Details





Titel:

30 MAART 1982. - Koninklijk besluit nr 33 betreffende een inhouding op invaliditeitsuitkeringen [...]. <Opschrift gewijzigd door W1994-12-21/31, art. 68, 012; Inwerkingtreding : 5555-55-55> (NOTA : opgeheven door W2006-12-27/32, art. 146, 022; Inwerkingtreding : onbepaald ; zie W2007-04-27/35, art. 49, die de datum van inwerkingtreding verandert van 01-04-2007 naar onbepaald ) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-01-1984 en tekstbijwerking tot 29-12-2008)



Inhoudstafel:


Art. 1-5



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

Artikel 1. <W 2003-04-01/48, art. 18, 018; Inwerkingtreding : onbepaald > Een inhouding van 3,5 pct. wordt verricht :
  1° op de invaliditeitsuitkeringen verleend met toepassing van :
  a) de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;
  b) het koninklijk besluit van 24 oktober 1936 houdende wijziging en samenordening van de statuten der Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden onder Belgische vlag;
  2° op het brugpensioen verleend met toepassing van hoofdstuk III, afdeling 2, van de wet van 22 december 1977, betreffende de budgettaire voorstellen 1977-1978;
  3° op het conventioneel brugpensioen, met inbegrip van het halftijds brugpensioen, waarvan het eerste gedeelte geldt als werkloosheidsuitkering en waarvan de aanvullende vergoeding wordt betaald, hetzij door de werkgever, hetzij door het fonds voor bestaanszekerheid waaronder de werkgever ressorteert, hetzij door het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers;
  4° (op de sociale uitkering, verhoogd met de aanvullende vergoeding, in elke maand waarin de werkgever in toepassing van artikel 268, § 1, van de programmawet van 22 december 1989 of van artikel 141, § 1, van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen en hun uitvoeringsbesluiten, een bijzondere werkgeversbijdrage verschuldigd is. Onverminderd de in het derde lid voorziene mogelijkheid tot afwijking dient, voor de toepassing van dit besluit, deze aanvullende vergoeding te worden gelijkgesteld met de in 3° vermelde conventionele brugpensioenen;) <W 2004-12-27/30, art. 149, 019; Inwerkingtreding : 01-04-2006; wijzigende bepaling opgeheven bij W 2006-12-27/32, art. 146>
  5° op de werkloosheidsuitkering verhoogd met een aanvullende vergoeding verleend met toepassing van het koninklijk besluit van 19 september 1980, betreffende het recht op werkloosheidsuitkeringen en op aanvullende vergoedingen van ontslagen bejaarde grensarbeiders of die volledig werkloos zijn gesteld.
  (Deze inhouding mag niet tot gevolg hebben dat het bedrag van de vermelde sociale uitkeringen, die in de situaties bedoeld in het eerste lid, 3° tot 5°, worden verhoogd met de aanvullende vergoeding, wordt verminderd tot een bedrag lager dan 938,50 euro per maand, verhoogd met 191,94 euro voor de rechthebbenden met gezinslast.) <W 2005-12-23/30, art. 48, 021; Inwerkingtreding : 01-04-2006>
  De Koning bepaalt met betrekking tot de in het eerste lid, 4°, bedoelde vergoeding, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de specifieke regels en modaliteiten inzake de berekening en de inning van de in het eerste lid bedoelde inhouding. Hij kan eveneens, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, (de in het eerste lid bedoelde percentages wijzigen of de inhouding uitdrukken in een forfaitair bedrag), en, in afwijking van het vorige lid en onder de voorwaarden en volgens de nadere regels die Hij bepaalt in een vervangende niet-periodieke werknemersbijdrage voorzien, in te houden door de werkgever. <W 2004-12-27/30, art. 149, 019; Inwerkingtreding : 01-04-2006; wijzigende bepaling opgeheven bij W 2006-12-27/32, art. 146>
  Voor de uitkeringen bedoeld in het eerste lid, 1°, wordt de drempel bedoeld in het vorige lid per dag vastgesteld; daartoe worden de voormelde bedragen gedeeld door 26.
  De inhouding wordt verricht door de debiteur van de hogervermelde sociale voordelen bij elke betaling ervan; de debiteur is burgerlijk verantwoordelijk voor de inhouding.
  (Voor het conventioneel brugpensioen moet de debiteur van de aanvullende vergoeding, bedoeld in het eerste lid, 3°, de inhouding, berekend overeenkomstig de voorgaande leden, echter verrichten op de totaliteit van het conventioneel brugpensioen bij elke betaling ervan.
  Indien de aanvullende vergoeding door verscheidene debiteurs wordt betaald, moet degene die het belangrijkste gedeelte betaalt, de in het voorgaande lid bedoelde inhouding verrichten.
  De gegevens betreffende het eerste gedeelte van het conventioneel brugpensioen en betreffende de gezinslast, worden door de uitbetalingsinstellingen van de werkloosheidsuitkeringen medegedeeld aan de debiteurs die de inhouding moeten verrichten, overeenkomstig het zesde en het zevende lid. Deze debiteurs zijn burgerlijk verantwoordelijk voor deze inhouding.
  De inhoudingen verricht krachtens dit besluit mogen noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks, tot gevolg hebben dat de last van de debiteurs van het brugpensioen wordt verhoogd. Ieder met deze bepaling strijdig beding in een contract of overeenkomst is van rechtswege nietig.) <W 2005-12-23/30, art. 48, 021; Inwerkingtreding : 01-04-2006>
  (De bedragen vermeld in het tweede lid zijn gekoppeld aan de spilindex 103,14 geldend op 1 juni 1999 (basis 1996 = 100). Deze bedragen worden aangepast overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de Openbare Schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
  De verhoging of de vermindering wordt toegepast vanaf de dag bepaald in artikel 6, 3°, van voornoemde wet. De nieuwe bedragen worden bekomen door de basisbedragen te vermenigvuldigen met een multiplicator gelijk aan 1,0200n, waarbij n overeenstemt met de rang van de bereikte spilindex, zonder dat een intermediaire afronding geschiedt. De spilindex volgend op deze vermeld in het vorige lid wordt als rang 1 beschouwd. De multiplicator wordt uitgedrukt in eenheden, gevolgd door 4 cijfers. Het vijfde cijfer na de komma wordt weggelaten en leidt tot een verhoging met één eenheid van het vorige cijfer indien het ten minste 5 bereikt.
  Wanneer het overeenkomstig de vorige leden berekende bedrag een gedeelte van een cent bevat, wordt het tot de hogere of lagere cent afgerond naargelang het gedeelte al dan niet 0,5 bereikt.
  De overeenkomstig de vorige leden bekomen basisbedragen worden verhoogd door vermenigvuldiging met de coëfficiënten die werden vastgesteld door de Nationale Arbeidsraad met het oog op de herwaardering van het begrensde bruto maandloon en van de aanvullende vergoedingen. Voor het jaar 2005 geschiedt dit door vermenigvuldiging met 1,010 maal 1,012 maal 1,010 maal 1,014 maal 1,004 maal de coëfficiënt vastgesteld voor 2005. Op 1 januari van elk daaropvolgend jaar wordt deze reeks vervolledigd door vermenigvuldiging met de nieuwe coëfficiënt geldend voor de brugpensioenen die sinds ten minste één jaar zijn aangevangen.
  Wanneer het overeenkomstig het vorige lid berekende bedrag een gedeelte van een cent bevat, wordt het tot de hogere of lagere cent afgerond naargelang het gedeelte al dan niet 0,5 bereikt.
  In geval van halftijds brugpensioen worden de overeenkomstig de vorige leden bekomen bedragen gehalveerd en afgerond overeenkomstig het vorige lid.) <W 2004-12-27/30, art. 149, 019; Inwerkingtreding : 01-04-2006; wijzigende bepaling opgeheven bij W 2006-12-27/32, art. 146>
  (Indien de sociale uitkering bedoeld in het eerste lid, 4°, een uitkering is toegekend bij vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking in toepassing van artikel 103quater van de herstelwet van 22 januari 1985, worden de grensbedragen bedoeld in het tweede lid, na herwaardering en indexering, gehalveerd.
  Indien de sociale uitkering bedoeld in het eerste lid, 4°, een uitkering is toegekend bij loopbaanvermindering bedoeld in artikel 103quater van de herstelwet van 22 januari 1985, worden de grensbedragen bedoeld in het tweede lid, na herwaardering en indexering, vermenigvuldigd met 1/5.) <W 2005-12-23/30, art. 48, 021; Inwerkingtreding : 01-04-2006>

Art.2. De debiteur stort de opbrengst van de inhouding aan de Rijksdienst voor Werknemerspensioenen tijdens de maand volgend op die gedurende welke zij werd uitgevoerd. Elke debiteur die de inhouding niet tijdig stort is tevens een opslag en een verwijlintrest verschuldigd waarvan het bedrag en de toepassingsvoorwaarden door de Koning worden vastgesteld. De opslag mag evenwel niet meer bedragen dan 10 pct. van de verschuldigde inhouding.
  Iedere debiteur is verplicht zich bij de voormelde Rijksdienst te laten inschrijven en alle inlichtingen tot staving van de verschuldigde sommen te verstrekken.
  De Koning stelt de forfaitaire vergoeding vast die verschuldigd is bij niet naleving van de aan de debiteur opgelegde mededelingsplicht.
  De Koning wijst de ambtenaren aan die waken over de uitvoering van dit besluit.
  Hij bepaalt eveneens de andere uitvoeringsmodaliteiten.

Art.3. De schuldvorderingen van de voormelde Rijksdienst verjaren na (vijf jaar), te rekenen vanaf de datum van de betaling van het sociaal voordeel. De tegen de Rijksdienst ingestelde vorderingen tot terugvordering van onverschuldigde inhoudingen verjaren (drie jaar) na de datum waarop de inhouding werd overgemaakt. (Indien de terugvordering echter betrekking heeft op inhoudingen verricht op provisioneel toegekende invaliditeitsuitkeringen, loopt de verjaringstermijn slechts vanaf de datum waarop de verzekeringsinstelling in kennis werd gesteld dat een andere vergoeding wordt toegekend. Een ter post aangetekend schrijven volstaat om de verjaring te stuiten. (Voor de vorderingen die, met toepassing van de verjaringstermijn van vijf jaar, nog niet verjaard zijn op de datum van inwerkingtreding van artikel 41 van de wet van 3 juli 2005 houdende diverse bepalingen betreffende het sociaal overleg, maar die met toepassing van de nieuwe verjaringstermijn van drie jaar wel verjaard zijn, wordt de datum van verjaring vastgesteld op 1 januari 2009.)) <KBN52 1982-07-02/01, art. 2, 002> <W 1996-04-29/32, art. 83, 013; Inwerkingtreding : 01-07-1996> <W 2005-07-03/46, art. 41, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2009> <W 2008-12-22/32, art. 87, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
  Wanneer de invordering van de hem verschuldigde sommen al te onzeker of te bezwarend blijkt te zijn in verhouding tot het bedrag van de in te vorderen sommen, kan die Rijksdienst van de invordering van die bedragen door een gedwongen tenuitvoerlegging afzien binnen de perken van een reglement dat door zijn beheerscomité is vastgesteld en dat is goedgekeurd door de Minister die de pensioenen in zijn bevoegdheid heeft.
  (Voornoemde Rijksdienst kan, met betrekking tot de toepassing van dit besluit, dadingen afsluiten.) <W. 1985-01-22/30, art. 23, 003>

Art.4. Dit besluit treedt in werking op 1 april 1982.

Art. 5. (...), Onze Minister van Sociale Zaken en (Onze minister van Pensioenen) zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit. <W 1994-12-21/31, art. 68, 012; Inwerkingtreding : 5555-55-55>