Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

21 MAART 1997. - Koninklijk besluit tot invoering van werkgeversbijdragen en inhoudingen voor sommige oudere werklozen met toepassing van artikel 3, § 1, 4° van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese economische en monetaire Unie.



Inhoudstafel:

Afdeling 1. - Werkgeversbijdragen.
Art. 1-2
Afdeling 2. - Inhoudingen.
Art. 3-8



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1982000477  1989021219  1989021231  1991021311  1994021117  1994021468 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Afdeling 1. - Werkgeversbijdragen.
Artikel 1. § 1. Artikel 268, § 1, tweede lid van de wet van 22 december 1989 houdende sociale bepalingen wordt vervangen door een tweede en een derde lid luidend als volgt :
  " Wordt met het in het eerste lid bedoelde conventioneel brugpensioen gelijkgesteld, overeenkomstig de door de Koning in Ministerraad overlegd besluit vastgelegde voorwaarden en nadere regelen, de vergoeding, die in totaal tenminste 300.000 F bruto kan bedragen ongeacht of deze periodiek of niet-periodiek wordt betaald, die door de werkgever rechtstreeks of onrechtstreeks wordt toegekend aan de gewezen werknemer die werkloosheidsuitkeringen als volledig werkloze geniet en die op het ogenblik van de uitdiensttreding tenminste de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt, voor zover deze vergoeding door de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers niet als loon wordt beschouwd. Voor de vaststelling van het bedrag van deze vergoeding wordt rekening gehouden met het maximaal voordeel dat de werknemer zou kunnen ontvangen, zonder dat het vereist is dat de voorwaarden om dit maximaal voordeel te kunnen ontvangen, werkelijk worden vervuld.
  De Koning bepaalt met betrekking tot de in het vorige lid bedoelde vergoeding, bij in Ministerraad overlegd besluit, de specifieke regelen en modaliteiten inzake de berekening en de inning van de verschuldigde bijzondere werkgeversbijdrage bedoeld in het eerste lid.
  § 2. Artikel 268, § 2 van bovengenoemde wet van 22 december 1989 wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " § 2. De Koning kan onder de voorwaarden en volgens de nadere regelen die Hij bepaalt, het bedrag van de in § 1 bedoelde bijzondere bijdrage verminderen, een vrijstelling van bijdrage toekennen of een vervangende niet-periodieke bijdrage voorzien voor :
  1° de ondernemingen die door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid werden erkend als zijnde in moeilijkheden of in herstructurering in de zin van de wetgeving op het conventioneel brugpensioen, gedurende de periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden of in herstructurering;
  2° de " niet-commerciële sector " beperkt tot de hierna vermelde erkende of gesubsidieerde instellingen en diensten voor zover ze zonder winstoogmerk werken :
  - de ziekenhuizen;
  - de psychiatrische verzorgingsinstellingen;
  - de rust- en verzorgingsinstellingen;
  - de polyklinieken;
  - de rustoorden;
  - de diensten voor gezins- en bejaardenhulp;
  - de instellingen en diensten voor gehandicapte personen ten laste van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten;
  - de beschutte werkplaatsen, de revalidatiecentra, de centra voor gespecialiseerde beroepsoriëntatie van minder-validen en de centra voor beroepsopleiding van minder-validen die afhangen van het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van personen met een handicap of " l'Agence wallonne pour l'intégration des personnes handicapées, le Fonds bruxellois francophone pour l'intégration sociale et professionnelle des handicapés, l'Office de la Communauté germanophone pour les personnes handicapées ainsi que pour l'assistance sociale spéciale ";
  - de instellingen of diensten voor minderjarigen waarop de wettelijke of decretale bepalingen betreffende de jeugdbescherming van toepassing zijn;
  - de diensten voor geestelijke gezondheidszorg;
  - de diensten voor thuisverpleging en thuisverzorging;
  - de door de Koning aangewezen instellingen en diensten die bijstand verlenen aan personen, zoals omschreven in artikel 5, § 1, II, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
  § 3. Artikel 268, § 3 van bovengenoemde wet van 22 december 1989 wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " § 3. De Koning kan, bij in Ministerraad overlegd besluit en na advies van de Nationale Arbeidsraad de bedragen van de in § 1 bedoelde bijzondere bijdrage en vergoeding wijzigen. "

Art.2. § 1. Artikel 141, § 2 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " § 2. De Koning kan onder de voorwaarden en nadere regelen die Hij bepaalt, het bedrag van de in § 1 bedoelde bijzondere bijdrage verminderen, een vrijstelling van bijdrage toekennen of een vervangende niet-periodieke bijdrage voorzien voor :
  1° de ondernemingen die door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid werden erkend als zijnde in moeilijkheden in de zin van de wetgeving op het conventioneel brugpensioen, gedurende de periode van erkenning als onderneming in moeilijkheden;
  2° de " niet-commerciële sector " beperkt tot de hierna vermelde erkende of gesubsidieerde instellingen en diensten voor zover ze zonder winstoogmerk werken :
  - de ziekenhuizen;
  - de psychiatrische verzorgingsinstellingen;
  - de rust- en verzorgingsinstellingen;
  - de polyklinieken;
  - de rustoorden;
  - de diensten voor gezins- en bejaardenhulp;
  - de instellingen en diensten voor gehandicapte personen ten laste van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten ;
  - de beschutte werkplaatsen, de revalidatiecentra, de centra voor gespecialiseerde beroepsoriëntatie van minder-validen en de centra voor beroepsopleiding van minder-validen die afhangen van het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van personen met een handicap of " l'Agence Wallonne pour l'intégration des personnes handicapées, le Fonds bruxellois francophone pour l'intégration sociale et professionnelle des handicapés, l'Office de la Communauté germanophone pour les personnes handicapées ainsi que pour l'assistance sociale spéciale ";
  - de instellingen of diensten voor minderjarigen waarop de wettelijke of decretale bepalingen betreffende de jeugdbescherming van toepassing zijn;
  - de diensten voor geestelijke gezondheidszorg;
  - de diensten voor thuisverpleging en thuisverzorging;
  - de door de Koning aangewezen instellingen en diensten die bijstand verlenen aan personen, zoals omschreven in artikel 5, § 1, II, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
  § 2. Artikel 141, § 4 van bovengenoemde wet van 29 december 1990 wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " § 4. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit en na advies van de Nationale Arbeidsraad de bedragen van de in § 1 bedoelde bijzondere bijdrage en vergoeding wijzigen. ".
  § 3. Artikel 143 van bovengenoemde wet van 29 december 1990 wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Wordt met het in artikel 141, § 1 bedoelde conventioneel brugpensioen gelijkgesteld, overeenkomstig de door de Koning in Ministerraad overlegd besluit vastgelegde voorwaarden en nadere regelen, de vergoeding, die in totaal tenminste F 300 000 bruto kan bedragen ongeacht of deze periodiek of niet-periodiek wordt betaald, die door de werkgever rechtstreeks of onrechtstreeks wordt toegekend aan de gewezen werknemer die werkloosheidsuitkeringen als volledig werkloze geniet en die op het ogenblik van de uitdiensttreding tenminste de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt, voor zover deze vergoeding door de Wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers niet als loon wordt beschouwd. Voor de vaststelling van het bedrag van deze vergoeding wordt rekening gehouden met het maximaal voordeel dat de werknemer zou kunnen ontvangen, zonder dat het vereist is dat de voorwaarden om dit maximaal voordeel te kunnen ontvangen, werkelijk worden vervuld.
  De Koning bepaalt met betrekking tot de in het vorige lid bedoelde vergoeding, bij in Ministerraad overlegd besluit, de specifieke regelen en modaliteiten inzake de berekening en de inning van de verschuldigde bijzondere werkgeversbijdrage bedoeld in artikel 141 § 1.

Afdeling 2. - Inhoudingen.
Art.3. § 1. In artikel 1, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 33 van 30 maart 1982 betreffende een inhouding op invaliditeitsuitkeringen en brugpensioenen wordt een nieuw 4° ingevoegd :
  " 4° op de werkloosheidsuitkering verhoogd met de vergoeding, die in totaal tenminste 300.000 F bruto kan bedragen ongeacht of deze periodiek of niet-periodiek wordt betaald, die door de werkgever rechtstreeks of onrechtstreeks wordt toegekend aan de gewezen werknemer die werkloosheidsuitkeringen als volledig werkloze geniet en die op het ogenblik van de uitdiensttreding tenminste de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt, voor zover deze vergoeding door de Wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers niet als loon wordt beschouwd. Voor de vaststelling van het bedrag van deze vergoeding wordt rekening gehouden met het maximaal voordeel dat de werknemer zou kunnen ontvangen, zonder dat het vereist is dat de voorwaarden om dit maximaal voordeel te kunnen ontvangen, werkelijk worden vervuld.
  Onverminderd de in het derde lid voorziene mogelijkheid tot afwijking dient, voor de toepassing van dit besluit, deze vergoeding te worden gelijkgesteld met de in 3° vermelde conventionele brugpensioenen. "
  § 2. In artikel 1 van het bovengenoemd koninklijk besluit nr. 33 van 30 maart 1982 wordt tussen het tweede en het derde lid een nieuw lid ingevoegd :
  " De Koning bepaalt met betrekking tot de in het eerste lid, 4° bedoelde vergoeding bij in Ministerraad overlegd besluit de specifieke regelen en modaliteiten inzake de berekening en de inning van de in het eerste lid bedoelde inhouding. Hij kan eveneens in afwijking van het vorige lid en onder de voorwaarden en volgens de nadere regelen die Hij bepaalt, een vervangende niet-periodieke werknemersbijdrage voorzien, in te houden door de werkgever. "
  § 3. Artikel 163 van de programmawet van 30 december 1988 wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " De Koning kan, bij in Ministerraad overlegd besluit en na advies van het Beheerscomité van de rijksdienst voor Pensioenen of van de Nationale Arbeidsraad, de bedragen verhogen die voorzien zijn in artikel 1, eerste lid, 4° en tweede lid van het koninklijk besluit nr. 33 van 30 maart 1982 betreffende de inhouding op invaliditeitsuitkeringen en de brugpensioenen, zoals gewijzigd bij koninklijk besluit nr. 52 van 2 juli 1982 en bij de wet van 30 maart 1994. ".

Art.4. § 1. Artikel 50, § 1, eerste lid van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen wordt aangevuld met de volgende bepaling :
  " 3° 3 % op de werkloosheidsuitkering verhoogd met de vergoeding, die in totaal tenminste 300.000 F bruto kan bedragen ongeacht of deze periodiek of niet-periodiek wordt betaald, die door de werkgever rechtstreeks of onrechtstreeks wordt toegekend aan de gewezen werknemer die werkloosheidsuitkeringen als volledig werkloze geniet en die op het ogenblik van de uitdiensttreding tenminste de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt, voor zover deze vergoeding door de Wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers niet als loon wordt beschouwd. Voor de vaststelling van het bedrag van deze vergoeding wordt rekening gehouden met het maximaal voordeel dat de werknemer zou kunnen ontvangen, zonder dat het vereist is dat de voorwaarden om dit maximaal voordeel te kunnen ontvangen, werkelijk worden vervuld.
  § 2. In artikel 50, § 1 van bovengenoemde wet van 30 maart 1994 wordt tussen het tweede en het derde lid een nieuw lid ingevoegd :
  " De Koning bepaalt met betrekking tot de in het eerste lid, 3° bedoelde vergoeding bij in Ministerraad overlegd besluit de specifieke regelen en modaliteiten inzake de berekening en de inning van de in het eerste lid bedoelde inhouding. Hij kan eveneens in afwijking van het vorige lid en onder de voorwaarden en volgens de nadere regelen die Hij bepaalt, een vervangende niet-periodieke werknemersbijdrage voorzien, in te houden door de werkgever. Deze vervangende bijdrage wordt gelijkgesteld met een sociale zekerheidsbijdrage, inzonderheid wat betreft de aangifte met verantwoording van de bijdrage, de betalingstermijn, de toepassing van de burgerlijke sancties en van de strafbepalingen, het toezicht, de aanwijzing van de bevoegde rechter in geval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de instelling belast met de inning en de invordering van de bijdragen. De opbrengst van deze bijdrage wordt door de Rijksdienst voor sociale zekerheid overgemaakt op een speciale rekening van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening. "
  § 3. Artikel 50, § 1, derde lid van bovengenoemde wet van 30 maart 1994, dat ingevolge de wijziging vermeld in § 2 het vierde lid wordt, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " De inhouding wordt berekend op het totale bedrag van de uitkeringen en vergoedingen bedoeld in het eerste lid, 1°, 2° of 3°.
  Onverminderd de in het vorige lid voorziene mogelijkheid tot afwijking door de Koning, wordt de inhouding door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening verricht op het bedrag van de werkloosheidsuitkering. "
  § 4. Artikel 50, § 3 van bovengenoemde wet van 30 maart 1994 wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " § 3. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit en na advies van het beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening of van de Nationale Arbeidsraad, de bedragen verhogen die voorzien zijn in § 1, eerste lid, 3° en tweede lid. "

Art.5. § 1. Artikel 67, § 1, eerste lid van de wet van 21 december 1994 houdende sociale bepalingen wordt aangevuld met de volgende bepaling :
  " 3° 6,5 % op de werkloosheidsuitkering verhoogd met de vergoeding, die in totaal tenminste 300.000 F bruto kan bedragen ongeacht of deze periodiek of niet-periodiek wordt betaald, die door de werkgever rechtstreeks of onrechtstreeks wordt toegekend aan de gewezen werknemer die werkloosheidsuitkeringen als volledig werkloze geniet en die op het ogenblik van de uitdiensttreding tenminste de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt, voor zover deze vergoeding door de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers niet als loon wordt beschouwd. Voor de vaststelling van het bedrag van deze vergoeding wordt rekening gehouden met het maximaal voordeel dat de werknemer zou kunnen ontvangen, zonder dat het vereist is dat de voorwaarden om dit maximaal voordeel te kunnen ontvangen, werkelijk worden vervuld.".
  § 2. In artikel 67, § 1 van bovengenoemde wet van 21 december 1994 wordt tussen het tweede en het derde lid een nieuw lid ingevoegd :
  " De Koning bepaalt met betrekking tot de in het eerste lid, 3° bij in Ministerraad overlegd besluit bedoelde vergoeding de specifieke regelen en modaliteiten inzake de berekening en de inning van de in het eerste lid bedoelde inhouding. Hij kan eveneens in afwijking van het vorige lid en onder de voorwaarden en volgens de nadere regelen die Hij bepaalt, een vervangende niet-periodieke werknemersbijdrage voorzien. "
  § 3. Artikel 67, § 1, derde lid van bovengenoemde wet van 21 december 1994, dat ingevolge de wijziging vermeld in § 2 het vierde lid wordt, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " De inhouding wordt berekend op het totale bedrag van de uitkeringen en vergoedingen bedoeld in het eerste lid, 1°, 2° of 3°. ".
  § 4. Artikel 67 § 3 van bovengenoemde wet van 21 december 1994 wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " § 3. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, en na advies van het beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening of van de Rijksdienst voor pensioenen of van de Nationale Arbeidsraad, de bedragen verhogen die bepaald zijn in § 1, eerste lid, 3° en tweede lid. "

Art.6. Onder de in dit besluit bepaalde voorwaarden zijn de werkgeversbijdragen en inhoudingen verschuldigd voor de uitdiensttredingen na 31 maart 1997 voor zover de werknemer, indien de arbeidsovereenkomst beëindigd wordt door opzegging door de werkgever, in kennis werd gesteld van zijn ontslag na 28 februari 1997.

Art.7. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 april 1997.

Art. 8. Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.
  Gegeven te Brussel, 21 maart 1997.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
  Mevr. M. SMET