2 JANUARI 2001. - Programmawet. (Deze tekst vervangt degenen verschenen in het B.St. 03.01.2001, p. 81-130; Erratum, B.St. 13.01.2001, p. 949-972) (soms aangeduid als : Wet houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 03-01-2001 en tekstbijwerking tot 29-12-2017)
TITEL I. - Algemene bepaling.
Art. 1
TITEL II. - Telecommunicatie, Overheidsbedrijven en Participaties.
HOOFDSTUK I. - Wijziging van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven.
Art. 2-11
HOOFDSTUK II. - Nationale Loterij.
Art. 12-13
TITEL III. - Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu.
HOOFDSTUK I. - Invoering van een premiestelsel om de ombouw van wagens naar een LPG-installatie te promoten.
Art. 14
HOOFDSTUK II. - Farmaceutische Inspectie.
Art. 15-17
TITEL IV. - Mobiliteit en Vervoer.
Art. 18-20
TITEL V. - Economische Zaken.
Algemene socio-economische enquête 2001.
Art. 21-23
TITEL VI. - Sociale Zaken en Financiën.
Wijzigingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare Schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
Art. 24-25
TITEL VII. - Ambtenarenzaken en Financiën.
Wijziging van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.
Art. 26
TITEL VIII. - Defensie.
Overdracht van sommige personeelsleden van het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie aan het Ministerie van Landsverdediging.
Art. 27-28
TITEL IX. - Werkgelegenheid.
HOOFDSTUK I. - Voordeelbanenplan.
Art. 29
HOOFDSTUK II. - Plus-één-, plus-twee-, plus-drie-plan.
Art. 30-35
HOOFDSTUK III. - Interdepartementaal Begrotingsfonds.
Art. 36
HOOFDSTUK IV. - Plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen.
Art. 37-38
HOOFDSTUK V. - Wijziging van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid.
Art. 39-46
HOOFDSTUK VI. - Wijziging van de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen.
Art. 47
HOOFDSTUK VII. - Wijziging van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen.
Art. 48
TITEL X. - Sociale Zaken en Pensioenen.
HOOFDSTUK I. - Geneeskundige verzorging en uitkeringen.
Afdeling I. - Wijzigingen van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.
Art. 49-55
Afdeling II. - Wijziging van de programmawet van 24 december 1993.
Art. 56
HOOFDSTUK II. - Uitvoering sociale akkoorden.
Art. 57-59
HOOFDSTUK IIbis. - <Ingevoegd bij W 2002-12-24/31, art. 246; Inwerkingtreding : 10-01-2003> Tegemoetkoming in de vakbondspremie.
Art. 59bis, 59ter
HOOFDSTUK IIter. [1 - Initiatieven voor de bevordering van de aantrekkelijkheid van de gezondheidszorgberoepen]1
Art. 59quater
HOOFDSTUK IIquater. [1 Tegemoetkoming voor de meest representatieve federale werkgeversorganisatie van de niet-commerciële sector]1
Art. 59quinquies, 59sexies
HOOFDSTUK IIquinquies. [1 Tegemoetkoming voor het Instituut Functieclassificatie]1
Art. 59septies, 59octies
HOOFDSTUK III. - De ziekenhuizen.
Art. 60-61
HOOFDSTUK IV. - Kruispuntbank.
Art. 62
HOOFDSTUK V. - Openbare instellingen van sociale zekerheid.
Art. 63
HOOFDSTUK VI. - Wijziging van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van mijnwerkers en er mee gelijkgestelden.
Art. 64
HOOFDSTUK VII. - Alternatieve financiering.
Art. 65-67
HOOFDSTUK VIIbis. - Alternatieve financiering van de geneeskundige verzorging. <Ingevoegd bij W 2003-12-22/42, art. 258; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
Art. 67bis, 67ter, 67quater, 67quinquies
HOOFDSTUK VIII. - Pensioenen.
Art. 68
TITEL XI. - Maatschappelijke Integratie.
HOOFDSTUK I. - Wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Art. 69
HOOFDSTUK II. - Wijziging van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
Art. 70-72
HOOFDSTUK III. - Wijziging van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
Art. 73
HOOFDSTUK IV. - Opeisingsrecht.
Art. 74
TITEL XII. - Financiën.
Art. 75-76
TITEL XIII. - Internationale samenwerking.
Wijzigingen van de wet van 25 mei 1999 betreffende de Belgische internationale samenwerking.
Art. 77-80
TITEL XIV. - Landbouw.
Art. 81
TITEL XV. - Inwerkingtreding.
Art. 82
1937062750 1944122850 1945011001 1962070402 1964032508 1965040210 1967111040 1971080201 1976070810 1977030101 1980121550 1982000434 1984021127 1987800433 1989021219 1990022014 1991003014 1991003413 1991021064 1993021426 1994021117 1994021468 1995014080 1997012147 1997014079 1997014245 1997022273 1998014160 1999012205 1999015128 1999021582 2000003530 2000012029 2000014169
2001003651 2001012555 2001022169 2002012640 2002013450 2002022766 2002022825 2002023015 2003012177 2003022388 2003022692 2003201069 2004022842 2004022885 2004200701 2005022064 2005022735 2005022736 2005200933 2006022000 2006022001 2006022002 2006022075 2006022076 2006022077 2006022078 2006022079 2006022093 2006022723 2006022724 2006022759 2006022760 2006022989 2006023023 2006023024 2006023025 2006023136 2006023142 2006023307 2006023308 2007022133 2007022576 2007022707 2007022708 2007022709 2007022710 2007022756 2007022758 2007022799 2007022801 2007022982 2007023291 2007023575 2007023581 2008022012 2008022397 2008022398 2008022399 2008022401 2008022402 2008022403 2008022404 2008022405 2008022408 2008022410 2008022418 2008022419 2008022420 2008022430 2008022509 2008022511 2008022577 2009022237 2009022238 2009022239 2009202677 2009203255 2009203256 2009203257 2009203258 2009204507 2009204519 2009204526 2009204527 2009205789 2009205790 2009205791 2009205792 2009205793 2009205794 2009205795 2009205796 2009205797 2009205798 2009205799 2009205819 2009205820 2010022296 2010022302 2010022303 2010022304 2010024224 2010201250 2010201259 2010201931 2011022227 2011022248 2011022431 2011022432 2011022433 2011022434 2011022435 2011024379 2011201726 2011201727 2011204235 2011204247 2011204248 2011204249 2011204250 2011204251 2011204261 2011204262 2011204263 2011204264 2011204265 2011204266 2011204267 2011204268 2011204290 2012002041 2012022043 2012022053 2012022054 2012022091 2012022183 2012022184 2012022185 2012022186 2012022187 2012022188 2012022189 2012022313 2012022314 2012022315 2012022316 2012022445 2012202181 2012202184 2012202185 2012202186 2012202548 2012203224 2012205129 2013022408 2013022489 2013022490 2013022491 2013022492 2013022493 2013022494 2013022511 2013022572 2013203639 2013203653 2013203654 2013203656 2013203657 2013203658 2013203661 2013205249 2013205250 2013205251 2013205252 2013205254 2013205329 2013206660 2014022162 2014022200 2014022201 2014022319 2014022375 2014022376 2014022377 2014022378 2014022379 2014022510 2014201217 2014202718 2014202719 2014202720 2014202721 2014202738 2014202739 2014202741 2014202742 2014202747 2014202748 2014202749 2014202750 2014202751 2014202752 2014202846 2014202934 2015022304 2015022306 2015031540 2015201921 2015203899 2015203900 2015203901 2015204617 2015204618 2015204619 2015204620 2015204698 2015205476 2016009663 2016022078 2016022368 2016022369 2016035062 2016036205 2016200172 2016200415 2016203282 2016203283 2016203284 2016203447 2016203448 2016203449 2016203451 2016203453 2017010840 2017011548 2017013186 2017013187 2017030942 2017201668 2017202666 2017203268 2017203692 2018012118 2018013115 2018013117 2018013206 2018030903 2018031543 2018032119 2019042157 2019042158 2019202679 2020020264 2020041485 2020041774 2020041775 2020205607 2021030951 2021033764 2021034345 2021040345 2021041404 2021042678 2021042679 2021200282 2022015575 2022030022 2022030752 2022031676 2022032736 2022032876 2022034540 2022040520 2022042082 2022043094 2022206285 2023015202 2023045655 2023047490 2023048068 2023048141 2024000478 2024006012
TITEL I. - Algemene bepaling.
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
TITEL II. - Telecommunicatie, Overheidsbedrijven en Participaties.
HOOFDSTUK I. - Wijziging van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven.
Art.2. Artikel 68 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, gewijzigd bij de wet van 20 december 1995, het koninklijk besluit van 28 oktober 1996, de wet van 19 december 1997, de koninklijke besluiten van 4 maart en 21 december 1999 en de wet van 3 juli 2000, wordt aangevuld als volgt :
" 32° nationale roaming : de mogelijkheid voor een operator om zijn klanten in staat te stellen in hetzelfde land toegang te krijgen tot de diensten die verstrekt worden door een andere operator van een mobiel radiocommunicatienetwerk;
33° antenne : inrichting bestemd voor de uitstraling en het opvangen van elektromagnetische golven;
34° basisstation : geheel van antennes, kabels en elektronische zend- en ontvangapparatuur bestemd voor de radio-elektrische dekking van een gegeven geografische zone;
35° steun : structuur waarop antennes van basisstations kunnen worden geplaatst;
36° antennesite : geheel van constructies dat ten minste een steun, een antenne en lokalen omvat voor de elektrische en elektronische apparatuur, dat de installatie en de exploitatie van een of meer basisstations mogelijk maakt;
37° radionetwerk : geheel van de basisstations van een gegeven operator;
38° inrichtingskosten van de gegevensbank van antennesites: de kosten om een databank van antennesites op te zetten of uit te breiden;
39° periodieke kosten van de databank van antennesites : de jaarlijkse kosten voor exploitatie en onderhoud van deze databank. ".
Art.3. In artikel 79ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 19 december 1997 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 maart 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in de paragrafen 1 en 2, worden, tussen de woorden " bijzondere toegang " en " en gedeeld gebruik ", de woorden " , ontbundelde toegang tot het aansluitnet " ingevoegd;
2° paragraaf 2 wordt aangevuld als volgt :
" Wanneer de Kamer oordeelt over de verlenging van de onderhandelingstermijn vermeld in artikel 108bis neemt zij een beslissing binnen de tien werkdagen na het indienen van het verzoek. Deze verlenging mag niet meer bedragen dan vier maanden te rekenen vanaf de beslissing van de Kamer. ".
Art.4. Artikel 83 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 19 december 1997, wordt aangevuld met een § 3, luidend :
" § 3. Indien een andere operator via een volledig ontbundelde toegang de exclusiviteit bezit van de lijn die een gebruiker toegang geeft tot het vaste openbare telecommunicatienetwerk, wordt de aanbieder van de universele dienst geacht aan de verplichtingen ten aanzien van deze gebruiker, waartoe hij is gehouden op grond van de artikelen 83 tot 86 en in bijlage 1 van de onderhavige wet, te hebben voldaan. ".
Art.5. In artikel 89 van dezelfde wet, wordt een § 5 toegevoegd, luidend als volgt :
§ 5. De Koning bepaalt welke operatoren nationale roaming moeten aanbieden en welke operatoren recht hebben op nationale roaming.
De Koning bepaalt de draagwijdte van de nationale roaming en de voorwaarden waaronder deze moet worden aangeboden, en onder meer :
a) de vereiste minimum ontplooiing van het eigen netwerk van de operator die recht heeft op nationale roaming;
b) de diensten waarop de overeenkomst van nationale roaming betrekking heeft;
c) de geografische gebieden waarop de overeenkomst van nationale roaming betrekking heeft;
d) de duur van de overeenkomst van nationale roaming;
e) de omstandigheden die geheel of gedeeltelijk een einde maken aan de overeenkomst van nationale roaming.
De voorwaarden van nationale roaming moeten redelijk, niet-discriminerend en proportioneel zijn, in het bijzonder betreffende de aard, de kwaliteit en de tarifering van de aangeboden diensten en de toegang tot het netwerk.
De Koning bepaalt de omstandigheden waarin een operator die nationale roaming moet aanbieden of een operator die recht heeft op nationale roaming zich tot het Instituut kan wenden opdat het maatregelen neemt om het geschil met betrekking tot de totstandkoming of de wijziging van een overeenkomst van nationale roaming te beslechten.
Indien een geschil aanhangig is gemaakt bij het Instituut, kan het Instituut onder meer de volgende maatregelen opleggen :
a) een tijdslimiet stellen voor het afronden van de onderhandelingen over de overeenkomst van nationale roaming of de wijziging ervan, en maatregelen bepalen die genomen zullen worden ingeval een akkoord niet zou zijn bereikt binnen deze tijdslimiet;
b) bepalen welke elementen opgenomen dienen te worden in de overeenkomst van nationale roaming;
c) specifieke verbintenissen bepalen die door één of meerdere van de partijen bij de overeenkomst van nationale roaming dienen gerespecteerd te worden, zoals onder meer het aanbieden van nationale roaming aan een tarief berekend volgens een methode die de Koning bepaalt.
Bij het uitoefenen van zijn bevoegdheid, houdt het Instituut onder meer rekening met :
a) de belangen van de gebruiker;
b) de dekking van minder dichtbevolkte gebieden;
c) aan de partijen opgelegde reglementaire verplichtingen of beperkingen;
d) de wenselijkheid het aanbod van innovatieve oplossingen te stimuleren en de gebruikers een breed scala van communicatiediensten aan te bieden;
e) de noodzaak de integriteit van het openbaar telecommunicatienetwerk en de interoperabiliteit van diensten in stand te houden;
f) de aard van het verzoek in verhouding tot de middelen die beschikbaar zijn om aan het verzoek te voldoen;
g) de noodzaak voor de operator die nationale roaming dient aan te bieden om de kwaliteit van zijn diensten te behouden en de noodzaak om van de operator die recht heeft op nationale roaming accurate en tijdige informatie te bekomen teneinde de organisatie van het netwerk te vergemakkelijken;
h) de relatieve marktposities van de partijen;
i) het algemeen belang, en;
j) de bevordering van de mededinging. ".
Art.6. In dezelfde wet, wordt een artikel 92quinquies ingevoegd, luidende :
" Art. 92quinquies. § 1. Dit artikel is van toepassing op de operatoren bedoeld in de artikelen 89 en 92bis.
§ 2. De operator stelt alles in het werk om, in de mate van het mogelijke, zijn antennes op reeds bestaande steunen te bevestigen, zoals daken van gebouwen, pylonen, gevels, zonder dat deze lijst beperkend is.
§ 3. Indien ten minste de steun van een antennesite eigendom is van één of meer operatoren, antwoordt hij of antwoorden zij gunstig op elk redelijk verzoek vanwege andere operatoren om hen ertoe in staat te stellen hun eigen antennes te bevestigen op de bestaande steun.
Deze verplichting tot gedeeld gebruik strekt zich uit over de installatie in de belendende lokalen, indien deze laatste eigendom van één of meer operatoren zijn, van elektronische of elektrische uitrustingen van het basisstation, voor zover het betrokken gebouw de mogelijkheid biedt om de uitrustingen van verschillende operatoren in afzonderlijke lokalen te installeren.
De betrokken operatoren onderhandelen te goeder trouw over een overeenkomst inzake gedeeld gebruik, waarvan de bepalingen redelijk, proportioneel en niet-discriminerend moeten zijn. Bovendien mag de vergoeding voor het gedeeld gebruik enkel gebaseerd zijn op de globale kosten bestaande uit de werkelijke directe verwervingskosten van het terrein, de werkelijke bouw- en onderhoudskosten, vermeerderd met een percentage dat gelijk is aan de gewogen gemiddelde kapitaalkosten van de operator die gedeeld gebruik verleent, zoals deze door hem aan het Instituut wordt voorgesteld en door het Instituut wordt vastgesteld.
Indien gelijktijdig of later meerdere operatoren verzoeken om gedeeld gebruik, worden de globale kosten gelijk verdeeld over al de operatoren die gedeeld gebruik maken.
Operatoren kunnen het gedeeld gebruik van een antennesite maar weigeren op grond van technische redenen welke behoorlijk gerechtvaardigd worden, en die als dusdanig op hun verzoek door de Kamer worden erkend.
Indien de plaatsing van de extra antennes aanzienlijke verstevigingswerken aan de bestaande structuur vereist, hebben operatoren, eigenaars van de site, het recht de bewezen investeringen in de meerkosten te laten betalen door de operatoren die gedeeld gebruik wensen, op basis van een overeenkomst waarvan de bepalingen redelijk, proportioneel en niet-discriminerend moeten zijn.
De bepalingen van deze paragraaf gelden tevens voor antennesites waarvan de steun eigendom is van een natuurlijke of rechtspersoon die direct of indirect met een operator is verbonden, of die ten behoeve van een operator door een derde worden beheerd.
Onder " direct of indirect verbonden natuurlijke of rechtspersoon ", wordt voor de toepassing van deze paragraaf verstaan elke natuurlijke of rechtspersoon waarop de operator rechtstreeks of onrechtstreeks een overheersende invloed kan uitoefenen, of elke natuurlijke of rechtspersoon die een overheersende invloed kan uitoefenen op de operator of die, zoals de operator, onderworpen is aan de overheersende invloed van een andere natuurlijke of rechtspersoon omwille van eigendom, financiële deelneming of op haar van toepassing zijnde voorschriften.
De overheersende invloed wordt ten aanzien van een rechtspersoon inzonderheid vermoed wanneer een natuurlijke of rechtspersoon, rechtstreeks of onrechtstreeks, ten opzichte van een andere rechtspersoon :
a) de meerderheid van het geplaatste kapitaal van de rechtspersoon bezit, of;
b) beschikt over de meerderheid van de stemmen die verbonden zijn met de door de rechtspersoon uitgegeven aandelen, of;
c) meer dan de helft van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van de rechtspersoon kan aanwijzen.
§ 4. Indien een antennesite geheel of gedeeltelijk eigendom is van een derde, verzetten de operatoren die deze site exploiteren of deze gedeeld gebruiken, zich op generlei wijze tegen het afsluiten van een akkoord tussen die derde en een of meer andere operatoren, waardoor aan deze laatsten de mogelijkheid wordt geboden de betreffende site gedeeld te gebruiken.
In de contracten die operatoren afsluiten met de in het eerste lid bedoelde derden, nemen zij geen beding op dat tot gevolg zou hebben het gedeeld gebruik van de betreffende site aan een of meerdere andere operatoren te verbieden of te bemoeilijken, met inbegrip van elk beding dat er op gericht is een wederkerigheidsvoorwaarde, in welke vorm ook, op te leggen.
Ten aanzien van overeenkomsten die voor de datum van inwerkingtreding van dit artikel gesloten zijn en die een dergelijk beding zouden bevatten, onderhandelen de betrokken operatoren onverwijld over een wijziging van de overeenkomst, om het betreffende beding op te heffen binnen een maximumtermijn van drie maanden na de datum van inwerkingtreding van dit artikel. Na die uiterste datum vervalt elk beding dat in strijd is met de bepalingen van dit artikel.
§ 5. Elke operator is ertoe gehouden om minstens één maand voor hij bij de bevoegde overheid een aanvraag voor een stedebouwkundige vergunning indient voor een bepaalde antennesite of voor een deel van een site, van deze intentie kennis te geven aan de overige operatoren.
De overige operatoren maken binnen de maand na de kennisgeving aan de eerst bedoelde operator hun verzoek over om de betreffende antennesite of het deel van de site gedeeld te gebruiken.
In voorkomend geval is de eerst bedoelde operator ertoe gehouden om voorafgaandelijk aan het indienen van de bedoelde stedebouwkundige aanvraag over de technische en financiële voorwaarden van het gedeeld gebruik van betreffende antennesite met de overige operatoren te goeder trouw te onderhandelen en een overeenkomst te sluiten volgens de beginselen vastgesteld in § 3, derde lid.
Na het sluiten van deze overeenkomst dienen de betrokken operatoren bij de bevoegde overheid samen een aanvraag voor een stedebouwkundige vergunning in.
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, nemen de operatoren de nodige maatregelen om de stabiliteit en de hoogte van de pyloon van de antennesites die zij bouwen, laten bouwen of wijzigen, geschikt te maken voor gedeeld gebruik met andere operatoren.
Behoudens wanneer zulks om door de Kamer aanvaarde technische redenen onmogelijk zou zijn, nemen de operatoren de nodige maatregelen voor gedeeld gebruik van de site door al de operatoren die erom hebben verzocht.
De verplichtingen van deze paragraaf gelden tevens voor reeds ingediende aanvragen tot stedebouwkundige vergunningen; operatoren passen in voorkomend geval hun aanvragen aan, binnen een termijn van drie maanden na de inwerkingtreding van dit artikel.
§ 6. Om het gedeeld gebruik van de antennesites te vergemakkelijken wordt een databank van antennesites gecreëerd die alle relevante informatie zal bevatten om de evaluatie van sites, met het oog op het gedeeld gebruik ervan, te vergemakkelijken. Aanvragen en plannen voor nieuwe sites, zullen ook op geëigende wijze in de databank opgenomen worden.
Medewerking door de operatoren aan de uitbouw en het gebruik van de databank van antennesites is verplicht.
De Koning kan de bestuursvorm en de wijze van beheer van de databank van antennesites vastleggen.
De beheerder van de databank van antennesites bezorgt aan elke operator en aan het Instituut een volledige lijst van al de bestaande en geplande antennesites binnen de drie maanden na de aanvang van de werkzaamheden van de databank. Op de eerste werkdag van elke maand bezorgt elke operator aan de beheerder van de databank van de antennesites en aan het Instituut een volledige en geactualiseerde lijst van al zijn bestaande en geplande antennesites. De beheerder van de databank zal de operatoren maandelijks inlichten over wijzigingen aan de bestaande en geplande antennesites.
Die lijst wordt voorgelegd in elektronische vorm en volgens een formaat dat door het Instituut wordt vastgesteld, en bevat voor elke antennesite de volgende gegevens :
- het postadres;
- de geografische coördinaten van de steun volgens het Lambertsysteem;
- de maximale bruikbare hoogte en windbelasting van de steun;
- de staat van vordering van de site : site aangelegd, stedebouwkundige vergunning verkregen, stedebouwkundige vergunning aangevraagd, voorlopige site.
De beheerder van de databank van antennesites bezorgt op de eerste werkdag van elk kwartaal aan het Instituut een verslag over de sites die door de operatoren gedeeld worden gebruikt. Dat verslag bevat ten minste de gegevens die door het Instituut zijn bepaald.
De inrichtingskosten en de periodieke kosten van de databank van antennesites worden gedragen door alle operatoren op basis van een overeenkomst waarover zij onderling onderhandelen. Indien een dergelijke overeenkomst niet wordt afgesloten binnen een termijn van drie maand na de inwerkingtreding van dit artikel, worden de kosten van de databank van antennesites en de verdeling per operator door de Koning bepaald. Indien een aanpassing van deze overeenkomst niet bekomen wordt binnen drie maand na het verzoek daartoe door een nieuwe operator, worden de kosten van de databank van antennesites en de verdeling per operator door de Koning bepaald.
Het Instituut ziet er op toe dat de databank van de antennesites met het oog op het algemeen belang beheerd wordt.
In voorkomend geval kan het Instituut de maatregelen opleggen die het nodig acht ter vrijwaring van het algemeen belang en voor een vlot systeem van informatie-uitwisseling inzake sites en hun gedeeld gebruik.
§ 7. Binnen drie maand na de datum van inwerkingtreding van dit artikel, worden de reeds tussen de operatoren gesloten overeenkomsten of de reeds tussen operatoren en derden gesloten overeenkomsten die erop gericht zijn antennesites gedeeld te gebruiken in voorkomend geval gewijzigd om deze aan te passen aan de bepalingen van dit artikel.
§ 8. Alle geschillen tussen operatoren in verband met de tenuitvoerlegging van dit artikel kunnen overeenkomstig artikel 79ter aan de Kamer worden voorgelegd".Art.7. In artikel 106 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 19 december 1997 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 december 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
in paragraaf 1, wordt een punt 5° toegevoegd, luidende :
" 5° de ontbundelde toegang tot het aansluitnet. Wanneer het Instituut van oordeel is dat op de lokale toegangsmarkt in voldoende mate concurrentie aanwezig is, wordt de verplichting inzake kostenoriëntatie op deze markt opgeheven. Het Instituut neemt die beslissing slechts na een openbare consultatie. ".
Art.8. In dezelfde wet, wordt een artikel 108bis ingevoegd, luidende :
" Art. 108bis. § 1. Iedere aangemelde exploitant deelt ten laatste op 15 september van ieder jaar aan het Instituut een referentieaanbod mee inzake ontbundelde toegang tot het aansluitnet. Het Instituut deelt vóór 15 november zijn opmerkingen mee en eventueel de wijzigingen die moeten worden aangebracht. De aangemelde exploitant beschikt over een termijn van een maand om de wijzigingen op te nemen en het referentieaanbod te publiceren.
§ 2. De partijen beschikken, te rekenen vanaf de datum van het verzoek om ontbundelde toegang tot het aansluitnet, over een periode van vier maanden om een overeenkomst terzake te sluiten. Deze termijn kan slechts worden verlengd overeenkomstig artikel 79ter, § 2.
§ 3. Het Instituut neemt alle nodige maatregelen om een werkzame mededinging op de markt voor ontbundelde toegang tot het aansluitnet te verzekeren. ".
Art.9. In dezelfde wet, wordt een artikel 117bis ingevoegd, luidende :
" Art. 117bis. De Koning kan als ontvankelijkheidsvoorwaarde van de kandidaturen het stellen van een waarborg opleggen, waarvan het bedrag in een redelijke verhouding staat tot het uniek concessierecht. In voorkomend geval bepaalt de Koning dat de waarborg wordt gestort in de vorm van een geldsom en in de valuta die hij bepaalt, op een rekening van de Staat. ".
Art.10. In dezelfde wet, wordt een artikel 117ter ingevoegd, luidende :
" Art. 117ter. Elke manipulatie of poging tot manipulatie van de procedure tot toekenning van een individuele vergunning wordt gestraft met een gevangenisstraf van vijftien dagen tot zes maanden en met een geldboete van honderd Belgische frank tot drieduizend Belgische frank.
Bovendien spreekt de bevoegde rechtbank in deze gevallen de verbeurdverklaring uit van de waarborg bedoeld in artikel 117bis. ".
Art.11. Worden opgeheven :
1° artikel 8 van het koninklijk besluit van 7 maart 1995 betreffende het opzetten en de exploitatie van GSM-mobilofoonnetten, zoals vervangen door artikel 7 van het koninklijk besluit van 24 oktober 1997;
2° artikel 9 van het koninklijk besluit van 24 oktober 1997 betreffende het opzetten en de exploitatie van DCS-1800-mobilofonienetten;
3° artikel 3 van het koninklijk besluit van 27 juni 2000 tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 juni 1998 betreffende de voorwaarden inzake aanleg en exploitatie van telecommunicatienetwerken.
HOOFDSTUK II. - Nationale Loterij.
Art.12. In artikel 27, eerste lid, van de programmawet van 24 december 1993, worden de woorden " 2,5 miljard " vervangen door " 3,5 miljard ".
Art.13. In artikel 16 van de wet van 22 juli 1991 betreffende de Nationale Loterij, wordt, vóór het eerste lid, het volgende lid ingevoegd :
" De Koning bepaalt, voordat het in het tweede lid bedoelde plan voor de winstverdeling wordt vastgesteld, de bedragen die jaarlijks worden toegekend aan de verenigingen en instellingen die Hij aanduidt. ".
TITEL III. - Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu.
HOOFDSTUK I. - Invoering van een premiestelsel om de ombouw van wagens naar een LPG-installatie te promoten.
Art.14. Binnen de perken van de begrotingskredieten wordt, overeenkomstig de door de Koning te bepalen nadere regels, een premie van 20 500 Belgische frank toegekend aan de eigenaar van een personenauto, een auto voor dubbel gebruik of een minibus, die zijn voertuig laat ombouwen om het geschikt te maken voor het gebruik van LPG of andere vloeibaar gemaakte koolwaterstofgassen als brandstof.
De in het eerste lid bedoelde premie wordt toegekend voor installaties geplaatst tijdens de periode van 1 januari 2001 tot 31 december 2002.
HOOFDSTUK II. - Farmaceutische Inspectie.
Art.15. In het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in artikel 38bis, ingevoegd bij de wet van 17 december 1973, worden de woorden " artikel 4, § 3 " vervangen door de woorden " artikel 4, §§ 3, 3bis, 3ter, 3quater en 3quinquies ";
2° in artikel 43, § 1, tweede lid, vervangen bij de wet van 17 december 1973, worden de woorden " artikel 4, § 3 " vervangen door de woorden " artikel 4, §§ 3, 3bis, 3ter, 3quater en 3quinquies ".
Art.16. In artikel 224 van de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen, wordt de eerste zin van § 1 vervangen als volgt :
" § 1. Om de opdrachten van de administratie in het kader van de medische hulpmiddelen, hun hulpstukken en de actieve implanteerbare medische hulpmiddelen te financieren, is een heffing van 0,05 % op het omzetcijfer dat is verwezenlijkt op de Belgische markt met betrekking tot de medische hulpmiddelen en hun hulpstukken bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 18 maart 1999 betreffende de medische hulpmiddelen en de actieve implanteerbare medische hulpmiddelen bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 15 juli 1997 betreffende de actieve implanteerbare medische hulpmiddelen verschuldigd door de distributeurs die deze hulpmiddelen aan de eindgebruiker of aan de verantwoordelijke voor de aflevering hebben geleverd. ".
Art.17. In artikel 3 van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen, gewijzigd bij de wet van 20 oktober 1998, wordt het woord " documentatie, " ingevoegd tussen de woorden " de door hem te bepalen " en het woord " uitrusting ".
TITEL IV. - Mobiliteit en Vervoer.
Art.18. In artikel 5 van de wet van 27 juni 1937 houdende herziening van de wet van 16 november 1919 betreffende de regeling van de luchtvaart, waarvan de huidige tekst paragraaf 1 wordt, wordt een paragraaf 2 toegevoegd, luidende :
" § 2. De Koning kan, met betrekking tot de aangelegenheden vermeld in de eerste paragraaf, alle nodige maatregelen treffen voor de uitvoering van verplichtingen voortvloeiend uit internationale verdragen of uit krachtens die verdragen vastgestelde internationale akten.
Die maatregelen kunnen wetsbepalingen wijzigen, aanvullen, vervangen of opheffen.
Deze paragraaf vormt, vanaf de inwerkingtreding ervan één van de rechtsgronden van het koninklijk besluit van 9 december 1998 tot regeling van het onderzoek van ongevallen en incidenten in de burgerluchtvaart. ".
Art.19. In dezelfde wet, wordt een artikel 44bis ingevoegd, luidende :
" Art. 44bis. De Koning kan, volgens de voorwaarden die Hij bepaalt, de Minister bevoegd voor de Luchtvaart of zijn gemachtigde, machtigen om de vergunningen van de leden van het besturingspersoneel van luchtvaartuigen uit te reiken, in te trekken, te beperken of te schorsen en om deze personen aan onderzoeken of examens te onderwerpen. ".
Art.20. In artikel 6, § 2, tweede zin, van de wet van 17 maart 1997 betreffende de financiering van het HST-project, worden de woorden " zal zij " vervangen door de woorden " kan zij, met het oog op de verkoop door HST-FIN ".
TITEL V. - Economische Zaken.
Algemene socio-economische enquête 2001.
Art.21. Artikel 9 van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek, gewijzigd bij de wet van 1 augustus 1985, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 9. § 1. In 2001, zal de Koning doen overgaan tot een algemene socio-economische enquête door het Nationaal Instituut voor de Statistiek, waardoor gegevensbanken over personen, opleiding en woningen kunnen opgericht of aangevuld worden.
Deze inlichtingen worden bijgehouden en bijgewerkt door het Nationaal Instituut voor de Statistiek.
§ 2. Om de algemene socio-economische enquête uit te voeren krijgt het Nationaal Instituut voor de Statistiek zonder andere formaliteiten dan de hierna vernoemde, toegang tot de gegevens bijgehouden door alle besturen en overheden, op voorwaarde dat het in zijn aanvraag preciseert :
1° het bestreken gebied en de specifieke doelstellingen van de enquête, alsmede de te geven inlichtingen;
2° de informatieplichtige natuurlijke en rechtspersonen;
3° de periodiciteit van de eventuele bijwerkingen;
4° de dienst van het Nationaal Instituut voor de Statistiek die met de verwerking van deze gegevens is belast. ".
Art.22. Een artikel 8bis, luidend als volgt, wordt in de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een rijksregister van de natuurlijke personen ingevoegd :
" Art. 8bis. De formaliteiten bedoeld in de artikelen 5 tot 8 zijn niet van toepassing op de aanvragen die het Nationaal Instituut voor de Statistiek krachtens artikel 9 van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek, indient. ".
Art.23. Artikel 15 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid wordt aangevuld met het volgende lid :
" De formaliteiten bedoeld in dit artikel zijn niet van toepassing op de aanvragen die het Nationaal Instituut voor de Statistiek krachtens artikel 9 van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek, indient. ".
TITEL VI. - Sociale Zaken en Financiën.
Wijzigingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare Schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
Art.24. Artikel 4, § 1, van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare Schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld, vervangen bij het koninklijk besluit nr. 156 van 30 december 1982, wordt vervangen als volgt :
" Art. 4. § 1. Voor de toepassing van deze wet wordt als indexcijfer der consumptieprijzen van een maand beschouwd het rekenkundig gemiddelde van de indexcijfers van die maand en de drie daaraan voorafgaande maanden.
Iedere maal dat het overeenkomstig het eerste lid berekende indexcijfer der consumptieprijzen één der spilindexen bereikt of er op teruggebracht wordt, worden de uitgaven, uitkeringen en bezoldigingsgrenzen, gekoppeld aan de spilindex 114,20 opnieuw berekend door de coëfficiënt 1,02n er op toe te passen waarin n de rang van bereikte spilindex vertegenwoordigt.
Te dien einde, wordt iedere spilindex aangeduid met een volgnummer dat zijn rang aangeeft, waarbij het nummer 1 de spilindex aanduidt die volgt op de spilindex 114,20.
Voor het berekenen van de coëfficiënt 1,02n, worden de breuken van een tienduizendste van een eenheid afgerond tot het hogere tienduizendste of weggelaten, naargelang zij al dan niet 50 % van een tienduizendste bereiken. ".
Art.25. Artikel 6 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :
" Art. 6. De verhoging of de vermindering wordt toegepast :
1° voor de uitgaven die per jaar vereffend worden, met ingang van het burgerlijk jaar dat volgt op de maand waarvan het indexcijfer van de consumptieprijzen de spilindex bereikt die een wijziging rechtvaardigt;
2° voor de uitgaven die per kwartaal vereffend worden en voor de grenzen bedoeld bij artikel 1, 2°, met ingang van het kalenderkwartaal dat volgt op de maand waarvan het indexcijfer het cijfer bereikt dat een wijziging rechtvaardigt;
3° in de andere gevallen, vanaf de eerste maand die volgt op de maand waarvan het indexcijfer het cijfer bereikt dat een wijziging rechtvaardigt.
De Koning kan bijzondere uitvoeringsmodaliteiten vaststellen voor de gevallen waarin de begunstigden voorafgaand aan of tijdens de eerste helft van de maand een geïndexeerd bedrag ontvangen. ".
TITEL VII. - Ambtenarenzaken en Financiën.
Wijziging van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.
Art.26. In artikel 6 van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het 3° wordt vervangen als volgt :
" 3° in de andere gevallen, vanaf de eerste maand die volgt op de maand waarvan het indexcijfer het cijfer bereikt dat een wijziging rechtvaardigt, met uitzondering van de wedden en lonen, bedoeld in artikel 1, § 1, a), 1) en de toelagen, tegemoetkomingen en vergoedingen, bedoeld in artikel 1, § 1, a), 5) en 6), waarvoor de verhoging of de vermindering wordt toegepast vanaf de tweede maand volgend op de maand waarvan het indexcijfer het cijfer bereikt dat een wijziging rechtvaardigt. ";
2° het artikel wordt aangevuld met het volgende lid :
" De Koning kan bijzondere uitvoeringsmodaliteiten vaststellen voor de gevallen waarin de begunstigden voorafgaand aan of tijdens de eerste helft van de maand een door de indexering verhoogd bedrag ontvangen. ".
TITEL VIII. - Defensie.
Overdracht van sommige personeelsleden van het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie aan het Ministerie van Landsverdediging.
Art.27. De opdrachten van en de personeelsleden die tewerkgesteld zijn bij de radio maritieme Dienst van het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie worden overgedragen aan het Ministerie van Landsverdediging op de datum en volgens de door de Koning bepaalde nadere regels.
Art.28. De Koning bepaalt het administratief en het geldelijk statuut van de overgedragen personeelsleden.
TITEL IX. - Werkgelegenheid.
HOOFDSTUK I. - Voordeelbanenplan.
Art.29. Artikel 61, § 1, vierde lid, van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, gewijzigd bij de wetten van 26 juli 1996 en 26 maart 1999, wordt opgeheven.
HOOFDSTUK II. - Plus-één-, plus-twee-, plus-drie-plan.
Art.30. Artikel 118, § 1, 4°, van de programmawet van 30 december 1988, gewijzigd bij de wet van 13 februari 1998, wordt vervangen als volgt :
" 4° een werkzoekende die gedurende een ononderbroken periode van zes maanden, gerekend van datum tot datum, die aan de indienstneming voorafgaan, ingeschreven is als werkzoekende bij een gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling en die op het ogenblik van de indienstneming hetzij :
a) het bestaansminimum geniet, bepaald bij de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum;
b) financiële sociale bijstand genieten en :
- ofwel ingeschreven is in het bevolkingsregister;
- ofwel beschikt over een verblijfsvergunning van onbepaalde duur;
- ofwel beschikt over een verblijfsvergunning met toepassing van artikel 9, derde lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, in zoverre de verlenging van de verblijfsvergunning onderworpen is aan de voorwaarde tewerkgesteld te zijn;
- ofwel gerechtigd of toegelaten is, met toepassing van de artikelen 9 of 10 van voormelde wet van 15 december 1980, voor een bepaalde duur te verblijven in zoverre in de mogelijkheid van een verblijfsvergunning van onbepaalde duur uitdrukkelijk voorzien is.
Worden gelijkgesteld met een periode van inschrijving als werkzoekende bij een gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling :
a) de periodes tijdens welke de werkzoekenden het bestaansminimum of financiële sociale bijstand, zoals bedoeld in het vorige lid, genoten;
b) een tewerkstelling met toepassing van artikel 60, § 7, van de wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;
c) een tewerkstelling in een doorstromingsprogramma met toepassing van het koninklijk besluit van 9 juni 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de doorstromingsprogramma's;
d) een tewerkstelling in een erkende arbeidspost met toepassing van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, betreffende de herinschakeling van de langdurig werklozen; ".
Art.31. In artikel 127bis, eerste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 29 december 1990, worden de woorden " en 119, a) en c) " vervangen door de woorden " en 119, a), c), e) en f) ".
Art.32. Artikel 6, § 1, 4°, van het koninklijk besluit van 14 maart 1997 houdende specifieke tewerkstellingsbevorderende maatregelen voor de kleine en middelgrote ondernemingen met toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen wordt vervangen als volgt :
" 4° een werkzoekende die gedurende een ononderbroken periode van zes maanden, gerekend van datum tot datum, die aan de indienstneming voorafgaan, ingeschreven is als werkzoekende bij een gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling en die op het ogenblik van de indienstneming hetzij :
a) het bestaansminimum geniet, bepaald bij de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum;
b) financiële sociale bijstand geniet en :
- ofwel ingeschreven is in het bevolkingsregister;
- ofwel beschikt over een verblijfsvergunning van onbepaalde duur;
- ofwel beschikt over een verblijfsvergunning met toepassing van artikel 9, derde lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, in zoverre de verlenging van de verblijfsvergunning onderworpen is aan de voorwaarde tewerkgesteld te zijn;
- ofwel gerechtigd of toegelaten is, met toepassing van de artikelen 9 of 10 van voormelde wet van 15 december 1980, voor een bepaalde duur te verblijven in zoverre in de mogelijkheid van een verblijfsvergunning van onbepaalde duur uitdrukkelijk voorzien is.
Worden gelijkgesteld met een periode van inschrijving als werkzoekende bij een gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling :
a) de periodes tijdens welke de werkzoekenden het bestaansminimum of financiële sociale bijstand, zoals bedoeld in het vorige lid, genoten;
b) een tewerkstelling met toepassing van artikel 60, § 7, van de wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;
c) een tewerkstelling in een doorstromingsprogramma met toepassing van het koninklijk besluit van 9 juni 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de doorstromingsprogramma's;
d) een tewerkstelling in een erkende arbeidspost met toepassing van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, betreffende de herinschakeling van de langdurig werklozen; ".
Art.33. Artikel 6, § 1, 12°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij de wet van 13 februari 1998, wordt opgeheven.
Art.34. In artikel 11, eerste lid, van hetzelfde besluit, worden de woorden " artikel 6, § 1, 1°, 2°, 3°, 6°, 8° en 10° " vervangen door de woorden " artikel 6, § 1, 1°, 2°, 3°, 6°, 8°, 10°, 14° en 15° ".
Art.35. In artikel 13 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wet van 13 februari 1998, vervallen de woorden " en houdt op van kracht te zijn op 1 januari 2001 ".
HOOFDSTUK III. - Interdepartementaal Begrotingsfonds.
Art.36. Artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 25 van 24 maart 1982 tot opzetting van een programma ter bevordering van de werkgelegenheid in de niet-commerciële sector, gewijzigd bij de wet van 1 augustus 1985, wordt aangevuld met een § 6, luidende :
" § 6. In afwijking van de §§ 1 en 3, kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepalen welke andere categorieën werkzoekenden de in Hoofdstuk II, Afdeling 5, van dit besluit bedoelde arbeidsplaatsen mogen bekleden. ".
HOOFDSTUK IV. - Plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen.
Art.37. Bij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening wordt van de reserves, opgebouwd bij het stelsel van de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen, in 1999 500 miljoen Belgische frank aangewend als eigen ontvangsten voor de financiering van de werkloosheidsuitgaven.
Art.38. Artikel 8, § 3, eerste lid, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, ingevoegd bij de wet van 30 maart 1994 en vervangen bij de wet van 13 februari 1998, wordt vervangen als volgt :
" De activiteiten verricht in het kader van het plaatselijk Werkgelegenheidsagentschap mogen slechts uitgeoefend worden door hetzij :
1° langdurig uitkeringsgerechtigde volledig werklozen;
2° volledig werklozen die ingeschreven zijn als werkzoekenden bij een gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling en die :
a) het bestaansminimum genieten, bepaald bij de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum;
b) financiële sociale bijstand genieten en :
- ofwel ingeschreven zijn in het bevolkingsregister;
- ofwel beschikken over een verblijfsvergunning van onbepaalde duur;
- ofwel beschikken over een verblijfsvergunning met toepassing van artikel 9, derde lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, in zoverre de verlenging van de verblijfsvergunning onderworpen is aan de voorwaarde tewerkgesteld te zijn;
- ofwel gerechtigd of toegelaten zijn, met toepassing van de artikelen 9 of 10 van voormelde wet van 15 december 1980, voor een bepaalde duur te verblijven in zoverre in de mogelijkheid van een verblijfsvergunning van onbepaalde duur uitdrukkelijk voorzien is. ".
HOOFDSTUK V. - Wijziging van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid.
Art.39. In artikel 27 van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, wordt, tussen het tweede en het derde lid, het volgende lid ingevoegd :
" In afwijking van het eerste lid, 2° en 3°, kunnen de periodes die erin worden bedoeld, minder dan twaalf maanden bedragen wanneer de duur van de opleiding, de leertijd, de stage of de inschakeling minder bedraagt dan twaalf maanden. In dat geval, wordt de startbaanovereenkomst bedoeld in het eerste lid, 2° of 3°, gevolgd door een startbaanovereenkomst bedoeld in het eerste lid, 1°, zodat een duur van twaalf maanden wordt bereikt. De periode bedoeld in het eerste lid, 1°, bedraagt in dat geval minder dan twaalf maanden. ".
Art.40. Artikel 32 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 32. De startbaanovereenkomst moet schriftelijk worden opgemaakt voor elke nieuwe werknemer afzonderlijk, ten laatste op het moment waarop hij met de uitvoering van de overeenkomst start.
Een kopie van de startbaanovereenkomst wordt door de werkgever uit de openbare of private sector binnen dertig dagen volgend op het begin van de uitvoering van de overeenkomst, bezorgd aan de door de Koning aangewezen ambtenaar.
De Koning kan, volgens de voorwaarden en nadere regels die Hij bepaalt, bepalen dat de mededeling van het afschrift van de startbaanovereenkomst voorzien in het tweede lid, vervangen wordt door een andere wijze van mededeling.
De Koning bepaalt het model van de startbaanovereenkomst.
Voor de naleving van de verplichting bedoeld in artikel 39, §§ 1 en 2, en van wat bepaald wordt in artikel 39, § 3, net als voor het voordeel van de vermindering van de werkgeversbijdrage bedoeld in artikel 44, komen alleen de startbaanovereenkomsten in aanmerking :
1° die schriftelijk zijn opgemaakt overeenkomstig het eerste lid en overeenkomstig het model bedoeld in het vierde lid;
2° die het voorwerp hebben uitgemaakt van de mededeling overeenkomstig het tweede lid of het derde lid.
Zij komen in aanmerking vanaf het begin van hun uitvoering indien een kopie werd bezorgd binnen de termijn bedoeld in het tweede lid. Zij komen enkel in aanmerking op de datum van hun ontvangst door de door de Koning aangewezen ambtenaar indien een kopie werd bezorgd buiten deze termijn. ".
Art.41. In artikel 38 van dezelfde wet, wordt het woord " laaggeschoolde " ingevoegd tussen de woorden " De tewerkstelling van de " en de woorden " nieuwe werknemers ".
Art.42. Artikel 39 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 39. § 1. De werkgevers uit de openbare sector die een personeelsbestand hebben, uitgedrukt in eenheden, van ten minste vijftig werknemers op 30 juni van het voorafgaande jaar, moeten bijkomend een aantal nieuwe werknemers in dienst nemen ten opzichte van het personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten, tijdens het tweede trimester van het voorafgaande jaar. De Koning bepaalt dit aantal bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
§ 2. De werkgevers uit de private sector die een personeelsbestand hebben, uitgedrukt in eenheden, van ten minste vijftig werknemers op 30 juni van het voorafgaande jaar, moeten nieuwe werknemers in dienst nemen a rato van 3 % van hun personeelsbestanden, berekend in voltijdse equivalenten, tijdens het tweede trimester van het voorafgaande jaar.
§ 3. Naast deze individuele verplichtingen, dienen de werkgevers uit de private sector allen samen en ongeacht het aantal werknemers dat elk afzonderlijk tewerkstelt, nieuwe werknemers in dienst te nemen a rato van een procent van het totale personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten, tijdens het tweede trimester van het voorafgaande jaar van diegenen onder hen die op 30 juni van het voorafgaande jaar een personeelsbestand, uitgedrukt in eenheden, van ten minste vijftig werknemers hadden.
§ 4. De nieuwe werknemers worden niet in aanmerking genomen voor de berekening van het personeelsbestand bedoeld in de §§ 1, 2 en 3.
De Koning bepaalt wat dient te worden verstaan onder personeelsbestand en bepaalt de berekeningswijze van de nieuwe werknemers bedoeld in de §§ 1, 2 en 3.
§ 5. De tewerkstelling van de nieuwe werknemers bedoeld in de §§ 1, 2 en 3, betekent een bijkomende tewerkstelling en mag niet worden gecompenseerd door het ontslaan van personeel.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk bepaalt de Koning wat moet worden verstaan onder compensatie van de aanwerving van nieuwe werknemers door ontslag van personeel en de berekeningswijze van deze compensatie. ".
Art.43. In artikel 44 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in §§ 1, 2 en 3, worden de woorden " op 30 juni " vervangen door de woorden " berekend in voltijdse equivalenten, tijdens het tweede trimester ";
2° in § 4, wordt het volgende lid ingevoegd vóór het eerste lid :
" § 4. Het voordeel van de vermindering van de werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid, bedoeld in de §§ 1, 2 en 3, wordt eveneens toegekend, onder dezelfde voorwaarden, in het geval van tewerkstelling van laaggeschoolde jongeren, die bijkomend worden aangeworven binnen de startbaanovereenkomst, zoals bepaald in artikel 27, 2°. ";
3° in § 5, wordt het tweede lid vervangen door het volgende lid :
" In afwijking van artikel 35, § 3, van de voornoemde wet van 29 juni 1981, mag het voordeel van de verminderingen van de werkgeversbijdrage voor sociale zekerheid bedoeld in de §§ 1, 2, 3 en 4, niet meer bedragen dan het totaalbedrag van de bijdragen dat nog is verschuldigd aan de instellingen belast met de inning en de invordering van die bijdragen voor alle werknemers samen die door de betrokken werkgever zijn tewerkgesteld. ";
4° een § 6 wordt toegevoegd, luidende :
" § 6. De nieuwe werknemers worden niet in aanmerking genomen voor de berekening van het personeelsbestand bedoeld in §§ 1, 2 en 3. ".
Art.44. Artikel 45 van dezelfde wet wordt aangevuld met een § 4, luidende :
" § 4. In het geval bedoeld in artikel 27, derde lid, geniet de nieuwe werknemer een nieuwe startbaanovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 27, 1°, zodat zijn werkgever hem tewerkstelt gedurende een periode van twaalf maanden. ".
Art.45. In artikel 47, § 1, eerste lid, van dezelfde wet, worden de woorden " op 30 juni " vervangen door de woorden " berekend in voltijdse equivalenten, tijdens het tweede trimester ".
Art.46. Artikel 54 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 54. § 1. De op de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk reeds aangevatte stages, net als hun eventuele verlenging, vallen, tot hun beëindiging, onder de bepalingen van koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces en zijn uitvoeringsbesluiten.
De stagiairs, de jongeren en de daarmee gelijkgestelde personen die overeenkomstig het voornoemde koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 zijn tewerkgesteld op de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk, komen in aanmerking, in verhouding tot de duur van hun tewerkstelling, voor de naleving van de verplichtingen bedoeld in artikel 39, §§ 1, 2 en 3, en voor de naleving van de tewerkstellingsvoorwaarde bedoeld in artikel 44.
De stagiairs, de jongeren en de daarmee gelijkgestelde personen die overeenkomstig het voornoemde koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 zijn tewerkgesteld tijdens de tweede trimester 1999 komen niet in aanmerking voor de berekening van het personeelsbestand bedoeld in artikel 39, §§ 1, 2 en 3, en in artikel 44.
§ 2. Vallen tot hun beëindiging onder de bepalingen van het voornoemde koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 en zijn uitvoeringsbesluiten, de vrijstellingen die gelden op de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk en die toegekend werden overeenkomstig :
1° artikel 9 van hetzelfde koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983;
2° artikel 2 van het koninklijk besluit van 29 maart 1990 tot vaststelling voor sommige plaatselijke besturen van de toekenningsvoorwaarden voor gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de verplichting tot aanwerving van stagiairs, alsmede van de voorwaarden voor de vermindering van het percentage stagiairs.
De werkgevers die de in het eerste lid bedoelde vrijstellingen genieten, zijn vrijgesteld van de verplichtingen bedoeld in artikel 39, §§ 1, 2 en 3, tot de beëindiging van deze vrijstellingen.
§ 3. De vrijstellingen die toegekend werden overeenkomstig artikel 10 van het voornoemde koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983, die gelden op de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk, blijven onderworpen tot hun beëindiging aan de bepalingen van dit koninklijk besluit en van zijn uitvoeringsbesluiten.
De werkgevers die de in het eerste lid bedoelde vrijstellingen genieten, zijn vrijgesteld van de verplichtingen bedoeld in artikel 39, §§ 1, 2 en 3, tot de beëindiging van deze vrijstellingen.
De overeenkomsten gesloten tussen de Minister bevoegd voor Werkgelegenheid en de ondernemingen overeenkomstig artikel 10 van het voornoemde koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983, die gelden op de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk, blijven van toepassing tot hun beëindiging.
Wanneer de in het derde lid bedoelde overeenkomsten echter voorzien in de aanwerving van stagiairs vanaf of na de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk, kunnen enkel de jongeren gedefinieerd in artikel 23 aangeworven worden met een startbaanovereenkomst.
De personen die, tijdens het tweede trimester van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de in het derde lid bedoelde overeenkomsten eindigen, tewerkgesteld worden in uitvoering van deze overeenkomsten, komen niet in aanmerking voor de berekening van het personeelsbestand bedoeld in artikel 39, §§ 1, 2 en 3, en in artikel 44.
§ 4. De vrijstellingen toegekend overeenkomstig artikel 10bis van het voornoemde koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 die gelden op de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk, vallen tot hun beëindiging onder de bepalingen van dit koninklijk besluit en zijn uitvoeringsbesluiten.
De werkgevers die de in het eerste lid bedoelde vrijstellingen genieten, zijn vrijgesteld van de verplichtingen bedoeld in artikel 39, §§ 1, 2 en 3, tot de beëindiging van deze vrijstellingen.
De personen die, tijdens de tweede trimester 1999, en die, tijdens de tweede trimester 2000, de tewerkstellings- en opleidingsmaatregelen genoten die aanleiding hebben gegeven tot de in artikel 10bis van het voornoemde koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 bedoelde vrijstelling, komen niet in aanmerking voor de berekening van het personeelsbestand bedoeld in artikel 39, §§ 1, 2 en 3, en in artikel 44.
§ 5. De vermindering van de werkgeversbijdrage voor sociale zekerheid bedoeld in artikel 13 van het voornoemde koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983, waarvan de toekenningsperiode reeds aangevat is op de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk, valt, tot de beëindiging van deze periode, onder de bepalingen van dit koninklijk besluit en van het koninklijk besluit van 29 maart 1985 tot uitvoering van artikel 13, § 1, 2°, van het koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces. ".
HOOFDSTUK VI. - Wijziging van de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen.
Art.47. De rubriek 23, 3 " Tewerkstellingsfonds " van de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, gewijzigd bij de wet van 15 januari 1999, wordt gewijzigd als volgt :
1° in de tweede kolom, worden de woorden " , door de werkgevers die de bepalingen van artikel 4 of 7 van het koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces niet naleven en door de werkgevers die de bepalingen van artikel 39 van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid niet naleven " ingevoegd tussen de woorden " Belgisch Europees sociaal Fonds " en " naar het Fonds ";
2° in de derde kolom, worden de beide leden vervangen door het volgend lid :
" Financiering van acties ter bevordering van de arbeid, van acties tot het scheppen van arbeidsplaatsen voor jongeren, van acties ter bevordering en omkadering van het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst, compensatie van de vermindering van de bijdragen van de sociale zekerheid in de sector werkloosheid en terugbetaling aan de Commissie van de Europese Unie van bedragen die ten onrechte werden uitgekeerd ".
HOOFDSTUK VII. - Wijziging van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen.
Art.48. Artikel 122, § 2, van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen wordt aangevuld als volgt :
" Vanaf 1 januari 2000 en tot 31 december 2000, wordt de inschakelingsovereenkomst, bedoeld in Titel I van het samenwerkingsakkoord van 30 maart 2000 tussen de Staat, de gemeenschappen en de gewesten betreffende de inschakeling van werkzoekenden naar startbanen, gelijkgesteld aan een individueel begeleidingsplan bedoeld in § 1. ".
TITEL X. - Sociale Zaken en Pensioenen.
HOOFDSTUK I. - Geneeskundige verzorging en uitkeringen.
Afdeling I. - Wijzigingen van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.
Art.49. Artikel 34, eerste lid, 5°, c), 2), van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, gewijzigd bij de wet van 20 december 1995, wordt vervangen als volgt :
" 2) geneesmiddelen geregistreerd volgens artikel 2, 8°, a), tweede en derde streepje, van het koninklijk besluit van 3 juli 1969 betreffende de registratie van geneesmiddelen; ".
Art.50. In dezelfde wet, wordt een artikel 35bis ingevoegd, luidende :
" Art. 35bis. Vanaf 1 april 2001 en vervolgens om de zes maanden wordt voor de farmaceutische specialiteiten bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, c), 1, een nieuwe basis van tegemoetkoming vastgesteld voorzover er andere farmaceutische specialiteiten worden vergoed met een identiek werkzaam bestanddeel, een identieke toedieningsvorm en een identieke dosering waarvan de basis van tegemoetkoming op het ogenblik van de aanneming minstens 16 % lager ligt of lag, rekening houdend met het aantal farmaceutische eenheden per verpakking.
De in het eerste lid bedoelde nieuwe basis van tegemoetkoming wordt berekend op basis van een theoretische prijs buiten bedrijf die gelijk is aan de geldende prijs buiten bedrijf verminderd met 26,7 % en vervolgens verhoogd met de marges voor de verdeling en voor de terhandstelling, zoals toegekend door de Minister die de Economische Zaken onder zijn bevoegdheid heeft en van toepassing op de farmaceutische specialiteiten afgeleverd in een apotheek open voor het publiek enerzijds of afgeleverd door een ziekenhuisapotheek anderzijds, alsook met de geldende BTW-voet.
Daartoe wijzigt de Minister op 1 april 2001 en vervolgens om de zes maanden de lijst, gevoegd bij het koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden waaronder tegemoetkoming wordt verleend in de geneeskundige verstrekkingen bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, b) en c), zonder rekening te houden met de procedurevoorschriften bedoeld in § 3 van artikel 35.
De Koning kan het in het eerste en tweede lid bedoelde percentage wijzigen onder de door Hem bepaalde omstandigheden, voorwaarden en regels. ".
Art.51. In artikel 51 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 20 december 1995, het koninklijk besluit van 25 april 1997, de wetten van 25 januari 1999, 24 december 1999 en 12 augustus 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° § 4 wordt aangevuld met het volgende lid :
" Hij kan in deze bepalingen een onderscheid maken tussen de beide uitgavengroepen die bedoeld zijn in artikel 51, § 8. ";
2° er wordt een § 8 toegevoegd, luidende :
" § 8. De in dit artikel vastgelegde correctieprocedures en correctiemechanismen zijn afzonderlijk van toepassing op de uitgaven die betrekking hebben op de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling die volgt uit de toepassing van artikel 40, § 1, derde lid, enerzijds, en op de uitzonderlijke of bijzondere uitgaven die door de Koning zijn bepaald in toepassing van dezelfde paragraaf van artikel 40, anderzijds, in de mate dat beide groepen van uitgaven van mekaar te onderscheiden vallen. De algemene Raad stelt na advies van de Commissie voor begrotingscontrole vast, welke uitgaven wel en welke uitgaven niet van mekaar te onderscheiden vallen. ".
Art.52. In artikel 59, derde lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 12 augustus 2000, worden de woorden " wordt geen toepassing gemaakt van de bepalingen van de artikels 61 en 62 " vervangen door de woorden " worden de in artikel 61 bedoelde Z- en X-waarden vastgesteld op 0 ".
Art.53. Artikel 62bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 24 december 1999, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 62bis. Voor het dienstjaar 1996 en voor het dienstjaar 1998 worden de waarden van Z en X vastgesteld op 0. ".
Art.54. In artikel 69, § 5, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 24 december 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het derde lid, 1°, worden de woorden " waaronder de overschrijding van de deelbudgetten kan worden teruggevorderd " vervangen door de woorden " waaronder de overschrijding van het globaal budget of van de deelbudgetten kan worden teruggevorderd ";
2° paragraaf 5 wordt aangevuld met de volgende leden :
" Met het oog op de vaststelling van het terug te vorderen bedrag, wordt de in het vorig lid bedoelde overschrijding, vóór terugvordering, verminderd met 25 % van de eventuele onderschrijding van de in artikel 40 bedoelde globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling. De terugvordering heeft dan betrekking op het resulterende nettobedrag.
De Koning kan, bij de bepaling van het bedrag van de overschrijding op basis waarvan de terugvordering gebeurt, vaststellen welke uitgaven desgevallend niet in aanmerking worden genomen. ".
Art.55. In artikel 191, eerste lid, van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht.
§ 1. In het 15°, gewijzigd bij de wetten van 20 december 1995, 22 februari 1998, 25 januari 1999 en 24 december 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het derde lid wordt vervangen als volgt :
" Voor 1995, 1996, 1998, 1999, 2000 en 2001 worden de bedragen van die heffingen respectievelijk vastgesteld op 2 %, 3 %, 4 %, 4 %, 4 % en 4 % van de omzet die respectievelijk in 1994, 1995, 1997, 1998, 1999 en 2000 is verwezenlijkt. ";
2° in het vijfde lid, wordt de laatste zin vervangen als volgt :
" Voor de jaren 1995, 1996, 1998, 1999, 2000 en 2001, dienen ze respectievelijk te worden ingediend voor 1 februari 1996, 1 november 1996, 1 maart 1999, 1 april 1999, 1 mei 2000 en 1 mei 2001. ";
3° het zesde lid wordt vervangen als volgt :
" Voor de jaren 1995, 1996, 1998, 1999, 2000 en 2001, dient de heffing respectievelijk gestort te worden voor 1 maart 1996, 1 december 1996, 1 april 1999, 1 mei 1999, 1 juni 2000 en 1 juni 2001 op rekening nr. 001-1950023-11 van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering, met vermelding, volgens het betrokken jaar : " heffing omzet 1994 ", " heffing omzet 1995 ", " heffing omzet 1997 ", " heffing omzet 1998 ", " heffing omzet 1999 " of " heffing omzet 2000 ". ";
4° het laatste lid wordt vervangen als volgt :
" De ontvangsten die voortvloeien uit de voornoemde heffing zullen in de rekeningen van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging worden opgenomen in het boekjaar 1995 voor de heffing omzet 1994, 1996 voor de heffing omzet 1995, 1998 voor de heffing omzet 1997, 2000 voor de heffing omzet 1999 en 2001 voor de heffing omzet 2000. ".
§ 2. Er wordt een 16°bis ingevoegd, luidende :
" 16°bis de opbrengst van de in artikel 69, § 5, bedoelde terugvordering. De Koning bepaalt de regels volgens welke het gedeelte van die inkomsten kan worden vastgesteld dat bestemd is voor de financiering van de verzekering voor geneeskundige verzorging en van de regeling voor de zelfstandigen. ".
Afdeling II. - Wijziging van de programmawet van 24 december 1993.
Art.56. In artikel 43, § 1, 1°, van de programmawet van 24 december 1993, gewijzigd bij de wet van 29 april 1996, wordt de zinsnede " de persoonlijke aandelen die betrekking hebben op de farmaceutische producten bedoeld in artikel 34, 5°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 " aangevuld door de volgende woorden :
" behalve deze aangeduid door de Koning ".
HOOFDSTUK II. - Uitvoering sociale akkoorden.
Art.57. Dit hoofdstuk voert een regeling in voor de tenlasteneming van de financiële weerslag van sociale akkoorden die betrekking hebben op de gezondheidssector en die door de federale Regering worden gesloten met de betrokken representatieve organisaties van werkgevers en werknemers.
Art.58. (Opgeheven) <2002-08-02/45, art. 35, 005; Inwerkingtreding : onbepaald >
Art.59. De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de maatregelen waarvan de financiële weerslag door de overheid ten laste wordt genomen en de nadere regels met het oog op de vaststelling van de financiële weerslag, het bedrag en de betaling van de financiële tegemoetkoming.
Daartoe kan de Koning :
1° de gegevens aanduiden op basis waarvan de tegemoetkoming wordt bepaald;
2° de overheidsdiensten aanduiden die deze gegevens moeten inzamelen en verwerken;
3° de wijze bepalen waarop de tegemoetkoming moet worden berekend;
4° de periode bepalen waarop deze tegemoetkoming van toepassing is;
5° de natuurlijke of rechtspersoon bepalen waaraan de tegemoetkoming moet worden betaald en de tijdstippen waarop dit moet gebeuren;
6° de rechthebbende bepalen van de tegemoetkoming;
7° de overheidsdiensten aanduiden, belast met de berekeningen en de betaling van deze tegemoetkoming en met het toezicht op de aanwending ervan bepalen;
8° het gedeelte aanduiden van de financiële weerslag van de tegemoetkomingen welke door de begroting van het Rijk ten laste zal worden genomen of het gedeelte dat ten laste valt van de begroting inzake de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.
HOOFDSTUK IIbis. - <Ingevoegd bij W 2002-12-24/31, art. 246; Inwerkingtreding : 10-01-2003> Tegemoetkoming in de vakbondspremie.
Art. 59bis.
Art. 59ter. <Ingevoegd bij W 2002-12-24/31, art. 246; Inwerkingtreding : 10-01-2003> De Koning bepaalt de nadere regels met het oog op de vaststelling van de financiële weerslag, het bedrag en de betaling van de financiële tegemoetkoming in de vakbondspremie zoals bedoeld in artikel 59bis.
Daartoe kan Hij :
1° de administratieve gegevens aanduiden op basis waarvan de tegemoetkoming wordt berekend;
2° de wijze bepalen waarop de tegemoetkoming moet worden berekend en worden besteed;
3° de periode bepalen waarop deze tegemoetkoming van toepassing is;
4° de natuurlijke of rechtspersonen of de instellingen aanduiden waaraan de tegemoetkoming moet worden betaald en de tijdstippen waarop dit moet gebeuren;
5° de overheidsdiensten aanduiden, belast met de berekeningen en de betaling van deze tegemoetkoming en met het toezicht op de aanwending ervan.
HOOFDSTUK IIter. [1 - Initiatieven voor de bevordering van de aantrekkelijkheid van de gezondheidszorgberoepen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2009-12-10/35, art. 57, 031; Inwerkingtreding : 10-01-2010>
Art. 59quater. [1 De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de initiatieven voor de bevordering van de aantrekkelijkheid van de gezondheidszorgberoepen waarvan de financiële weerslag door de overheid ten laste wordt genomen. Deze initiatieven kunnen betrekking hebben op de werkomstandigheden, de vergoedingsvoorwaarden, arbeidsduurvermindering en vermindering van de werklast, opleiding, kwalificatie en vorming en betrokkenheid in het besluitvormingsproces. De Koning bepaalt de nadere regels met het oog op de vaststelling van de financiële weerslag, het bedrag en de betaling van de financiële tegemoetkoming.
Daartoe kan de Koning :
1° de gegevens aanduiden op basis waarvan de tegemoetkoming wordt bepaald;
2° de overheidsdiensten aanwijzen die deze gegevens moeten verzamelen en verwerken;
3° de wijze bepalen waarop de tegemoetkoming moet worden berekend;
4° de periode vastleggen waarop deze tegemoetkoming van toepassing is;
5° de natuurlijke of rechtspersoon bepalen waaraan de tegemoetkoming moet worden betaald en de tijdstippen waarop dit moet gebeuren;
6° de voorwaarden bepalen waaronder deze tegemoetkoming verschuldigd is;
7° de rechthebbende bepalen van de tegemoetkoming;
8° de overheidsdiensten aanwijzen, belast met de berekeningen en de betaling van deze tegemoetkoming en met het toezicht op de aanwending ervan;
9° het gedeelte aanduiden van de financiële weerslag van de tegemoetkomingen welke door de begroting van het Rijk ten laste zal worden genomen of het gedeelte dat ten laste valt van de begroting inzake de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.]1
----------
(1)
HOOFDSTUK IIquater. [1 Tegemoetkoming voor de meest representatieve federale werkgeversorganisatie van de niet-commerciële sector]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2011-07-04/03, art. 19, 039; Inwerkingtreding : 19-07-2011>
Art. 59quinquies. [1 Dit hoofdstuk voert een regeling in voor de tenlasteneming van een tegemoetkoming voor de meest representatieve federale werkgeversorganisatie van de niet-commerciële sector die vertegenwoordigd is in de Nationale Arbeidsraad zoals bedoeld in de wet van 29 mei 1952 tot inrichting van de Nationale Arbeidsraad. Deze tegemoetkoming dekt de dienstverlening van deze organisatie aan werkgevers van de federale sectoren van de gezondheidszorg met het oog op de bevordering van de kwaliteit ten aanzien van de personeelsleden die erin zijn tewerkgesteld alsook ten aanzien van de personen die er worden door verzorgd en behandeld, evenals de financiële toegankelijkheid.]1
----------
(1)
Art. 59sexies. [1 De Koning bepaalt de nadere regels met het oog op de vaststelling van de financiële weerslag, het bedrag en de betaling van de financiële tegemoetkoming voor de meest representatieve federale werkgeversorganisatie zoals bedoeld in artikel 59quinquies.
Daartoe kan Hij :
1° de administratieve gegevens aanduiden op basis waarvan de tegemoetkoming wordt berekend;
2° de wijze bepalen waarop de tegemoetkoming moet worden berekend en worden besteed;
3° de periode bepalen waarop deze tegemoetkoming van toepassing is;
4° de natuurlijke of rechtspersonen of de instellingen aanduiden waaraan de tegemoetkoming moet worden betaald en de tijdstippen waarop dit moet gebeuren;
5° de overheidsdiensten aanduiden, belast met de berekeningen en de betaling van de tegemoetkoming en met het toezicht op de aanwending ervan.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2011-07-04/03, art. 19, 039; Inwerkingtreding : 19-07-2011>
HOOFDSTUK IIquinquies. [1 Tegemoetkoming voor het Instituut Functieclassificatie]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2011-07-04/03, art. 20, 039; Inwerkingtreding : 19-07-2011>
Art. 59septies.[1 Dit hoofdstuk voorziet in een tegemoetkoming ten voordele van het Instituut Functieclassificatie om vanaf 2017 een aantal voltijdse equivalenten in dit Instituut te kunnen behouden.]1
----------
(1)
Art. 59octies.[1 De Koning bepaalt de nadere regels voor de uitvoering van deze tegemoetkoming.
Daartoe kan Hij :
1° [2 het maximumbudget van de tegemoetkoming en een maximum aantal voltijdse equivalenten vaststellen, evenals de geldende barema's voor deze functies;]2
2° de overheidsdiensten aanduiden, belast met de betaling van de tegemoetkoming, evenals diegene die belast zijn met het toezicht ervan.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2011-07-04/03, art. 20, 039; Inwerkingtreding : 19-07-2011>
(2)<W 2017-12-25/01, art. 25, 056; Inwerkingtreding : 08-01-2018>
HOOFDSTUK III. - De ziekenhuizen.
Art.60. In artikel 128bis van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, ingevoegd bij de wet van 22 februari 1998, worden, tussen de woorden " te bepalen regels " en " , bepalen welke financiële of statistische gegevens ", de woorden " en voorwaarden " ingevoegd.
Art.61. De bedragen, voor de periode tussen 1992 en 2000, via het budget van financiële middelen aan de ziekenhuizen toegekend krachtens artikel 12quinquies van het ministerieel besluit van 2 augustus 1986 houdende bepaling van de voorwaarden en regelen voor de vaststelling van de verpleegdagprijs, van het budget en de onderscheidene bestanddelen ervan, alsmede van de regelen voor de vergelijking van de kosten en voor de vaststelling van het quotum van verpleegdagen voor de ziekenhuizen en ziekenhuisdiensten, en dit tot uitvoering van de sectoriële akkoorden, blijven door de ziekenhuizen verworven.
HOOFDSTUK IV. - Kruispuntbank.
Art.62. In artikel 46, eerste lid, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, gewijzigd bij de wet van 6 augustus 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) de bepaling onder 6° wordt vervangen als volgt :
" 6° machtiging verlenen voor de mededeling van sociale gegevens van persoonlijke aard, overeenkomstig artikel 15; ";
b) er wordt een 6°bis ingevoegd, luidende :
" 6°bis een lijst bijhouden die enerzijds betreffende iedere geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die door een instelling van sociale zekerheid wordt verricht met het oog op de toepassing van de sociale zekerheid tenminste de gegevens bevat bedoeld in artikel 17, § 3, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, zoals ze zijn meegedeeld of gevalideerd door de betrokken instelling van sociale zekerheid, en anderzijds de krachtens artikel 15 toegelaten mededelingen bevat, alsook de mededelingen waarvan het Toezichtscomité krachtens hetzelfde artikel 15 in kennis moet worden gesteld; de Koning bepaalt de nadere regelen volgens welke iedere belanghebbende persoon deze lijst bij de Kruispuntbank kan raadplegen; ".
HOOFDSTUK V. - Openbare instellingen van sociale zekerheid.
Art.63. In artikel 21, § 2, van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, zoals gewijzigd door de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen, wordt het derde lid opgeheven.
HOOFDSTUK VI. - Wijziging van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van mijnwerkers en er mee gelijkgestelden.
Art.64. In artikel 2 van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en er mee gelijkgestelden, laatst gewijzigd bij de wet van 22 februari 1998, wordt een § 3quinquies ingevoegd, luidende :
" § 3quinquies. De werkgevers op wie deze besluitwet toepasselijk is, zijn, onder de hierna vermelde voorwaarden, een jaarlijkse bijdrage verschuldigd berekend op basis van een gedeelte van de dagen werkloosheid die zij voor hun mijnwerkers en er mee gelijkgestelden met toepassing van artikel 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten hebben aangegeven.
De opbrengst van deze bijdrage is bestemd voor het stelsel van de jaarlijkse vakantie der handarbeiders.
De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (R.S.Z.) is belast met de berekening, de inning en de invordering van deze bijdrage, alsook met de overdracht van de opbrengst ervan aan de Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie.
Deze bijdrage wordt gelijkgesteld met een sociale zekerheidsbijdrage, inzonderheid wat betreft de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de termijn inzake betaling, de toepassing van de burgerlijke sancties en van de strafbepalingen, het toezicht, de aanwijzing van de rechter bevoegd in geval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de instelling belast met de inning en invordering van de bijdragen.
In het raam van deze maatregel wordt verstaan onder :
1° m = het totaal aantal werkloosheidsdagen met toepassing van artikel 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten die door de werkgever voor alle mijnwerkers en er mee gelijkgestelden onderworpen aan de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, gecoördineerd op 28 juni 1971, die hij heeft tewerkgesteld in de loop van de eerste drie kwartalen van het voorgaande kalenderjaar en van het laatste kwartaal van het kalenderjaar dat daaraan voorafgaat samen werden aangegeven, verminderd met 10 % van de som van het aantal dagen bedoeld bij artikel 24 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en van de als gelijkgestelde dagen bij de R.S.Z. aangegeven dagen. Deze 10 % wordt rekenkundig afgerond naar de dichtstbijzijnde eenheid, waarbij 0,5 afgerond wordt naar boven. Indien de berekening van m een negatief getal oplevert, wordt m gelijkgesteld met nul;
2° n = het totaal aantal werkloosheidsdagen met toepassing van artikel 51 van de voornoemde wet van 3 juli 1978 die door de werkgever voor alle mijnwerkers en er mee gelijkgestelden onderworpen aan de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, gecoördineerd op 28 juni 1971, die hij heeft tewerkgesteld in de loop van de eerste drie kwartalen van het voorgaande kalenderjaar en van het laatste kwartaal van het kalenderjaar dat daaraan voorafgaat samen werden aangegeven, verminderd met 20 % van de som van het aantal dagen bedoeld bij artikel 24 van het voornoemde koninklijk besluit van 28 november 1969 en van de als gelijkgestelde dagen bij de R.S.Z. aangegeven dagen. Deze 20 % wordt rekenkundig afgerond naar de dichtstbijzijnde eenheid, waarbij 0,5 afgerond wordt naar boven. Indien de berekening van n een negatief getal oplevert, wordt n gelijkgesteld met nul;
3° b = het forfaitair bedrag van de bijdrage per dag werkloosheid die deel uitmaakt van m of n.
Voor de jaren 2000 en 2001 bedraagt b 60 Belgische frank per dag.
De door de werkgever verschuldigde jaarlijkse bijdrage voor werkloosheid wegens economische oorzaken bedraagt (m + n) maal b.
In de loop van het tweede kwartaal van elk jaar, berekent de R.S.Z. het bedrag van de bijdrage die verschuldigd is door iedere werkgever bedoeld bij artikel 2, § 6, van de voormelde besluitwet van 10 januari 1945, voor zover al zijn aangiften werden ontvangen. Bij laattijdige ontvangst van één of meer aangiften gebeurt de berekening na de ontvangst van de laatste.
Het verschuldigde bedrag wordt aan de werkgever medegedeeld bij het begin van het derde kwartaal, behalve in geval van laattijdige berekening in welk geval het bedrag hem na deze berekening wordt meegedeeld.
Voor het jaar 2000 moet de werkgever het verschuldigde bedrag betalen binnen de maand van de mededeling van dit bedrag. Voor het jaar 2001 moet de werkgever het verschuldigde bedrag betalen binnen dezelfde termijnen als de sociale zekerheidsbijdragen betreffende het tweede kwartaal.
Wijzigingen aan de aangiften mogen geen vermindering van het verschuldigde bedrag met zich meebrengen.
De voorgaande bepalingen hebben uitwerking in de jaren 2000 en 2001. De Koning kan, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de maatregel bedoeld in het eerste lid verlengen en het bedrag van b voor de bijkomende jaren van toepassing bepalen. Zij worden voor de eerste maal toegepast op de bijdragen die voor het jaar 2000 verschuldigd zijn. ".
HOOFDSTUK VII. - Alternatieve financiering.
Art.65.
Art.66.
<Opgeheven bij W 2017-04-18/07, art. 46, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.67. De artikelen 89 en 90 van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen worden opgeheven.
HOOFDSTUK VIIbis. - Alternatieve financiering van de geneeskundige verzorging. <Ingevoegd bij W 2003-12-22/42, art. 258; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
Art. 67bis.
Art. 67ter.
<Opgeheven bij W 2017-04-18/07, art. 46, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 67quater.
<Opgeheven bij W 2017-04-18/07, art. 46, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 67quinquies.
<Opgeheven bij W 2017-04-18/07, art. 46, 055; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
HOOFDSTUK VIII. - Pensioenen.
Art.68. In artikel 68, vijfde lid, a), van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, gewijzigd bij de wet van 21 december 1994, zoals het luidde voor zijn vervanging door artikel 1 van het koninklijk besluit van 16 december 1996 en zoals het gewijzigd werd door de wet van 12 augustus 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° er wordt een punt 2) ingevoegd, luidende :
" 2) de gehuwde begunstigde die samenwoont met zijn echtgenoot van wie het pensioenbedrag werd verminderd, hetzij met toepassing van artikel 10, § 4, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, hetzij met toepassing van artikel 3, § 8, van de wet van 20 juli 1990 tot instelling van een flexibele pensioenleeftijd voor werknemers en tot aanpassing van de werknemerspensioenen aan de evolutie van het algemeen welzijn; ";
2° 2) wordt 3).
TITEL XI. - Maatschappelijke Integratie.
HOOFDSTUK I. - Wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Art.69. In artikel 77bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, ingevoegd bij de wet van 13 april 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° er wordt een § 1bis ingevoegd, luidend als volgt :
" § 1bis. Met gevangenisstraf van een jaar tot vijf jaar en met een geldboete van vijfhonderd Belgische frank tot vijfentwintigduizend Belgische frank wordt gestraft hij die rechtstreeks of via een tussenpersoon misbruik maakt van de bijzonder kwetsbare positie van een vreemdeling ten gevolge van zijn onwettige of precaire administratieve toestand door de verkoop, verhuur of ter beschikking stelling van kamers of enige andere ruimte met de bedoeling een abnormaal profijt te realiseren. ";
2° in § 2, worden de woorden " Het in § 1 bedoelde misdrijf wordt " vervangen door de woorden " De in de §§ 1 en 1bis bedoelde misdrijven worden ", en worden de woorden " die activiteit " vervangen door de woorden " de betrokken activiteit ";
3° in § 3, worden de woorden " Het in § 2 bedoelde misdrijf wordt gestraft " vervangen door " De in § 2 bedoelde misdrijven worden gestraft ".
HOOFDSTUK II. - Wijziging van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
Art.70. In artikel 57ter, derde lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, ingevoegd bij de wet van 24 december 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in de eerste volzin, worden de woorden " de openbare besturen en de verenigingen " vervangen door " de openbare besturen, de rechtspersonen en de verenigingen ";
2° in de eerste volzin, worden de woorden " maatschappelijke dienstverlening " vervangen door de woorden " de opvang ";
3° in de eerste volzin, worden de woorden " , onder controle van de overheid en op grond van een bestek waarover een besluit is vastgesteld na overleg in de Ministerraad " in fine toegevoegd;
4° in de tweede volzin, worden de woorden " openbare besturen en verenigingen " vervangen door " openbare besturen, rechtspersonen en verenigingen ".
Art.71. In dezelfde wet, wordt een nieuw artikel 57ter1 ingevoegd, luidend als volgt :
" Art. 57ter1. § 1. Een vreemdeling die zich vluchteling heeft verklaard en heeft gevraagd om als dusdanig te worden erkend, wordt met toepassing van artikel 54 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, een door de Staat, een andere overheid of één of meerdere besturen georganiseerd Centrum of plaats waar hulpverlening wordt verstrekt op verzoek en op kosten van de Staat, als verplichte plaats van inschrijving aangeduid :
1° tot zolang de Minister van Binnenlandse Zaken of diens gemachtigde, of de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen of een van zijn adjuncten niet hebben beslist dat een onderzoek ten gronde van de asielaanvraag noodzakelijk is;
2° indien de vreemdeling de beslissing van de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen of van een van zijn adjuncten, met toepassing van artikel 63/3 van voormelde wet, aangevochten heeft voor de Raad van State.
In bijzondere omstandigheden kan de Minister of diens gemachtigde afwijken van het bepaalde in het vorige lid.
De aanduiding bedoeld in het eerste lid blijft van kracht zolang het beroep hangende is voor de Raad van State.
§ 2. De bepalingen van § 1 zijn van toepassing :
1° op de vreemdeling die zich na de datum waarop de programmawet van 2 januari 2001 in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt, vluchteling heeft verklaard en heeft gevraagd om als dusdanig te worden erkend;
2° op de vreemdeling die na de in 1° bedoelde datum de beslissing van de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen, of van één van zijn adjuncten, met toepassing van artikel 63/3, aangevochten heeft voor de Raad van State. ".
Art.72. In artikel 57quater, § 1, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 25 januari 1999, worden de woorden " of in het vreemdelingenregister met een machtiging tot verblijf voor onbeperkte tijd " ingevoegd tussen de woorden " ingeschreven in het bevolkingsregister " en de woorden " en die omwille van zijn nationaliteit ".
HOOFDSTUK III. - Wijziging van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
Art.73. In artikel 5, § 4, vijfde lid, van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, ingevoegd bij de wet van 25 januari 1997 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 januari 1999, worden de woorden " het derde en vierde lid " vervangen door de woorden " het tweede, derde en vierde lid ".
HOOFDSTUK IV. - Opeisingsrecht.
Art.74. De Minister tot wiens bevoegdheid de Maatschappelijke Integratie behoort, of zijn gemachtigde, kan elk verlaten gebouw opeisen, teneinde het ter beschikking te stellen voor de opvang van kandidaat-vluchtelingen. Het opeisingsrecht kan slechts worden uitgeoefend mits een billijke schadeloosstelling.
De Koning bepaalt, in een bij Ministerraad overlegd besluit, de grenzen, de voorwaarden en de modaliteiten volgens dewelke het opeisingsrecht kan worden uitgeoefend, alsook de berekeningswijze van de schadeloosstelling. Hij bepaalt ook de procedure, de gebruiksduur en de modaliteiten inzake het op de hoogte stellen van de eigenaar.
TITEL XII. - Financiën.
Art.75. De Nationale Bank van België wordt belast met het dragen van bepaalde kosten eigen aan de overgang naar de chartale Euro, namelijk :
- transportkosten eigen aan de frontloading, ten belope van een maximaal bedrag van 250 miljoen Belgische frank;
- de kosten van vervoer, tellen en sorteren eigen aan de demonetisatie van de munten in Belgische frank voor een globaal bedrag van 600 miljoen Belgische frank.
Het ten laste nemen van deze kosten vertegenwoordigt een opdracht van algemeen belang, zoals omschreven door artikel 21 van het koninklijk besluit van 10 januari 1999 tot goedkeuring van de wijziging van de statuten van de Nationale Bank van België.
Art.76. (Opgeheven) <W 2001-12-10/31, art. 39, 003; Inwerkingtreding : 30-12-2001>
TITEL XIII. - Internationale samenwerking.
Wijzigingen van de wet van 25 mei 1999 betreffende de Belgische internationale samenwerking.
Art.77. Artikel 2, 6°, van de wet van 25 mei 1999 betreffende de Belgische internationale samenwerking wordt vervangen door de volgende bepaling :
" 6° " indirecte bilaterale samenwerking " : samenwerking, gefinancierd of medegefinancierd door de Belgische Staat, waarbij een derde, die niet een vreemde staat of internationale organisatie is, instaat voor de uitvoering van de programma's of projecten, op basis van een reglementair stelsel van subsidiëring of op basis van een overeenkomst; ".
Art.78. In artikel 7 van dezelfde wet, worden de woorden " in hoofdzaak " ingevoegd tussen de woorden " directe bilaterale samenwerking " en " op ".
Art.79. Artikel 10 van dezelfde wet wordt aangevuld met een lid, luidende als volgt :
" Voor de federaties van niet-gouvernementele organisaties worden de criteria door de Koning vastgesteld. ".
Art.80. In artikel 11 van dezelfde wet, wordt de inleidende zin vervangen als volgt :
" De Belgische internationale samenwerking richt de indirecte bilaterale samenwerking op maatschappijen, groeperingen, verenigingen of instellingen van publiek recht, zoals de gemeenschappen, de gewesten, de provincies en de gemeenten, of van privaatrechtelijke aard, andere dan de organisaties bedoeld in artikel 10, die uitgekozen worden " als partners van de indirecte bilaterale samenwerking " volgens een procedure en modaliteiten vastgesteld door de Koning en die minstens beantwoorden aan de volgende criteria : ".
TITEL XIV. - Landbouw.
Art.81. Artikel 10 van de wet van 3 december 1999 betreffende steunmaatregelen ten gunste van landbouwbedrijven getroffen door de dioxinecrisis wordt aangevuld met de volgende bepaling :
" 6° de bedragen die door de Belgische Staat worden gevorderd in toepassing van de bepalingen ter uitvoering van deze wet. ".
TITEL XV. - Inwerkingtreding.
Art. 82. Deze wet treedt in werking op de datum waarop zij in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd wordt, met uitzondering van :
- de artikelen 29 en 35 die uitwerking hebben met ingang van 1 december 2000;
- de artikelen 31 en 34 die uitwerking hebben op 10 september 2000;
- de artikelen 41, 42, 43, 45 en 46 die uitwerking hebben met ingang van 1 april 2000;
- Titel X, Hoofdstuk II dat in werking treedt op 1 januari 2001;
- artikel 67 dat in werking treedt op 1 januari 2001;
- artikel 68 dat uitwerking heeft van 1 januari 1995 tot en met 31 december 1996.