24 DECEMBER 1999. - Wet ter bevordering van de werkgelegenheid. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 27-01-2000 en tekstbijwerking tot 31-12-2021)
TITEL I. - Algemene bepaling.
Art. 1
TITEL II. - Werkgelegenheid.
HOOFDSTUK I. - Structurele lastenverlaging.
Art. 2
HOOFDSTUK II. - Sociale maribel.
Art. 3-9
HOOFDSTUK III. - Arbeidsduurvermindering.
Art. 10-13
HOOFDSTUK IV. - Plus-één-, plus-twee-, plus-drie-plan.
Art. 14-16
HOOFDSTUK V. - Koninklijk besluit nr. 230. - Stage voor jongeren.
Art. 17-18
HOOFDSTUK VI. - Steunmaatregel voor de sleepvaart- en de baggersector.
Art. 19-20
HOOFDSTUK VII. - Tewerkstelling in de wetenschappelijke onderzoeksinstellingen.
Art. 21-22
HOOFDSTUK VIII. - Startbaanovereenkomst.
Afdeling 1. - Startbaanovereenkomst.
Onderafdeling 1. - Definities en toepassingsgebied.
Art. 23-27, 27bis, 27ter, 27quater, 28-30
Onderafdeling 2. - De startbaanovereenkomst.
Art. 31-33, 33bis, 34-38
Onderafdeling 3. - De verplichting om jongeren in dienst te nemen in het kader van een startbaanovereenkomst.
Art. 39-40, 40bis, 40ter, 41-42
Onderafdeling 3/1. [1 - Het engagement om werkplekleerplaatsen ter beschikking te stellen.]1
Art. 42/1
Onderafdeling 3/2. [1 - De verplichting om werkplekleerplaatsen ter beschikking te stellen.]1
Art. 42/2
Onderafdeling 4. - De aanstelling van bepaalde nieuwe werknemers voor specifieke taken.
Art. 43
Onderafdeling 5. - Voordelen verbonden aan de indienstneming van laaggeschoolde jongeren.
Art. 44
Onderafdeling 6. - (Opgeheven) <W 2003-12-22/42, art. 15, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
Art. 45
Onderafdeling 7. - Controle en sancties.
Art. 46
Art. 46 Vlaams Gewest
Art. 46/1 WAALS GEWEST
Art. 46/1 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 46/2 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 47
Onderafdeling 8. - Evaluatie.
Art. 48
Afdeling 2. - Stelsel van alternerende tewerkstelling en opleiding voor de jongeren tussen 18 en 25 jaar en tot tijdelijke vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgever verschuldigd in hoofde van deze jongeren.
Art. 49-52
Afdeling 3. - Slot- en overgangsbepalingen.
Art. 53-57
1981001048 1983021210 1984010741 1984012080 1984021056 1985012138 1985012426 1985012693 1985012755 1985022139 1985023620 1987021256 1989021219 1990000305 1990012321 1991003014 1991012022 1994003028 1996002057 1996022170 1997012147 1997012229 1997012782 1999012205
2000002089 2000003469 2000012173 2000012174 2000012595 2001012412 2001012413 2001012617 2001013202 2001013203 2001013204 2001013206 2001013207 2001013208 2001013209 2001013210 2001013211 2001013212 2001013213 2001013214 2001013215 2001013216 2001013217 2001013218 2001013219 2001013220 2001013221 2001013223 2001021248 2002012014 2002012016 2002012237 2002012529 2002012530 2002012677 2002013098 2002013190 2002013191 2002013192 2002013193 2002013194 2002013195 2002013196 2002013197 2002013211 2002013354 2002013356 2003012103 2003012302 2003012787 2003012788 2003022030 2003022031 2003202337 2004200096 2004200706 2004200707 2004200708 2004200709 2004200710 2004200711 2005200722 2006012068 2006012088 2006012219 2006012220 2006201538 2006201575 2006202836 2006203327 2006203566 2006203567 2006203568 2006203587 2006203716 2006203830 2008012807 2008012808 2008013104 2008013554 2008013555 2008013556 2009012067 2009203187 2010200216 2010201135 2010203298 2010203299 2010203300 2010204075 2010204079 2010204274 2010204275 2010205204 2012200893 2012203564 2012203565 2012203566 2013200702 2013202995 2013202996 2014203883 2014205238 2014205282 2015201931 2015204085 2015204086 2015204440 2015204441 2015204442 2015204889 2015204892 2015204893 2015204894 2015205950 2015206016 2016031440 2016200864 2016203024 2016204796 2016204797 2016204798 2016205368 2017202864 2018201675 2018202290 2018202291 2018202292 2018203842 2018203843 2018203844 2018205177 2019205051 2020202104 2020202105 2020202106 2020202107 2020202465 2020203853 2020204754 2020204804 2020204805 2021200060 2021206097 2022200618 2022203195 2022203196 2022203197 2022203198 2022203200 2022203999 2022206166 2022207083 2024200137 2024202253 2024202256 2024204354 2024204360 2024204361
TITEL I. - Algemene bepaling.
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
TITEL II. - Werkgelegenheid.
HOOFDSTUK I. - Structurele lastenverlaging.
Art.2. In artikel 35 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, vervangen bij de wet van 26 maart 1999 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° § 1, 2°, derde lid, wordt vervangen als volgt :
" De Koning bepaalt bij een in de Ministerraad overlegd besluit, wat men verstaat onder voltijdse werknemers met volledige prestaties en onder de eerste, tweede en derde loongrens, waarbij deze grenzen kunnen verschillen naargelang de categorie van werknemers als bedoeld in paragraaf 1. De Koning kan, bij een in de Ministerraad overlegd besluit, het bedrag van 29 706 Belgische frank vermeld in het eerste lid, ii) en iii) verhogen, zonder dat dit evenwel hoger mag zijn dan 37 706 Belgische frank. ";
2° § 1, 3°, iii), wordt aangevuld als volgt :
" In afwijking van het vorige lid, eerste en derde streepje, kan de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, het bedrag van 29 706 Belgische frank verhogen, zonder dat dit evenwel hoger mag zijn dan 37 706 Belgische frank. ";
3° in § 1, 3°, eerste lid, iv), wordt het woord " maximaal " ingevoegd tussen de woorden " een periode van " en de woorden " zes jaar ";
4° § 1, 5°, wordt vervangen als volgt :
" 5° Het bedrag F* wordt jaarlijks vastgelegd bij een in Ministerraad overlegd besluit. Voor het eerste jaar, ingaand op 1 april 1999, wordt het bedrag vastgelegd op 16 025 Belgische frank per kwartaal. Elk jaar, vóór 30 september, evalueren de sociale gesprekspartners in de centrale Raad voor het bedrijfsleven en de nationale Arbeidsraad de globale evolutie van de lonen, de vormingsinspanningen en de werkgelegenheid. Indien die globale evaluatie niet positief is, wordt het bedrag F* dat van toepassing is vanaf het tweede kwartaal van het daaropvolgende kalenderjaar verminderd voor die sectoren of ondernemingen waarvan de inspanningen inzake vorming en werkgelegenheid als onvoldoende worden beoordeeld. De Koning stelt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, dit verminderd bedrag F* vast, alsook de criteria en de modaliteiten voor het vaststellen van de onvoldoende inspanning inzake vorming en werkgelegenheid; ";
5° aan § 1, wordt een punt 6° toegevoegd, luidend als volgt : " 6° De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, bij het vaststellen van het bedrag F* en het verminderd bedrag F* bedoeld in 5°, rekening houden met toepassingsmodaliteiten voorgesteld in het interprofessioneel akkoord dat tweejaarlijks kan worden afgesloten tussen de sociale gesprekspartners. Te dien einde kan Hij, bij een in Ministerraad overlegd besluit, voor de geldigheidsduur van dit interprofessioneel akkoord, afwijken van de bepalingen van § 1, 1° tot 5°. ".
HOOFDSTUK II. - Sociale maribel.
Art.3. Artikel 35, § 5, derde lid, 1°, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 26 maart 1999, wordt vervangen als volgt :
" 1° een of verschillende sectorale fondsen die gestijfd worden met het bedrag van de vermindering bedoeld in het vorige lid. De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de nadere regelen van inrichting en van werking van die fondsen en de regelen met betrekking tot de bestemming. De Koning bepaalt de voorwaarden en nadere regelen van storting; ".
Art.4. Artikel 71, eerste lid, 1°, van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen wordt vervangen als volgt :
" 1° bij het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, een Fonds dat gestijfd wordt met de opbrengst van de verminderingen van werkgeversbijdragen waarop de werkgevers, bedoeld in artikel 35, § 5, tweede lid, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor de werknemers, van de ziekenhuizen en psychiatrische verzorgingstehuizen van de openbare sector, die aangesloten zijn bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, aanspraak kunnen maken. Ieder jaar bepaalt de Koning het bedrag van de voormelde opbrengst voor de bedoelde sector.
Volgens de nadere regels bepaald door de Koning worden de beschikbare middelen van dit Fonds, na aftrek van de administratieve kosten, besteed aan het creëren van tewerkstelling bij de voormelde werkgevers.
Het fonds wordt beheerd door een beheersorgaan bestaande uit evenveel vertegenwoordigers van de werkgevers van de betrokken sector als vertegenwoordigers van de werknemers van de betrokken sector. De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de nadere regels voor het toezicht op de bedragen die ter beschikking worden gesteld en de bestemming ervan. De Koning bepaalt de samenstelling van het beheersorgaan; ".
Art.5. Artikel 71, eerste lid, 2°, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :
" 2° bij het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, een Fonds dat gestijfd wordt met de opbrengst van de verminderingen van werkgeversbijdragen waarop de werkgevers, bedoeld in artikel 35, § 5, tweede lid, van voormelde wet van 29 juni 1981, van de openbare sector die aangesloten zijn bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, anders dan deze bedoeld in 1°, aanspraak kunnen maken. Ieder jaar bepaalt de Koning het bedrag van de voormelde opbrengst voor de bedoelde sector.
Volgens de nadere regels bepaald door de Koning worden de beschikbare middelen van dit Fonds, na aftrek van de administratieve kosten, besteed aan het creëren van tewerkstelling bij de voormelde werkgevers.
Het fonds wordt beheerd door een beheersorgaan bestaande uit evenveel vertegenwoordigers van de werkgevers van de betrokken sector als vertegenwoordigers van de werknemers van de betrokken sector. De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de modaliteiten voor het toezicht op de bedragen die ter beschikking worden gesteld en de bestemming ervan. De Koning bepaalt de samenstelling van het beheersorgaan; ".
Art.6. Artikel 1, § 7, 1°, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen, ingevoegd bij de wet van 26 maart 1999, wordt vervangen als volgt :
" 1° een fonds dat gestijfd wordt met de opbrengst van de verminderingen van werkgeversbijdragen waarop de werkgevers, bedoeld in artikel 35, § 5, tweede lid, van voormelde wet van 29 juni 1981, die aangesloten zijn bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, aanspraak kunnen maken na aftrek van de werkelijk toegestane verminderingen. Worden in verschillende rubrieken opgenomen :
- de bijdrageverminderingen waarop de ziekenhuizen en psychiatrische verzorgingstehuizen aanspraak hadden kunnen maken, na aftrek van het bedrag van de gedurende ieder kwartaal werkelijk toegekende verminderingen;
- de bijdragevermindering waarop de andere dan de in het vorig streepje bedoelde werkgevers aanspraak hadden kunnen maken, na aftrek van het bedrag van de gedurende ieder kwartaal werkelijk toegekende verminderingen.
Volgens de nadere regels bepaald door de Koning worden de beschikbare middelen van dit Fonds, na aftrek van de administratieve kosten, besteed aan het creëren van tewerkstelling bij de werkgevers bedoeld in het vorige lid.
Dit fonds wordt beheerd door het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de nadere regels voor het toezicht op de bedragen die ter beschikking worden gesteld en de bestemming ervan; ".
Art.7. § 1. Er wordt een Fonds voor de terugvordering van werkgeversbijdragen bij de ziekenhuizen en de psychiatrische verzorgingstehuizen van de openbare sector aangesloten bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid opgericht, dat een Begrotingsfonds vormt in de zin van artikel 45 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991.
§ 2. In de tabel gevoegd bij de wet van 24 december 1993 tot oprichting van begrotingsfondsen en tot wijziging van de organieke wet van 27 december 1990, wordt de rubriek 23 - Tewerkstelling en Arbeid, aangevuld als volgt :
" Benaming van het organiek Begrotingsfonds 23-6 - Fonds voor de terugvordering van werkgeversbijdragen bij de ziekenhuizen en de psychiatrische verzorgingstehuizen van de openbare sector aangesloten bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.
Aard van de toegewezen ontvangsten.
Ontvangsten voortvloeiend uit de terugvordering van ten onrechte toegekende verminderingen van werkgeversbijdragen.
Aard van de toegestane uitgaven.
Administratieve kosten, kosten voor de aanwerving van personeel en uitgaven voor de bevordering van de werkgelegenheid in de non-profitsector, zulks respectievelijk ten gunste van de werkgevers uit de sector van de ziekenhuizen en psychiatrische verzorgingstehuizen en ten gunste van de werkgevers uit de andere sectoren. ".
Art.8. § 1. Er wordt een Fonds voor de terugvordering van werkgeversbijdragen in de private non-profitsector opgericht, dat een Begrotingsfonds vormt in de zin van artikel 45 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991.
§ 2. In de tabel gevoegd bij de wet van 24 december 1993 tot oprichting van begrotingsfondsen en tot wijziging van de organieke wet van 27 december 1990, wordt de rubriek 23 - Tewerkstelling en Arbeid, aangevuld als volgt :
" Benaming van het organiek Begrotingsfonds 23-7 - Fonds voor de terugvordering van werkgeversbijdragen in de private non-profitsector.
Aard van de toegewezen ontvangsten.
Ontvangsten voortvloeiend uit de terugvordering van ten onrechte toegekende verminderingen van werkgeversbijdragen.
Aard van de toegestane uitgaven.
Administratieve kosten, kosten voor de aanwerving van personeel en uitgaven voor de bevordering van de werkgelegenheid in de non-profitsector, zulks respectievelijk ten gunste van de werkgevers uit de sector van de ziekenhuizen en psychiatrische verzorgingstehuizen en ten gunste van de werkgevers uit de andere sectoren. ".
Art.9. Artikel 35, § 5, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers wordt aangevuld met de volgende leden :
" De bepalingen van het algemeen stelsel van de sociale zekerheid voor werknemers, met name wat de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de betalingstermijnen, de toepassing van de burgerlijke sancties en de strafbepalingen, de bevoegde rechter in geval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid betreft, zijn van toepassing.
Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, houden de door de Koning aangewezen ambtenaren toezicht op de naleving van deze paragraaf en de uitvoeringsbesluiten ervan.
Deze ambtenaren oefenen dit toezicht uit overeenkomstig de bepalingen van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie. ".
HOOFDSTUK III. - Arbeidsduurvermindering.
Art.10. Artikel 1 van het koninklijk besluit van 24 november 1997 houdende nadere voorwaarden met betrekking tot de invoering van de arbeidsherverdelende bijdragevermindering in toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, bekrachtigd door de wet van 13 februari 1998 houdende bepalingen tot bevordering van de tewerkstelling en gewijzigd bij de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, wordt gewijzigd als volgt :
1° § 1 wordt gewijzigd als volgt :
a) in het eerste lid worden de woorden " 30 juni 1997 " vervangen door de woorden " 30 juni 1999 ";
b) in het vierde lid worden de woorden " 30 juni 1999 " vervangen door de woorden " 31 december 2000 ";
2° in § 2, derde streepje, worden de woorden " 30 juni 1997 " vervangen door de woorden " 30 juni 1999 ";
3° § 3 wordt gewijzigd als volgt :
a) in het eerste lid, a), wordt het cijfer " 1996 " vervangen door de woorden " het voorafgaande kalenderjaar ";
b) in het eerste lid, b), wordt het cijfer " 1996 " vervangen door de woorden " het voorafgaande kalenderjaar ";
c) in het tweede lid wordt het cijfer " 1996 " vervangen door de woorden " het voorafgaande kalenderjaar ".
Art.11. In artikel 2, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt het cijfer " 1996 " vervangen door de woorden " het voorafgaande kalenderjaar ".
Art.12. In artikel 3, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt het cijfer " 1996 " vervangen door de woorden " het voorafgaande kalenderjaar ".
Art.13. De collectieve arbeidsovereenkomsten die werden gesloten in uitvoering van het koninklijk besluit van 24 november 1997 en die werden neergelegd op de Griffie van de Dienst der Collectieve Arbeidsbetrekkingen van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid tot 30 juni 1999, blijven onderworpen aan de bepalingen van het koninklijk besluit van 24 november 1997 zoals die van toepassing zijn vóór de inwerkingtreding van deze wet.
HOOFDSTUK IV. - Plus-één-, plus-twee-, plus-drie-plan.
Art.14. Artikel 118, § 1, 8°, van de programmawet van 30 december 1988, ingevoegd bij de wet van 26 maart 1999, wordt aangevuld met het volgende lid :
" De periode van terbeschikkingstelling van drie maanden moet gelegen zijn tijdens de twaalf maanden voor de aanwerving. ".
Art.15. Artikel 6, § 1, 13°, van het koninklijk besluit van 14 maart 1997 houdende specifieke tewerkstellingsbevorderende maatregelen voor de kleine en middelgrote ondernemingen met toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, ingevoegd bij de wet van 26 maart 1999, wordt aangevuld met het volgende lid :
" De periode van terbeschikkingstelling van drie maanden moet gelegen zijn tijdens de twaalf maanden voor de aanwerving. ".
Art.16. De artikelen 14 en 15 treden in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
HOOFDSTUK V. - Koninklijk besluit nr. 230. - Stage voor jongeren.
Art.17. Artikel 13, § 2, van het koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces wordt opgeheven.
Art.18. Artikel 17 treedt in werking met ingang van 1 april 1999.
HOOFDSTUK VI. - Steunmaatregel voor de sleepvaart- en de baggersector.
Art.19. In de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers wordt een artikel 37ter ingevoegd, luidend als volgt :
" Art. 37ter. - De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, en onder de door Hem bepaalde voorwaarden en nadere regels, de werkgevers van de sleepvaartsector vrijstellen van de verplichting om voor de werknemers tewerkgesteld aan boord van de schepen de werkgeversbijdragen te betalen, bedoeld in artikel 38, §§ 3, 1° tot 7° en 9°, en 3bis van deze wet.
Hij kan ook bij een in Ministerraad overlegd besluit en onder de door Hem bepaalde voorwaarden, de werkgever toelaten de werknemersbijdragen, berekend op het loon, begrensd tot het bedrag bedoeld in artikel 7, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, te betalen aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en het bedrag overeenstemmend met de persoonlijke bijdragen berekend op het verschil van het bovenvermeld begrensd loon en het brutoloon te behouden. ".
Art.20. Artikel 2, § 1, van het koninklijk besluit van 25 april 1997 houdende vrijstelling van bepaalde werkgeversbijdragen ten behoeve van de ondernemingen die behoren tot de baggersector met toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, wordt aangevuld als volgt :
" Wat de bijdragen van de werknemers betreft, kan de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit en onder de door Hem bepaalde voorwaarden en nadere regels, de werkgever toelaten de bijdragen, berekend op het loon dat begrensd is tot het bedrag bedoeld bij artikel 7, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, te betalen aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, en het bedrag dat overeenstemt met de persoonlijke bijdragen berekend op het verschil tussen het bovenvermeld begrensd loon en het brutoloon te behouden. ".
HOOFDSTUK VII. - Tewerkstelling in de wetenschappelijke onderzoeksinstellingen.
Art.21. In artikel 185 van de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen worden volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 1 wordt het cijfer " 185 " vervangen door het cijfer " 184 ";
2° § 7 wordt vervangen door de volgende bepaling :
" § 7. De overeenkomst bedoeld in § 1 wordt afgesloten voor een maximumduur van twee jaar. Deze overeenkomst kan evenwel uitdrukkelijk worden verlengd. De duur van elke verlenging is maximaal dezelfde als die van de oorspronkelijke overeenkomst, zonder dat de overeenkomst of haar verlengingen uitwerking kunnen hebben na 31 december 2001.
De Koning kan, bij een in de Ministerraad overlegd besluit, de in het vorig lid bedoelde datum wijzigen. ".
Art.22. Artikel 189 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 189 - De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking met ingang van 1 januari 1996 en houden op van kracht te zijn op 31 december 1997, einddatum voor de ondertekening van de in artikel 185 bedoelde oorspronkelijke overeenkomst.
De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit en volgens de door Hem bepaalde voorwaarden en nadere regels, de mogelijkheid bieden om tijdens de periode van 1 januari 2000 tot 31 december 2001 bijkomende overeenkomsten, met een maximumduur van twee jaar, af te sluiten. ".
HOOFDSTUK VIII. - Startbaanovereenkomst.
Afdeling 1. - Startbaanovereenkomst.
Onderafdeling 1. - Definities en toepassingsgebied.
Art.23.
§ 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk, verstaat men onder jongere :
1° [opgeheven] <W 2002-12-24/31, art. 355, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
[2° elkeen die [op het ogenblik van indiensttreding bij een werkgever] : <W 2004-07-09/30, art. 260, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
a) [1 ...]1
b) minder dan zesentwintig jaar oud is;] <W 2003-12-22/42, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
3° [...] <W 2003-12-22/42, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
[4° elkeen van buitenlandse afkomst, die [op het ogenblik van indiensttreding bij een werkgever] : <W 2004-07-09/30, art. 260, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
[1 a) ...]1
[b) minder dan zesentwintig jaar oud is;] ] <W 2003-04-01/48, art. 9, 008; Inwerkingtreding : 01-07-2003> <W 2003-12-22/42, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
[5° elkeen van buitenlandse afkomst, die een bruggepensioneerde vervangt, die [op het ogenblik van indiensttreding bij een werkgever] : <W 2004-07-09/30, art. 260, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
[1 a) ...]1
[b) minder dan zesentwintig jaar oud is;] ] <W 2003-04-01/48, art. 9, 008; Inwerkingtreding : 01-07-2003> <W 2003-12-22/42, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
[6° elke persoon met een handicap die, [op het ogenblik van indiensttreding bij een werkgever] : <W 2004-07-09/30, art. 260, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
[1 a) ...]1
[b) minder dan zesentwintig jaar oud is;] ] <W 2003-04-01/48, art. 9, 008; Inwerkingtreding : 01-07-2003> <W 2003-12-22/42, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
[De voorwaarde, bedoeld in het eerste lid, 2°, a, 4°, a, 5°, a en 6°, a, is niet van toepassing op jongeren die in dienst treden en met de uitvoering van hun startbaanovereenkomst aanvangen vóór 1 januari van het jaar waarin zij negentien jaar worden.] <W 2004-07-09/30, art. 260, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
[§ 1bis. Voor toepassing van § 1, 4° en 5°, wordt verstaan onder een persoon van buitenlandse afkomst, de persoon die niet de nationaliteit bezit van een Staat die deel uitmaakt van de Europese Unie, of de persoon waarvan ten minste één van de ouders deze nationaliteit niet bezit of niet bezat op het ogenblik van het overlijden of de persoon waarvan ten minste twee van de grootouders niet deze nationaliteit bezitten of bezaten op het ogenblik van hun overlijden. De jongere kan met elk rechtsmiddel bewijzen dat hij beantwoordt aan deze definitie, de verklaring op eer inbegrepen.
Voor toepassing van § 1, 6°, wordt verstaan onder een persoon met een handicap, de persoon die als dusdanig ingeschreven is bij het " Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap " of bij " l'Agence wallonne pour l'Intégration des Personneshandicapées " of bij de " Service bruxellois francophone des Personnes handicapées " of bij de " Dienststelle des Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit einer Behinderung sowie für die besondere soziale Fürsorge ", en die hiervan het bewijs levert door de mededeling aan de werkgever van een attest van de instelling waaruit zijn inschrijving blijkt.] <W 2003-04-01/48, art. 9, 008; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
[§ 2. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het begrip jongere zoals bedoeld in § 1 aanpassen, indien er een tekort aan jongeren zou zijn.] <W 2003-12-22/42, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
§ 3. [Opgeheven] <W 2003-12-22/42, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
----------
(1)<W 2009-12-30/02, art. 13, 019; Inwerkingtreding : 01-04-2010>
Art.24.<W 2005-12-23/30, art. 62, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2006> Voor de toepassing van dit hoofdstuk verstaat men onder
1° laaggeschoolde jongere : de in artikel 23 bedoelde jongere die geen getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs bezit;
2° [1 erg laag geschoolde jongere : de onder 1° bedoelde jongere die geen getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs of van het lager secundair onderwijs bezit;]1
[1 3° middengeschoolde jongere : de in artikel 23 bedoelde jongere die hoogstens een getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs bezit.]1
----------
(1)<W 2012-12-27/13, art. 9, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Art.25. Voor de toepassing van dit hoofdstuk verstaat men onder nieuwe werknemer, de jongere bedoeld in artikel 23 die tewerkgesteld is in het kader van een startbaanovereenkomst.
Art.26. (De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, wat wordt verstaan onder openbare werkgever, werkgever uit de private sector, werkgever uit de private non-profitsector en werkgever uit de onderwijssector.) <W 2003-12-22/42, art. 3, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
In afwijking van het eerste lid wordt de werkgever uit de private sector die behoort tot de non-profitsector beschouwd als openbare werkgever voor de toepassing van dit hoofdstuk, met uitzondering van artikel 43.
Art.27.Voor de toepassing van dit hoofdstuk, verstaat men onder startbaanovereenkomst :
[1° een minstens halftijdse arbeidsovereenkomst die wordt gesloten tussen een jongere en een werkgever;] <W 2003-12-22/42, art. 4, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
[2° een combinatie van een deeltijdse arbeidsovereenkomst, minstens halftijds, die wordt gesloten tussen een jongere en een werkgever, en een door de jongere gevolgde opleiding, en dit met ingang van de dag waarop de jongere begint met de uitvoering van de arbeidsovereenkomst. De Koning bepaalt, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de opleidingen die in aanmerking komen, alsmede de nadere regelen met betrekking tot het sluiten en uitvoeren van de in dit punt 2° bedoelde startbaanovereenkomst;] <W 2003-12-22/42, art. 4, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
3° [2 a) elke overeenkomst waarmee leerlingen, zoals bepaald in uitvoering van artikel 1, § 1, derde lid, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, verbonden zijn;
b) elke andere vorm van opleidings- of inschakelingsovereenkomst die de Koning bepaalt.]2
[...] ]. <W 2002-12-24/31, art. 356, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2004> <W 2003-12-22/42, art. 4, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
[1 lid 2 opgeheven]1
[ [1 De tewerkstelling van de nieuwe werknemer door dezelfde werkgever blijft beschouwd]1 als een tewerkstelling in het kader van een startbaanovereenkomst tot de laatste dag van het kwartaal waarin de nieuwe werknemer de leeftijd van zesentwintig jaar bereikt.] <W 2004-07-09/30, art. 261, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
[3 ...]3
[lid 3 opgeheven] <W 2002-12-24/31, art. 356, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
[lid 4 opgeheven] <W 2002-12-24/31, art. 356, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
----------
(1)<W 2009-12-30/02, art. 14, 019; Inwerkingtreding : 01-04-2010>
(2)<W 2014-05-15/02, art. 26, 024; Inwerkingtreding : 01-07-2015>
(3)<W 2019-04-07/06, art. 2, 030; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 27bis. <Ingevoegd bij W 2002-12-24/31, art. 357; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De jongere, verbonden door een startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, mag voor de gevolgde opleiding niet genieten van het betaald educatief verlof in het kader van de voortdurende vorming van de werknemers, zoals bedoeld in hoofdstuk IV, afdeling 6, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen.
Art. 27ter. <Ingevoegd bij W 2003-12-22/42, art. 5; Inwerkingtreding : 01-01-2004> In afwijking van artikel 27, tweede lid, wordt de nieuwe werknemer die vóór 1 januari 2004 werd aangeworven, vanaf 1 januari 2004 verder beschouwd als jongere, tewerkgesteld in het kader van een startbaanovereenkomst, op voorwaarde dat :
- de startbaanovereenkomst werd gesloten onder de voorwaarden en modaliteiten die van toepassing waren vóór 1 januari 2004, en
- overeenkomstig artikel 32, zoals van kracht vóór 1 januari 2004, een kopie van deze startbaanovereenkomst aan de door de Koning aangewezen ambtenaar werd bezorgd vóór 31 januari 2004.
De startbaanovereenkomst gesloten vóór 1 januari 2004 eindigt :
1° na afloop van de periode, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 1°, 2° of 3°, zoals van kracht vóór 1 januari 2004, en zoals vermeld in de startbaanovereenkomst, of
2° wanneer de overeenkomst die het voorwerp uitmaakt van de startbaanovereenkomst, eindigt.
In afwijking van het vorig lid, 1°, blijft de tewerkstelling van de jongere in het kader van een startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27, eerste lid, 1°, bij dezelfde werkgever beschouwd als een tewerkstelling in het kader van een startbaanovereenkomst tot de laatste dag van het kwartaal waarin de jongere de leeftijd van zesentwintig jaar bereikt, indien hij vóór het einde van de overeenkomst, bedoeld in het vorig lid, de leeftijd van zesentwintig jaar nog niet heeft bereikt.
Art. 27quater. [1 In afwijking van artikel 27, wordt de nieuwe werknemer die vóór de datum van inwerkingtreding van dit artikel werd aangeworven vanaf deze datum verder beschouwd als jongere tewerkgesteld in het kader van een startbaanovereenkomst, op voorwaarde dat de startbaanovereenkomst werd gesloten onder de voorwaarden en modaliteiten die van toepassing waren vóór de datum van inwerkingtreding van dit artikel.
De startbaanovereenkomsten en gesloten vóór de datum van inwerkingstreding van dit artikel eindigen en uiterlijk de laatste dag van het kwartaal waarin de betrokken werknemer zesentwintig jaar wordt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2009-12-30/02, art. 15, 019; Inwerkingtreding : 01-04-2010>
Art.28. (Opgeheven) <W 2003-12-22/42, art. 6, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
Art.29. (Opgeheven) <W 2003-12-22/42, art. 7, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
Art.30. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, bijzondere voorwaarden en toepassingsmodaliteiten van dit hoofdstuk vaststellen voor de werkgeverscategorieën die Hij bepaalt.
Onderafdeling 2. - De startbaanovereenkomst.
Art.31. § 1. Elke jongere kan worden aangeworven in het kader van een startbaanovereenkomst door een openbare werkgever of een werkgever uit de private sector, overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.
§ 2. (opgeheven) <W 2002-12-24/31, art. 362, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
(NOTA : § 2 wordt door W 2003-04-01/48, art. 10 (B.S. 16-05-2003) gewijzigd met onbepaalde inwerkingtreding (inwerkingtreding op 01-07-2003, gebracht door KB 2003-05-28/42, art. 2), maar de wetgever heeft geen rekening gehouden met de wijziging gebracht door W 2002-12-24/31, art. 362 (B.S. 31-12-2002) die in werking treedt op 01-01-2004)
Art.32.
<Opgeheven bij W 2009-12-30/02, art. 16, 019; Inwerkingtreding : 01-04-2010>
Art.33. § 1. De nieuwe werknemer, tewerkgesteld in de private sector, met inbegrip van de private non-profitsector, in het kader van de startbaanovereenkomst zoals bepaald in artikel 27, 1° en 2°, heeft recht op een loon dat gelijk is aan een loon waarop een werknemer met dezelfde functie aanspraak kan maken krachtens de loonregeling die voor de onderneming geldt. De nieuwe werknemer, tewerkgesteld in de openbare sector in het kader van de startbaanovereenkomst zoals bepaald in artikel 27, 1° en 2°, heeft recht op een loon dat gelijk is aan het aanvangsloon toegekend aan een personeelslid met dezelfde beroepskwalificatie, zoals die blijkt uit het diploma of studiegetuigschrift.
De deeltijds in dienst zijnde nieuwe werknemer heeft recht op het loon bedoeld in het eerste lid in verhouding met de duur van de gepresteerde arbeid in het kader van de startbaanovereenkomst zoals bepaald in artikel 27, 1° en 2°.
§ 2. (De startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 1°, kan evenwel bepalen dat gedurende hoogstens de eerste twaalf maanden van de uitvoering ervan, de werkgever een deel van het in § 1 bedoeld loon aan de opleiding van de nieuwe werknemer besteedt.
In dat geval heeft de nieuwe werknemer, gedurende de in het eerste lid bedoelde periode, recht op een loon dat gelijk is aan het in § 1 bedoeld loon, verminderd met het in het eerste lid bedoeld deel, zonder dat dit meer mag zijn dan 10 % van dat loon en zonder dat dit lager mag zijn dan het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen.) <W 2003-12-22/42, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
De Koning bepaalt de regels om het in aanmerking te nemen loon vast te stellen voor de berekening van de vergoedingen, uitkeringen, bijdragen en premies die van toepassing zijn in het kader van de sociale zekerheid en van de sociale verzekeringen.
De ondernemingsraad of bij ontstentenis, de syndicale afvaardiging of bij ontstentenis, het subregionaal Tewerkstellingscomité dienen jaarlijks alle informatie te ontvangen met betrekking tot de daadwerkelijke besteding van de 10 % loonsvermindering bestemd voor de hierboven bedoelde opleiding.
Art.33bis.[1 § 1. In afwijking van artikel 33, § 1, kan de startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 1°, evenwel voorzien dat het loon van de nieuwe werknemer van minder dan 21 jaar zonder werkervaring, tewerkgesteld in de private sector, verminderd wordt met :
a) 6 % in de maanden waarin de nieuwe werknemer op de laatste dag van de maand 20 jaar oud is,
b) 12 % in de maanden waarin de nieuwe werknemer op de laatste dag van de maand 19 jaar oud is;
c) 18 % in de maanden waarin de nieuwe werknemer op de laatste dag van de maand 18 jaar oud is.
Het eerste lid is enkel van toepassing op de werkgevers die ressorteren onder de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités en is enkel van toepassing wanneer het niet-verminderde loon van de nieuwe werknemer niet hoger zou gelegen hebben dan het minimumloon vastgesteld door het bevoegde paritair comité of subcomité, of, in het geval dat dit paritair comité of subcomité geen sectoreigen minimumloon heeft vastgesteld, dan het loon bedoeld in de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43 van de Nationale Arbeidsraad van 2 mei 1988.
[2 Het eerste lid is evenmin van toepassing op werkgevers die ressorteren onder een paritair comité of paritair subcomité dat voor jongeren van 18 jaar tot 21 jaar minimumlonen vaststelt die lager zijn dan de minimumlonen van de werknemers van 21 jaar en ouder. Dit lid is niet van toepassing indien deze lagere minimumlonen enkel van toepassing zijn voor jongeren die tewerkgesteld zijn op grond van een overeenkomst voor tewerkstelling van studenten.]2
[3 De toepassing van het eerste lid mag er voor de werknemer evenwel niet toe leiden dat het voltijds loon lager zou zijn dan het loon bedoeld in artikel 3 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43 van de Nationale Arbeidsraad van 2 mei 1988.]3
[2 Het loon dat met toepassing van het eerste lid procentueel verminderd wordt, omvat de volgende loonelementen, voor zover zij rechtstreeks worden uitbetaald door de werkgever:
- het loon voor werkelijke arbeid;
- het gewaarborgd loon bij ziekte en ongeval of voor afwezigheden met behoud van loon;
- het enkel en dubbel vakantiegeld;
- de eindejaarspremies;
- de vergoedingen betaald in geval van beëindiging van de overeenkomst, voor zover ze worden uitgedrukt in arbeidstijd.
De andere loonelementen worden berekend en uitbetaald op basis van het niet-verminderde brutoloon.]2
§ 2. De overeenkomst voor tewerkstelling van studenten, als bedoeld in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten wordt uitgesloten uit het toepassingsgebied van paragraaf 1.
[2 Wordt eveneens uitgesloten uit het toepassingsgebied van paragraaf 1:
- De flexi-job als bedoeld in artikel 3, 1° van de wet van 16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, andere vormen van tewerkstelling uitsluiten.]2
§ 3. Voor toepassing van paragraaf 1 wordt beschouwd als nieuwe werknemer zonder werkervaring de werknemer die onmiddellijk voorafgaand aan de aanwerving met een startbaanovereenkomst ingeschreven was als werkzoekende bij de bevoegde instelling van het Gewest en die bij één of meerdere werkgever(s) in de referentiekwartalen T-6 tot en met T-3, niet gedurende minimaal twee kwartalen een tewerkstelling had groter dan het equivalent van 4/5e van een voltijdse job, waarbij T het kwartaal is waarin de uitvoering van de arbeidsovereenkomst bedoeld in paragraaf 1 een aanvang neemt.
Voor de toetsing van de maximale tewerkstelling van 4/5e van een voltijdse job wordt in de beschouwde kwartalen rekening gehouden met alle door een werkgever betaalde periodes.
In afwijking van het de vorige leden wordt voor de berekening van de geleverde arbeidsprestaties in de kwartalen T-6 tot en met T-3 geen rekening gehouden met prestaties :
a) als leerling als bedoeld in artikel 1 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
b) onder de regeling van individuele beroepsopleiding in een onderneming als bedoeld in artikel 27, 6°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, bij een andere werkgever;
c) als student als bedoeld bij titel VII van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, voor de aangegeven 475 uren van tewerkstelling van een kalenderjaar overeenkomstig artikel 7 van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels;
d) van werknemers als bedoeld in artikel 5bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
e) van gelegenheidswerknemers in land- en tuinbouw als bedoeld in artikel 2/1 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
f) geleverd in het kader van een flexi-job als bedoeld in artikel 3, 1°, van de wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken van 16 november 2015;
[2 g) als gelegenheidswerknemer in de horeca als bedoeld bij artikel 31ter van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.]2
De Koning kan, bij een besluit vastgelegd na overleg in de ministerraad, andere periodes van tewerkstelling uitgevoerd in het kader van specifieke tewerkstellingsprogramma's gericht op de integratie van jongeren in de arbeidsmarkt, uitsluiten voor de berekening van de geleverde arbeidsprestaties bedoeld in het eerste lid.
§ 4. De werkgever die toepassing maakt van paragraaf 1 is, in elke maand waarin hij het loon vermindert, gehouden om aan de nieuwe werknemer bovenop het loon een [2 compenserende toeslag]2 te betalen.
[2 Deze compenserende toeslag is gelijk aan het verschil tussen het nettoloon zoals berekend op basis van het niet-verminderde brutoloon en het nettoloon zoals berekend op basis van het verminderde brutoloon in toepassing van paragraaf 1.
De toeslag wordt verder verhoogd met een percentage berekend op het verminderde brutoloon voor de werknemers wiens vakantiegeld wordt betaald via de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie of een vakantiefonds.
Het percentage bedoeld in het derde lid bedraagt:
- 0,82 % indien het loon verlaagd wordt met 6 % ;
- 1,75 % indien het loon verlaagd wordt met 12 % ;
- 2,82 % indien het loon verlaagd wordt met 18 % .]2
Deze [2 compenserende toeslag]2 is vrijgesteld van inhoudingen en bijdragen voor de sociale zekerheid en van fiscale inhoudingen.
§ 5. De werkgever die in toepassing van deze bepaling het loon van de nieuwe werknemer vermindert, moet :
a) bij de aangifte van indiensttreding bedoeld in afdeling I van hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, de bevestiging ontvangen hebben dat de werknemer kan beschouwd worden als nieuwe werknemer zonder werkervaring;
b) in de arbeidsovereenkomst opnemen dat hij het normaal toepasselijke minimumloon vermindert in toepassing van deze bepaling en dat hij in elke maand waarin de vermindering wordt toegepast de [2 compenserende toeslag]2 zal betalen voorzien in paragraaf 4.
§ 6. Wanneer een werkgever een werknemer aangeeft overeenkomstig afdeling I van hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, terwijl die werknemer overeenkomstig de vorige paragrafen niet beschouwd kan worden als werknemer zonder ervaring, is het niet-verminderde loon van toepassing en worden de verschuldigde sociale zekerheidsbijdragen voor deze tewerkstelling berekend op dit niet-verminderde loon.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-03-26/01, art. 18, 029; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
(2)<W 2019-04-07/06, art. 4, 030; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
(3)<W 2021-12-12/10, art. 4, 033; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
Art.34. Onder de voorwaarden die door de Koning worden vastgelegd, kan de nieuwe werknemer (gedurende de eerste twaalf maanden van de uitvoering van zijn startbaanovereenkomst) met behoud van zijn loon, zijn vergoeding of zijn uitkering, afwezig zijn om in te gaan op werkaanbiedingen. <W 2003-12-22/42, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
Art.35. (§ 1. In afwijking van de artikelen 40, 59 en 82 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, kan de nieuwe werknemer de in artikel 27, eerste lid, 1° en 2°, bedoelde startbaanovereenkomst, gedurende de eerste twaalf maanden van de uitvoering ervan, beëindigen mits een opzeggingstermijn van zeven dagen die aanvangt op de dag volgend op de betekening, indien hij een andere baan heeft gevonden.) <W 2003-12-22/42, art. 11, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
§ 2. In afwijking van de artikelen 35 tot 38 en 40 van de wet van 19 juli 1983 op het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst, kan de nieuwe werknemer de leerovereenkomst voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst, bedoeld in artikel 27, 3°, beëindigen mits een opzeggingstermijn van zeven dagen die aanvangt op de dag volgend op de betekening, indien hij een andere baan heeft gevonden.
§ 3. (...) <W 2003-12-22/42, art. 11, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
Art.36. (opgeheven) <W 2002-12-24/31, art. 362, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
Art.37. (opgeheven) <W 2002-12-24/31, art. 362, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
Art.38. (opgeheven) <W 2002-12-24/31, art. 362, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
Onderafdeling 3. - De verplichting om jongeren in dienst te nemen in het kader van een startbaanovereenkomst.
Art.39. <W 2001-01-02/30, art. 42, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2000> § 1. De werkgevers uit de openbare sector die een personeelsbestand hebben, uitgedrukt in eenheden, van ten minste vijftig werknemers op 30 juni van het voorafgaande jaar, moeten bijkomend een aantal nieuwe werknemers in dienst nemen ten opzichte van het personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten, tijdens het tweede trimester van het voorafgaande jaar. De Koning bepaalt dit aantal bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
§ 2. De werkgevers uit de private sector die een personeelsbestand hebben, uitgedrukt in eenheden, van ten minste vijftig werknemers op 30 juni van het voorafgaande jaar, moeten nieuwe werknemers in dienst nemen a rato van 3 % van hun personeelsbestanden, berekend in voltijdse equivalenten, tijdens het tweede trimester van het voorafgaande jaar.
§ 3. Naast deze individuele verplichtingen, dienen de werkgevers uit de private sector allen samen en ongeacht het aantal werknemers dat elk afzonderlijk tewerkstelt, nieuwe werknemers in dienst te nemen a rato van een procent van het totale personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten, tijdens het tweede trimester van het voorafgaande jaar van diegenen onder hen die op 30 juni van het voorafgaande jaar een personeelsbestand, uitgedrukt in eenheden, van ten minste vijftig werknemers hadden.
§ 4. (In afwijking van artikel 25 wordt voor de toepassing van dit artikel, onder nieuwe werknemer verstaan :
1° de jongeren, tewerkgesteld in het kader van een startbaanovereenkomst (, tot en met de laatste dag van het kwartaal waarin zij vijfentwintig jaar worden;) <W 2005-12-23/30, art. 63, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2006>
(NOTA : De leeftijd van vijfentwintig jaar, bedoeld in artikel 39, § 4, eerste lid, 1°, wordt met één jaar verhoogd, tot zesentwintig jaar, voor de nieuwe werknemers die tewerkgesteld worden op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; zie KB 2006-11-10/46, art. 1, Inwerkingtreding : 01-07-2006)
(NOTA : De leeftijd van vijfentwintig jaar, bedoeld in artikel 39, § 4, eerste lid, 1°, wordt met één jaar verhoogd, tot zesentwintig jaar, voor de nieuwe werknemers die tewerkgesteld worden in het Frans taalgebied op het grondgebied van het Waals Gewest; zie KB 2006-11-10/47, art. 1, Inwerkingtreding : 01-07-2006)
(NOTA : De leeftijd van vijfentwintig jaar, bedoeld in artikel 39, § 4, eerste lid, 1°, wordt met één jaar verhoogd, tot zesentwintig jaar, voor de nieuwe werknemers die tewerkgesteld worden op het grondgebied van het Vlaams Gewest; zie KB 2006-11-10/48, art. 1, Inwerkingtreding : 01-07-2006)
(NOTA : De leeftijd van vijfentwintig jaar, bedoeld in artikel 39, § 4, eerste lid, 1°, wordt met één jaar verhoogd, tot zesentwintig jaar, voor de nieuwe werknemers die tewerkgesteld worden in het Duits taalgebied; zie KB 2006-11-10/49, art. 1, Inwerkingtreding : 01-07-2006)
2° alle werknemers waarvoor de werkgever één of meer van de bijdragen bedoeld in artikel 38, §§ 2, 3 en 3bis, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers of in artikel 3, §§ 2 en 3, van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij, verschuldigd is, tot en met de laatste dag van het kwartaal waarin zij (vijfentwintig) jaar worden, met uitsluiting van de werknemers bedoeld in artikel 17bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. <W 2005-12-23/30, art. 63, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2006>
(NOTA : De leeftijd van vijfentwintig jaar, bedoeld in artikel 39, § 4, eerste lid, 2°, wordt met één jaar verhoogd, tot zesentwintig jaar, voor de nieuwe werknemers die tewerkgesteld worden op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; zie KB 2006-11-10/46, art. 1, Inwerkingtreding : 01-07-2006)
(NOTA : De leeftijd van vijfentwintig jaar, bedoeld in artikel 39, § 4, eerste lid, 2°, wordt met één jaar verhoogd, tot zesentwintig jaar, voor de nieuwe werknemers die tewerkgesteld worden in het Frans taalgebied op het grondgebied van het Waals Gewest; zie KB 2006-11-10/47, art. 1, Inwerkingtreding : 01-07-2006)
(NOTA : De leeftijd van vijfentwintig jaar, bedoeld in artikel 39, § 4, eerste lid, 2°, wordt met één jaar verhoogd, tot zesentwintig jaar, voor de nieuwe werknemers die tewerkgesteld worden in het Frans taalgebied op het grondgebied van het Vlaams Gewest; zie KB 2006-11-10/48, art. 1, Inwerkingtreding : 01-07-2006)
(NOTA : De leeftijd van vijfentwintig jaar, bedoeld in artikel 39, § 4, eerste lid, 2°, wordt met één jaar verhoogd, tot zesentwintig jaar, voor de nieuwe werknemers die tewerkgesteld worden in het Duits taalgebied; zie KB 2006-11-10/49, art. 1, Inwerkingtreding : 01-07-2006)
(Op advies van de bevoegde gewestregering kan de Koning de in het vorige lid, 1° en 2°, bedoelde leeftijd van vijfentwintig jaar, met één jaar verhogen of verlagen voor de nieuwe werknemers die tewerkgesteld worden in het gewest waarvoor die regering bevoegd is.) <W 2005-12-23/30, art. 63, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2006>
De Koning bepaalt wat dient te worden verstaan onder personeelsbestand en bepaalt de berekeningswijze van de nieuwe werknemers bedoeld in de §§ 1, 2 en 3.
De nieuwe werknemers bedoeld in het eerste lid, 1°, worden niet in aanmerking genomen voor de berekening van het personeelsbestand bedoeld in de §§ 1, 2 en 3.
Worden enkel als nieuwe werknemers bedoeld in het eerste lid, 1°, beschouwd, de nieuwe werknemers die als dusdanig worden vermeld op de aangifte aan de instelling die instaat voor de inning van de socialezekerheidsbijdragen.) <W 2004-07-09/30, art. 263, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
§ 5. De tewerkstelling van de nieuwe werknemers (bedoeld in § 4, eerste lid, 1°,) betekent een bijkomende tewerkstelling en mag niet worden gecompenseerd door het ontslaan van personeel. <W 2004-07-09/30, art. 263, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
(Voor de toepassing van dit hoofdstuk en van zijn uitvoeringsbesluiten compenseert (de tewerkstelling van jongeren, bedoeld in artikel 23, § 1, 5°, in het kader van een startbaanovereenkomst), evenwel het ontslag van personeel dat van brugpensioen geniet en vormt ze dus geen bijkomende tewerkstelling.) <W 2003-04-08/33, art. 74, 004; Inwerkingtreding : 27-04-2003> <W 2004-07-09/30, art. 263, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
Voor de toepassing van dit hoofdstuk bepaalt de Koning wat moet worden verstaan onder compensatie van de (indienstneming van jongeren in het kader van een startbaanovereenkomst) door ontslag van personeel en de berekeningswijze van deze compensatie.
Art.40. De openbare werkgever of werkgever uit de private sector kan volledig of gedeeltelijk worden vrijgesteld van de bepalingen van dit hoofdstuk, indien hij moeilijkheden kent.
De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de gevallen waarin de vrijstelling kan worden toegekend, alsmede de voorwaarden en nadere regels voor toekenning van die vrijstelling.
De onderwijssector is vrijgesteld van de verplichting bedoeld in artikel 39, § 1.
Art. 40bis. <Ingevoegd bij W 2002-12-24/31, art. 360; Inwerkingtreding : 01-01-2003> De werkgever uit de privé-sector kan geheel of gedeeltelijk worden vrijgesteld van de bepalingen van dit hoofdstuk indien hij aantoont dat zijn onderneming een geleidelijke afbouw van het personeelsbestand gekend heeft.
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, wat moet verstaan worden onder geleidelijke afbouw van het personeelsbestand, alsook de voorwaarden en nadere regels voor de toekenning van de in het eerste lid bedoelde vrijstelling.
Art. 40ter. [1 De openbare werkgever of werkgever uit de private sector kan voor een derde vrijgesteld worden van zijn verplichting, bedoeld in artikel 39, § 1 of § 2, naargelang het geval, wanneer hij een aantal stageplaatsen aangeboden heeft die bestemd zijn voor leerlingen uit het voltijds technisch of beroepssecundair onderwijs, voor werkzoekenden van minder dan 26 jaar oud die een beroepsopleiding volgen als bedoeld in artikel 27, 6°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, voor cursisten uit het volwassenenonderwijs van minder dan 26 jaar oud of voor cursisten van minder dan 26 jaar die een door de bevoegde Gemeenschap erkende opleiding volgen, ofwel in het kader van overeenkomsten die hij daartoe moet sluiten met een of meer onderwijs- of opleidingsinstellingen ofwel met een gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling of beroepsopleiding.
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de voorwaarden en de nadere regels voor de toekenning van de in het eerste lid bedoelde vrijstelling.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2009-12-30/02, art. 17, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
Art.41. <W 2003-12-22/42, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Onder de voorwaarden, bepaald door de Koning, bij besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad, kan de seizoensonderneming, een groep van werkgevers, of de werkgever wiens onderneming gesplitst of gefusioneerd werd, geheel of gedeeltelijk ontslagen worden van de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk door een tewerkstellingsovereenkomst te sluiten met de minister die bevoegd is inzake Werkgelegenheid.
Voor de toepassing van dit artikel bepaalt de Koning, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, wat moet worden verstaan onder seizoensonderneming, onder groep van werkgevers en onder splitsing of fusie van een onderneming.
De minister kan de bevoegdheid tot het afsluiten van deze tewerkstellingsovereenkomsten toekennen aan de ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg die hij aanwijst.
Art.42.§ 1. De Minister van Werkgelegenheid kan, op voorstel van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, de werkgevers uit de private sector die tot eenzelfde sector behoren en die een redelijke inspanning hebben geleverd ten gunste van de werkgelegenheid, geheel of gedeeltelijk vrijstellen van de toepassing van dit hoofdstuk, voorzover :
1° [deze werkgevers uit de private sector gebonden zijn door een collectieve arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 190 van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I), die een inspanning voorziet van ten minste 0,15 % voor de periode, bepaald in uitvoering van [1 artikel 195, § 1, derde lid, van voornoemde wet van 27 december 2006 [2 ...]2 ;]1] <W 2007-05-17/48, art. 3, 015; Inwerkingtreding : 29-06-2007>
2° en zij het bewijs leveren :
a) hetzij dat zij zich door collectieve arbeidsovereenkomsten verbonden hebben, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, jongeren tewerkstellen [...]; <W 2003-12-22/42, art. 14, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
b) hetzij zij een overeenkomst hebben aangegaan met één van de gewestelijke en/of gemeenschapsdiensten voor arbeidsbemiddeling en/of beroepsopleiding met het oog op de opleiding of de tewerkstelling van jongeren (...); <W 2003-12-22/42, art. 14, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
3° deze uitzondering geen negatieve gevolgen voor de werkgelegenheid met zich brengt.
§ 2. De Koning kan de voorwaarden en de nadere regels van deze vrijstelling wijzigen na het advies van de nationale Arbeidsraad. Hij bepaalt eveneens wat dient te worden verstaan onder negatieve gevolgen voor de werkgelegenheid.
Indien het gaat om een vrijstelling ten gunste van het geheel van de werkgevers uit de private sector die behoren tot eenzelfde sector, bepaalt de Koning eveneens de berekeningswijze van het aantal jongeren dat deze bedrijven moet aanwerven.
----------
(1)<W 2011-02-01/01, art. 37, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2011, maar zie W 2011-02-01/01, art. 38; Opheffing : 31-12-2012>
(2)<W 2013-08-17/26, art. 6, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Onderafdeling 3/1. [1 - Het engagement om werkplekleerplaatsen ter beschikking te stellen.]1
----------
(1)
Art. 42/1. [1 § 1. Alle werkgevers die onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, zijn verplicht, ongeacht het aantal werknemers dat elk afzonderlijk tewerkstelt, jaarlijks een aantal werkplekleerplaatsen ter beschikking te stellen a rato van een procent van hun totale personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten, tijdens het tweede kwartaal van het voorafgaande jaar, met dien verstande dat het geheel van de werkgevers van de werknemers als bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002, afzonderlijk een procent van hun totale personeelsbestand bereiken.
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na het advies te hebben ingewonnen van de Nationale Arbeidsraad, wat dient te worden verstaan onder personeelsbestand.
Onder werkplekleerplaatsen wordt verstaan, de opleiding in de onderneming, inrichting of dienst van de werkgever van :
1° jongeren tewerkgesteld met een startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 3° ;
2° jongeren tewerkgesteld met een startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2° ;
3° jongeren in een instapstage;
4° jongeren in een beroepsopleiding onder toezicht van de dienst voor beroepsopleiding van de bevoegde Gemeenschap.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na het advies te hebben ingewonnen van de Nationale Arbeidsraad, de in het vorige lid bepaalde definitie uitbreiden.
Voor de invulling van de verplichting bedoeld in het eerste lid, bepaalt de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na het advies te hebben ingewonnen van de Nationale Arbeidsraad, de manier waarop de werkplekleerplaatsen in rekening gebracht worden.
§ 2. Voor de invulling van de verplichting, bedoeld in § 1, eerste lid, worden ook de werknemers in aanmerking genomen die onmiddellijk na afloop van hun opleiding op een werkplekleerplaats bedoeld in § 1, eerste lid, met een arbeidsovereenkomst worden aangeworven door dezelfde werkgever, en dit gedurende het kwartaal waarin deze arbeidsovereenkomst aanvangt en de volgende drie kwartalen.
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na het advies te hebben ingewonnen van de Nationale Arbeidsraad, de manier waarop de in het eerste lid bedoelde werknemers in rekening gebracht worden.
§ 3. Elk jaar uiterlijk op 30 september evalueren de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en de Nationale Arbeidsraad gezamenlijk of de in § 1 bedoelde verplichting nageleefd werd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2012-12-27/13, art. 10, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Onderafdeling 3/2. [1 - De verplichting om werkplekleerplaatsen ter beschikking te stellen.]1
----------
(1)
Art. 42/2. [1 De werkgevers die een personeelsbestand hebben, uitgedrukt in eenheden, van ten minste honderd werknemers op 30 juni van het voorafgaande jaar, moeten jaarlijks een aantal werkplekleerplaatsen ter beschikking stellen a rato van een procent van hun personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten, tijdens het tweede kwartaal van het voorafgaande jaar.
De bepalingen van artikel 42/1, § 1, tweede tot vijfde lid, en § 2, zijn van toepassing voor de invulling van de verplichting bedoeld in het vorige lid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2012-12-27/13, art. 11, 022; Inwerkingtreding : onbepaald ... ten vroegste op 01-01-2015>
Onderafdeling 4. - De aanstelling van bepaalde nieuwe werknemers voor specifieke taken.
Art.43. De openbare werkgevers stellen de nieuwe werknemers in de eerste plaats aan voor globale projecten die beantwoorden aan maatschappelijke behoeften.
De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de aard van de projecten die ten uitvoer worden gelegd door de federale Staat en de daaronder ressorterende openbare instellingen.
Samenwerkingsakkoorden tussen de federale Staat en de federale entiteiten bepalen de aard van de projecten die zij samen ten uitvoer leggen.
De overige openbare werkgevers en de werkgevers uit de private sector kunnen bij die projecten worden betrokken.
Onderafdeling 5. - Voordelen verbonden aan de indienstneming van laaggeschoolde jongeren.
Art.44. (opgeheven) <W 2002-12-24/31, art. 362, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
Onderafdeling 6. - (Opgeheven)
Art.45. (Opgeheven) <W 2003-12-22/42, art. 15, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
Onderafdeling 7. - Controle en sancties.
Art.46. [1 De sociaal inspecteurs beschikken over de in de artikelen 23 tot 39 van het Sociaal Strafwetboek bedoelde bevoegdheden wanneer zij, ambtshalve of op vraag, optreden in het kader van hun opdracht tot informatie en bemiddeling en toezicht inzake de naleving van de bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten.]1
----------
(1)<W 2010-06-06/06, art. 92, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
Art. 46_VLAAMS_GEWEST. [1 De sociaal inspecteurs beschikken over de in de artikelen 23 tot 39 van het Sociaal Strafwetboek bedoelde bevoegdheden wanneer zij, ambtshalve of op vraag, optreden in het kader van hun opdracht tot informatie en bemiddeling en toezicht inzake de naleving van de bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten.]1 [2 Het toezicht en de controle op de uitvoering van artikel 43 van deze wet, en de uitvoeringsbesluiten van de voormelde bepalingen, wat betreft de startbaanovereenkomsten in het kader van globale projecten, met uitzondering van de globale projecten met tewerkstelling binnen federale instellingen, worden uitgevoerd conform het decreet van 30 april 2004 houdende sociaalrechtelijk toezicht.]2
----------
(1)<W 2010-06-06/06, art. 92, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
(2)<DVR 2016-03-04/12, art. 20, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2016 (BVR 2016-06-10/03, art. 36)>
Art. 46/1_WAALS_GEWEST.
<Opgeheven bij DWG 2021-06-10/15, art. 53, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art. 46/1_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.
[1 De door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering aangewezen ambtenaren controleren de uitvoering van artikel 43 en de uitvoeringsmaatregelen daarvan, en houden toezicht op de naleving ervan. Deze ambtenaren oefenen die controle of dit toezicht uit bij de organisaties waaraan de projecten worden toegewezen, in overeenstemming met de bepalingen van de ordonnantie van 30 april 2009 betreffende het toezicht op de reglementeringen inzake werkgelegenheid die tot de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoren en de invoering van administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op deze reglementeringen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij ORD 2015-07-09/17, art. 28, 027; Inwerkingtreding : 01-08-2016 (BESL 2016-06-09/15, art. 42, 1°)>
Art. 46/2_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.
[1 De bepalingen van de ordonnantie van 8 oktober 2015 houdende algemene regels betreffende de inhouding, de terugvordering en de niet-vereffening van subsidies op het vlak van werkgelegenheid en economie zijn van toepassing op de financiering van de werkgever voor de tewerkstelling van nieuwe werknemers in globale projecten als bedoeld in artikel 43.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij ORD 2015-10-08/02, art. 12, 028; Inwerkingtreding : 01-06-2016 (BESL 2016-04-14/08, art. 16, 1°)>
Art.47. § 1. [De werkgever uit de private sector die zijn verplichting, bedoeld in artikel 39, § 2, niet nakomt is verplicht een compenserende vergoeding van 75 euro te betalen.] <W 2004-07-09/30, art. 264, 012; Inwerkingtreding : 01-03-2004>
Indien een jaar na de inwerkingtreding van dit hoofdstuk wordt vastgesteld dat de verplichting zoals bedoeld in artikel 39, § 1, niet werd nageleefd, is de openbare werkgever verplicht een compenserende vergoeding van [75 EUR] te betalen. <KB 2000-07-20/66, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
Indien een jaar na de inwerkingtreding van dit hoofdstuk, de Koning, overeenkomstig artikel 48, eerste lid, het percentage bedoeld in artikel 39, §§ 2 en 3, heeft gewijzigd, is de private werkgever die zich niet houdt aan zijn verplichting gehouden de compenserende vergoeding van [75 EUR] te betalen. <KB 2000-07-20/66, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
Deze vergoeding wordt vermenigvuldigd met :
1° [het aantal dagen dat het verplichte aantal jongeren niet werd tewerkgesteld en/of het aantal dagen dat de aanwerving van jongeren door het ontslag van personeel werd gecompenseerd, uitgedrukt in kalenderdagen, dus met inbegrip van zon- en feestdagen;] <W 2008-06-08/31, art. 64, 1°, 017; Inwerkingtreding : 26-06-2008>
2° het aantal jongeren dat niet werd tewerkgesteld en/of het aantal werknemers dat werd ontslagen om de aanwerving van jongeren te compenseren [, uitgedrukt in voltijdse equivalenten]. <W 2008-06-08/31, art. 64, 2°, 017; Inwerkingtreding : 26-06-2008>
De Koning bepaalt het aandeel van de compenserende vergoeding dat elke openbare werkgever individueel is verschuldigd.
§ 2. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, het bedrag bepaald in § 1 jaarlijks aanpassen.
§ 3. Bij gebrek aan of bij ontoereikende storting is een verwijlinterest verschuldigd ten belope van 1 % per maand, met inbegrip van de maand waarbinnen de betaling plaatsvindt.
§ 4. De vaststelling van de niet-naleving bedoeld in § 1, geschiedt middels een proces-verbaal dat door een ambtenaar, zoals bedoeld in artikel 46, wordt opgesteld en dat bewijswaarde heeft tot het bewijs van het tegendeel op voorwaarde dat een afschrift ervan naar de werkgever wordt gestuurd binnen een termijn van veertien werkdagen die ingaat op de dag volgend op de vaststelling van de inbreuk. Een exemplaar van het proces-verbaal waarin de inbreuk wordt vastgesteld, wordt naar de door de Koning aangewezen ambtenaar gestuurd.
De door de Koning aangewezen ambtenaar beslist, nadat de werkgever de mogelijkheid werd geboden zijn verweermiddelen naar voren te brengen, of wegens de niet-aanwerving van jonge werknemers of het ontslag van personeel in compensatie van de aanwerving van jonge werknemers, een compenserende vergoeding moet worden opgelegd.
[1 Die compenserende vergoeding wordt opgelegd volgens dezelfde voorwaarden en in zoverre dezelfde regels zoals die bedoeld in de artikelen 70, 81, 89, 90, 115 en 116 van het Sociaal Strafwetboek en artikel 3 van de wet van 2 juni 2010 houdende bepalingen van het sociaal strafrecht, worden nageleefd.]1
De Koning bepaalt de termijn en de nadere regels voor de betaling van de compenserende vergoeding die door de ambtenaar bedoeld in het eerste lid wordt opgelegd.
§ 5. [De compenserende vergoeding wordt gestort aan de RSZ-Globaal Beheer, bedoeld in artikel 5, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.] <W 2004-07-09/30, art. 264, 012; Inwerkingtreding : 01-03-2004>
[§ 6. Een kopie van het proces-verbaal, bedoeld in § 4, eerste lid, en een kopie van de beslissing van de ambtenaar, bedoeld in § 4, tweede lid, wordt aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid overgemaakt. Deze instelling mag de in deze documenten vervatte informatie gebruiken met het oog op de toepassing van artikel 347 van de programmawet (I) van 24 december 2002.] <W 2003-12-22/42, art. 16, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
----------
(1)<W 2010-06-06/06, art. 22, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
Onderafdeling 8. - Evaluatie.
Art.48. Een jaar na de inwerkingtreding van dit hoofdstuk, evalueren de centrale Raad voor het bedrijfsleven en de nationale Arbeidsraad gezamenlijk of artikel 39, § 3, nageleefd werd en of de werkgevers het bedrag bedoeld in artikel 33, § 2, eerste lid, hebben besteed aan de opleiding van de nieuwe werknemers. Indien de evaluatie niet positief is, en onverminderd artikel 47, kan de Koning, bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit en na advies van of op voorstel van de nationale Arbeidsraad, de percentages bedoeld in artikel 39, §§ 2 en 3, (...) wijzigen. <W 2003-12-22/42, art. 17, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
Elk jaar, en voor de eerste maal in september 2001, zullen de centrale Raad voor het bedrijfsleven en de nationale Arbeidsraad gezamenlijk een globale evaluatie opmaken van de toepassing van dit hoofdstuk.
Deze evaluatie slaat meer bepaald op de naleving van artikel 39 en op de verdeling van de nieuwe tewerkstelling tussen mannen en vrouwen.
In het kader van deze evaluatie kan de nationale Arbeidsraad voorstellen tot wijziging van dit hoofdstuk en van haar uitvoeringsbesluiten uitbrengen.
De evaluatie wordt meegedeeld aan de Minister van Werkgelegenheid die daarover de Ministerraad inlicht. De evaluatie wordt overgezonden aan het Parlement.
Afdeling 2. - Stelsel van alternerende tewerkstelling en opleiding voor de jongeren tussen 18 en 25 jaar en tot tijdelijke vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgever verschuldigd in hoofde van deze jongeren.
Art.49. In artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 495 van 31 december 1986 tot invoering van een stelsel van alternerende tewerkstelling en opleiding voor de jongeren tussen 18 en 25 jaar en tot tijdelijke vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgever verschuldigd in hoofde van deze jongeren, gewijzigd bij de wet van 28 mei 1991, worden volgende wijzigingen aangebracht :
1° b) wordt vervangen door volgende bepaling :
" b) de werkgever : de natuurlijke persoon of rechtspersoon, openbaar of privaat, die een of meerdere personen tewerkstelt krachtens een arbeidsovereenkomst, een leercontract of een overheidsstatuut; ";
2° in d) worden de woorden " voor een onbepaalde duur " geschrapt.
Art.50. Artikel 2, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wetten van 28 mei 1991 en 22 februari 1998, wordt vervangen als volgt :
" Art. 2. § 1. Elke werkgever die in het kader van een overeenkomst werk-opleiding een jongere aanwerft, wordt voor de duur van de overeenkomst vrijgesteld van de werkgeversbijdragen zoals bedoeld in artikel 38, § 3, 1° tot 7°, en 9°, en § 3bis, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers of in artikel 2, §§ 3, 1° tot 5° en 7°, en 3bis van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden, in artikel 56, 1° en 2°, van de wetten tot vergoeding van de schade die het resultaat is van beroepsziekte, gecoördineerd op 3 juni 1970, en in artikel 59, 1°, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971. ".
Art.51. Artikel 3, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij wet van 28 mei 1991, wordt vervangen door volgende bepaling :
" Art. 3. - § 1. Komen niet in aanmerking voor de toepassing van dit besluit, de jongeren die houder zijn :
1° van een diploma van het universitair onderwijs;
2° van een diploma van het hoger onderwijs van het lange of van het korte type. ".
Art.52. Artikel 4 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wetten van 4 augustus 1996, 22 februari 1998 en 25 januari 1999, wordt vervangen als volgt :
" Art. 4. - Zijn uitgesloten van het voordeel van dit besluit, de werkgevers die niet voldoen aan de voorwaarden inzake de startbaanovereenkomst. ".
Afdeling 3. - Slot- en overgangsbepalingen.
Art.53. Onverminderd artikel 54, worden opgeheven :
1° het koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces, bekrachtigd bij wet van 6 december 1984 en gewijzigd bij wet van 22 januari 1985, de wetten van 1 augustus 1985, de programmawetten van 30 december 1988, van 6 juli 1989 en van 22 december 1989, de wetten van 16 juli 1990, van 20 juli 1991, van 10 juni 1993, van 21 december 1994, van 3 april 1995, van 22 december 1995, de koninklijke besluiten van 27 januari 1997, het koninklijk besluit van 3 april 1997, de wetten van 20 mei 1997, van 13 februari 1998 en van 26 maart 1999;
2° het koninklijk besluit van 16 januari 1984 tot vaststelling in de ondernemingen van de uitvoeringsmaatregelen van het koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 8 mei 1985, 28 januari 1992, 7 maart 1994, 28 februari 1996, 20 januari 1998 en 8 oktober 1998;
3° het koninklijk besluit van 16 januari 1984 tot vaststelling in de administratie van de uitvoeringsmaatregelen van het koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 mei 1985, 22 december 1986, 26 september 1990, 25 maart 1996, 30 juni 1996 en 8 oktober 1998;
4° het koninklijk besluit van 14 december 1984 tot vaststelling in het onderwijs en in de psycho-medisch-sociale centra van de uitvoeringsmaatregelen van het koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 september 1985, 4 augustus 1986, 11 augustus 1987, 20 augustus 1990, 21 december 1990 en 8 oktober 1998;
5° het koninklijk besluit van 15 februari 1985 houdende een gedeeltelijke vrijstelling voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van de verplichting tot tewerkstelling van stagiairs;
6° het koninklijk besluit van 29 maart 1985 tot uitvoering van artikel 13, § 1, 2°, van het koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces;
7° het koninklijk besluit van 1 augustus 1985 houdende een gedeeltelijke vrijstelling voor openbare ziekenhuizen van de verplichting tot tewerkstelling van stagiairs;
8° het koninklijk besluit van 23 augustus 1985 betreffende de tewerkstelling van stagiairs in de ondernemingen waar slechts gedurende een gedeelte van het jaar wordt gewerkt of waar gedurende bepaalde seizoenen de arbeidsintensiteit groter is;
9° het koninklijk besluit van 4 september 1985 tot vaststelling van de toekenningsvoorwaarden voor gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de verplichting tot aanwerving van stagiairs aan universitaire instellingen, opgericht of gesubsidieerd door de Staat;
10° het koninklijk besluit van 29 maart 1990 tot vaststelling voor sommige plaatselijke besturen van de toekenningsvoorwaarden voor gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de verplichting tot aanwerving van stagiairs, alsmede de voorwaarden voor de vermindering van het percentage stagiairs;
11° het koninklijk besluit van 21 december 1990 tot vaststelling van de uitvoeringsmaatregelen voor de ziekenhuizen van artikel 14quater van het koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces;
12° het koninklijk besluit van 30 mei 1990 houdende toekenning van vrijstelling van de administraties van de verplichting om stagiairs aan te werven;
13° het koninklijk besluit van 30 juni 1996 waarbij sommige administraties worden vrijgesteld van de verplichting stagiairs in dienst te nemen;
14° het koninklijk besluit van 2 februari 1998 tot uitvoering van artikel 10bis van het koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces.
Art.54. (opgeheven) <W 2002-12-24/31, art. 362, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
Art.55. Tot 30 juni 2000 kunnen de startbaanovereenkomsten worden gesloten met werkzoekenden jonger dan vijfentwintig jaar, zonder dat het tekort aan jongeren bepaald in artikel 23, § 1, 1°, wordt vereist.
In dat geval kunnen de startbaanovereenkomsten bedoeld in artikel 27, 1°, tot 30 juni 2001 worden uitgevoerd.
Art.56. De Koning kan de bepalingen van de bestaande wetten wijzigen om ze aan te passen aan de bepalingen van dit hoofdstuk.
Art. 57. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 april 2000.