50 % van hun bedrijfstijd [1 vervoer op zee]1 verrichten.  b) Onder communautaire zeelieden moet worden verstaan, alle zeelieden die in een lidstaat belasting en/of sociale zekerheidsbijdragen betalen.  ----------
  (1)<W 2009-05-06/03, art. 63, 083; Inwerkingtreding : 01-07-2005>
  (2)<DDG 2016-04-25/10, art. 19, 118; Inwerkingtreding : 01-10-2016>


Art. 37quater. <W 2006-12-27/32, art. 105, 073; Inwerkingtreding : 01-01-2007> § 1. Indien de personen die een met een wedde bezoldigd, uitvoerend politiek mandaat uitoefenen bij een gemeente, een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn (OCMW), een provincie, een vereniging van gemeenten of een ocmw-vereniging bedoeld in hoofdstuk XII van de organieke wet van 8 juli 1976 of hun vervangers niet onderworpen zijn aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders ingevolge hun activiteit als werknemer of aan het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen ingevolge hun activiteit als zelfstandige, en indien ze zonder de toepassing van de huidige bepaling enkel prestaties inzake geneeskundige verzorging zouden genieten mits betaling van bijkomende persoonlijke bijdragen, worden zij door de gemeente, het OCMW, de provincie, de vereniging van gemeenten of de ocmw-vereniging onderworpen aan de regelingen van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, werkloosheidsuitkeringen en de gezinsbijslag bedoeld bij artikel 5, 1°, a), b), e) en f), van voornoemde wet van 27 juni 1969.
  § 2. Worden eveneens onderworpen aan de bovenvermelde stelsels, de personen die een met een wedde bezoldigd, uitvoerend politiek mandaat uitoefenen bij een gemeente, een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn (OCMW), een provincie, een vereniging van gemeenten of een ocmw-vereniging bedoeld in hoofdstuk XII van de organieke wet van 8 juli 1976 of hun vervangers onderworpen aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, of aan het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, indien ze zonder de toepassing van de huidige bepaling enkel prestaties inzake de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging zouden genieten mits betaling van bijkomende persoonlijke bijdragen.
  § 3. De werknemers- en werkgeversbijdragen bedoeld bij artikel 38, § 2, 2°, 3°, 4°, en [2 § 3, 3°]2, van deze wet [2 ...]2 berekend op het bedrag van hun volledige wedde, worden aangegeven en [3 betaald aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid]3.
  [1 § 4. Indien de voorzitters van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn of hun vervangers alsook de gewezen voorzitters van een OCMW en hun vervangers na de beëindiging van hun mandaat slechts met toepassing van het artikel 32, 15°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, verstrekkingen krachtens de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging kunnen genieten, neemt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn de persoonlijke bijdragen ten laste die verschuldigd zijn krachtens die bepaling.]1
  [1 § 5.]1 (oude § 4)De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de nadere regels ter uitvoering van deze bepaling.
  ----------
  (1)<W 2012-03-29/01, art. 33, 093; Inwerkingtreding : 09-04-2012>
  (2)<W 2014-04-25/77, art. 52, 106; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (3)<W 2016-07-10/03, art. 35, 120; Inwerkingtreding : 01-01-2017>


Art. 37quater_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP.    <W 2006-12-27/32, art. 105, 073; Inwerkingtreding : 01-01-2007> § 1. Indien de personen die een met een wedde bezoldigd, uitvoerend politiek mandaat uitoefenen bij een gemeente, een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn (OCMW), een provincie, een vereniging van gemeenten of een ocmw-vereniging bedoeld in hoofdstuk XII van de organieke wet van 8 juli 1976 of hun vervangers niet onderworpen zijn aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders ingevolge hun activiteit als werknemer of aan het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen ingevolge hun activiteit als zelfstandige, en indien ze zonder de toepassing van de huidige bepaling enkel prestaties inzake geneeskundige verzorging zouden genieten mits betaling van bijkomende persoonlijke bijdragen, worden zij door de gemeente, het OCMW, de provincie, de vereniging van gemeenten of de ocmw-vereniging onderworpen aan de regelingen van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, werkloosheidsuitkeringen [4 ...]4 bedoeld bij artikel 5, 1°, a), b), e) en f), van voornoemde wet van 27 juni 1969.  § 2. Worden eveneens onderworpen aan de bovenvermelde stelsels, de personen die een met een wedde bezoldigd, uitvoerend politiek mandaat uitoefenen bij een gemeente, een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn (OCMW), een provincie, een vereniging van gemeenten of een ocmw-vereniging bedoeld in hoofdstuk XII van de organieke wet van 8 juli 1976 of hun vervangers onderworpen aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, of aan het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, indien ze zonder de toepassing van de huidige bepaling enkel prestaties inzake de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging zouden genieten mits betaling van bijkomende persoonlijke bijdragen.  § 3. De werknemers- en werkgeversbijdragen bedoeld bij artikel 38, § 2, 2°, 3°, 4°, en [2 § 3, 3°]2, van deze wet [2 ...]2 berekend op het bedrag van hun volledige wedde, worden aangegeven en [3 betaald aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid]3.  [1 § 4. Indien de voorzitters van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn of hun vervangers alsook de gewezen voorzitters van een OCMW en hun vervangers na de beëindiging van hun mandaat slechts met toepassing van het artikel 32, 15°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, verstrekkingen krachtens de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging kunnen genieten, neemt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn de persoonlijke bijdragen ten laste die verschuldigd zijn krachtens die bepaling.]1  [1 § 5.]1 (oude § 4)De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de nadere regels ter uitvoering van deze bepaling.  ----------
  (1)<W 2012-03-29/01, art. 33, 093; Inwerkingtreding : 09-04-2012>
  (2)<W 2014-04-25/77, art. 52, 106; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (3)<W 2016-07-10/03, art. 35, 120; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (4)<DDG 2018-04-23/18, art. 100, 130; Inwerkingtreding : 01-01-2019>


Art. 37quinquies. (Abrogé) <L 2014-04-24/44, art. 25, 104; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art. 37sexies. (Abrogé) <L 2014-04-24/44, art. 25, 104; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art.38.<KBN96 28-09-1982, art. 1>
  § 1.
  De sociale zekerheidsbijdragen worden berekend op grond van het volledig loon van de werknemer, bedoeld bij artikel 23.

  § 2.
  De bijdragevoeten van de werknemersbijdragen worden vastgesteld als volgt :
  1° (7,5 pct.) van het bedrag van zijn loon, (voor de werknemers onderworpen aan de) rust- en overlevingspensioenregeling van de werknemers; (Voor mijnwerkers en ermee gelijkgestelden tewerkgesteld in de ondergrond van de mijnen of steengroeven met ondergrondse winning wordt deze bijdragevoet op 8,50 pct. gebracht;) <KBN214. 30-9-1983, art. 1, 1°> <W 1994-03-30/31, art. 7, 027; Inwerkingtreding : onbepaald > <W 2002-12-24/31, art. 153, 052; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  2° 1,15 pct. van het bedrag van zijn loon, (voor de werknemers onderworpen aan de) regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering (sector van de uitkeringen); (Voor mijnwerkers en ermee gelijkgestelden wordt deze bijdragevoet op 0,15 pct. gebracht;) <W 1994-03-30/31, art. 7, 027; Inwerkingtreding : onbepaald > <W 2002-12-24/31, art. 153, 052; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  3° 0,87 pct. van het bedrag van zijn loon, (voor de werknemers onderworpen aan de) regeling inzake arbeidsvoorziening en werkloosheid; <W 1994-03-30/31, art. 7, 027; Inwerkingtreding : onbepaald >
  4° (3,55 pct.) van het bedrag van zijn loon, (voor de werknemers onderworpen aan de) regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering (sector van de geneeskundige verzorging). <W 1992-06-26/30, art. 11, 023; Inwerkingtreding : 01-07-1992> <W 1994-03-30/31, art. 7, 027; Inwerkingtreding : onbepaald >
  (5° 1,00 pct. van het bedrag van het loon van de werknemers onderworpen aan de regeling van de invaliditeitspensioenen voor de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden;) <W 2002-12-24/31, art. 153, 052; Inwerkingtreding : 01-01-2003>

  § 3.
  De bijdragevoeten van de werkgeversbijdragen worden vastgesteld als volgt :
  1° [22 Een basiswerkgeversbijdrage van 24,92 % is verschuldigd voor alle werknemers met uitzondering van de werknemers bedoeld in de bepalingen onder 2° en 3° hieronder.
   Voor de categorieën van werknemers voor wie de toepassing van de wet beperkt is op basis van artikel 2, § 1, 2° van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, wordt de verschuldigde werkgeversbijdrage berekend door voor elke niet toepasselijke regeling de overeenkomstige bijdragevoet opgesomd in de bepaling onder 4° hieronder af te trekken.]22
  2° [22 Voor de werknemers die tewerkgesteld zijn door een private persoon die een instelling voor onderwijs, een dienst voor school- en beroepsoriëntering of een psycho-medisch-sociaal centrum inricht en die niet met eigen middelen worden betaald, of die deel uitmaken van het academisch personeel van een universiteit, of die tewerkgesteld zijn door het Rijk, de Gemeenschappen, de Gewesten, alsmede de instellingen van openbaar nut en de autonome overheidsbedrijven die er van afhangen, met uitzondering van de autonome overheidsbedrijven bedoeld in artikel 1, § 4, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, is een basiswerkgeversbijdrage van 24,82 % verschuldigd.
   Indien zij evenwel vallen onder de toepassing van de artikelen 7, 8, 9 of 11 tot 14 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, en zij vastbenoemd zijn of in sta-tutair verband werken, is een basiswerkgeversbijdrage verschuldigd van 17,82 % .
   Hetzelfde percentage is van toepassing voor de personen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 4 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
   Voor de categorieën van werknemers voor wie de toepassing van de wet beperkt is op basis van artikel 2, § 1, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, wordt de verschuldigde werkgeversbijdrage berekend door voor elke niet toepasselijke regeling de overeenkomstige bijdragevoet opgesomd in de bepaling onder 4° hieronder af te trekken;]22
  3° [22 Voor de werknemers die tewerkgesteld zijn door de provinciale en plaatselijke besturen die [34 ...]34, is een ba-siswerkgeversbijdrage van 23,07 % verschuldigd.
   Voor de categorieën van werknemers voor wie de toepassing van de wet beperkt is op basis van artikel 2, § 1, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, wordt de verschuldigde werkgeversbijdrage berekend door voor elke niet toepasselijke regeling de overeenkomstige bijdragevoet opgesomd in de bepaling onder 4° hieronder af te trekken;]22
  4° [22 Voor de toepassing van de bepalingen onder 1°, 2° en 3° in fine worden de overeenkomstige bijdragevoeten als volgt bepaald :
   Pensioenen : 8,86 %
   ZIV-uitkeringen : 2,35 %
   Werkloosheid : 1,46 %
   Gezondheidszorg : 3,80 %
   Beroepsziekten : 1,00 %
   Arbeidsongevallen : 0,30 %;]22
  5° [34 0,17 % van het bedrag van het loon van de werknemer bestemd voor de regeling van de beroepsziekten in de overheidssector; deze bijdrage bedoeld bij artikel 56, 3°, van de wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970, is verschuldigd door elke werkgever bedoeld bij artikel 1, § 1, derde lid, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
   De door het eerste lid bedoelde werkgeversbijdrage is niet verschuldigd voor de personen, bedoeld bij de artikelen 17 en 17bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.]34
  6° [22 ...]22;
  7° [22 ...]22;
  8° wat de handarbeiders (en de personen onderworpen aan de sociale zekerheidsregeling voor werknemers ingevolge de door hen geleverde artistieke prestaties en/of de door hen geproduceerde artistieke werken) betreft, (16,27) pct. van hun loon, bestemd voor de (wettelijke vakantie) van de handarbeiders. Een gedeelte van (10,27) pct. begrepen in deze bijdrage wordt slechts jaarlijks gestort in de loop van het jaar dat volgt op het vakantiedienstjaar op de datum vastgesteld door de Koning en volgens de modaliteiten die Hij bepaalt. <W 2001-05-22/36, art. 9, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2001> <KB 2001-06-10/58, art. 9, 052; Inwerkingtreding : 01-01-2003> <W 2002-12-04/31, art. 174, 058; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
  [26 Het bijdragepercentage van 16,27 pct., bedoeld in de eerste zin, wordt vervangen als volgt :
   - 16,10 pct. vanaf het 2de kwartaal 2015;
   - 15,92 pct. vanaf het 1ste kwartaal 2016;
   - 15,88 pct. vanaf het 1ste kwartaal 2017;
   - 15,84 pct. vanaf het 1ste kwartaal 2018.]26
  [11 De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de in het eerste lid bedoelde bijdragevoet verminderen op de door Hem bepaalde wijze [49 mits aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:
   1° de totale nominale waarde van de maatregelen die zijn aangemeld als beperkt steunbedrag in de zin van de mededeling van de Commissie van 19 maart 2020 betreffende de tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak, laatstelijk gewijzigd op 28 januari 2021, onder het algemene plafond van 1,8 miljoen euro per onderneming blijft;
   2° de onderneming is op 31 december 2019 geen "onderneming in moeilijkheden" in de zin van artikel 2, punt 18, van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard.]49.]11
  [49 In afwijking van paragraaf 3, 2°, kan de vervanging van het bijdragepercentage worden toegekend aan micro- of kleine ondernemingen in de zin van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 die op 31 december 2019 reeds in moeilijkheden verkeerden, op voorwaarde dat zij niet het voorwerp uitmaken van een collectieve insolventieprocedure overeenkomstig boek XX van het Wetboek van economisch recht en geen reddingssteun hebben ontvangen waarvoor de lening niet is terugbetaald of de garantie niet is vrijgegeven tegen 15 juni 2021, noch herstructureringssteun waarvoor het plan niet is voltooid tegen 15 juni 2021.
   Voor de werkgevers voor wie de toepassing van het derde lid leidt tot een vermindering van de bijdragen met een bedrag dat, opgeteld bij de bedragen van de maatregelen die reeds zijn aangemeld als beperkt steunbedrag in de zin van de mededeling van de Commissie van 19 maart 2020, gelijk is aan of groter is dan het algemene plafond bedoeld in het derde lid, 1°, worden de percentages van 5,57 p. c. en 0,00 p.c. verhoogd tot respectievelijk 15,84 p.c. en 10,27 p.c. voor de beloningen die, indien de in het eerste en tweede lid bedoelde bijdragepercentages waren toegepast, hoger zouden liggen dan de loonmassa waarvan is uitgegaan voor de berekening van het algemene maximum van 1,8 miljoen euro.
   De krachtens het vorige lid verschuldigde bedragen worden aan de Rijksdienst betaald uiterlijk op de dertigste dag na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de wet van 23 november 2021 houdende wijziging van de wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voorvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970 en tot wijziging van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.]49
  9° [12 1,60 procent van het bedrag van het loon van de werknemer; deze bijdrage is verschuldigd door elke werkgever met betrekking tot de werknemers voor wie hij onder de toepassing van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, gecoördineerd op 28 juni 1971, valt [13 , met uitzondering van :
   1° de gesubsidieerde contractuelen bedoeld in hoofdstuk II van titel III van de programmawet van 30 december 1988;
   2° de gesubsidieerde contractuelen bedoeld in het koninklijk besluit nr. 474 van 28 oktober 1986 tot opzetting van een stelsel van door de Staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen;
   3° de contractuele werknemers ter vervanging van ambtenaren die genieten van de onderbreking van de beroepsloopbaan ingevoerd door de artikelen 99 tot 107 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen;
   4° de contractuele werknemers bedoeld in artikel 9, § 1, artikel 10quater, § 1, en artikel 12, § 1, van de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector;
   5° de contractuele werknemers tewerkgesteld ter vervanging van de personeelsleden bedoeld in artikel 4 van de wet van 19 juli 2012 betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector;
   6° de werknemers tewerkgesteld met toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.]13
   Van deze bijdrage zijn vrijgesteld de werkgevers die gemiddeld minder dan 10 werknemers tewerkstelden gedurende een te bepalen referteperiode
   Deze referteperiode en de wijze waarop het gemiddelde van de tijdens deze referteperiode tewerkgestelde werknemers wordt berekend, worden bepaald door de Koning.
   Evenmin is de bijdrage van 1,60 procent van het bedrag van het loon van de werknemers, verschuldigd door de Fondsen voor bestaanszekerheid die, vóór 30 september 1983, lonen uitbetaalden als derde betalers in toepassing van artikel 43 van de wet van 27 juni 1969 en die het voordeel, voorzien in artikel 35 van de wet van 29 juni 1981, niet genoten.
   De opbrengst van de bijdrage van 1,60 procent wordt aangewend voor de financiering van de regelingen van het Globaal Beheer, bedoeld in artikel 21, § 2.
   Voor de toepassing van dit punt van het huidige lid, wordt onder werknemers verstaan de werknemers verbonden door een arbeidsovereenkomst alsmede de erkende leerlingen en de werknemers die uitsluitend aan de sector der geneeskundige verzorging onderworpen zijn. Bij het bepalen van het aantal werknemers dienen ook begrepen te worden de werknemers wiens arbeid geschorst is om een wettige oorzaak overeenkomstig de bepalingen van titel I, hoofdstuk III van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, met uitzondering van de werknemers in volledige beroepsloopbaanonderbreking.
   10° 1,00 procent van het bedrag van het loon van de werknemers onderworpen aan de regeling van de invaliditeitspensioenen voor de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden.
  [22 11° 1,40 % van het bedrag van het loon van de werknemer; deze bijzondere bijdrage is verschuldigd door elke werkgever voor de werknemers die beantwoorden aan de criteria van de bepaling onder 2°, lid 2.]22
   Met uitzondering van 9° bepaalt de Koning voor de toepassing van lid 1 wat onder " werknemers " wordt verstaan.]12
  [18 ...]18

  (§ 3bis.
  (Er wordt een loonmatigingsbijdrage ingevoerd die gelijk is aan de som van 5,67 % van het bedrag van het loon van de werknemer en 5,67 % van het bedrag van de [31 verschuldigde basiswerkgeversbijdrage]31.) <W 1988-12-30/31, art. 12, 014; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  [31 Het percentage verkregen overeenkomstig het eerste lid wordt verhoogd met 0,40 pct. indien de werknemer [45 die niet valt onder categorie 1 of categorie 3 zoals bepaald bij artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002]45 onder de toepassing valt van de wetten op de jaarlijkse vakantie van de werknemers, gecoördineerd op 28 juni 1971.]31
  [45 Voor de categorieën 1 en 3 zoals bepaald in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002 wordt de loonmatigingsbijdrage vastgesteld op de som van 4,27 % van het bedrag van het loon van de werknemer en 4,27 % van het bedrag van de verschuldigde basiswerkgeversbijdrage vanaf 1 januari 2018.]45
  (De loonmatigingsbijdrage is verschuldigd door elke werkgever met betrekking tot de werknemers op wie één van de onder § 2, 1° tot 4°, vermelde bijdragen van toepassing is, met uitsluiting evenwel van de werknemers of personeelsleden die rechtstreeks ten laste van de Rijksbegroting worden bezoldigd. De Koning kan bij in Ministerraad overlegd besluit, en na advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, ook andere werknemers uitsluiten onder de voorwaarden die Hij bepaalt of in bijzondere berekeningsmodaliteiten voorzien van de bijdrage die door de werkgevers voor bepaalde werknemers verschuldigd is.) <W 1988-12-30/31, art. 13, 014; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  (In afwijking van het [45 vierde]45 lid, is de loonmatigingsbijdrage eveneens verschuldigd door de universitaire instellingen bedoeld in artikel 25 van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen, en door de instellingen bedoeld in artikel 46 van dezelfde wet, voor al hun personeelsleden.
  (De Koning stelt, bij in Ministerraad overlegd besluit en, na advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, de bijzondere berekeningsmodaliteiten van de loonmatigingsbijdrage vast, verschuldigd aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid voor het personeel bedoeld in het vorige lid.)) <W 1988-12-30/31, art. 14, 014; Inwerkingtreding : 01-01-1989> <KBN501 1986-12-31/48, art. 2, 011>
  De loonmatigingsbijdrage is eveneens verschuldigd door [20 HR Rail]20 voor haar personeelsleden die niet beoogd worden bij het vorige lid. <KB 2004-10-18/32, art. 23, 062 ; Inwerkingtreding : 01-01-2005>
  (De opbrengst van de loonmatigingsbijdrage wordt aangewend voor de financiering van de regelingen van het Globaal Beheer, bedoeld in artikel 21, § 2.) <KB 1997-08-08/42, art. 10, 037; Inwerkingtreding : 01-07-1997>
  (Voor de aangeslotenen bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten worden onder de verschuldigde werkgeversbijdragen eveneens begrepen [23 ...]23 de bijdrage voor beroepsziekten, bedoeld bij artikel 18bis van [23 het koninklijk besluit van 25 oktober 1985, tot uitvoering van hoofdstuk I, sectie 1, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen]23.) <W 1989-07-06/30, art. 6, 016; Inwerkingtreding : 01-01-1987>
  [31 Voor de toepassing van deze paragraaf worden de bijdrage als bedoeld in § 3, eerste lid, 9°, en de bijdrage voor de sluiting van ondernemingen toegevoegd aan de basiswerkgeversbijdrage.]31 [45 Het verminderde percentage als bedoeld in het derde lid is niet van toepassing op deze bijdragen.]45
  [23 ...]23.
  (...) <Lid opgeheveben bij W 2001-07-19/38, art. 12, 051; Inwerkingtreding : 28-07-2001>

  (§ 3ter.
  [16 A.]16 (Met ingang van 1 januari 1989 wordt een bijzondere bijdrage ingevoerd, die gelijk is aan (8,86) pct. en berekend wordt op alle stortingen die door de werkgevers worden verricht om aan hun personeelsleden of aan hun rechtverkrijgende(n) buitenwettelijke voordelen inzake ouderdom of vroegtijdige dood te verlenen. <W 1992-06-26/30, art. 57, 023; Inwerkingtreding : 01-07-1992>
  Worden van de inningsgrondslag van de bijzondere bijdrage van [17 8,86 pct]17 uitgesloten :
  1° het persoonlijk aandeel dat door de werknemer wordt betaald voor de samenstelling van buitenwettelijke voordelen inzake ouderdom of vroegtijdige dood;
  2° de jaarlijkse belasting op de verzekeringscontracten beoogd in titel XII van het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen;
  3° de stortingen van de buitenwettelijke voordelen inzake ouderdom of vroegtijdige dood die rechtstreeks door de werkgever aan de personeelsleden worden verricht, wanneer de genoemde stortingen betrekking hebben op dienstjaren die vóór 1 januari 1989 werden gepresteerd.
  [15 4° de stortingen van de bovenwettelijke voordelen inzake pensioen of vroegtijdige dood bij een verzekeringsonderneming of een pensioeninstelling bedoeld in artikel 2, § 1, of § 3, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen of bij een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening bedoeld in artikel 2, 1°, van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen, die overeenkomstig de artikelen 515septies en 515novies van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992 worden verricht, in zoverre de stortingen betrekking hebben op dienstjaren die vóór 1 januari 1989 gepresteerd werden.]15
  Wanneer de in het tweede lid, 3°[15 en 4°]15, bedoelde stortingen terzelfder tijd betrekking hebben op jaren die vóór 1 januari 1989 en op jaren die na 31 december 1988 zijn gelegen, bepaalt de Koning de berekeningsmodaliteiten van de bijdrage op het aandeel van de stortingen dat betrekking heeft op de na 31 december 1988 gepresteerde jaren.) <W 1989-12-22/31, art. 272, 017; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
  De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid wordt, overeenkomstig door de Koning te bepalen modaliteiten, met de inning en de invordering van deze bijdrage belast.
  De schuldenaar van de bijzondere bijdrage wordt met betrekking tot deze bijdrage gelijkgesteld met de werkgever bedoeld in de sociale zekerheidsregeling voor werknemers, inzonderheid wat betreft de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de toepassing van burgerlijke sancties en van de strafbepalingen, het toezicht, de rechter bevoegd in geval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering.
  (De opbrengst van de bijzondere bijdrage wordt aangewend voor de financiering van de regelingen van het Globaal Beheer, bedoeld in artikel 21, § 2).) <W 1988-12-30/31, art. 152, 014; Inwerkingtreding : 15-01-1989> <W 1999-01-25/32, art. 53, 043; Inwerkingtreding : 16-02-1999>
  [16 B. In geval van een sectoraal aanvullend pensioenstelsel is de inrichter van dit pensioenstelsel de debiteur van de in A bedoelde bijzondere bijdrage van 8,86 %. Deze is door de inrichter verschuldigd op alle stortingen die door de werkgevers die tot de betrokken bedrijfstak behoren, verricht worden om aan hun personeelsleden die tot deze bedrijfstak behoren, of aan hun rechtverkrijgende(n), buitenwettelijke voordelen inzake ouderdom of vroegtijdige dood te verlenen.
   De inrichter van het sectoraal aanvullend pensioenstelsel wordt, wat deze bijzondere bijdrage betreft, gelijkgesteld met de werkgever zoals bedoeld in de socialezekerheidsregeling die van toepassing is op de werknemer, in het bijzonder wat betreft de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de toepassing van burgerlijke sancties en van de strafbepalingen, het toezicht, de rechter bevoegd in geval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering.
   De opbrengst van de bijzondere bijdrage wordt toegewezen aan de financiering van de regelingen van het globaal beheer, bedoeld in artikel 21, § 2.
   De inrichter van het sectoraal aanvullend pensioenstelsel kiest voor een van de volgende twee inningswijzen van de bijzondere bijdrage :
   1° na inning door hemzelf van het geheel van de betalingen van de werkgevers die deelnemen aan het sectoraal aanvullend pensioenstelsel, houdt hij de som van de bijzondere bijdrage op deze betalingen in en maakt deze over aan de inningsinstelling, overeenkomstig punt B, tweede lid, of;
   2° hij sluit een overeenkomst af met de inningsinstelling waarin bepaald wordt dat de inningsinstelling namens de inrichter van het sectoraal aanvullend pensioenstelsel bij de werkgevers die deelnemen aan dit pensioenstelsel het geheel van de betalingen int die zij moeten verrichten in het kader van dit pensioenstelsel, dat de inningsinstelling namens de inrichter van het sectoraal aanvullend pensioenstelsel de bijzondere bijdrage op deze betalingen inhoudt en dat de inningsinstelling na inhouding van de bijzondere bijdrage het saldo doorstort aan de inrichter van het sectoraal aanvullend pensioenstelsel.]16

  § 3quater.
  (1° Een solidariteitsbijdrage is verschuldigd door de werkgever die een voertuig, dat ook voor andere dan beroepsdoeleinden is bestemd, rechtstreeks of onrechtstreeks ter beschikking stelt van zijn werknemer, ongeacht elke financiële bijdrage van de werknemer in de financiering of het gebruik van dit voertuig.
  (Wordt verondersteld ter beschikking van de werknemer te zijn gesteld voor andere dan louter beroepsdoeleinden, ieder voertuig dat op naam van de werkgever is ingeschreven of dat het voorwerp uitmaakt van een huur- of leasingcontract of van gelijk welk ander contract voor het gebruik van het voertuig, behalve indien de werkgever aantoont ofwel dat het gebruik voor ander dan louter beroepsdoeleinden uitsluitend gebeurt door een persoon die niet valt onder het toepassingsgebied van de sociale zekerheid voor werknemers, ofwel dat het voertuig voor louter beroepsdoeleinden wordt gebruikt.) <W 2006-07-20/38, art. 31, 070; Inwerkingtreding : 01-07-2005>
  Onder " voertuig " dient te worden verstaan de [27 gewone]27 voertuigen die behoren tot de categorieën M1 en N1 zoals bepaald in het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen. [27 De zogenaamde utilitaire voertuigen die beantwoorden aan de definitie van lichte vrachtauto's in de zin van artikel 65, WIB 1992, vallen niet binnen de categorie gewone voertuigen.]27
  Onder " andere dan loutere beroepsdoeleinden " dient onder andere te worden verstaan [27 het traject tussen de woonplaats en de vaste werkplaats dat]27 individueel afgelegd wordt, het privé gebruik en het collectief vervoer van werknemers [27 , met uitzondering van het traject tussen de woonplaats en de vaste werkplaats indien het wordt afgelegd met een zogenaamd utilitair voertuig. Onder vaste werkplaats wordt verstaan de plaats waar de werknemer effectief prestaties van een bepaalde omvang levert en waarnaar de werknemer zich ten minste 40 dagen per jaar begeeft, ongeacht of het opeenvolgende dagen zijn of niet. Het privégebruik van een zogenaamd utilitair voertuig wordt niet vermoed, maar kan wel worden vastgesteld door de bevoegde inspectiediensten.]27
  Onder " werknemer " dient te worden verstaan elke persoon bedoeld bij de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders die tewerkgesteld wordt door een werkgever, evenals alle uit de voornoemde wet uitgesloten personen die tewerkgesteld worden in het kader van een arbeidsovereenkomst of onder gelijkaardige voorwaarden als die van een arbeidsovereenkomst.
  2° In geval van ter beschikking stelling van een voertuig voor het collectief vervoer van werknemers is de bij dit artikel bepaalde solidariteitsbijdrage verschuldigd behalve indien het gaat om een systeem van vervoer van werknemers overeengekomen door de sociale partners waarin gebruikt wordt gemaakt :
  a) ofwel van een voertuig, behorend tot de categorie N1, waarin, naast de chauffeur, minstens twee andere werknemers van de onderneming aanwezig zijn gedurende minstens 80 % van het afgelegde traject van en naar de woonplaats van de chauffeur en voorzover de werkgever bovendien bewijst dat er geen ander privé-gebruik wordt gemaakt van dit voertuig; wanneer het gebruikte voertuig minder dan drie plaatsen bevat of wanneer de ruimte voorbehouden voor het vervoer van personen uit één enkele zitbank of slechts één rij zitplaatsen bestaat, volstaat het dat, naast de chauffeur, minstens een andere werknemer van de onderneming aanwezig is gedurende minstens 80 % van het afgelegde traject van en naar de woonplaats van de chauffeur;
  b) ofwel van een voertuig, behorend tot de categorie M1 met ten minste vijf plaatsen, de zetel van de chauffeur niet inbegrepen, en maximum acht plaatsen, de zetel van de chauffeur niet inbegrepen; in dit geval moeten de volgende voorwaarden vervuld zijn :
  i) naast de chauffeur zijn gewoonlijk minstens drie werknemers van de onderneming aanwezig gedurende minstens 80 % van het afgelegde traject van en naar de woonplaats van de chauffeur,
  ii) het voertuig moet geïdentificeerd zijn overeenkomstig de door de Koning bepaalde procedure op voorstel van de Nationale Arbeidsraad of, bij gebrek aan een voorstel van de Nationale Arbeidsraad geformuleerd voor 15 februari 2006, op voorstel geformuleerd voor 1 april 2006 door het paritair comité waarvan de werkgever afhangt, op het niveau van de onderneming als dienend voor het collectief vervoer van werknemers van de onderneming en indien de werkgever daarenboven bewijst dat er geen ander privé-gebruik van dit voertuig is. Bij gebrek aan een voorstel geformuleerd door de Nationale Arbeidsraad en het paritair comité waarvan de werkgever afhangt binnen de termijnen bepaald in de vorige zin, kan de Koning, na advies van de Nationale Arbeidsraad, de identificatieprocedure bepalen.
  3° Het bedrag van deze bijdrage is afhankelijk van het CO2-uitstootgehalte van het voertuig, zoals vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 26 februari 1981 houdende uitvoering van de richtlijnen van de Europese Gemeenschappen betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan, landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen, hun bestanddelen alsook hun veiligheidsonderdelen.
  Deze maandelijkse bijdrage, die niet minder dan 20,83 euro mag bedragen, wordt forfaitair vastgesteld als volgt :
  Voor benzinevoertuigen : ((Y x 9 euro) - 768) : 12;
  Voor dieselvoertuigen : ((Y x 9 euro) - 600) : 12;
  waarbij Y het CO2-uitstootgehalte in gram per kilometer is, zoals vermeld in het gelijkvormigheidsattest of in het proces-verbaal van gelijkvormigheid van het voertuig, of in de gegevensbank van de dienst voor de inschrijving van de voertuigen.
  [50 De maandelijkse bijdragen, zoals vastgesteld in de vorige leden, alsook in 4° en 7°, worden als volgt verhoogd:
   a) de berekende bijdrage: vermenigvuldiging met factor 2,25 vanaf 1 juli 2023, met factor 2,75 vanaf 1 januari 2025, met factor 4,00 vanaf 1 januari 2026 en met factor 5,50 vanaf 1 januari 2027;
   b) de minimumbijdrage: verhoging naar 23,41 vanaf 1 januari 2025, naar 25,99 vanaf 1 januari 2026, naar 28,57 vanaf 1 januari 2027 en naar 31,15 vanaf 1 januari 2028.
   De in het vorige lid vermelde verhogingen gelden niet voor de voertuigen, aangekocht, gehuurd of geleased vóór 1 juli 2023.]50
  4° De voertuigen met elektrische aandrijving zijn onderworpen aan de in 3° bedoelde maandelijkse minimumbijdrage.
  5° De voertuigen waarvoor geen gegevens met betrekking tot de CO2-uitstootgehaltes beschikbaar zijn bij de dienst voor inschrijving van de voertuigen worden, indien ze aangedreven worden met een benzinemotor, gelijkgesteld met de voertuigen met een CO2-uitstootgehalte van 182 g/km, en, indien ze aangedreven worden met een dieselmotor, met de voertuigen met een CO2-uitstootgehalte van 165 g/km.
  6° Het 5° is niet van toepassing in geval van omvorming van een voertuig behorend tot de categorie M1 in een voertuig behorend tot de categorie N1. In dat geval wordt de solidariteitsbijdrage berekend op basis van het CO2-uitstootgehalte van het voertuig behorend tot de categorie M1.
  7° De werkgevers die voertuigen ter beschikking stellen uitgerust met een motor met elektrische ontsteking lopend op vloeibaar gemaakte petroleumgassen [50 , aardgassen of methaangassen]50, gemonteerd overeenkomstig de geldende wettelijke bepaling, zijn onderworpen aan de solidariteitsbijdrage die als volgt wordt vastgesteld :
  ((Y x 9 euro) - 990) : 12;
  waarbij Y het CO2-uitstootgehalte in gram per kilometer is, zoals vermeld in het gelijkvormigheidsattest of in het proces-verbaal van gelijkvormigheid van het voertuig of in de gegevensbank van de dienst voor inschrijving van de voertuigen.
  8° De Koning kan, bij een na overleg in de Ministerraad vastgelegd besluit, de bedragen verhogen of verminderen. Dit besluit moet bij wet bekrachtigd worden binnen een termijn van negen maanden te rekenen vanaf de publicatie van het besluit. Bij ontstentenis van bekrachtiging binnen voornoemde termijn houdt het besluit op van kracht te zijn vanaf de eerste dag van het kwartaal volgend op dit tijdens welk de bekrachtigingstermijn een einde neemt.
  9° Het bedrag van de solidariteitsbijdrage bepaald bij het 3° [50 , het 7°]50 en het 8° is gekoppeld aan het gezondheidsindexcijfer van de maand september 2004 (114,08). Op 1 januari van elk jaar wordt het bedrag aangepast overeenkomstig volgende formule : het basisbedrag wordt vermenigvuldigd met het gezondheidsindexcijfer van de maand september van het jaar voorafgaand aan het jaar tijdens welk het nieuwe bedrag van toepassing zal zijn en gedeeld door het gezondheidsindexcijfer van de maand september 2004.
  10° Deze bijdrage wordt door de werkgever betaald aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid, binnen dezelfde termijnen en onder dezelfde voorwaarden als de sociale zekerheidsbijdragen voor de werknemers.
  De opbrengst van de bijdrage wordt door de Rijksdienst voor sociale zekerheid gestort aan de R.S.Z.-globaal beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
  De bepalingen van de algemene regeling van de sociale zekerheid voor werknemers, met name wat betreft de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de betalingstermijnen, de toepassing van de burgerlijke sancties en de strafbepalingen, het toezicht, de bevoegde rechter ingeval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de Rijksdienst voor sociale zekerheid, zijn van toepassing.
  Onverminderd de toepassing van de andere burgerlijke sancties en de strafbepalingen, is de werkgever ten aanzien van wie wordt vastgesteld dat hij één of meerdere voertuigen onderworpen aan de solidariteitsbijdrage niet heeft aangegeven of ten aanzien van wie wordt vastgesteld dat hij één of meerdere valse aangiften heeft gedaan om de betaling van de bijdrage of een deel ervan te ontduiken, een forfaitaire vergoeding verschuldigd waarvan het bedrag gelijk is aan het dubbel van de ontdoken bijdragen, en waarvan de opbrengst door de Rijksdienst voor sociale zekerheid wordt gestort aan het R.S.Z.-globaal beheer.
  Deze forfaitaire vergoeding is niet van toepassing voor de periode van 1 januari 2005 tot 31 maart 2006, voor zover de werkgevers ten laatste op 30 juni 2006 de voertuigen aangegeven hebben en de desbetreffende solidariteitsbijdrage betaald hebben.
  [16 De Koning bepaalt de voorwaarden waaronder het inningorganisme van de socialezekerheidsbijdragen de werkgever vrijstelling of vermindering mag verlenen van de vaste vergoeding, voor zover de werkgever zich niet in een van de in artikel 38, § 3octies, eerste lid, beschreven situaties bevindt.]16 [28 Het beroep tegen de beslissing van het inningsorganisme van de socialezekerheidsbijdragen inzake vrijstelling of vermindering dient, op straffe van verval, te worden ingesteld binnen drie maanden na de kennisgeving van de beslissing.]28
  De administratie der directe belastingen, evenals de dienst voor inschrijving van de voertuigen dienen de personen belast met de toepassing van de sociale wetgeving de nodige informatie te verstrekken voor de correcte inning van deze bijdrage. De modaliteiten voor deze overdracht van informatie worden bepaald door de Koning.) <W 2006-07-20/38, art. 31, 070; Inwerkingtreding : 01-01-2005>

  (§ 3quinquies.
  Er wordt met ingang van 1 januari 1999 [24 voor een periode die afloopt op 31 december 2014]24 ten laste van de werkgever een bijdrage van 0,05 %, berekend op het loon van de werknemer, bedoeld in artikel 23, ingevoerd.
  De bijdrage wordt door de werkgever betaald aan de instelling belast met de inning van de sociale-zekerheidsbijdragen, binnen dezelfde termijnen en onder dezelfde voorwaarden als de sociale-zekerheidsbijdragen voor de werknemers.
  Deze bijdrage wordt toegewezen aan het Fonds voor collectieve uitrustingen en diensten, ingesteld bij de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers bij toepassing van artikel 107, § 1, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gecoördineerd op 19 december 1939.
  Deze bijdrage wordt gelijkgesteld met de sociale-zekerheidsbijdragen, inzonderheid wat betreft de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de betalingstermijnen, de toepassing van de burgerlijke sancties en de strafbepalingen, het toezicht, de aanwijzing van de rechter bevoegd in geval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de instelling belast met de inning en de invording van de bijdragen.) <W 1998-02-22/43, art. 54, Inwerkingtreding : 13-03-1998>

  § 3sexies.
  [De werkgevers op wie de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders toepasselijk is [17 ...]17, zijn, onder de hierna vermelde voorwaarden, een [33 kwartaalbijdrage]33 verschuldigd berekend op basis van een gedeelte van de dagen tijdelijke werkloosheid ingevolge gebrek aan werk wegens economische redenen die zij voor hun handarbeiders en leerlingen onderworpen aan de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers gecoördineerd op 28 juni 1971 hebben aangegeven [33 , tijdens een periode van vier kwartalen, namelijk de drie kwartalen die het lopende kwartaal en dit laatste (T-3, T-2, T-1 en T) voorafgaan. Het eerste kwartaal waarin de betrokken kwartaalbijdrage verschuldigd kan zijn, is het eerste kwartaal 2017.]33
  [19 De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van de Nationale Arbeidsraad, voor voltijdse werknemers van wie de aangegeven arbeidsregeling minder dan 5 dagen per week bedraagt, de nadere regels bepalen op basis waarvan de aangegeven dagen worden aangerekend aan het equivalent dat overeenstemt met de normale voltijdse arbeidsduur.]19
  De Rijksdienst voor sociale zekerheid (RSZ) is belast met de berekening, de inning en de invordering van deze bijdrage [19 , die bestemd is voor het Globaal Beheer.]19.
  Deze bijdrage wordt gelijkgesteld met een sociale zekerheidsbijdrage, inzonderheid wat betreft de termijn inzake betaling, de toepassing van de burgerlijke sancties en van de strafbepalingen, het toezicht, de aanwijzing van de rechter bevoegd in geval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de instelling, belast met de inning en invordering van de bijdragen.
  Het bedrag van de bijdrage wordt berekend per handarbeider of leerling waarvoor de werkgever [33 in de loop van het kwartaal waarin de kwartaalbijdrage en de bijdrage voor de drie voorafgaande kwartalen meegedeeld wordt]33 aangifte verschuldigd was in toepassing van artikel 21 van voormelde wet van 27 juni 1969.
  [33 Het bedrag van de bijdrage wordt als volgt berekend :
   Voor de som S = D0 + D1 + D2 + D3 is de verschuldigde kwartaalbijdrage gelijk aan D0 x Y, waarbij :
   D0 = het aantal dagen tijdelijke werkloosheid zoals omschreven in het eerste lid, per handarbeider of leerling opgenomen in de kwartaalaangifte van het kwartaal T;
   D1 = het aantal dagen tijdelijke werkloosheid zoals omschreven in het eerste lid, per handarbeider of leerling opgenomen in de kwartaalaangifte van het kwartaal T-1;
   D2 = het aantal dagen tijdelijke werkloosheid zoals omschreven in het eerste lid, per handarbeider of leerling opgenomen in de kwartaalaangifte van het kwartaal T-2;
   D3 = het aantal dagen tijdelijke werkloosheid zoals omschreven in het eerste lid, per handarbeider of leerling opgenomen in de kwartaalaangifte van het kwartaal T-3;
   Y = 0, als S kleiner of gelijk is aan 110;
   Y = 20, als S groter is dan 110 en kleiner of gelijk aan 130;
   Y = 40, als S groter is dan 130 en kleiner of gelijk aan 150;
   Y = 60, als S groter is dan 150 en kleiner of gelijk aan 170;
   Y = 80, als S groter is dan 170 en kleiner of gelijk aan 200;
   Y = 100, als S groter is dan 200.]33
  [19 De Koning kan na de evaluatie bedoeld in het laatste lid, bij een besluit vastgesteld ne overleg in de Ministerraad en na advies van de Nationale Arbeidsraad, de parameters bedoeld in het zesde lid wijzigen. De besluiten genomen krachtens dit lid moeten bevestigd worden ten laatste twaalf maanden na hun publicatie.]19
  [17 In afwijking van het [19 zesde]19 lid wordt het bedrag van de bijdrage voor de werkgevers die ressorteren onder het paritair comité voor het bouwbedrijf, vastgesteld volgens volgende formule :]17
  (A - B) maal F
  waarbij
  A = het totaal aantal dagen tijdelijke werkloosheid ingevolge gebrek aan werk wegens economische redenen die door de werkgever voor elke handarbeider of leerling onderworpen aan de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers gecoördineerd op 28 juni 1971 die hij heeft tewerkgesteld in de loop van het voorgaande kalenderjaar werd aangegeven;
  B = een aantal dagen tijdelijke werkloosheid ingevolge gebrek aan werk wegens economische redenen die niet in aanmerking worden genomen voor het berekenen van de bijdrage; dit aantal wordt bepaald door de Koning;
  F = een forfaitair bedrag, bepaald door de Koning.
  Het bedrag van de bijdrage wordt elk jaar door de RSZ berekend en aan de werkgever medegedeeld, op basis van de gegevens met betrekking tot het voorgaande kalenderjaar die door de werkgever werden medegedeeld in toepassing van artikel 21 van voormelde wet van 27 juni 1969.
  In geval van laattijdige ontvangst van één of meer aangiften gebeurt de berekening na de ontvangst van de laatste.
  [19 Op voorstel van het paritair comité voor het bouwbedrijf kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van de Nationale Arbeidsraad, de berekeningswijze van de bijdrage bepaald in het zesde lid van toepassing verklaren op de werkgevers die ressorteren onder het voornoemde paritair comité.]19
  De bijdrage is verschuldigd samen met en binnen dezelfde termijnen als de bijdragen voor sociale zekerheid die, op grond van voormelde wet van 27 juni 1969, betrekking hebben op het kwartaal waarbinnen het bedrag werd medegedeeld.
  Wijzigingen aan de aangiften mogen geen vermindering van het verschuldigde bedrag met zich meebrengen. [19 De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) is belast met de overdracht van de opbrengst ervan aan de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie.]19] <W 2004-07-09/30, art. 286, 061; Inwerkingtreding : 01-01-2005>
  [19 De Minister van Werk kan eventueel, na advies van de adviescommissie bedoeld in artikel 18, § 1, van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag, over een erkenning als onderneming in moeilijkheden beslissen om, in het kader van een erkenning bedoeld in artikel 14 van ditzelfde besluit van 3 mei 2007, [33 de kwartaalbijdrage beoogd in het vijfde lid of de jaarlijkse bijdrage beoogd in het achtste lid, te halveren in het jaar van de erkenning waarin het kwartaal van de verschuldigde bijdrage zich situeert en eventueel in het er op volgende jaar]33. De algemene directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen deelt de beslissingen onmiddellijk mee aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en om de drie maanden aan de Nationale Arbeidsraad.
   De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad aangenomen op voorstel of na advies van het bevoegde paritair comité, een tijdelijke vrijstelling [33 van de kwartaalbijdrage, beoogd in het vijfde lid, of van de jaarlijkse bijdrage, beoogd in het achtste lid, voorzien voor]33 één of meerdere sectoren die zich in een economische risicosituatie bevinden. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, wat dient verstaan te worden onder "economische risicosituatie", de procedure voor de toekenning van de vrijstelling tijdelijke afwijking en de controle erop.
   De algemene directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen deelt de beslissingen onmiddellijk mee aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en om de drie maanden aan de Nationale Arbeidsraad.
   De Koning kan in geval van uitzonderlijke economische omstandigheden, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad aangenomen op voorstel of na advies van de Nationale Arbeidsraad, in een tijdelijke afwijking voorzien die algemeen geldt.
   [33 ...]33 ]19

  [§ 3septies.
  [39 Een solidariteitsbijdrage wordt vastgesteld ten laste van de toegetreden werknemer in de zin van artikel 2, 19°, van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal van de vennootschappen en tot instelling van een winstpremie voor de werknemers. Zij is verschuldigd op de uitkering in speciën van de identieke winstpremie in de zin van artikel 2, 7/2°, en op de uitkering in speciën van de gecategoriseerde winstpremie in de zin van artikel 2, 7/3°, van dezelfde wet.]39
  De bijdragevoet wordt vastgesteld op 13,07 % van het uitgekeerde bedrag.
  Deze bijdrage wordt door de werkgever of de vennootschap in de zin van artikel 2, 1°, van dezelfde wet betaald, binnen dezelfde termijnen en onder dezelfde voorwaarden als de sociale zekerheidsbijdragen voor de werknemers.
  De opbrengst van de bijdrage wordt gestort aan de R.S.Z.-Globaal Beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
  De bepalingen van de algemene regeling van de sociale zekerheid voor werknemers, met name wat betreft de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de betalingstermijnen, de toepassing van de burgerlijke sancties en de strafbepalingen, het toezicht, de bevoegde rechter ingeval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de Rijksdienst voor sociale Zekerheid, zijn van toepassing.] <W 2004-12-27/30, art. 3, 063; Inwerkingtreding : 01-01-2005>

  (§ 3octies.
  Om aanspraak te kunnen maken op het voordeel van de totale of gedeeltelijke vrijstelling van sociale zekerheidsbijdragen bedoeld in §§ 3 en 3bis, van de totale of gedeeltelijke vrijstelling van storting van ingehouden bijdragen, van een vermindering van sociale zekerheidsbijdragen, bedoeld in §§ 2, 3 en 3bis, alsook van een stelsel van forfaitaire bijdragen bepaald door of krachtens deze wet, mag de werkgever zich niet in één van volgende situaties bevinden :
  1. de aangifte van sociale zekerheid werd vastgesteld of rechtgezet in toepassing van artikel 22 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders of gelijkaardige bepalingen toepasbaar door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;
  2. de onmiddellijke aangifte van tewerkstelling gebeurde voor één of meer werknemers niet conform de bepalingen van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels;
  3. één of meerdere werknemers tewerkstellen die geen onderdanen zijn van de Europese Economische Ruimte, die geen titularis zijn van een geldige verblijfsvergunning of van een arbeidsvergunning, in overtreding met de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers;
  4. één of meer werknemers tewerkstellen onder voorwaarden die strijdig zijn met de menselijke waardigheid en aldus een overtreding begaan op het gebied van de mensenhandel, bedoeld bij artikel 77bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
  5. de werkgever doet of laat arbeid verrichten door een werknemer waarvoor geen verschuldigde bijdragen werden betaald aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid;
  6. het voorwerp zijn van een verbod om persoonlijk of door een tussenpersoon enig koopmansbedrijf uit te oefenen, krachtens het koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934 betreffende het rechterlijk verbod aan bepaalde veroordeelden en gefailleerden om bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen;
  7. indien het om een rechtspersoon gaat, onder de bestuurders, zaakvoerders of personen die bevoegd zijn om de vennootschap te verbinden, personen tellen aan wie het uitoefenen van dergelijke functies verboden is krachtens het in 6 genoemd koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934;
  8. indien het om een rechtspersoon gaat, onder de bestuurders, zaakvoerders of personen die bevoegd zijn om de vennootschap te verbinden, personen tellen die bij minstens twee faillissementen, vereffeningen of gelijkaardige operaties betrokken werden met schulden ten aanzien van een inningorganisme van de sociale zekerheidsbijdragen.
  De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van de Nationale Arbeidsraad, de periode voor dewelke de werkgever die zich in één van de situaties beschreven in het eerste lid bevindt, het voordeel van de totale of gedeeltelijke vrijstelling van sociale zekerheidsbijdragen bepaald door of krachtens deze wet, van de totale of gedeeltelijke vrijstelling van storting van ingehouden bijdragen, van een vermindering van sociale zekerheidsbijdragen krachtens deze wet alsook krachtens de programmawet (I) van 24 december 2002 alsook van een stelsel van forfaitaire bijdragen bepaald door of krachtens deze wet, verliest.
  De Koning kan in dit besluit bepalen dat het verlies van het voordeel bedoeld in het eerste lid van toepassing is voor het trimester tijdens welk één van de situaties bedoeld in het eerste lid zich voordeed alsook voor de 4 trimesters die volgen.
  De Koning kan in dit besluit ook bepalen dat het verlies van het voordeel bedoeld in het eerste lid zal worden toegepast voor het trimester tijdens welk één van de situaties bedoeld in het eerste lid zich voordeed, alsook voor de 8 trimesters die volgen wanneer één van deze situaties wordt vastgesteld bij dezelfde werkgever in de 24 maanden die volgen op de eerste situatie die aanleiding gaf tot toepassing van het verlies van het voordeel bedoeld in het eerste lid.
  Bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van de Nationale Arbeidsraad, kan de Koning bepalen dat de werkgever, om aanspraak te maken op het voordeel bedoeld in het eerste lid, zich niet mag bevinden in de situatie dat hij, zonder verantwoording, zijn verplichtingen niet nakomt inzake de betaling van sociale zekerheidsbijdragen.
  De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van de Nationale Arbeidsraad, nadere regels tot uitvoering van dit artikel bepalen.
  De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op de werkbonus geregeld bij de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering noch op de vermindering bepaald bij artikel 35 van deze wet.) <W 2005-07-11/30, art. 19, 064; Inwerkingtreding : 01-07-2005>

  (§ 3novies.
  [18 De werkgever is een bijzondere bijdrage van 33 % verschuldigd op het bedrag van de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen die worden toegekend met toepassing van hoofdstuk II van de wet van 21 december 2007 betreffende de uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2007-2008, en van Titel XIII, Enig Hoofdstuk " Invoering van een stelsel van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen voor de autonome overheidsbedrijven " van de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (I), en dit ten belope van een plafond van [25 3.169 euro]25 per kalenderjaar, per werknemer bij elke werkgever die hem in dienst heeft.
   Een solidariteitsbijdrage van 13,07 % is eveneens verschuldigd door de werknemer op het in het eerste lid bedoelde bedrag, en dit ten belope van hetzelfde plafond van [25 3.169 euro]25 per kalenderjaar, per werknemer bij elke werkgever die hem in dienst heeft.
   De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, genomen op unaniem en eensluidend advies van de Nationale Arbeidsraad, het in de vorige leden bedoelde bedrag van [25 3.169 euro]25 aanpassen.
   Het bedrag van [25 3.169 euro]25 is gekoppeld aan de gezondheidsindex van de maand november 2012. Vanaf 1 januari 2013 wordt dit bedrag jaarlijks op 1 januari aangepast volgens de volgende formule : het basisbedrag wordt vermenigvuldigd met de gezondheidsindex van de maand november van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin het nieuwe bedrag van toepassing zal zijn, en gedeeld door de gezondheidsindex van de maand november 2012. Het aldus berekende bedrag wordt op de hogere euro afgerond.
   De bijdragen worden door de werkgever betaald aan de instelling belast met de inning van de socialezekerheidsbijdragen, binnen dezelfde termijnen en onder dezelfde voorwaarden als de socialezekerheidsbijdragen voor de werknemers.
   De opbrengst van de bijdragen wordt overgemaakt aan de RSZ-Globaal Beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
   De bepalingen van het algemene stelsel van de sociale zekerheid van werknemers, inzonderheid wat betreft de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de termijnen inzake betaling, de toepassing van de burgerlijke sancties en van de strafbepalingen, het toezicht, de aanwijzing van de rechter bevoegd in geval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de Rijksdienst voor sociale zekerheid, zijn van toepassing.]18

  (§ 3decies.
  [1 De werkgever is een solidariteitsbijdrage van 33 % verschuldigd op alle sommen die hij in plaats van zijn werknemer betaalt of aan zijn werknemer terugbetaalt, als betaling van een verkeersboete, een minnelijke schikking of een onmiddellijke inning met betrekking tot een verkeersboete, opgelopen door de werknemer tijdens de uitoefening van zijn arbeidsovereenkomst.]1
  Onder de verkeersboete, bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan :
  1° verkeersboetes voortvloeiend uit een zware verkeersovertreding (overtredingen van de derde en vierde graad) en verkeersboetes van minimaal 150 euro voortvloeiend uit een snelheidsovertreding;
  2° verkeersboetes voortvloeiend uit een lichte verkeersovertreding (overtredingen van de eerste en tweede graad) en verkeersboetes van minder dan 150 euro voortvloeiend uit een snelheidsovertreding. Een bedrag van 150 euro op jaarbasis wordt in dit geval vrijgesteld van de solidariteitsbijdrage.
  Op verkeersboetes voortvloeiend uit de toestand van het rijdend materiaal en de conformiteit van de lading is de solidariteitsbijdrage niet verschuldigd.
  De bijdrage wordt door de werkgever betaald aan de instelling belast met de inning van de sociale zekerheidsbijdragen voor de werknemers.
  De opbrengst van de bijdrage wordt overgemaakt aan de RSZ-globaal beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
  De bepalingen van het algemene stelstel van de sociale zekerheid voor werknemers, inzonderheid wat betreft de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de termijnen inzake de betaling, de toepassing van de burgerlijke sancties en van de strafbepalingen, het toezicht, de aanwijzing van de rechter bevoegd in geval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering, zijn van toepassing.) <W 2008-12-22/33, art. 219, 081; Inwerkingtreding : 01-01-2009>

  [15 § 3undecies.
  Een specifieke werkgeversbijdrage van 0,02 pct. is verschuldigd door de werkgevers die onder de toepassing vallen van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971. De opbrengst van deze bijdrage wordt overgemaakt aan de RSZ-globaal beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
   De Rijksdienst voor sociale zekerheid is belast met de berekening, de inning en de invordering van deze bijdrage.
   Deze bijdrage is gelijkgesteld aan een socialezekerheidsbijdrage, inzonderheid wat betreft de betalingstermijnen, de toepassing van de burgerlijke sancties en de strafsancties, het toezicht, de aanwijzing van de bevoegde rechter in geval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de instelling belast met de inning en de invordering van de bijdragen]15

  [19 § 3duodecies.
  [35 A. Voor iedere betrokken werknemer is de inrichter bedoeld in artikel 3, § 1, 5°, van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid in het vierde kwartaal van elk bijdragejaar een bijzondere bijdrage verschuldigd onder de volgende voorwaarden en binnen de volgende grenzen.
   Een bijzondere bijdrage is verschuldigd voor een bepaalde werknemer wanneer, voor deze werknemer, het verschil tussen de als volgt vastgestelde bedragen X en Y positief is.
   X stemt overeen met de som van de volgende bedragen :
   1° de bedragen toegewezen aan de rekening(en) betreffende de opbouw van een aanvullend rust- of overlevingspensioen van de werknemer tijdens het jaar dat voorafgaat aan het bijdragejaar, desgevallend verhoogd tot de bedragen gewaarborgd bij toepassing van artikel 24 van de voornoemde wet van 28 april 2003, op de tijdstippen bepaald bij dit artikel 24.
   Met aanvullend rust- of overlevingspensioen wordt enkel bedoeld datgene waarvan de uitvoering toevertrouwd is aan een pensioeninstelling met uitzondering van datgene dat door provisies op de passiefzijde van de balans van de onderneming of door een bedrijfsleidersverzekering gefinancierd wordt.
   Bij gebrek aan een rekening betreffende de opbouw van een aanvullend rust- of overlevingspensioen voor bedoelde werknemer wordt het bedrag van de verandering van de verworven reserves betreffende het aanvullend rust- of overlevingspensioen in aanmerking genomen. Het bedrag van deze verandering stemt overeen met het verschil, wanneer dit positief is, tussen de verworven reserves berekend op 1 januari van het bijdragejaar en de verworven reserves berekend op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het bijdragejaar, behalve indien het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst in een andere datum voorzien voor de herberekening van de prestaties, in welk geval de hiervoor vermelde verworven reserves berekend worden respectievelijk op de meest dichtbijzijnde herberekeningsdatum tijdens het jaar dat voorafgaat aan het bijdragejaar en tijdens het jaar dat voorafgaat aan dit jaar.
   Als de verworven reserves niet kunnen worden berekend op de bij het vorige lid bepaalde tijdstippen omwille van een gebeurtenis die in de loop van de opbouw van het aanvullend rust- of overlevingspensioen van de werknemer plaatsvond, dan moeten ze als volgt berekend worden :
   a) de verworven reserves die normaal berekend moeten worden op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het bijdragejaar, moeten berekend worden op het eerste tijdstip waarop ze kunnen worden berekend, dat volgt op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het bijdragejaar (n-1) of dat volgt op de datum van herberekening van het jaar dat voorafgaat aan het jaar n-1, indien de datum van herberekening niet 1 januari is;
   b) de verworven reserves die normaal berekend moeten worden op 1 januari van het bijdragejaar moeten berekend worden op het laatste tijdstip waarop ze kunnen worden berekend, dat 1 januari van het bijdragejaar voorafgaat of dat de datum van herberekening van het jaar n-1 voorafgaat, als de datum van herberekening niet 1 januari is.
   Alvorens het hiervoor vermelde verschil vast te stellen, worden de verworven reserves die normaal berekend worden op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het bijdragejaar, vooraf gekapitaliseerd tegen een rentevoet van 6 %;
   2° het bedrag van de premie of premies ter dekking van het risico overlijden van de werknemer, gevraagd tijdens het jaar dat aan het bijdragejaar voorafgaat door de pensioeninstelling om dit risico te dekken, indien deze premies niet worden gefinancierd door de bedragen toegewezen aan de rekening(en) betreffende de opbouw van een aanvullend rust- of overlevingspensioen of door de verandering van de verworven reserves.
   Met de hiervoor vermelde overlijdensdekking wordt enkel diegene bedoeld waarvan de uitvoering aan een pensioeninstelling toevertrouwd wordt met uitzondering van diegene die door provisies op de passiefzijde van de balans van de onderneming of door een bedrijfsleidersverzekering gefinancierd wordt.
   Indien de hiervoor vermelde overlijdenspremie of -premies niet individueel worden berekend per werknemer in functie van zijn leeftijd, wordt het in aanmerking te nemen bedrag bekomen door de normaal verschuldigde uitkering in geval van overlijden, berekend op 1 januari van het bijdragejaar of op de bij het pensioenreglement of de pensioenovereenkomst bepaalde datum van herberekening in de loop van het jaar dat het bijdragejaar voorafgaat, indien deze datum niet 1 januari is, te vermenigvuldigen met de sterftekans die overeenstemt met de leeftijd bereikt door de werknemer in het jaar dat aan het bijdragejaar voorafgaat. De sterftekans is die welke voortvloeit uit de sterftetafels bepaald bij artikel 24, § 6, 1°, van het koninklijk besluit van 14 november 2003 betreffende de levensverzekeringsactiviteit, vermenigvuldigd met 0,6.
   Y stemt overeen met 30.00 euro.
   De bijzondere bijdrage verschuldigd door de inrichter bedoeld in artikel 3, § 1, 5°, van de voornoemde wet van 28 april 2003 voor de betrokken werknemer is gelijk aan [37 3 %]37 van het resultaat van dit verschil. Dit resultaat is evenwel beperkt tot het aandeel in bedrag X, dat niet door de aangeslotene werd gedragen, indien dit aandeel kleiner is dan het resultaat van het verschil.
   De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de berekeningswijze van de inningsgrondslag verder verduidelijken.
   B. Het hiervoor vermelde bedrag Y wordt geïndexeerd overeenkomstig de wet van 2 augustus 1971 houdende de inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld, met uitzondering evenwel van artikel 6 van die wet. De verhoging of vermindering van het hiervoor vermelde bedrag Y wordt toegepast met ingang van 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarin het indexcijfer van de consumptieprijzen de spilindex bereikt heeft die een wijziging rechtvaardigt. Indien het indexcijfer van de consumptieprijzen de spilindex verscheidene malen heeft bereikt tijdens het voorgaande jaar, wordt hiermee cumulatief rekening gehouden voor de bepaling van voormeld bedrag Y op 1 januari.
   C. Worden van de inningsgrondslag van de bijzondere bijdrage uitgesloten:
   1° de bedragen toegewezen aan de rekening(en) betreffende de opbouw van een aanvullend rust- of overlevingspensioen of die bijdragen in de verandering van de verworven reserves en die overeenstemmen met de voorzieningen die worden overgedragen onder de voorwaarden bedoeld in artikel 515septies van het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992;
   2° de bedragen toegewezen aan de rekening(en) betreffende de opbouw van een aanvullend rust- of overlevingspensioen of die bijdragen in de verandering van de verworven reserves en die overeenstemmen met de kapitalen en afkoopwaarden die worden overgedragen onder de voorwaarden bedoeld bij artikel 515novies van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;
   3° de jaarlijkse taks op de verzekeringscontracten bedoeld in Titel V van Boek II van het Wetboek diverse rechten en taksen;
   4° de bijzondere bijdrage bedoeld in artikel 38, § 3ter.
   D. De pensioeninstellingen delen aan de vzw SIGeDIS de gegevens mee op basis waarvan de inningsgrondslag voor de bijzondere bijdrage kan worden vastgesteld, overeenkomstig de richtlijnen gegeven krachtens artikel 5 van het koninklijk besluit van 25 april 2007 tot uitvoering van artikel 306 van de programmawet (I) van 27 december 2006, uiterlijk op 30 juni van elk bijdragejaar.
   Opdat de pensioeninstellingen de hiervoor vermelde gegevens aan de vzw SIGeDIS zouden kunnen meede-len, bezorgen de inrichters bedoeld in artikel 3, § 1, 5°, van de voornoemde wet van 28 april 2003 aan de pensioeninstellingen de lijst met de werknemers die waren aangesloten bij de pensioentoezegging tijdens het jaar dat aan het bijdragejaar voorafgaat, de identificatienummers van de sociale zekerheid (INSZ) van de werknemers evenals het ondernemingsnummer van de Kruispuntbank van ondernemingen (KBO) van de inrichter bedoeld in artikel 3, § 1, 5°, van de voornoemde wet van 28 april 2003, uiterlijk op 28 februari van elk bijdragejaar.
   E. De vzw SIGeDIS deelt aan de inrichters bedoeld in artikel 3, § 1, 5°, van de voornoemde wet van 28 april 2003 de nodige gegevens mee voor de berekening en betaling van de bijzondere bijdrage uiterlijk op 30 september van elk bijdragejaar.
   F. De vzw SIGeDIS stelt de gegevens die ze ontvangt ter beschikking van de inningsinstellingen op basis van de instructies die deze haar geven.
   G. Deze bijzondere bijdrage wordt gelijkgesteld met een socialezekerheidsbijdrage in het bijzonder wat betreft de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de betalingstermijnen, de toepassing van de burgerlijke sancties en van de strafbepalingen, het toezicht, de aanwijzing van de rechter bevoegd bij betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de instellingen belast met de inning en de invordering van de bijdragen.
   H. De opbrengst van deze bijdrage wordt overgedragen naar de RSZ-globaal beheer bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
   I. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels van de inning en de invordering van deze bijdrage bepalen.
   J. Deze paragraaf treedt pas buiten werking wanneer § 3terdecies in werking treedt. Hij blijft evenwel ook van toepassing na deze datum voor wat de bijzondere bijdragen betreft die ingevolge die paragraaf nog verschuldigd zouden zijn op 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin § 3terdecies in werking treedt.]35

  [20 § 3terdecies.
  [42 A. Wanneer op 1 januari van het jaar dat aan een bijdragejaar voorafgaat, de som van het wettelijk pensioen en van de verworven reserves of, bij gebrek aan verworven reserves, de reserves betreffende het aanvullend rust- of overlevingspensioen, gedeeld door de in het derde lid bedoelde omzettingscoëfficiënt, de pensioendoelstelling voor een werknemer overschrijdt, is de inrichter in het vierde kwartaal van elk bijdragejaar een bijzondere bijdrage verschuldigd.
   Het in het eerste lid bedoeld aanvullend rust- of overlevingspensioen omvat elk aanvullend rust- of overlevingspensioen, ongeacht het statuut van de betrokken persoon wanneer het werd opgebouwd.
   De verworven reserves of de reserves bedoeld in het eerste lid worden vooraf gedeeld door de coëfficiënt die voor een maandelijkse rente in hoofde van een 65-jarige wordt vastgesteld door de directie-generaal Beleidsondersteuning en -coördinatie van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid op grond van prospectieve, geslachtsneutrale sterftetafels die worden vastgesteld op basis van de laatste demografische studies uitgevoerd door de algemene directie Statistiek en Economische Informatie van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie en het Federaal Planbureau, op grond van een interestvoet die overeenstemt met de gemiddelde interestvoet over de laatste 6 jaar van de OLO's op 10 jaar, op grond van een jaarlijkse indexering van de maandelijkse rente met 2 % per jaar en op grond van een overdraagbaarheid van die maandelijkse rente ten belope van 80 % ten gunste van een andere persoon met dezelfde leeftijd. Telkens nieuwe prospectieve sterftetafels worden opgesteld, wordt de omzettingscoëfficiënt herberekend, rekening houdend met de op dat ogenblik geldende hiervoor vermelde gemiddelde interestvoet.
   De bijzondere bijdrage die voor de werknemer door de inrichter verschuldigd is, bedraagt 3 % op zijn aandeel in het bedrag van de verandering van de verworven reserves of, bij gebrek aan verworven reserves, van de reserves betreffende het aanvullend rust- of overlevingspensioen tijdens het jaar dat aan het bijdragejaar voorafgaat.
   Het bedrag van de verandering stemt overeen met het verschil, wanneer dit positief is, tussen de verworven reserves, of bij gebrek aan verworven reserves, de reserves op 1 januari van het bijdragejaar en de verworven reserves, of bij gebrek aan verworven reserves, de reserves op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het bijdragejaar. De verworven reserves of de reserves van het jaar dat voorafgaat aan het bijdragejaar worden vooraf gekapitaliseerd tegen de rentevoet die overeenstemt met de gemiddelde interestvoet over de laatste zes kalenderjaren, voorafgaand aan het bijdragejaar, van de OLO's op 10 jaar.
   Als de verworven reserves of de reserves niet kunnen worden berekend op 1 januari van het bijdragejaar of op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het bijdragejaar omwille van een gebeurtenis die in de loop van de opbouw van het aanvullend rust- of overlevingspensioen plaatsvond, dan worden ze als volgt berekend :
   a) de verworven reserves of de reserves die normaal gezien moeten worden berekend op 1 januari van het jaar dat aan het bijdragejaar voorafgaat, moeten worden berekend op het eerste tijdstip dat ze kunnen worden berekend na 1 januari van het jaar dat aan het bijdragejaar voorafgaat;
   b) de verworven reserves of de reserves die normaal gezien moeten worden berekend op 1 januari van het bijdragejaar, moeten worden berekend op het laatste tijdstip dat ze kunnen worden berekend vóór 1 januari van het bijdragejaar.
   Het bedrag van de verandering wordt desgevallend verhoogd tot de bedragen gewaarborgd met toepassing van artikel 24 van wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, op de tijdstippen bepaald in dit artikel 24.
   B. Voor de toepassing van A dient te worden verstaan onder :
   1° wettelijk pensioen: 50 % van het plafond bedoeld in artikel 7, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, voor het betrokken jaar, vermenigvuldigd met de loopbaanbreuk van toepassing voor de werknemers, en desgevallend vermeerderd met 25 % van het plafond bedoeld in artikel 5, § 2, tweede lid, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie, voor het betrokken jaar, vermenigvuldigd met de loopbaanbreuk van toepassing voor de zelfstandigen;
   2° aanvullend rust- of overlevingspensioen : zowel datgene dat op het niveau van een onderneming wordt opgebouwd als datgene dat desgevallend op het niveau van de bedrijfstak wordt opgebouwd.
   Er worden zowel aanvullende rust- of overlevingspensioenen bedoeld waarvan de uitvoering wordt toevertrouwd aan een pensioeninstelling als diegene die door provisies op de passiefzijde van de balans van de onderneming of door een bedrijfsleidersverzekering worden gefinancierd.
   Voor de aanvullende rust- of overlevingspensioenen die door provisies op de passiefzijde van de balans van de onderneming of door een bedrijfsleidersverzekering worden gefinancierd, worden met verworven reserves de bedragen bedoeld die aan de vzw SIGeDIS moeten worden meegedeeld overeenkomstig de instructies die voortvloeien uit artikel 5 van het koninklijk besluit van 25 april 2007 tot uitvoering van artikel 306 van de programmawet (I) van 27 december 2006;
   3° basisbedrag : het bedrag bedoeld in artikel 39, tweede lid, van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen;
   4° loopbaanbreuk voor werknemers : het aantal reeds gepresteerde loopbaanjaren in het stelsel van de werknemers gedeeld door 45;
   5° loopbaanbreuk voor zelfstandigen : het aantal reeds gepresteerde loopbaanjaren in het stelsel van de zelfstandigen gedeeld door 45;
   6° pensioendoelstelling : het basisbedrag vermenigvuldigd met de loopbaanbreuk die rekening houdt met de reeds gepresteerde loopbaan als werknemer en zelfstandige.
   De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de term "loopbaanjaar" definiëren.
   C. De pensioeninstellingen delen aan de vzw SIGeDIS de gegevens mee op basis waarvan de inningsgrondslag voor de bijzondere bijdrage kan worden vastgesteld krachtens artikel 5 van het koninklijk besluit van 25 april 2007 tot uitvoering van artikel 306 van de programmawet (I) van 27 december 2006, uiterlijk op 31 augustus van elk bijdragejaar.
   Opdat de pensioeninstellingen de hiervoor vermelde gegevens aan de vzw SIGeDIS zouden kunnen meedelen, bezorgen de inrichters aan de pensioeninstellingen, uiterlijk op 28 februari van elk bijdragejaar de lijst met de werknemers die waren aangesloten bij de pensioentoezegging tijdens het jaar dat aan het bijdragejaar voorafgaat, de identificatienummers van de sociale zekerheid (INSZ) van de werknemers, evenals het ondernemingsnummer van de Kruispuntbank van ondernemingen (KBO) van de inrichter.
   De referentiebedragen voor de bepaling van het basisbedrag en van het wettelijk pensioen worden voor elk bijdragejaar vastgesteld door de bevoegde pensioendiensten en door hen ten laatste op 31 augustus van elk bijdragejaar meegedeeld aan de vzw SIGeDIS.
   De gegevens betreffende het aantal reeds gepresteerde loopbaanjaren en de verworven reserves of de reserves worden voor elk bijdragejaar vastgesteld door de vzw SIGeDIS.
   De vzw SIGeDIS deelt, uiterlijk op 31 oktober van elk bijdragejaar, aan de inrichters de nodige gegevens mee voor de berekening en betaling van de bijzondere bijdrage.
   De vzw SIGeDIS stelt de gegevens die ze ontvangt ter beschikking van de inningsinstellingen op basis van de instructies die deze haar geven.
   D. Deze bijzondere bijdrage wordt gelijkgesteld met een socialezekerheidsbijdrage, in het bijzonder wat betreft de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de betalingstermijnen, de toepassing van de burgerlijke sancties en van de strafbepalingen, het toezicht, de aanwijzing van de rechter bevoegd bij betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de instellingen belast met de inning en de invordering van de bijdragen.
   E. Deze bijzondere bijdrage wordt geïnd door de bevoegde inningsinstelling.
   F. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels van de inning en de invordering van deze bijzondere bijdrage bepalen.
   G. De opbrengst van de bijdrage wordt door de inningsinstelling gestort aan de RSZ-Globaal Beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.]42

  [21 § 3quaterdecies. [52 ...]52]21
  [10 § 3quindecies.
  De werkgever is een bijzondere compenserende bijdrage verschuldigd op de verbrekingsvergoeding van de werknemer, zoals bedoeld in artikel 19, § 2, 2°, a) en d), van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders [29 ...]29. Enkel dit deel van de vergoeding wordt bedoeld dat is opgebouwd op basis van de geleverde prestaties vanaf 1 januari 2014.
   Deze bijdrage bedraagt 1 % op de voormelde verbrekingsvergoeding ten laste van de werkgever voor werknemers met een jaarloon tussen [51 50.166 euro en 61.436 euro]51.
   Ze bedraagt 2 % op de voormelde verbrekingsvergoeding ten laste van de werkgever voor werknemers met een jaarloon tussen [51 61.437 euro en 72.706 euro]51.
   Ze bedraagt 3 % op de voormelde verbrekingsvergoeding ten laste van de werkgever voor werknemers met een jaarloon hoger dan [51 72.706 euro]51.
   Het jaarloon wordt berekend op basis van de loon- en prestatiegegevens van het laatste kwartaal waarin prestaties werden aangegeven volgens de volgende formule :
   Voor voltijdse werknemers :
   (A/B)*260
   Voor deeltijdse werknemers :
   ((A/C)*D/5)*260
   Waarbij :
   A = bedrag van het loon
   B = aantal dagen
   C = aantal uren
   D = aantal uren van de maatpersoon/week.
   Voor werknemers voor wie het vakantiegeld wordt uitbetaald door een vakantiekas wordt A vermenigvuldigd met 1,08.
   De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, wat moet worden verstaan onder loon, dagen en uren, rekening houdend met de codificatie die wordt gebruikt door de instelling bevoegd voor de inning van de socialezekerheidsbijdragen [51 ; Hij kan op dezelfde manier de bedragen van de jaarlonen opgenomen in deze paragraaf aanpassen, na advies van het Beheerscomité van het Fonds tot vergoeding van de in geval van Sluiting van Ondernemingen ontslagen werknemers (FSO)]51.
   Deze bijzondere bijdrage wordt geïnd door de bevoegde inningsinstelling. De opbrengst van deze bijdrage is bestemd voor het Fonds voor sluiting van ondernemingen.
   Deze bijdrage wordt gelijkgesteld met een socialezekerheidsbijdrage, inzonderheid wat betreft de termijn inzake betaling, de toepassing van de burgerlijke sancties en van de strafbepalingen, het toezicht, de aanwijzing van de rechter bevoegd in geval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de instelling, belast met de inning en invordering van de bijdragen.]10

  [30 § 3sexdecies.
  De werkgever is een bijzondere bijdrage van [58 28 %]58 verschuldigd op het flexiloon als bedoeld in artikel 3, 2°, van de wet van 16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken en op het flexivakantiegeld als bedoeld in artikel 3,6°, van dezelfde wet.
   De bijzondere bijdrage als bedoeld in het eerste lid wordt door de werkgever betaald aan de instelling belast met de inning van de socialezekerheidsbijdragen, binnen dezelfde termijnen en onder dezelfde voorwaarden als de socialezekerheidsbijdragen voor de werknemers.
   De bepalingen van het algemene stelsel van de sociale zekerheid van werknemers, inzonderheid wat betreft [58 ...]58 de termijnen inzake betaling, de toepassing van de burgerlijke sancties en van de strafbepalingen, het toezicht, de aanwijzing van de rechter bevoegd in geval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid zijn van toepassing.
  [58 Wat betreft de aangifte met verantwoording van de bijdragen gelden de termijnen bepaald in artikel 21/1 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.]58
   De opbrengst van de bijzondere bijdragen bedoeld in het eerste lid wordt overgemaakt aan de RSZ-Globaal Beheer als bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.]30

  [40 § 3septdecies.
  De werkgevers waarop de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités van toepassing is, en de autonome overheidsbedrijven bedoeld in de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven zijn onder de hierna vermelde voorwaarden een bijzondere activeringsbijdrage verschuldigd, die bestemd is voor het Globaal Beheer, voor hun werknemers die [57 bij dezelfde werkgever tijdens een volledig kwartaal geen enkele prestatie leveren of prestaties leveren die overeenkomen met minder dan een derde van de wekelijkse arbeidstijd van de voltijdse werknemers van dezelfde categorie in het bedrijf]57, met uitzondering van de wettelijke volledige schorsingen van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, en in het geval van vrijstelling van prestaties tijdens de periode van opzegging als bedoeld in artikel 37 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
   De bijdrage is niet verschuldigd voor de werknemers die in een mechanisme van volledige vrijstelling van prestaties gestapt zijn voor 28 september 2017.
   Deze is evenmin verschuldigd voor de werknemers die in een mechanisme van volledige vrijstelling van prestaties stappen in toepassing van een collectieve arbeidsovereenkomst van bepaalde duur afgesloten en neergelegd op de griffie van de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg vóór 28 september 2017, of in het geval van de overheidsbedrijven in toepassing van een regeling afgesloten in het paritair comité in de zin van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven vóór 28 september 2017.
   Het percentage van de toepasselijke bijdrage wordt bepaald in functie van de leeftijd van de werknemer op het ogenblik waarop zijn werkgever hem [57 voor meer dan 2/3 van zijn prestaties]57 vrijstelt, en deze wordt als volgt berekend :
   - voor de werknemers die van prestaties vrijgesteld zijn vooraleer de leeftijd van 55 jaar te hebben bereikt, bedraagt de bijdrage [57 50 pct.]57 van het brutokwartaalloon, met een minimum van 300 euro;
   - voor de werknemers die van prestaties vrijgesteld zijn na de leeftijd van 55 jaar en vooraleer de leeftijd van 58 jaar te hebben bereikt, bedraagt de bijdrage [57 50 pct.]57. van het brutokwartaalloon, met een minimum van 300 euro;
   - voor de werknemers die van prestaties vrijgesteld zijn na de leeftijd van 58 jaar en vooraleer de leeftijd van 60 jaar te hebben bereikt, bedraagt de bijdrage [57 50 pct.]57 van het brutokwartaalloon, met een minimum van 300 euro;
   - voor de werknemers die van prestaties vrijgesteld zijn na de leeftijd van 60 jaar en vooraleer de leeftijd van 62 jaar te hebben bereikt, bedraagt de bijdrage [57 45 pct.]57 van het brutokwartaalloon, met een minimum van 225,60 euro;
   - voor de werknemers die van prestaties vrijgesteld zijn na de leeftijd van 62 jaar, bedraagt de bijdrage [57 40 pct.]57 van het brutokwartaalloon, met een minimum van 225,60 euro.
   In afwijking van het voorgaande lid, wordt, indien de werknemer gedurende de periode van vrijstelling van prestaties [57 de verplichting had om gedurende de vier eerste kwartalen een outplacementbegeleiding te volgen van 60 uur overeenkomend met de waarde van een twaalfde van de jaarlijkse bezoldiging voor het kalenderjaar voorafgaand aan de vrijstelling van prestaties en met een minimumwaarde van 1.800 euro en een maximumwaarde van 5.500 euro, en die beantwoordt aan de kwaliteitscriteria, bepaald in artikel 11/4 van de wet van 5 september 2001 tot verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers]57, het bijdragepercentage verminderd met 40 pct. gedurende de betreffende vier kwartalen.
   De werkgever wordt vrijgesteld van de bijdrage bedoeld in het eerste en vierde lid, indien de werknemer gedurende de eerste vier kwartalen van vrijstelling van prestaties daadwerkelijk een opleiding georganiseerd door zijn werkgever, verplicht heeft gevolgd, waarvan de kostprijs tenminste 20 pct. bedraagt van het brutojaarloon waarop hij voor de vrijstelling van prestaties recht had.
   Alle opleidingen worden in aanmerking genomen zoals bedoeld in de artikelen 9, a) en b), en 17 van de wet van 5 maart 2017 betreffende werkbaar en wendbaar werk, evenals de initiële beroepsopleiding.
   De werkgever moet het bewijs leveren aan de Algemene Directie van het Toezicht op de Sociale Wetten van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg dat de betreffende werknemer [57 de outplacementbegeleiding of de opleiding bedoeld in de vorige leden]57 daadwerkelijk heeft gevolgd. Een maal per jaar stelt deze dienst de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid hiervan in kennis overeenkomstig de modaliteiten te bepalen door de betrokken administraties.
  [57 ...]57
  [54 De bijzondere activeringsbijdragen bedoeld in deze paragraaf, worden verhoogd met 25 pct wanneer de werkgever, conform deze paragraaf, een bijzondere activeringsbijdrage voor minstens 10 pct van zijn werknemers verschuldigd is.]54
   De bepalingen van de algemene regeling van de sociale zekerheid der werknemers als bedoeld in de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en in de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, met name wat betreft de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de betalingstermijnen, de toepassing van de burgerlijke sancties en de strafbepalingen, het toezicht, de bevoegde rechter ingeval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, zijn van toepassing.]40
  [41 § 3octdecies.
  Op het bedrag van de mobiliteitsvergoeding, toegekend overeenkomstig de bepalingen van de wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, is de werkgever een solidariteitsbijdrage verschuldigd.
   Het bedrag van deze bijdrage is gelijk aan het bedrag van de solidariteitsbijdrage verschuldigd voor het voertuig, met toepassing van § 3quater,[44 dat de werknemer ter beschikking heeft of waarop de werknemer volgens het bedrijfswagenbeleid bij de werkgever aanspraak kan maken, voor de maand onmiddellijk voorafgaand aan de maand waarin de mobiliteitsvergoeding wordt toegekend]44, en dit voor de volledige duur dat de mobiliteitsvergoeding wordt toegekend met toepassing van de wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding.
   Indien aan de werknemer opeenvolgend meerdere voertuigen ter beschikking werden gesteld tijdens de maand onmiddellijk voorafgaand aan de maand waarin het voertuig vervangen werd door de mobiliteitsvergoeding, is het bedrag van de bijdrage gelijk aan de solidariteitsbijdrage, met toepassing van § 3quater, verschuldigd voor het voertuig dat het hoogste aantal dagen ter beschikking stond van de werknemer.
   De bepalingen van § 3quater, 8°, 9° en 10°, zijn van toepassing op de solidariteitsbijdrage die verschuldigd is op de mobiliteitsvergoeding.]41

  [43 § 3novodecies.
  Op het saldo van het mobiliteitsbudget dat, overeenkomstig artikel 8, § 3, van de wet van 17 maart 2019 betreffende de invoering van een mobiliteitsbudget, ter beschikking wordt gesteld van de werknemer en wordt uitbetaald in geld, is de werknemer een bijzondere bijdrage verschuldigd van 38,07 pct.
   De bijdragen worden door de werkgever betaald aan de instelling belast met de inning van de socialezekerheidsbijdragen, binnen dezelfde termijnen en onder dezelfde voorwaarden als de socialezekerheidsbijdragen voor de werknemers.
   De opbrengst van de bijdragen wordt overgemaakt aan de RSZ-Globaal Beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
   De bepalingen van het algemene stelsel van de sociale zekerheid van werknemers, inzonderheid wat betreft de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de termijnen inzake betaling, de toepassing van de burgerlijke sancties en van de strafbepalingen, het toezicht, de aanwijzing van de rechter bevoegd in geval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, zijn van toepassing.]43

  [46 § 3vicies.[56 ...]56]46
  [53 § 3vicies semel. A. Vanaf 1 januari 2023 wordt een responsabiliseringsbijdrage ingesteld wanneer uitzendkrachten te vaak worden aangeworven via opeenvolgende contracten voor uitzendarbeid van zeer korte duur.
   Deze responsabiliseringsbijdrage is niet van toepassing op uitzendkrachten die een rustpensioen of overlevingspensioen genieten, op een flexi-job en op gelegenheidswerknemers bij een gebruiker die behoort tot het paritaire comité voor de landbouw (PC 144), voor het tuinbouwbedrijf (PC 145) en voor het hotelbedrijf (PC 302).
   B. Voor de toepassing van de huidige bepaling wordt verstaan onder:
   1° de wet van 24 juli 1987: de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers;
   2° opeenvolgende contracten voor uitzendarbeid van zeer korte duur: de arbeidsovereenkomsten voor uitzendarbeid bij eenzelfde gebruiker die elk een looptijd van 24 uur niet overschrijden en die elkaar onmiddellijk opvolgen;
   3° gebruiker: de persoon bij wie een uitzendkracht in de zin van artikel 7, eerste lid, 3°, van de wet van 24 juli 1987 ter beschikking wordt gesteld in het kader van een contract voor uitzendarbeid zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, 2°, van de wet van 24 juli 1987;
   4° uitzendbureau: het uitzendbureau bedoeld in artikel 7, eerste lid, 1°, van de wet van 24 juli 1987.
   C. De responsabiliseringsbijdrage wordt per periode van zes maanden berekend op basis van de frequentie van de opeenvolgende contracten voor uitzendarbeid van zeer korte duur tussen dezelfde uitzendkracht en hetzelfde uitzendbureau voor tewerkstelling bij dezelfde gebruiker. Het bedrag van de responsabiliseringsbijdrage wordt als volgt vastgesteld:
   - 10 euro maal het totale aantal opeenvolgende dagcontracten voor uitzendarbeid, indien dit aantal gelijk is aan of groter dan 40 maar kleiner dan of gelijk aan 59 opeenvolgende dagcontracten voor uitzendarbeid;
   - 15 euro maal het totale aantal opeenvolgende dagcontracten voor uitzendarbeid, indien dit aantal gelijk is aan of groter dan 60 maar kleiner dan of gelijk aan 79 opeenvolgende dagcontracten voor uitzendarbeid;
   - 30 euro maal het totale aantal opeenvolgende dagcontracten voor uitzendarbeid, indien dit aantal gelijk is aan of groter dan 80 maar kleiner dan of gelijk aan 99 opeenvolgende dagcontracten voor uitzendarbeid;
   - 40 euro maal het totale aantal opeenvolgende dagcontracten voor uitzendarbeid, indien dit aantal gelijk is aan of groter dan 100 opeenvolgende dagcontracten voor uitzendarbeid.
   D. De berekeningsperioden lopen van 1 januari tot en met 30 juni van het kalenderjaar, en van 1 juli tot en met 31 december van hetzelfde kalenderjaar.
   E. De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid stelt het bedrag van de responsabiliseringsbijdrage vast en int deze bij de gebruikers.
   De bepalingen van het algemeen socialezekerheidsstelsel voor werknemers, zoals deze betreffende de betalingstermijnen, de toepassing van burgerlijke en strafrechtelijke sancties, de controle, de bevoegde rechter in geval van betwisting, de verjaringstermijn inzake rechtsvorderingen, de voorrechten en de mededeling van het bedrag van de schuld aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, zijn van toepassing.
   De Koning kan andere voorwaarden en betaaltermijnen voor de betaling van de responsabiliseringsbijdrage door de gebruiker bepalen, met inbegrip van de vervaldag van de burgerlijke sancties.
   F. De opbrengst van de bijdrage wordt overgemaakt aan de RSZ-Globaal Beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de sociale zekerheid van de werknemers.
   G. De gebruiker kan een verzoek indienen tot gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de responsabiliseringsbijdrage en de bijbehorende burgerlijke sancties wanneer hij aantoont dat de opeenvolgende tijdelijke contracten voor uitzendarbeid van zeer korte duur, geheel of gedeeltelijk het gevolg zijn van uitzonderlijke omstandigheden die voldoende worden gemotiveerd.
   Voorafgaand aan het verzoek tot terugbetaling dient hij, na informatie en raadpleging van de ondernemingsraad, en bij ontstentenis van een ondernemingsraad, na informatie en raadpleging van de vakbondsafvaardiging, in de ondernemingen waarbinnen deze organen bestaan, ter advies een dossier in bij de Commissie van Goede diensten, opgericht bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 8 juli 1993 in het Paritair Comité voor de uitzendarbeid.
   Deze aanvraag moet eensdeels gepaard gaan met een bewijs dat de informatie en raadpleging heeft plaatsgevonden, en anderdeels, met een uiteenzetting van de uitzonderlijke omstandigheden en de redenen waarom de responsabiliseringsbijdrage niet verschuldigd is. Zonder die elementen zal de aanvraag als onvolledig worden beschouwd.
   De gebruiker zal de gelegenheid krijgen om door de Commissie van Goede Diensten te worden gehoord.
   De Commissie van Goede diensten maakt zijn gemotiveerd advies over aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. Dit advies is bindend.
   Het vermelde verzoek tot terugbetaling wordt gericht aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, en wordt vergezeld van het advies van de Commissie van Goede diensten, samen met het dossier van de adviesaanvraag.
   Bij gebrek aan de voorafgaande volledige betaling van de responsabiliseringsbijdrage en haar aanhorigheden, is de aanvraag niet ontvankelijk.]53
  [52 § 3vicies bis. [59 Uit de opbrengst van de werkgeversbijdragen ter financiering van de inzetbaarheidsbevorderende maatregelen bedoeld in artikel 39ter van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, maakt de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, overeenkomstig de modaliteiten bepaald door de Koning, het gedeelte over waarvan het bedrag overeenstemt met het product van:
   1° het eenmalig forfaitair budget bedoeld in artikel 39ter, § 1, eerste lid, van de voormelde wet van 3 juli 1978; en
   2° het aantal werknemers voor wie tijdens de door de Koning te bepalen periode de eerste keer werkgeversbijdragen ter financiering van de inzetbaarheidsbevorderende maatregelen in artikel 39ter van de voormelde wet van 3 juli 1978 bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid werden aangegeven.
   Het gedeelte van de werkgeversbijdragen ter financiering van de inzetbaarheidsbevorderende maatregelen bedoeld in artikel 39ter van voormelde wet van 3 juli 1978 dat overblijft na de in het eerste lid bedoelde storting aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, wordt in voorkomend geval door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, overgemaakt aan de RSZ-Globaal Beheer bedoeld in artikel 5, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de sociale zekerheid van de werknemers, overeenkomstig de modaliteiten bepaald door de Koning.
   Het gedeelte van het aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening gestorte bedrag dat niet voor zijn wettelijk doel wordt aangewend, wordt door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening overgemaakt aan de RSZ-Globaal Beheer bedoeld in artikel 5, 2°, van de voormelde wet van 27 juni 1969, overeenkomstig de modaliteiten bepaald door de Koning.
   De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid deelt bij iedere storting aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening de volgende persoonsgegevens mee van iedere beëindigde arbeidsovereenkomst waarop de storting betrekking heeft:
   1° het ondernemingsnummer van de werkgever;
   2° het identificatienummer bedoeld in artikel 8, § 1, 1° of 2°, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid van de werknemer;
   3° de naam en voornaam van de werknemer.]59]52
  [48 § 3unvicies. De werkgever is een bijzondere bijdrage van 16,5 % verschuldigd op het bedrag van de coronapremie bedoeld in artikel 19quinquies, § 4, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, toegekend vanaf 1 augustus 2021.
  [55 De werkgever is een bijzondere bijdrage van 16,5 % verschuldigd op het bedrag van de koopkrachtpremie bedoeld in artikel 19quinquies, § 5, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.]55
   De bijdragen worden door de werkgever betaald aan de instelling belast met de inning van de socialezekerheidsbijdragen, binnen dezelfde termijnen en onder dezelfde voorwaarden als de socialezekerheidsbijdragen voor de werknemers.
   De opbrengst van de bijdragen wordt overgemaakt aan de RSZ-Globaal Beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
   De bepalingen van het algemene stelsel van de sociale zekerheid van werknemers, inzonderheid wat betreft de aangiften met verant-woording van de bijdragen, de termijnen inzake betaling, de toepassing van de burgerlijke sancties en van de strafbepalingen, het toezicht, de aanwijzing van de rechter bevoegd in geval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de Rijksdienst voor sociale zekerheid, zijn van toepassing.]48

  (§ 4.
  De Koning kan bij een in Ministerraad overlegd besluit dat ten vroegste uitwerking heeft met ingang van 1 april 1984, de bijdragen en de bijdragevoeten bedoeld in artikel 2 van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden, en het artikel 3 van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid der zeelieden ter koopvaardij, wijzigen.) <KBN287 1984-03-31/39, art. 4, 002>

(NOTA: bij arrest nr.152/2019 van 24-10-2019 (B.St. 14-11-2019, p.105647), heeft het Grondwettelijk Hof artikel 38, § 3septdecies, tweede en derde lid, zoals aangevuld bij artikel 66 van de programmawet van 25 december 2017, in zoverre de vrijstellingen van de bijdrage die erin worden beoogd, niet van toepassing zijn op de werknemers die in een mechanisme van volledige vrijstelling van prestaties zijn gestapt met toepassing van een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst die tussen 28 september 2017 en 29 december 2017 is gesloten.

  ----------
  (1)<W 2009-06-17/01, art. 55, 084; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
  (10)<W 2013-12-26/08, art. 95, 101; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (11)<W 2013-12-26/08, art. 105, 101; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (12)<W 2009-12-30/01, art. 89, 086; Inwerkingtreding : 10-01-2010>
  (13)<W 2014-04-24/44, art. 2, 104; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (14)<W 2014-05-15/35, art. 73, 105; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (15)<W 2009-12-23/04, art. 105, 087; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (16)<W 2011-04-14/06, art. 93, 091; Inwerkingtreding : 06-05-2011>
  (17)<W 2011-12-28/01, art. 78, 092; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (18)<W 2012-03-29/08, art. 53, 094; Inwerkingtreding : 01-01-2012; Opheffing : 31-12-2012>
  (19)<W 2012-06-22/02, art. 24, 095; Inwerkingtreding : 01-01-2012; Opheffing : 01-01-2016>
  (20)<W 2012-06-22/02, art. 26, 095; Inwerkingtreding : 01-01-2016; zie ook art 27, L2>
  (21)<W 2012-12-27/06, art. 64, 096; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (22)<W 2014-04-25/77, art. 53, 106; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (23)<W 2014-04-25/77, art. 54, 106; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (24)<W 2014-04-25/77, art. 57, 106; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (25)<KB 2015-05-26/08, art. 1, 108; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (26)<KB 2015-06-07/03, art. 1, 109; Inwerkingtreding : 01-04-2015>
  (27)<W 2015-07-20/13, art. 13, 112; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
  (28)<W 2015-07-20/13, art. 14, 112; Inwerkingtreding : 01-09-2015; zie ook W 2015-07-20/13, art. 15>
  (29)<W 2015-07-20/13, art. 16, 112; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
  (30)<W 2015-11-16/05, art. 16, 113; Inwerkingtreding : 01-12-2015>
  (31)<W 2015-12-26/04, art. 17, 114; Inwerkingtreding : 01-04-2016>
  (32)<W 2012-12-27/06, art. 66, 096; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (33)<W 2016-05-16/01, art. 26, 117; Inwerkingtreding : 01-04-2016>
  (34)<W 2016-07-10/03, art. 36, 120; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (35)<W 2017-09-30/01, art. 2, 125; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (36)<W 2017-09-30/01, art. 5, 125; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
  (37)<W 2017-12-25/01, art. 27, 126; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (38)<W 2017-12-25/01, art. 28, 126; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (39)<W 2017-12-25/01, art. 42, 126; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (40)<W 2017-12-25/01, art. 66, 126; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (41)<W 2018-03-30/32, art. 22, 128; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (42)<W 2018-12-21/49, art. 66, 131; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
  (43)<W 2019-03-17/05, art. 22, 132; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
  (44)<W 2019-03-17/06, art. 11, 133; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
  (45)<W 2015-12-26/04, art. 19, 114; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (46)<W 2019-04-07/06, art. 21, 134; Inwerkingtreding : 29-04-2019>
  (47)<W 2019-05-26/09, art. 3, 135; Inwerkingtreding : 17-06-2019> <W 2019-05-07/07, art. 10, 136; Inwerkingtreding : 01-04-2019>
  (48)<W 2021-07-18/03, art. 56, 139; Inwerkingtreding : 01-08-2021>
  (49)<W 2021-11-23/02, art. 7, 140; Inwerkingtreding : 15-06-2021>
  (50)<W 2021-11-25/05, art. 34, 141; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
  (51)<W 2022-11-28/03, art. 1, 143; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
  (52)<W 2022-10-03/06, art. 25, 144; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
  (53)<W 2022-12-26/01, art. 144, 145; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
  (54)<W 2022-12-26/01, art. 170, 145; Inwerkingtreding : 09-01-2023>
  (55)<W 2023-05-24/01, art. 2, 147; Inwerkingtreding : 01-05-2023>
  (56)<W 2023-11-05/04, art. 1, 148; Inwerkingtreding : 03-12-2023>
  (57)<W 2023-12-22/06, art. 92, 149; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
  (58)<W 2023-12-22/06, art. 181, 149; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
  (59)<W 2024-05-15/19, art. 142, 151; Inwerkingtreding : 01-04-2025>

Art. 38bis. (Opgeheven) <W 1992-06-26/30, art. 14, 023; Inwerkingtreding : 01-07-1992>

Art.39. <KB 1989-03-01/36, art. 5, 2°, 015; Inwerkingtreding : 01-01-1989> (§ 1. Op het gedeelte van het wettelijk vakantiegeld dat niet overeenstemt met het normale loon voor de vakantiedagen met uitzondering van het dubbel vakantiegeld vanaf de derde dag van de vierde vakantieweek, wordt een inhouding verricht die gelijk is aan het totaal van de in artikel 38, § 2, vastgelegde bijdragevoeten van de werknemersbijdragen.) <W 2001-05-22/36, art. 10, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
  § 2. De in § 1 bedoelde inhouding wordt verricht door de debiteur van het vakantiegeld bij de betaling ervan.
  § 3. De debiteur maakt deze inhouding over aan de instelling die belast is met de inning van de sociale zekerheidsbijdragen voor de werknemer die de in § 1 bedoelde voordelen heeft genoten.
  Die overmaking gebeurt :
  1° tijdens de maand volgend op de datum waarop de inhouding werd uitgevoerd, zo de debiteur een instelling is welke bij toepassing van de vakantiewetgeving belast is met de uitbetaling van het bedoelde vakantiegeld; voor de werkgevers onderworpen aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders gebeurt de overmaking door tussenkomst van de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie;
  2° binnen dezelfde termijnen als die welke gelden voor de sociale zekerheidsbijdragen verschuldigd over het kwartaal in de loop waarvan de inhouding is verricht, zo de debiteur van het bedoelde vakantiegeld de werkgever is.
  § 4. De debiteur van de inhouding wordt met betrekking tot deze inhouding gelijkgesteld met de werkgever bedoeld in de sociale zekerheidsregeling toepasselijk op de werknemer, inzonderheid wat betreft de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de toepassing van de burgerlijke sancties en van de strafbepalingen, het toezicht, de rechter bevoegd in geval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht, de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de instelling belast met de inning en de invordering van de bijdragen.
  § 5. Het bedrag van het vakantiegeld waarop de inhouding is verricht, komt niet in aanmerking voor de vaststelling van het bedrag van de rust- en overlevingspensioenen, de ziekte- en invaliditeitsuitkeringen, het vakantiegeld en de werkloosheidsuitkeringen.
  § 6. (De opbrengst van deze inhouding is bestemd voor de financiering van de regelingen van het Globaal Beheer, bedoeld in artikel 21, § 2.) <KB 1997-08-08/42, art. 11, 037; Inwerkingtreding : 01-07-1997>

Art. 39bis. <KB 1997-08-08/42, art. 12, 037; Inwerkingtreding : 01-07-1997> § 1. De Rijksdienst voor sociale zekerheid is gemachtigd om ten behoeve van het Globaal Beheer en binnen de perken vereist om de opdracht van het Globaal Beheer uit te voeren, leningen aan te gaan waaraan de Staatswaarborg is gekoppeld.
  § 2. Het Beheerscomité van de sociale zekerheid stelt voor elke regeling en tak, bedoeld in artikel 21, § 2, het werkkapitaal, dat normaal vereist is, vast. Het werkkapitaal is het bedrag aan liquide middelen, dat deze regelingen en takken nodig hebben voor de dagelijkse werking.
  Voormelde regelingen en takken stellen voor onbepaalde duur de eigen reserves op 31 december 1994 renteloos ter beschikking van het Globaal Beheer. Het bedrag van deze eigen reserves is gelijk aan het volume van hun beschikbare tegoeden op zicht, op korte en op lange termijn dat het bedrag van het werkkapitaal van deze regelingen en takken overstijgt, op de datum dat die reserves ter beschikking van het globaal beheer worden gesteld.
  De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, het bedrag van de reserves die ter beschikking worden gesteld van de RSZ-Globaal Beheer, alsook de nadere regelen voor het ter beschikking stellen van die reserves.
  De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, onder de nadere regelen die Hij bepaalt, de RSZ-Globaal Beheer opleggen om het geheel of een gedeelte van deze reserves opnieuw ter beschikking te stellen van voormelde regelingen en takken.

Art. 39ter.<W 2005-09-17/53, art. 2, 067; Inwerkingtreding : 01-01-2005> Een inhouding die gelijk is aan het totaal van de in artikel 38, § 2, vastgelegde bijdragevoeten wordt verricht bij :
  - de federale wetgevende vergaderingen;
  - het administratief openbaar ambt zoals gedefinieerd in artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken;
  - de diensten die instaan voor de betaling van de wedde van het personeel van de geïntegreerde politie en van het leger;
  - de hiervoor nog niet bedoelde instellingen waarop het koninklijk besluit nr. 117 van 27 februari 1935 tot vaststelling van het statuut der pensioenen van het personeel der zelfstandige openbare inrichtingen en der regieën ingesteld door de Staat, van toepassing is;
  - de hiervoor nog niet bedoelde federale instellingen waarop de wet van 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden, van toepassing is;
  - de hiervoor nog niet bedoelde federale instellingen van openbaar nut waarop de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, van toepassing is;
  - de hiervoor nog niet bedoelde autonome overheidsbedrijven;
  - de andere federale instellingen waarin de openbare machten een doorslaggevende rol spelen, ongeacht de juridische vorm waarin zij werden opgericht;
  - de Hoven en rechtbanken;
  - het Rekenhof;
  - de Raad van State;
  - het [1 Grondwettelijk Hof]1;
  Deze inhouding wordt geheven :
  a) op het vakantiegeld toegekend aan de in het eerste lid bedoelde contractuele personeelsleden;
  b) op de Copernicuspremie toegekend aan sommige contractuele personeelsleden bedoeld in het eerste lid;
  c) op de herstructureringspremie toegekend aan sommige contractuele militairen bedoeld in het eerste lid.
  ----------
  (1)<W 2010-02-21/03, art. 9, 088; Inwerkingtreding : 08-03-2010>

Art. 39quater.<Ingevoegd bij W 2005-09-17/53, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2005> § 1. Een inhouding die gelijk is aan het totaal van de in artikel 38, § 2, vastgelegde bijdragevoeten wordt verricht voor de vastbenoemde personeelsleden van de in artikel 39ter bedoelde diensten en machten. Hetzelfde geldt voor de provinciegouverneurs, de burgemeesters, de schepenen, de voorzitters van de Openbare Centra voor maatschappelijk welzijn en de bedienaars van de eredienst.
  Deze inhouding wordt geheven :
  a) op het vakantiegeld toegekend aan de in het eerste lid bedoelde personeelsleden;
  b) op de Copernicuspremie toegekend aan sommige personeelsleden van de rijksbesturen bedoeld in het eerste lid;
  c) op de herstructureringspremie toegekend aan sommige militairen bedoeld in het eerste lid.
  § 2. (De opbrengst van de inhouding bedoeld in § 1, wordt toegewezen aan [1 Federale Pensioendienst]1 en is bestemd voor de financiering van de pensioenen ten laste van de Staatskas). <W 2006-01-12/45, art. 42, 1°, 069 ; Inwerkingtreding : 01-01-2006>
  [2 ...]2.
  [2 ...]2
  [2 ...]2
  ----------
  (1)<W 2016-03-18/03, art. 107, 115; Inwerkingtreding : 01-04-2016>
  (2)<W 2016-07-10/03, art. 37, 120; Inwerkingtreding : 01-01-2016>

Art. 39quinquies. [1 § 1. De erkende sociale secretariaten, zoals bedoeld in artikel 27 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, zijn een bijzondere bijdrage in 2012 verschuldigd aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.
   Deze bijdrage is procentueel en wordt berekend op de som van de aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid verschuldigde bijdragen voor het eerste kwartaal van 2012 door de bij het erkend sociaal secretariaat aangesloten werkgevers, die effectief door het erkend sociaal secretariaat zijn doorgestort aan de Rijksdienst, overeenkomstig de instructies van de Rijksdienst, in toepassing van artikel 48, § 1, 6° van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
   Het percentage van de bijzondere bijdrage bedraagt maximum 0.0325 %. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, dit percentage verminderen.
   De RSZ stelt een debetbericht op en verstuurt het aan de sociale secretariaten in de loop van het derde of vierde kwartaal.
   § 2. Deze bijzondere bijdrage is gelijkgesteld aan een sociale zekerheidsbijdrage, inzonderheid wat betreft de betalingstermijnen, de toepassing van de burgerlijke sancties en de strafsancties, het toezicht, de aanwijzing van de bevoegde rechter in geval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de instelling belast met de inning en de invordering van de bijdragen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2012-12-27/03, art. 2, 097; Inwerkingtreding : 01-01-2012; Opheffing : 31-12-2012>

Art.40. In afwachting dat de in deze wet bedoelde bijzondere wetten en besluiten zijn uitgevaardigd, worden de thans geldende wetten en besluiten betreffendede betrokken materies toegepast.

Art. 41.De bepalingen van deze wet treden in werking op de data die de Koning bepaalt.

(NOTA: inwerkingtreding van :    - art. 26, 35, 36 et 37 vastgesteld op 01-07-1981 door KB 1981-06-30/01, art. 1   - art. 22 et 29 vastgesteld op 11-08-1996, door W 1996-07-26/31, art. 5, § 2 en 20, § 2)