3 APRIL 1997. - Koninklijk besluit houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 30-04-1997 en tekstbijwerking tot 30-12-2020)
HOOFDSTUK I. - Definities.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Indeling van sommige organismen van openbaar nut bij de openbare instellingen van sociale zekerheid.
Art. 2-4
HOOFDSTUK III. - Bestuursovereenkomst.
Art. 5-9
HOOFDSTUK IV. - Bestuursplan en boordtabellen.
Art. 10
HOOFDSTUK V. - Begroting en rekeningen.
Art. 11-18
HOOFDSTUK VI- Personeel.
Art. 19-22
HOOFDSTUK VII. - Administratief toezicht en controle.
Art. 23-28
HOOFDSTUK VIII. - Het College van de Openbare Instellingen van Sociale Zekerheid.
Art. 29-33
HOOFDSTUK IX. - Opheffings-, wijzigings-, overgangs- en slotbepalingen.
Art. 34-46
1958042814 1963041602 1967070305 1982000849 1983021210 1989021219 1990000113 1993000447
2006002132 2006012402 2006012526 2006012546 2006022548 2006022558 2006022559 2006022620 2006022625 2006022628 2006022670 2006022692 2006022697 2006022739 2006022740 2006022741 2006022742 2006022743 2006022744 2006022745 2006022746 2006022747 2006022748 2006022749 2006022750 2006022787 2006022858 2006022897 2006023055 2006023151 2006023191 2006023193 2006023215 2006023234 2006023387 2006023401 2006A22739 2006A22740 2006A23193 2007002002 2007002094 2007002132 2007012109 2007012193 2007022074 2007022080 2007022109 2007022151 2007022197 2007022235 2007022236 2007022238 2007022265 2007022266 2007022267 2007022272 2007022323 2007022384 2007022444 2007022627 2007022645 2007023168 2007023175 2007023287 2007023564 2007023594 2007031060 2008002007 2008002136 2008002147 2008013025 2008022066 2008022067 2008022087 2008022088 2008022142 2008022147 2008022244 2008022285 2008022339 2008022345 2008022352 2008022378 2008022416 2008022536 2008022556 2009002032 2009002069 2009002088 2009012212 2009012227 2009022054 2009022114 2009022149 2009022158 2009022235 2009022243 2009022253 2009022263 2009022277 2009022317 2009022327 2009022371 2009022465 2009022522 2009201552 2009202192 2009205257 2010002043 2010002044 2010002060 2010012100 2010012334 2010022072 2010022092 2010022093 2010022094 2010022113 2010022118 2010022131 2010022132 2010022133 2010022134 2010022135 2010022136 2010022137 2010022138 2010022139 2010022140 2010022141 2010022151 2010022152 2010022166 2010022172 2010022175 2010022215 2010022216 2010022221 2010022317 2010022339 2010022363 2010200202 2010200203 2010200213 2010200226 2010200229 2010200230 2010200231 2010200232 2010200291 2010201038 2010202540 2010202875 2010204403 2010204702 2010205100 2010A00202 2010A00203 2010A00213 2010A00226 2010A00229 2010A00230 2010A00231 2010A00232 2010A00291 2010A22092 2010A22094 2011002049 2011012018 2011022072 2011022095 2011022112 2011022223 2011022286 2011022324 2011203218 2011204401 2011204484 2012002038 2012012011 2012012193 2012022005 2012022055 2012022066 2012022070 2012022073 2012022083 2012022106 2012022139 2012022205 2012022240 2012022318 2012022393 2012203050 2012204371 2012A22240 2013000093 2013012041 2013012124 2013012231 2013022074 2013022097 2013022139 2013022162 2013022182 2013022198 2013022224 2013022242 2013022275 2013022285 2013022312 2013022313 2013022314 2013022315 2013022316 2013022317 2013022318 2013022319 2013022320 2013022321 2013022322 2013022323 2013022324 2013022325 2013022326 2013022330 2013022372 2013022385 2014012059 2014022004 2014022033 2014022039 2014022052 2014022053 2014022054 2014022061 2014022080 2014022097 2014022153 2014022187 2014022235 2014022255 2014022308 2014022391 2014022424 2014022446 2014022458 2014022483 2014202845 2014207160 2014207656 2015012220 2015018060 2015022011 2015022060 2015022101 2015022111 2015022117 2015022162 2015022236 2015022240 2015022241 2015022269 2015203179 2016000440 2016002038 2016002040 2016012138 2016018043 2016022058 2016022059 2016022081 2016022094 2016022149 2016022160 2016022171 2016022172 2016022173 2016022174 2016022175 2016022176 2016022177 2016022178 2016022179 2016022180 2016022183 2016022184 2016022185 2016022187 2016022189 2016022192 2016022284 2016022379 2016022413 2016022497 2016200661 2016202144 2017011181 2017011184 2017011387 2017013337 2017014017 2017020503 2017030342 2017030912 2017203220 2017206852 2018010465 2018014560 2018030612 2018201420 2018201825 2018202184 2018204737 2018205542 2019011790 2019013497 2019013508 2019013509 2019013648 2019013800 2019013804 2019013832 2019013834 2019013842 2019030613 2019040441 2020010001 2020010126 2020015985 2020020343 2020030391 2020030767 2020031234 2020043110 2020043488 2020044312 2020202934 2021020065 2021020387 2021020413 2021022867 2021031214 2021032720 2021034379 2021040301 2021040639 2021043331 2021043499 2022015525 2022020689 2022030035 2022030313 2022030625 2022030767 2022031118 2022032751 2022040579 2022040745 2022041255 2022041261 2022042597 2022042605 2022043253 2022200869 2022200915 2022200943 2022200981 2022201125 2022201176 2022201218 2022201608 2022201631 2022A01218 2022A01608 2022A01631 2023041088 2023041598 2023041600 2023042156 2023045226 2023047173 2023048520 2023048613 2023201420 2024001804 2024002370 2024003674 2024003675 2024003917 2024004676 2024005459 2024005738 2024006085 2024006087 2024007710 2024203191 2024203192 2024203194 2024203196
HOOFDSTUK I. - Definities.
Artikel 1. Voor de uitvoering en de toepassing van dit besluit en zijn uitvoeringsbesluiten wordt verstaan onder :
1° "openbare instelling van sociale zekerheid" : één van de instellingen bedoeld in artikel 3, § 2;
2° "voogdijminister" : de minister of ministers onder wie de betrokken openbare instelling of instellingen van sociale zekerheid ressorteert of ressorteren;
3° "regeringscommissaris van begroting" : de regeringscommissaris benoemd overeenkomstig artikel 23, § 1, tweede lid op voordracht van de minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort;
4° "College" : het College van de Openbare Instellingen van Sociale Zekerheid bedoeld in artikel 29.
HOOFDSTUK II. - Indeling van sommige organismen van openbaar nut bij de openbare instellingen van sociale zekerheid.
Art.2.Elk van de volgende organismen behorend tot de categorie D in de zin van artikel 1 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut kan een bestuursovereenkomst afsluiten met de Staat onder de voorwaarden van dit besluit :
1° [1 ...]1;
2° [5 Fedris]5;
3° [6 ...]6
4° [4 ...]4
5° de Hulpkas voor Werkloosheidsuitkeringen;
6° de Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering;
7° de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid;
8° de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening;
9° de Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie;
10° [7 ...]7
11° [2 de Federale Pensioendienst;]2
12° de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid;
13° [3 ...]3;
14° het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen;
15° het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering.
----------
(1)<W 2014-05-12/10, art. 53, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<W 2016-03-18/03, art. 129, 020; Inwerkingtreding : 01-04-2016>
(3)<W 2016-07-10/03, art. 41, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(4)<KB 2018-05-15/05, art. 24, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
(5)<KB 2018-09-06/13, art. 17, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(6)<KB 2018-09-06/13, art. 18, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(7)<W 2017-09-30/01, art. 24 (invoeging van art. 26octies, (§ 5) in de W 1991-03-13/37), 025; Inwerkingtreding : 31-12-2020, door KB 2020-12-28/01, art. 1>
Art.3.§ 1. De Koning schrapt, bij in Ministerraad overlegd besluit, een in artikel 2 bedoeld organisme, met ingang van de datum van inwerkingtreding van zijn eerste bestuursovereenkomst, in artikel 1 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut.
De Koning, bij in Ministerraad overlegd besluit, deelt een in het eerste lid bedoeld organisme, met ingang van de datum van inwerkingtreding van zijn eerste bestuursovereenkomst, in bij de openbare instellingen van sociale zekerheid. Laatstgenoemden worden gerangschikt in § 2.
§ 2. De organismen die overeenkomstig § 1 zijn ingedeeld bij de openbare instellingen van sociale zekerheid zijn :
[Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering] <KB 2002-04-08/52, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
[Kruispuntbank van de sociale zekerheid] <KB 2002-04-08/53, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
[Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie] <KB 2002-04-08/55, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
[2 Federale Pensioendienst;]2
[Rijksdienst voor sociale zekerheid] <KB 2002-04-08/61, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
[4 Fedris]4;
[Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten] <KB 2002-04-23/39, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
[6 ...]6
[Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening] <KB 2002-04-29/34, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
[Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen] <KB 2002-12-10/34, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
[Hulpkas voor Werkloosheidsuitkeringen.] <KB 2003-07-11/01, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
[3 ...]3
[Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering] <KB 2003-10-02/42, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
[5 ...]5
[Dienst voor Overzeese Sociale Zekerheid] <KB 2004-01-23/44, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
[1 Voor de toepassing van dit koninklijk besluit en de besluiten tot uitvoering ervan is het eHealth-platform, bedoeld in de wet van 21 augustus 2008 houdende oprichting en organisatie van het eHealth-platform, eveneens een openbare instelling van sociale zekerheid, overeenkomstig artikel 2 van laatstgenoemde wet.]1
----------
(1)<W 2009-12-10/35, art. 60, 018; Inwerkingtreding : 10-01-2010>
(2)<W 2016-03-18/03, art. 130, 020; Inwerkingtreding : 01-04-2016>
(3)<KB 2018-05-15/05, art. 24, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
(4)<KB 2018-09-06/13, art. 19, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(5)<KB 2018-09-06/13, art. 20, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(6)<W 2017-09-30/01, art. 24 (invoeging van art. 26octies, (§ 5) in de W 1991-03-13/37), 025; Inwerkingtreding : 31-12-2020, door KB 2020-12-28/01, art. 1>
Art.4. De Koning kan, in het in Ministerraad overlegd besluit tot goedkeuring van de eerste bestuursovereenkomst van een in artikel 3, § 2 bedoeld organisme de wetsbepalingen, die het organiek statuut, de financiering en de werking van het betrokken organisme regelen, opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen, teneinde de daarin vervatte regelen in overeenstemming te brengen met de bepalingen van dit besluit.
De Koning kan bij het in het eerste lid bedoelde besluit de wetsbepalingen die de in artikel 3, § 2 bedoelde organismen regelen, coördineren, evenals de bepalingen waardoor ze uitdrukkelijk of impliciet gewijzigd zouden zijn op het tijdstip van deze coördinatie. Daartoe kan Hij :
1° de volgorde, de nummering van de te coördineren bepalingen en, in het algemeen, de teksten naar de vorm wijzigen;
2° de verwijzingen die zouden voorkomen in de te coördineren bepalingen met de nieuwe nummering overeenbrengen;
3° de redactie van de te coördineren bepalingen wijzigen teneinde ze onderling te doen overeenstemmen en eenheid in de terminologie te brengen, zonder afbreuk te doen aan de beginselen welke in deze bepalingen vervat zijn, behoudens bij toepassing van het eerste lid;
4° de bepalingen van dit besluit hernemen, in de volgorde en met de nummering die Hij vaststelt;
5° het opschrift van de coördinatie vaststellen.
HOOFDSTUK III. - Bestuursovereenkomst.
Art.5. § 1. De bijzondere regels en voorwaarden waaronder een openbare instelling van sociale zekerheid de opdrachten vervult die haar door de wet zijn toevertrouwd, worden vastgelegd in een bestuursovereenkomst tussen de Staat en de betrokken instelling.
§ 2. De bestuursovereenkomst regelt de volgende aangelegenheden :
1° de taken die de instelling op zich neemt ter vervulling van de opdrachten die haar door of krachtens de wet, of bij Regeringsbeslissing zijn toevertrouwd;
2° de gekwantificeerde doelstellingen inzake efficiëntie en kwaliteit met betrekking tot deze taken;
3° in de mate dat de instellingen rechtstreeks contact hebben met het publiek, de gedragsregels ten aanzien van het publiek;
4° de methodes voor het meten en het opvolgen van de mate waarin de doelstellingen en gedragsregels worden nageleefd;
5° de berekeningswijze en de vaststelling van de beheerskredieten die voor de uitvoering van deze taken ter beschikking worden gesteld;
6° de berekeningswijze en de vaststelling van het maximaal bedrag aan personeelskredieten dat betrekking heeft op statutaire ambtenaren;
7° binnen het kader bepaald door de Koning bij in Ministerraad overlegd besluit, de positieve sancties voor de instelling bij naleving van de verbintenissen uit de bestuursovereenkomst;
8° binnen het kader bepaald door de Koning bij in Ministerraad overlegd besluit, de oplossende maatregelen of sancties bij niet-naleving door één der partijen van haar verbintenissen uit hoofde van de bestuursovereenkomst.
(De Koning stelt de datum van inwerkingtreding van het 7° en 8° van deze paragraaf vast.) <W 2001-07-19/38, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 28-07-2001>
§ 3. Elke uitdrukkelijk ontbindende voorwaarde in de bestuursovereenkomst wordt voor niet geschreven gehouden.
Artikel 1184 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing op de bestuursovereenkomst. De partij jegens wie een verbintenis in de bestuursovereenkomst niet is uitgevoerd, kan slechts de uitvoering van de verbintenis vorderen, onverminderd de toepassing van eventuele bijzondere sancties bepaald in de bestuursovereenkomst.
(§ 4. De bestuursovereenkomst is geen akte of reglement bedoeld in artikel 14 van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973. Alle clausules in de bestuursovereenkomst worden geacht contractueel te zijn.) <W 1998-02-22/42, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 13-03-1998>
Art.6. Het College waakt over de onderlinge coördinatie en consistentie van de ontwerpen van bestuursovereenkomst van de onderscheiden openbare instellingen van sociale zekerheid, en van de ontwerpen tot wijziging ervan.
Art.7. § 1. Bij de onderhandeling en het sluiten van de bestuursovereenkomst wordt de Staat vertegenwoordigd door de voogdijminister, bijgestaan door de minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort, voor de bepalingen met budgettaire of financiële draagwijdte, en door de minister tot wiens bevoegdheden de ambtenarenzaken behoren, voor de bepalingen die betrekking hebben op de materies die, wat betreft de openbare instellingen van sociale zekerheid, onverminderd andersluidende wets- of reglementsbepalingen, tot zijn bevoegdheid behoren.
§ 2. De openbare instelling van sociale zekerheid wordt bij de onderhandeling van de bestuursovereenkomst vertegenwoordigd door stemgerechtigde beheerders aangeduid door het beheersorgaan, de persoon belast met het dagelijks bestuur en zijn adjunct. De bestuursovereenkomst wordt ter goedkeuring voorgelegd aan het beheersorgaan.
Het ontwerp van bestuursovereenkomst of van wijziging van de bestuursovereenkomst wordt voor overleg voorgelegd aan het tussenoverlegcomité of, bij gebreke daaraan, aan het basisoverlegcomité ingesteld bij de openbare instelling van sociale zekerheid. Dat overlegcomité wordt op geregelde tijdstippen door zijn voorzitter bijeengeroepen om zijn gemotiveerd advies te verlenen betreffende het verloop van de onderhandelingen.
§ 3. De bestuursovereenkomst treedt slechts in werking na goedkeuring door de Koning, bij in Ministerraad overlegd besluit, vanaf de datum vastgesteld bij dat besluit. De Ministerraad waakt erover dat de bestuursovereenkomst in overeenstemming is met het economisch, sociaal en financieel beleid van de Staat.
Art.8.§ 1. De bestuursovereenkomst wordt gesloten voor een duur van ten minste drie jaar en ten hoogste vijf jaar.
§ 2. Uiterlijk zes maanden voor het verstrijken van een bestuursovereenkomst legt de openbare instelling van sociale zekerheid aan de voogdijminister een ontwerp van nieuwe bestuursovereenkomst voor.
Indien bij het verstrijken van een bestuursovereenkomst geen nieuwe bestuursovereenkomst in werking is getreden, wordt ze van rechtswege verlengd, tot op het ogenblik dat een nieuwe bestuursovereenkomst in werking is getreden. Deze verlenging wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt door de voogdijminister.
Indien geen nieuwe bestuursovereenkomst in werking is getreden binnen een termijn van één jaar na de in het voorgaande lid bedoelde verlenging, kan de Koning, bij in Ministerraad overlegd besluit, voorlopige regels vaststellen inzake de in artikel 5, § 2 bedoelde aangelegenheden. Deze voorlopige regels zullen als nieuwe bestuursovereenkomst gelden tot op het ogenblik dat een nieuwe bestuursovereenkomst, gesloten overeenkomstig artikel 7, in werking treedt.
§ 3. De bestuursovereenkomst wordt jaarlijks getoetst op basis van het verslag bedoeld in het derde lid en, in voorkomend geval, aangepast aan de gewijzigde omstandigheden met toepassing van in de bestuursovereenkomst vastgelegde objectieve parameters. De openbare instelling wordt bij de toetsing vertegenwoordigd door stemgerechtigde beheerders aangeduid door het beheersorgaan, de persoon belast met het dagelijks bestuur en zijn adjunct.
Elke andere aanpassing voorgesteld door één van de partijen, of door hen beiden, kan slechts tot stand komen overeenkomstig artikel 7.
De jaarlijkse toetsing bedoeld in het eerste lid geschiedt op basis van een overleg tussen de regeringscommissarissen bedoeld in artikel 23, par. 1, tweede lid, het beheersorgaan van de openbare instelling van sociale zekerheid en de persoon belast met het dagelijks bestuur van de openbare instelling van sociale zekerheid. Dit overleg heeft betrekking op de uitvoering van de bestuursovereenkomst door de openbare instelling van sociale zekerheid en de Staat. Over de resultaten van dit overleg wordt door de deelnemers een tegensprekelijk en gemotiveerd verslag opgesteld, dat met betrekking tot de aangelegenheden waarover geen overeenstemming wordt bereikt, de onderscheiden standpunten weergeeft.
§ 4. (In afwijking van § 1 wordt de eerste bestuursovereenkomst gesloten voor een duur van :
- vier jaar indien de eerste bestuursovereenkomst uitwerking heeft op 1 januari 2002;
- drie jaar indien de eerste bestuursovereenkomst uitwerking heeft op een latere datum.
Over de eerste bestuursovereenkomst bedoeld onder a) wordt door de voogdijminister verslag uitgebracht aan de Ministerraad gedurende de negenendertigste maand na de inwerkingtreding ervan.
Over de eerste bestuursovereenkomst bedoeld onder b) wordt door de Voogdijminister verslag uitgebracht aan de Ministerraad gedurende de zevenentwintigste maand na de inwerkingtreding ervan.
Ten gevolge van de bespreking van dat verslag kan de Ministerraad de voogdijminister opdragen om, in afwijking van § 2, eerste lid, de onderhandelingen van een nieuwe bestuursovereenkomst onmiddellijk aan te vatten.) <W 2004-07-09/30, art. 112, 016; Inwerkingtreding : 31-12-2004>
[1 § 5. In afwijking van § 1 wordt de tweede bestuursovereenkomst gesloten voor een duur van vier jaar.
[2 ...]2.
In afwijking van § 1 eindigt de eerste tussen de Belgische Staat en de Dienst voor de Overzeese Sociale Zekerheid gesloten bestuursovereenkomst, van rechtswege verlengd, op dezelfde datum als de tweede in eerste lid bedoelde bestuursovereenkomst en maakt ze het voorwerp uit van het in tweede lid bedoelde verslag tegelijkertijd met deze tweede overeenkomst.
Ten gevolge van de bespreking van het verslag kan de Ministerraad de voogdijminister opdragen, om, in afwijking van § 2, eerste lid, de onderhandelingen van een nieuwe bestuursovereenkomst onmiddellijk aan te vatten.]1
[3 § 6. In afwijking van § 1 wordt de vijfde bestuursovereenkomst gesloten voor een duur van zes jaar.
In afwijking van § 1 wordt de derde bestuursovereenkomst van het eHealth-platform gesloten voor een duur van zes jaar.]3
----------
(1)<W 2009-05-06/03, art. 73, 017; Inwerkingtreding : 29-05-2009>
(2)<W 2014-05-12/10, art. 55,3°, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(3)<W 2020-12-20/09, art. 52, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.9. De besluiten tot goedkeuring van een bestuursovereenkomst, of van een aanpassing ervan worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
De bepalingen van de bestuursovereenkomst worden in bijlage bij het koninklijk besluit bekendgemaakt.
HOOFDSTUK IV. - Bestuursplan en boordtabellen.
Art.10. Elke openbare instelling van sociale zekerheid stelt een bestuursplan op. Dit bestuursplan geeft aan hoe de toevertrouwde taken zullen worden uitgevoerd met het oog op het bereiken van de doelstellingen vervat in de bestuursovereenkomst. Het bestuursplan wordt voor overleg voorgelegd aan het tussenoverlegcomité of, bij gebreke daaraan, aan het basisoverlegcomité ingesteld bij de openbare instelling van sociale zekerheid.
De mate waarin de doelstellingen worden bereikt, wordt gemeten aan de hand van indicatoren die periodiek worden berekend en opgenomen in boordtabellen. De Koning kan, bij in Ministerraad overlegd besluit, na advies van het College en na onderhandeling met de representatieve vakorganisaties, de materies bepalen waaromtrent eenvormige indicatoren in de boordtabellen van alle openbare instellingen van sociale zekerheid moeten worden opgenomen.
HOOFDSTUK V. - Begroting en rekeningen.
Art.11. § 1. Voor elke openbare instelling van sociale zekerheid wordt een jaarlijkse begroting opgemaakt, met opgave van alle ontvangsten en alle uitgaven, welke de herkomst en de oorzaak ervan ook mogen zijn.
Het begrotingsjaar valt samen met het kalenderjaar.
§ 2. De begroting bestaat uit :
1° een opdrachtenbegroting die de ontvangsten en uitgaven omvat die betrekking hebben op de wettelijke opdrachten van de instelling;
2° een beheersbegroting die de ontvangsten en uitgaven omvat die betrekking hebben op het beheer van de instelling.
(In de beheersbegroting wordt een onderscheid gemaakt tussen de personeelsuitgaven, de werkingsuitgaven en de investeringsuitgaven.) <W 2001-07-19/38, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 28-07-2001>
§ 3. De opdrachtenbegroting kan niet-limitatieve kredieten omvatten. De beheersbegroting omvat enkel limitatieve kredieten, met uitzondering van de kredieten met betrekking tot rechtstreekse of onrechtstreekse belastingen, vergoedingen verschuldigd krachtens fiscale bepalingen of uitgaven ten gevolge van gerechtelijke procedures of beslissingen.
Art.12. § 1. Het ontwerp van begroting van een openbare instelling van sociale zekerheid wordt opgemaakt door het beheersorgaan.
§ 2. Op de voordracht van de voogdijminister en van de minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort, stelt de Koning de datum vast, waarop de ontwerpen van begroting worden opgemaakt en regelt Hij de mededeling ervan aan de bevoegde overheden.
§ 3. Het ontwerp van begroting wordt goedgekeurd door de voogdijminister, mits de regeringscommissaris van begroting een gunstig advies heeft gegeven over de overeenstemming van het ontwerp van begroting met de wets- en reglementsbepalingen en met de bepalingen van de bestuursovereenkomst met budgettaire of financiële draagwijdte. Bij gebrek aan een advies binnen een termijn van één maand te rekenen vanaf de overmaking aan de regeringscommissaris van begroting van het ontwerp van begroting, wordt het advies geacht gunstig te zijn. Op gemotiveerde aanvraag van de regeringscommissaris van begroting wordt deze termijn met maximum één maand verlengd.
Bij gebrek aan gunstig advies van de regeringscommissaris van begroting kan de voogdijminister het ontwerp van begroting goedkeuren mits de minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort, hiermee instemt. Bij gebrek aan instemming van deze laatste, kan de voogdijminister het ontwerp van begroting voorleggen aan de Ministerraad.
§ 4. Indien op de eerste dag van het begrotingsjaar geen goedkeuring is gegeven over het ontwerp van begroting, belet zulks niet de aanwending van de kredieten die het ontwerp omvat.
Het eerste lid geldt niet voor principieel nieuwe uitgaven ingeschreven in de opdrachtenbegroting, waartoe geen machtiging is verleend bij de begroting van het vorige jaar, en voor uitgaven in de beheersbegroting, waaromtrent door de regeringscommissaris van begroting een ongunstig advies werd uitgebracht wegens een gebrek aan overeenstemming met de wets- en reglementsbepalingen of de bepalingen van de bestuursovereenkomst met budgettaire of financiële draagwijdte.
Art.13. Synoptische tabellen van de verrichtingen van een openbare instelling van sociale zekerheid worden als bijlage gevoegd bij de administratieve begroting van het Ministerie waaronder de instelling ressorteert. Deze tabellen hergroeperen, eensdeels de budgettaire ontvangsten en uitgaven, anderdeels de kosten en opbrengsten van de instelling. Deze documenten, die volgens een type-programmastructuur worden voorgesteld, verschaffen in deze twee domeinen inlichtingen over :
1° de gekende realisaties van het voorgaande begrotingsjaar;
2° de vooruitzichten voor het lopende begrotingsjaar;
3° de vooruitzichten voor de drie volgende begrotingsjaren.
Gelijkaardige synoptische tabellen over heel de sociale zekerheid en hun repartitie per tak zijn bij de Algemene Toelichting op de Begroting gevoegd. Bedoelde documenten, die een schatting zijn, worden opgemaakt aan de hand van deze ministeriële tabellen.
Art.14. § 1. Het beheersorgaan kan beslissen tot overdracht van kredieten binnen de beheersbegroting van eenzelfde begrotingsjaar mits de regeringscommissaris van begroting een gunstig advies heeft gegeven over de overeenstemming van het voorstel van overdracht met de wets- en reglementsbepalingen en met de bepalingen van de bestuursovereenkomst met budgettaire of financiële draagwijdte. Bij gebrek aan een advies binnen een termijn van twintig vrije dagen te rekenen vanaf de overmaking aan de regeringscommissaris van begroting van het voorstel tot overdracht, wordt het advies geacht gunstig te zijn.
Bij gebrek aan gunstig advies van de regeringscommissaris van begroting kan de voogdijminister het voorstel tot overdracht goedkeuren mits de minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort, hiermee instemt. Bij gebrek aan instemming van deze laatste, kan de voogdijminister het voorstel tot overdracht voorleggen aan de Ministerraad.
§ 2. De kredieten uitgetrokken voor (investeringsuitgaven of voor werkingsuitgaven met betrekking tot het programma van de investeringen), die niet werden aangewend tijdens het begrotingsjaar worden heringeschreven in de beheersbegroting van het volgende jaar voorzover dit nodig is voor de uitvoering van het programma van de investeringen. <W 2001-07-19/38, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 28-07-2001>
Art.15. § 1. Indien de overschrijding van kredieten uitgetrokken op de opdrachtenbegroting een hogere financiële Staatstussenkomst kan meebrengen dan de algemene uitgavenbegroting voorziet, moet zij vooraf door de aanneming van een overeenstemmend krediet in de algemene uitgavenbegroting worden goedgekeurd.
§ 2. Indien een krediet, dat geopend is in de begroting van de Staat, van de Gemeenschappen of van de Gewesten ten bate van een openbare instelling van sociale zekerheid wordt gewijzigd, wordt de opdrachtenbegroting van deze instelling dienovereenkomstig aangepast vanaf de betekening.
Art.16. § 1. De openbare instellingen van sociale zekerheid voeren een boekhouding overeenkomstig een genormaliseerd boekhoudplan vastgesteld door de Koning, op de voordracht van de voogdijminister en van de minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort. Het genormaliseerd boekhoudplan wordt voorgesteld door de Commissie voor de Normalisatie van de Boekhouding van de Openbare Instellingen van Sociale Zekerheid, na advies van het College.
§ 2. Het genormaliseerd boekhoudplan van de openbare instellingen van sociale zekerheid stelt de regels vast inzake :
1° de vorm van de begroting, de overlegging van de rekeningen en de periodieke toestandsopgaven en -verslagen;
2° de wijze van aanrekening van ontvangsten en uitgaven;
3° de vaststelling van winsten en verliezen;
4° de wijze van schatting van de bestanddelen van het vermogen;
5° de wijze van berekening van a) de afschrijvingen;
a) de afschrijvingen;
b) de dotaties voor de vernieuwingsfondsen;
c) de speciale reserves en andere provisies die noodzakelijk zijn wegens de aard van de werkzaamheden van de instelling.
§ 3. Iedere openbare instelling van sociale zekerheid kan, met de goedkeuring van de voogdijminister en de minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort, het genormaliseerd boekhoudplan aanvullen met een specifiek boekhoudplan.
§ 4. De openbare instellingen van sociale zekerheid voeren hun boekhouding volgens de gebruikelijke regelen van het dubbel boekhouden.
§ 5. Elk boekhoudkundig stuk moet worden getekend door twee peroneelsleden aangeduid door het beheersorgaan.
Art.17. § 1. De openbare instellingen van sociale zekerheid maken aan de voogdijminister en aan de minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort periodieke toestandsopgaven van het actief en het passief over, alsmede een jaarverslag over hun werkzaamheden. Zij verstrekken aan voornoemde ministers alle andere inlichtingen die hun door hen worden gevraagd.
§ 2. Het beheersorgaan maakt, uiterlijk op de datum vastgesteld door de Koning, de rekeningen en toestandsopgaven op vastgelegd in het genormaliseerd boekhoudplan.
§ 3. De bescheiden bedoeld in § 2 worden goedgekeurd door de voogdijminister. De voogdijminister zendt deze bescheiden van de instelling aan de minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort. Deze doet ze voor toezicht aan het Rekenhof geworden, uiterlijk op de datum vastgesteld door de Koning.
§ 4. Het Rekenhof kan een toezicht ter plaatse inrichten op de boekhouding, de verrichtingen en de afsluiting van de rekeningen van de openbare instellingen van sociale zekerheid.
Het Rekenhof kan de rekeningen van de openbare instellingen van de sociale zekerheid in zijn opmerkingenboeken bekendmaken.
Art.18. § 1. Onverminderd artikel 5 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der werknemers, kunnen de openbare instellingen van sociale zekerheid, binnen de grenzen van hun doel, vrij beslissen over de verwerving, de aanwending en de vervreemding van hun lichamelijke en onlichamelijke goederen en de vestiging of opheffing van zakelijke rechten op deze goederen, alsmede over de uitvoering van dergelijke beslissingen.
In afwijking van het eerste lid, bepaalt de bestuursovereenkomst het bedrag boven hetwelk elke beslissing tot verwerving, oprichting of vervreemding van een onroerend goed of recht onderworpen is aan de voorafgaande machtiging van de voogdijminister en de minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort, binnen de in de bestuursovereenkomst bepaalde termijn.
§ 2. Onverminderd artikel 5 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der werknemers, beslissen de openbare instellingen van sociale zekerheid, binnen de grenzen van hun doel en onder de voorwaarden bepaald door de Koning, bij in Ministerraad overlegd besluit, op de voordracht van de voogdijminister en van de Minister van Financiën, over het beheer van hun financiële reserves en over de omvang, de technieken en de voorwaarden van hun beleggingen en externe financiering.
De leningen voor meer dan tien dagen die de openbare instellingen van sociale zekerheid, binnen de grenzen van hun doel mogen aangaan, worden aan de voogdijminister en aan de Minister van Financiën ter machtiging voorgelegd.
HOOFDSTUK VI- Personeel.
Art.19. § 1. Het beheersorgaan van elke openbare instelling van sociale zekerheid stelt (het personeelsplan) vast, mits de regeringscommissaris van begroting een gunstig advies heeft gegeven over de overeenstemming van (het personeelsplan) met de wets- en reglementsbepalingen en met de bepalingen van de bestuursovereenkomst bedoeld in artikel 5, § 2, 6°. Bij gebrek aan een advies binnen een termijn van één maand te rekenen vanaf de overmaking aan de regeringscommissaris van begroting van het (ontwerp van personeelsplan), wordt het advies geacht gunstig te zijn. <W 2002-12-24/31, art. 446, 009; Inwerkingtreding : 10-01-2003>
((NOTA : de W 2003-04-08/33, art. 26, beschikt dat het volgend lid ingevoegd wordt tussen het eerste en het tweede lid van artikel 19; Justel veronderstelt dat in plaats van "artikel 19" "artikel 19, § 1" dient gelezen te worden) Voor de vaststelling van het aantal managementsfuncties is het akkoord van de ministers van Ambtenarenzaken en Begroting vereist.) <W 2003-04-08/33, art. 26, 010; Inwerkingtreding : 01-02-2003>
Bij gebrek aan gunstig advies van de regeringscommissaris van begroting kan de voogdijminister (het personeelsplan) goedkeuren mits de ministers tot wier bevoegdheden de begroting en de ambtenarenzaken behoren hiermee instemmen. Bij gebrek aan instemming van één van deze laatsten, kan de voogdijminister (het personeelsplan) voorleggen aan de Ministerraad.<W 2002-12-24/31, art. 446, 009; Inwerkingtreding : 10-01-2003>
§ 2. (Het personeelsplan) bevat voor elk niveau per functie het maximum aantal betrekkingen dat kan worden toegewezen aan statutaire ambtenaren of contractuele personeelsleden, (...). <W 2000-08-12/62, art. 126, 003; Inwerkingtreding : 10-09-2000> <W 2002-12-24/31, art. 446, 009; Inwerkingtreding : 10-01-2003>
Het College staat in voor de eenvormigheid van de functiebenamingen die in de (personeelsplannen) van de openbare instellingen van sociale zekerheid voorkomen. <W 2002-12-24/31, art. 446, 009; Inwerkingtreding : 10-01-2003>
§ 3. Het beheersorgaan van elke openbare instelling van sociale zekerheid maakt (het personeelsplan) bekend in het Belgisch Staatsblad. <W 2002-12-24/31, art. 446, 009; Inwerkingtreding : 10-01-2003>
Art.20. De vaststelling van de personeelsformatie door het beheersorgaan of de goedkeuring ervan houdt de machtiging in tot bezetting van de erin opgenomen betrekkingen via werving, bevordering of mobiliteit, wat de statutaire ambtenaren betreft, binnen de grenzen van de bepalingen van de bestuursovereenkomst bedoeld in artikel 5, § 2, 6° en wat de personeelsleden tewerkgesteld krachtens arbeidsovereenkomst betreft, binnen de grenzen van de bepalingen van de bestuursovereenkomst bedoeld in artikel 5, § 2, 5°.
Art.21. § 1. De Koning stelt het statuut vast van de personeelsleden in dienst van de openbare instellingen van sociale zekerheid, op de voordracht van de voogdijminister, en in overeenstemming met de minister tot wiens bevoegdheden de ambtenarenzaken behoren. Voor de vaststelling van het geldelijk statuut is daarenboven de instemming vereist van de minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort.
§ 2. Indien het statuut van de personeelsleden in dienst van de openbare instellingen van sociale zekerheid voor bepaalde aangelegenheden verwijst naar andere bepalingen, treden wijzigingen aan deze bepalingen wat betreft de personeelsleden van de openbare instellingen van sociale zekerheid (van rechtswege in werking tenzij in deze wijzigingen zelf anders wordt bepaald). <W 2000-08-12/62, art. 127, 1°, 003; Inwerkingtreding : 10-09-2000>
(Deze wijzigingen kunnen in afwijkende regelingen voorzien wat de personeelsleden van openbare instellingen van sociale zekerheid betreft.) <W 2000-08-12/62, art. 127, 2°, 003; Inwerkingtreding : 10-09-2000>
(derde lid opgeheven) <W 2001-01-02/30, art. 63, 004; Inwerkingtreding : 03-01-2001>
§ 3. Het ontwerp van het statuut van de personeelsleden in dienst van de openbare instellingen van sociale zekerheid en elke wijziging ervan (met inbegrip van de wijzigingen bedoeld in § 2, L2) wordt door de voogdijminister voorafgaandelijk ter advies voorgelegd aan het College. Bij gebrek aan een advies binnen een termijn van één maand te rekenen vanaf de overmaking aan het College, wordt het advies geacht te zijn gegeven. <W 2001-12-30/30, art. 20, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
§ 4. In afwijking van § 1, eerste lid kan het beheersorgaan van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, na advies van het College, de regeling inzake de bezoldiging bepalen van het informaticapersoneel dat in de openbare instellingen van sociale zekerheid is tewerkgesteld op basis van artikel 4, § 8 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken, mits de regeringscommissaris van begroting een gunstig advies heeft gegeven. Bij gebrek aan een advies binnen een termijn van één maand te rekenen vanaf de overmaking aan de regeringscommissaris van begroting van het ontwerp van regeling, wordt het advies geacht gunstig te zijn.
Bij gebrek aan gunstig advies van de regeringscommissaris van begroting kan de voogdijminister de regeling inzake de bezoldiging goedkeuren mits de ministers tot wier bevoegdheden de begroting en de ambtenarenzaken behoren hiermee instemmen. Bij gebrek aan instemming van één van deze laatsten, kan de voogdijminister de regeling voorleggen aan de Ministerraad.
Art.22. De openbare instellingen van sociale zekerheid zijn gehouden, niet alleen aan de voogdijminister maar ook aan de ministers tot wier bevoegdheid de ambtenarenzaken of de begroting behoren alle door één van hen in verband met de administratieve en geldelijke toestand van hun personeel gevraagde inlichtingen rechtstreeks te verstrekken. Wanneer de inlichtingen worden gevraagd door de ministers tot wier bevoegdheid de ambtenarenzaken of de begroting behoren, verstrekt de instelling ze terzelfdertijd aan de voogdijminister en aan de minister die er om vraagt.
HOOFDSTUK VII. - Administratief toezicht en controle.
Art.23. § 1. De openbare instellingen van sociale zekerheid staan onder de controlebevoegdheid van de voogdijminister en, wat betreft de beslissingen met een budgettaire of financiële terugslag, van de minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort.
Deze controle wordt uitgeoefend door bemiddeling van twee regeringscommissarissen die de Koning benoemt. De ene regeringscommissaris wordt benoemd op voordracht van de voogdijminister, de andere op voordracht van de minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort.
Voor het geval een regeringscommissaris verhinderd is, kan door de minister die hem heeft voorgedragen een plaatsvervanger worden aangesteld.
§ 2. De regeringscommissarissen wonen, met raadgevende stem, de vergaderingen van de beheersorganen bij. Ze beschikken voor het vervullen van hun opdracht over de ruimste bevoegdheid. Elke door het beheersorgaan van de instelling genomen beslissing wordt hen onmiddellijk meegedeeld.
§ 3. Iedere regeringscommissaris kan binnen een termijn van vier vrije dagen beroep instellen tegen elke beslissing die hij, binnen het controlebevoegdheidsdomein van de minister die hem heeft voorgedragen, strijdig acht met de wet, met de statuten, met de bestuursovereenkomst of met het algemeen belang. Het beroep is opschortend.
Deze termijn gaat in de dag van de vergadering waarop de beslissing genomen werd, voor zover de regeringscommissaris daarop regelmatig uitgenodigd werd, en, in de andere gevallen, de dag waarop hij er kennis van heeft gekregen.
§ 4. De regeringscommissaris van begroting staat ter beschikking van de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren.
§ 5. De Koning regelt de benoemingsvoorwaarden en uitoefening van de opdracht van de regeringscommissarissen.
Art.24. § 1. Voor de regeringscommissaris staat beroep open bij de minister die hem heeft voorgedragen.
§ 2. Heeft de minister, bij wie het beroep werd ingesteld, binnen een termijn van twintig vrije dagen, ingaand dezelfde dag als de in artikel 23, § 3, tweede lid bedoelde termijn, de nietigverklaring niet uitgesproken, na het advies van de andere betrokken minister te hebben ingewonnen, dan wordt de beslissing definitief.
§ 3. De nietigverklaring van de beslissing wordt aan het beheersorgaan betekend door de minister die ze heeft uitgesproken.
Art.25. § 1. De voogdijminister en de minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort wijzen, in onderlinge overeenstemming, bij elke openbare instelling van sociale zekerheid één of meer revisoren aan die worden gekozen onder de leden van het Instituut voor Bedrijfsrevisoren.
§ 2. De revisoren zijn gelast op de geschriften controle uit te oefenen en ze juist en echt te verklaren.
Zij kunnen kennis nemen, zonder verplaatsing, van de boekhouding en de comptabiliteitsbescheiden, de briefwisseling, de notulen, de periodieke toestandopgaven en, over het algemeen, van alle geschriften. Zij zien de samenstelling na van de patrimoniale goederen en van de waarden die aan de instellingen toebehoren of waarvan deze het gebruik hebben of waarover zij het beheer voeren.
Zij mogen zich niet met het beheer van de instellingen bemoeien.
De Koning regelt de uitoefening van de opdracht van de revisoren.
§ 3. Zij sturen ten minste éénmaal 's jaars ter gelegenheid van het opmaken van de bescheiden bedoeld in artikel 17, § 2 aan de voogdijminister, aan de minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort, aan het beheersorgaan en aan de persoon belast met het dagelijks bestuur van de instelling, een verslag over het actief en het passief, evenals over de bedrijfsresultaten. Zij wijzen hen onverwijld op elk verzuim, op elke onregelmatigheid en, in het algemeen, op elke toestand die de solvabiliteit en de liquiditeit van de instelling in het gedrang kan brengen.
Art.26. De openbare instellingen van sociale zekerheid betalen de uit de controle van hun verrichtingen voortvloeiende uitgaven aan de Schatkist terug.
Art.27. De Dienst voor Begrotingsenquêtes en het Hoog Comité van Toezicht kunnen, onder de voorwaarden bepaald in hun organiek statuut, gelast worden hun respectieve opdracht in de bij artikel 3, § 2 opgenomen instellingen uit te oefenen, op verzoek van :
1° de voogdijminister;
2° de minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort, of de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren, voor wat op grond van deze wet onder hun bevoegdheid valt.
Art.28. Wanneer het algemeen belang of de naleving van de wet of de reglementen het eist, kunnen de voogdijminister, of in voorkomend geval, de daartoe gemachtigde regeringscommissarissen het beheersorgaan van openbare instellingen van sociale zekerheid verplichten om, binnen de door hen gestelde termijn, te beraadslagen over iedere door hen bepaalde aangelegenheid.
Heeft het beheersorgaan, bij het verstrijken van deze termijn, geen beslissing genomen of stemt de betrokken minister met de door dit orgaan genomen beslissing niet in, dan kan de Koning, bij in Ministerraad overlegd besluit, de beslissing nemen in de plaats van het beheersorgaan. Van zijn besluit wordt onmiddellijk een afschrift overgemaakt aan de Wetgevende Kamers.
HOOFDSTUK VIII. - Het College van de Openbare Instellingen van Sociale Zekerheid.
Art.29. Er wordt een College van de Openbare Instellingen van Sociale Zekerheid opgericht.
Art.30. Het College is samengesteld uit de personen belast met het dagelijks bestuur, en hun eventuele adjuncten, van de organismen bedoeld in artikel 2 en van de openbare instellingen van sociale zekerheid bedoeld in artikel 3, § 2. Bij ontstentenis van een titularis treedt de dienstdoende persoon belast met het dagelijks bestuur in zijn plaats.
Op uitnodiging van het College kunnen personen die een bijzondere bevoegdheid bezitten, deelnemen aan de vergaderingen van het College. Zij hebben raadgevende stem. Dit geldt in het bijzonder voor de secretarissen-generaal van de ministeries waaronder de organismen bedoeld in artikel 2 en de openbare instellingen van sociale zekerheid bedoeld in artikel 3, § 2 ressorteren.
Art.31. Het College is een advies- en coördinatieorgaan met betrekking tot aangelegenheden die het bestuur, het personeelsbeleid en de werking van de openbare instellingen van sociale zekerheid aanbelangen.
Het College is in het bijzonder belast met de volgende taken :
1° advies verstrekken of aanbevelingen formuleren aan de voogdijminister of elke andere minister, op hun verzoek of op eigen initiatief, over elke aangelegenheid die het bestuur en de werking van de openbare instellingen van sociale zekerheid aanbelangt; wanneer het advies of de aanbeveling gericht is aan een andere minister, bezorgt het College een afschrift aan de voogdijminister;
2° overeenkomstig artikel 6 waken over de onderlinge coördinatie en consistentie van de ontwerpen van bestuursovereenkomst van de onderscheiden openbare instellingen van sociale zekerheid, en van de wijzigingen ervan;
3° overeenkomstig artikel 16, § 1, advies verstrekken over het genormaliseerd boekhoudplan voorgesteld door de Commissie voor de Boekhoudkundige Normen van de Openbare Instellingen van Sociale Zekerheid;
4° overeenkomstig artikel 19, § 2, tweede lid waken over de eenvormigheid van de functiebenamingen die in de personeelsformaties van de openbare instellingen van sociale zekerheid voorkomen;
5° overeenkomstig artikel 21, § 3 advies verstrekken over het ontwerp van het statuut van de personeelsleden in dienst van de openbare instellingen van sociale zekerheid en elke wijziging ervan;
6° overeenkomstig artikel 21, § 4 advies verstrekken over de regeling inzake de bezoldiging van het personeel bedoeld in artikel 4, § 8 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken.
Art.32. De Regering pleegt geregeld overleg met het College over het personeelsbeleid en de werking van de openbare instellingen van sociale zekerheid. De Eerste Minister, de voogdijminster, de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren en de minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort, nemen namens de Regering deel aan dit overleg.
Art.33. Het College kiest in zijn schoot een voorzitter en één of meerdere ondervoorzitters. Het stelt zijn huishoudelijk reglement vast.
HOOFDSTUK IX. - Opheffings-, wijzigings-, overgangs- en slotbepalingen.
Art.34. In artikel 1, eerste lid van de wet van 28 april 1958 betreffende het pensioen van de personeelsleden van sommige openbare instellingen en hun rechthebbenden worden tussen de woorden "organismen van openbaar nut" en de woorden "waarvan het personeel" de woorden "en de openbare instellingen van sociale zekerheid bedoeld in artikel 3, § 2 van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels" ingevoegd.
Art.35. Artikel 20, 2° van de wet van 16 april 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen wordt vervangen door de volgende tekst :
" 2° in de openbare besturen, de instellingen van openbaar nut en de openbare instellingen van sociale zekerheid bedoeld in artikel 3, § 2 van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels; "
Art.36. Artikel 21, § 1, eerste lid, 2° van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende tekst :
" 2° de openbare besturen, de door de Koning aangewezen instellingen van openbaar nut, met inbegrip van de openbare instellingen van sociale zekerheid bedoeld in artikel 3, § 2 van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels. "
Art.37. Artikel 21, § 3 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
" § 3. Wat betreft de openbare besturen, de instellingen van openbaar nut, met inbegrip van de openbare instellingen van sociale zekerheid bedoeld in artikel 3, § 2 van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels bepaalt de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit het aantal mindervaliden dat moet worden tewerkgesteld. "
Art.38. Artikel 1, eerste lid, 2° van de wet van 3 juli 1967 betreffende de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector, vervangen bij de wet van 20 december 1995, wordt vervangen door de volgende tekst :
" 2° de instellingen van openbaar nut die onder het gezag, de controle of het toezicht van de staat vallen, met inbegrip van de openbare instellingen van sociale zekerheid bedoeld in artikel 3, § 2 van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels; "
Art.39. Artikel 1, eerste lid, 2° van het koninklijk besluit nr. 46 van 10 juni 1982 betreffende de cumulaties van beroepsactiviteiten in sommige openbare diensten, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 424 van 1 augustus 1986, wordt vervangen door de volgende tekst :
" 2° van de instellingen van openbaar nut, die onderworpen zijn aan het gezag, de controle of het toezicht van de staat, met inbegrip van de openbare instellingen van sociale zekerheid bedoeld in artikel 3, § 2 van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels. "
Art.40. In artikel 2, § 1, 4° van het koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces worden tussen de woorden "instellingen van openbaar nut" en de woorden "met uitzondering van de openbare kredietinstellingen" de woorden "met inbegrip van de openbare instellingen van sociale zekerheid bedoeld in artikel 3, § 2 van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, en" ingevoegd.
Art.41. Artikel 93, eerste lid, 1° van de programmawet van 30 december 1988, gewijzigd bij de wet van 22 juli 1993, wordt vervangen door de volgende tekst :
" 1° de administratie en andere diensten van de Staat, de openbare instellingen die onder zijn gezag, zijn controle of zijn toezicht vallen, met inbegrip van de openbare instellingen van sociale zekerheid bedoeld in artikel 3, § 2 van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels; "
Art.42. Artikel 7, eerste lid van de wet van 20 februari 1990 betreffende het personeel van de overheidsbesturen en van sommige instellingen van openbaar nut, gewijzigd bij de wet van 22 juli 1993, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 7 - Dit hoofdstuk is van toepassing op de besturen en andere diensten van de ministeries, op de instellingen van openbaar nut onder het gezag, de controle of het toezicht van de Staat, bedoeld in artikel 3 van de wet van 22 juli 1993, alsook op de openbare instellingen van sociale zekerheid bedoeld in artikel 3, § 2 van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels. "
Art.43. § 1. Artikel 1, § 1, tweede lid van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken wordt aangevuld als volgt :
" 3° de openbare instellingen van sociale zekerheid bedoeld in artikel 3, § 2 van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels. "
Art.44. § 1. In artikel 4, § 1 van dezelfde wet worden tussen de woorden "federale ministeries" en de woorden "alsook in de instellingen" de woorden "in de openbare instellingen van sociale zekerheid bedoeld in artikel 3, § 2 van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels," ingevoegd.
§ 2. Artikel 4 van dezelfde wet, _ gewijzigd bij de wet van 30 maart 1994, wordt aangevuld met de volgende paragrafen :
" § 6. De paragrafen 2 tot 4 zijn niet van toepassing op de openbare instellingen van sociale zekerheid bedoeld in artikel 3, § 2 van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.
§ 7. Na onderhandeling met de representatieve vakorganisaties, bepaalt de Koning, wat betreft de openbare instellingen van sociale zekerheid bedoeld in artikel 3, § 2 van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, op de voordracht van de ministers onder wie de openbare instellingen van sociale zekerheid ressorteren, en in overeenstemming met de minister tot wiens bevoegdheden de ambtenarenzaken behoren, de in § 1, 3° bedoelde bijkomende of specifieke opdrachten, alsook de voorwaarden en de wijze waarop personen in dienst worden genomen bij arbeidsovereenkomst met inachtneming van de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
§ 8. Elke openbare instelling van sociale zekerheid bedoeld in artikel 3, § 2 van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels kan personeelsleden aanwerven en tewerkstellen onder arbeidsovereenkomst onderworpen aan de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten met het oog op de uitvoering van taken op het vlak van informatica die een gespecialiseerde kennis of ervaring vereisen van niveau 1 of 2+, en waarvoor geen personeel kon worden aangeworven volgens de gewone procedures.
§ 9. De voorontwerpen van wet tot wijziging van de paragrafen 6 tot 9 of van de paragraaf 1, wat betreft de openbare instellingen van sociale zekerheid bedoeld in artikel 3, § 2 van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, worden voorgelegd aan de voorafgaande akkoordbevinding van de ministers waaronder de openbare instellingen van sociale zekerheid ressorteren. "
Art.45. In artikel 8, § 3 van dezelfde wet worden de woorden "en de inspecteur-generaal van Financiën, hoofd van het korps" vervangen door de woorden ", de inspecteur-generaal van Financiën, hoofd van het korps en de leidend ambtenaar van de overheidsdienst bedoeld in artikel 1, § 1 waar het personeelslid is tewerkgesteld".
Art. 46. Een artikel 11bis, luidend als volgt, wordt in dezelfde wet ingevoegd :
" Art. 11bis. - De artikelen 1, § 1, eerste lid, § 2 en § 3, 2, 5 en 10 zijn niet van toepassing op de openbare instellingen van sociale zekerheid bedoeld in artikel 3, § 2 van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels. "