24 MAART 1982. - Koninklijk besluit nr. 25 tot opzetting van een programma ter bevordering van de werkgelegenheid in de niet-commerciële sector. (NOTA : Bij arrest van 02-02-1989 (B.St. 03-03-1989, p. 3896) heeft het Arbitragehof artikel 4, 2° van de wet van 30 maart 1987 tot bekrachtiging van de koninklijke besluiten uitgevaardigd ter uitvoering van artikel 1 van de wet van 27 maart 1986 tot toekenning van bepaalde bijzondere machten aan de Koning vernietigd, voor zover die bepalingen voor het Vlaamse Gewest en het Waalse Gewest gelden; het Hof handhaaft definitief de gevolgen van de aldus vernietigde bepalingen ten aanzien van alle overeenkomsten die vóór (03-03-1989) op grond van de aangevochten normen (Art. 19, 20, derde lid en 23) zijn tot stand gekomen). (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 21-01-1984 en tekstbijwerking tot 26-09-2018)
HOOFDSTUK I. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Art. 1-4
HOOFDSTUK II - Interdepartementaal Begrotingsfonds ter bevordering van de werkgelegenheid.
Afdeling 1. - Oprichting en taak.
Art. 5, 5bis, 5ter, 6
Afdeling 2. - Toepassingsgebied.
Art. 7
Afdeling 3. - Voorwaarden voor de goedkeuring van de aanvragen om tegemoetkoming van het Fonds.
Art. 8
Afdeling 4. - Werkwijze.
Art. 9-12
(Afdeling 5. Bijzondere bepalingen van toepassing op de sociale sector.) <KBN493 art. 2, 006> <NOTA: Volgens het art. 4 van het KBN493, kan de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, een einde stellen aan de bepalingen van die afdeling>
Art. 12bis, 12ter, 12quater, 12quinquies, 12sexies, 12septies
HOOFDSTUK III. - Derde Arbeidscircuit.
Afdeling 1. - Toepassingsgebied.
Art. 13-14
Afdeling 2. - Staatstussenkomst.
Art. 15-16, 16bis
Afdeling 3. - Organisatie.
Art. 17-19
Afdeling 4. - Toestand van de werknemers.
Art. 20-22
Afdeling 5. - (Strafbepalingen). <KB473 1986-10-28/32, art. 1, 005>
Art. 23-24
Afdeling 6. - Toezicht.
Art. 25
HOOFDSTUK IV. - (Overgangs- en slotbepalingen). <KB473 1986-10-28/32, art. 2, 005>
Art. 26-27
1982000572 1982000827 1983012449 1983012501 1983012797 1984012450 1986012745 1986012746 1987012001 1987012025 1987012083 1987012092 1987012093 1987012348 1987012710 1987022123 1991010750 1991029009 1991031198 1992012528 1992027559 1992029204 1992112550 1993012307 1993031012 1994012547 1994027162 1995012294 1995027073 1995036053 1995036056 1996022524 1996027024 1996031346 1997012582 1997027031 1997031468 1998027016 1998A12561 1999027009 2000012539 2000027093 2001012836 2001027394 2001035016 2001036083 2002012014 2002027668 2002031624 2003200995 2004027197 2005201816 2012035371 2018204737
HOOFDSTUK I. - Gemeenschappelijke bepalingen.
(NOTA : hoofdstuk I opgeheven voor het Waalse Gewest bij
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit, wordt onder niet-commerciële sector verstaan : de sector van de werkzaamheden, die terzelfder tijd :
a) van sociaal of openbaar nut zijn of van cultureel belang;
b) geen winst beogen;
c) voldoen aan collectieve behoeften waaraan anders niet voldaan had kunnen worden.
Art.2. <W 1985-08-01/31, art. 131, 004> (NOTA : hoofdstuk I opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 1996-07-11/31, art. 14, 013; Inwerkingtreding : 01-07-1996) § 1. De in hoofdstuk II van dit besluit bedoelde arbeidsplaatsen mogen alleen bekleed worden door :
1° uitkeringsgerechtigde volledig werklozen die aan één van de volgende voorwaarden beantwoorden op de datum van hun aanwerving :
a) sedert tenminste één jaar uitkeringsgerechtigde volledig werkloze zijn;
b) in de loop van de laatste vier jaar tenminste één jaar uitkeringsgerechtigd volledig werkloos geweest zijn;
2° volledig werklozen zoals bedoeld in artikel 123, § 5, van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid, die aan één van de volgende voorwaarden beantwoorden op de datum van hun aanwerving;
a) sedert tenminste één jaar werkloze zijn;
b) in de loop van de laatste vier jaar tenminste één jaar werkloos geweest zijn.
§ 2. (NOTA : paragraaf opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 1990-05-31/30, art. 15, 1°, 008; Inwerkingtreding : 16-06-1990, zie ook art. 18 van hetzelfde DWG) De in hoofdstuk III van dit besluit bedoelde arbeidsplaatsen mogen alleen bekleed worden door werkzoekenden die aan één van de volgende voorwaarden beantwoorden op de eerste dag van de maand volgend op de datum van goedkeuring van de aanvraag :
1° sedert ten minste twee jaar uitkeringsgerechtigde volledig werkloze zijn;
2° uitkeringsgerechtigde volledig werkloze zijn en in de loop van de laatste vier jaar ten minste twee jaar uitkeringsgerechtigd volledig werkloos geweest zijn;
3° sedert ten minste twee jaar volledig werkloos zijn zoals bedoeld in artikel 123, § 5, van het voormeld koninklijk besluit van 20 december 1963;
4° volledig werkloos zijn zoals bedoeld in artikel 123, § 5, van het voormeld koninklijk besluit van 20 december 1963 en in de loop van de laatste vier jaar ten minste twee jaar werkloos geweest zijn;
5° uitkeringsgerechtigde volledig werkloze zijn, ten minste 40 jaar oud en alleen wonen of onder hetzelfde dak wonen met personen zonder inkomen of die als enig inkomen sociale zekerheidsuitkeringen of sociale bijstandsvergoedingen genieten waarvan het bedrag het door de Koning vastgestelde plafond niet overschrijdt;
6° het bestaansminimum genieten waarin de wet van 7 augustus 1974 voorziet, ten minste 40 jaar oud zijn en alleen wonen of onder hetzelfde dak wonen met personen zonder inkomen of die als enig inkomen sociale zekerheidsuitkeringen of sociale bijstandsvergoedingen genieten waarvan het bedrag het door de Koning vastgestelde plafond niet overschrijdt.
§ 3. De Koning bepaalt bij een in de Ministerraad overlegd besluit onder welke voorwaarden de andere werkzoekenden, die genieten van het bestaansminimum waarin de voormelde wet van 7 augustus 1974 voorziet, de in dit artikel bedoelde arbeidsplaatsen mogen bekleden.
§ 4. Voor de toepassing van dit artikel wordt de tewerkstellingsduur van de door de overheid tewerkgestelde werklozen of van de in het bijzonder tijdelijk kader of het derde arbeidscircuit tewerkgestelde werknemers beschouwd als de werkloosheidsduur van een uitkeringsgerechtigde volledig werkloze.
(Voor de toepassing van dit artikel wordt de tewerkstelling met een startbaanovereenkomst, met toepassing van hoofdstuk VIII van titel II van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, van een werknemer die geen getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs bezit, beschouwd als een periode van uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid en van inschrijving als werkzoekende.) <KB 2001-11-30/35, art. 1, 022; Inwerkingtreding : 01-04-2000>
§ 5. De Minister van Tewerkstelling en Arbeid kan afwijkingen toestaan op de bepalingen betreffende de werkloosheidsduur en de leeftijd, voor zover het om arbeidsplaatsen in een ontwikkelingsland gaat.
(§ 6. In afwijking van de §§ 1 en 3, kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepalen welke andere categorieën werkzoekenden de in Hoofdstuk II, Afdeling 5, van dit besluit bedoelde arbeidsplaatsen mogen bekleden.) <W 2001-01-02/30, art. 36, 024; Inwerkingtreding : 03-01-2001>
(NOTA : Voor het Vlaamse Gewest wordt art. 2 door de volgende bepaling vervangen : "§ 1. De in hoofdstuk III van dit besluit bedoelde arbeidsplaatsen mogen alleen bekleed worden door :
1° de langdurig werklozen : de werklozen die op de dag voor de indiensttreding minstens één jaar uitkeringsgerechtigd volledig werkloos zijn;
2° de moeilijk te plaatsen werklozen : de werklozen, zoals bepaald in artikel 58 van het besluit van de Vlaamse Executieve van 21 december 1988 houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding;
3° de tewerkgestelde werklozen, de werknemers van het " Bijzonder Tijdelijk Kader " en van het " Derde Arbeidscircuit ";
4° de uitkeringsgerechtigd volledig werklozen, die minimum 40 jaar oud zijn en die alleen wonen of onder hetzelfde dak met personen zonder inkomen of die als enig inkomen sociale zekerheidsuitkeringen of sociale bijstandsvergoedingen genieten, die jaarlijks niet hoger liggen dan 313 maal de maximale dagelijkse werkloosheidsuitkering overeenkomstig artikel 114 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering;
5° de bestaansminimumtrekkers;
6° de uitkeringsgerechtigd volledig werklozen die geschorst zijn van het recht op werkloosheidsuitkeringen in toepassing van de artikelen 80 tot 88 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.
§ 2. Voor de toepassing van § 1, wordt met de werkloosheidsduur van een uitkeringsgerechtigd volledig werkloze gelijkgesteld :
1° de tewerkstellingsduur van de werknemer tewerkgesteld als tewerkgestelde werkloze, in het Bijzonder Tijdelijk Kader, in het Derde Arbeidscircuit, in het Interdepartementaal Begrotingsfonds, in het Programma ter bevordering van de Werkgelegenheid in de niet-commerciële sector of als gesubsidieerd contractueel;
2° de tewerkstellingsduur als stagiair, zoals bepaald in het koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces;
3° de tewerkstellingsduur als tewerkgestelde krachtens artikel 60, § 7 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;
4° de periode waarin de werkzoekende het bestaansminimum heeft genoten;
5° de wachttijd, zoals bepaald in artikel 36 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering;
6° de wachttijd, zoals bepaald in artikel 35, §§ 1 en 3 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, in het geval zoals bedoeld in artikel 39 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering;
7° de werkloosheidsperiode die niet vergoed werd ingevolge de toepassing van de artikelen 80 tot 88 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.
8° de tewerkstellingsduur van de werknemer tewerkgesteld in het kader van het besluit van de Vlaamse regering van 17 juni 1997 houdende harmonisering van diverse stelsels werkervaringsprojecten.
§ 3. De Vlaamse regering kan het toepassingsgebied beperken of verruimen tot andere categorieën van werknemers in functie van de evolutie van de arbeidsmarkt.
De Vlaamse regering kan voor de in § 1 van dit artikel vermelde periodes gelijkgestelde periodes bepalen." <DVR 1999-05-18/84, art. 12, 020; Inwerkingtreding : 10-10-1999>)
Art.3. De in dit besluit bedoelde arbeidsplaatsen mogen niet leiden tot de afschaffing van andere betrekkingen die door dezelfde werkgever zijn opgericht of door dezelfde overheid zijn gesubsidieerd.
Art.4. Wanneer de diensten voor arbeidsbemiddeling van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening één van de in artikel 2 bedoelde arbeidsplaatsen, die niet in een ontwikkelingsland te begeven zijn, aan een werkloze aanbieden, is deze ertoe gehouden ze te aanvaarden, op straffe van uitsluiting van het genot van werkloosheidsuitkeringen overeenkomstig de bepalingen van titel III, hoofdstuk 1, afdeling 2 van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid.
De in het eerste lid bepaalde sanctie wordt toegepast door de inspecteur van het gewestelijk werkloosheidsbureau. Tegen die beslissingen kunnen dezelfde beroepen worden ingesteld als deze die inzake werkloosheidsreglementering voorzien zijn.
HOOFDSTUK II - Interdepartementaal Begrotingsfonds ter bevordering van de werkgelegenheid.
(NOTA : hoofdstuk II opgeheven voor het Waalse Gewest bij
Afdeling 1. - Oprichting en taak.
Art.5. <W 1989-07-06/31, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 07-08-1989> Bij het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid wordt (voor onbebaalde tijd) een interdepartementaal Begrotingsfonds ter bevordering van de werkgelegenheid opgericht. De Koning kan deze datum verlengen bij in Ministerraad overlegd besluit. <KB 1998-07-06/34, art. 1, 019; Inwerkingtreding : 01-07-1998> <KB 2000-06-28/33, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-07-2000>
Art. 5bis. <DWG 1990-07-05/32, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 1990-07-01> Wat het Waalse Gewest betreft, wordt bij de diensten van de Executieve tot (30 juni 1996) een interdepartementaal budgettair Fonds ter bevordering van de werkgelegenheid opgericht. <DWG 1993-06-03/31, art. 1, 011; Inwerkingtreding : 01-07-1993>
Art. 5ter. <Ingevoegd bij ORD 1990-12-20/35, art. 2; Inwerkingtreding : 01-07-1990> Bij het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest wordt (tot 31 december 2002), een Interdepartementaal begrotingsfonds ter bevordering van de werkgelegenheid opgericht. <BESL 1996-11-28/41, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
Art.6. <KBN255 1983-12-31/50, art. 2, 002> De taak van het Fonds is het scheppen van arbeidsplaatsen in de niet-commerciële sector aan te moedigen door tegemoet te komen in de financiering van die arbeidsplaatsen.
De tegemoetkomingen van het Fonds kunnen alleen maar verleend worden voor nieuwe arbeidsplaatsen die in aanmerking komen voor een subsidie krachtens wetten, decreten en besluiten.
Het jaarbedrag van de tussenkomst van het Fonds, per voltijdse arbeidsvoorziening en werkloosheid, die aan één van de effektief voor dezelfde arbeidsplaats uitbetaalde subsidie, noch dan de gemiddelde jaarlijkse kostprijs van een uitkeringsgerechtigde volledig werkloze, bepaald door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid.
(Wat betreft de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, wordt het jaarbedrag van de tussenkomst van het Fonds vanaf 1 januari 1997 op F 610.000 vastgesteld) <BESL 1996-11-28/41, art. 3, 015; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
(NOTA : Artikel 6 geldig voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest :
Art. 6. <KBN255 1983-12-31/50, art. 2, 002> De taak van het Fonds is het scheppen van arbeidsplaatsen in de niet-commerciële sector aan te moedigen door tegemoet te komen in de financiering van die arbeidsplaatsen.
De tegemoetkomingen van het Fonds kunnen alleen maar verleend worden voor nieuwe arbeidsplaatsen die in aanmerking komen voor een subsidie krachtens wetten, decreten en besluiten.
Het jaarbedrag van de tussenkomst van het Fonds, per voltijdse arbeidsvoorziening en werkloosheid, die aan één van de effektief voor dezelfde arbeidsplaats uitbetaalde subsidie, noch dan de gemiddelde jaarlijkse kostprijs van een uitkeringsgerechtigde volledig werkloze, bepaald door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid.
(Wat betreft de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, wordt het jaarbedrag van de tussenkomst van het Fonds vanaf 1 januari 1997 op (15 150 EUR) vastgesteld) <BESL 1996-11-28/41, art. 3, 015; Inwerkingtreding : 01-01-1997> <ARR 2001-12-11/55, art. 4, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2002>)
Afdeling 2. - Toepassingsgebied.
Art.7. Mogen de tussenkomst van het Fonds vragen, de Staat, de Gemeenteschappen en de Gewesten.
De onderwijssector behoort niet tot het domein van deze tussenkomsten.
Afdeling 3. - Voorwaarden voor de goedkeuring van de aanvragen om tegemoetkoming van het Fonds.
Art.8. De aanvragen om tegemoetkoming van het Fonds ingediend ingevolge dit besluit kunnen alleen worden goedgekeurd indien de volgende voorwaarden vervuld zijn :
1° de nieuwe arbeidsplaatsen moeten van die aard zijn dat zij, ofwel in België, ofwel in een ontwikkelingsland, de diensten verbeteren waarvoor de aanvragers bevoegd zijn;
2° de werkgever dient, in voorkomend geval, vooraf het vereiste aantal stagiaires en jeugdige werknemers ter vervanging van brug-gepensioneerde werknemers tewerk te stellen, overeenkomstig de bepalingen van de afdelingen 1 en 2 van hoofdstuk III van de wet ven 22 december 1977 betreffende de budgettaire voorstellen 19677-1978;
3° de werklozen dienen diploma's en kwalificaties te bezitten die nodig zijn om de arbeidsplaats te bekleden;
4° de werklozen worden verbonden door een voor voltijdse of deeltijdse arbeid gesloten arbeidsovereenkomst en blijven niet langer ingeschreven op de lijsten van de werkzoekenden van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening;
5° de werknemers worden door de werkgever die hen tewerkstelt betaald volgens de gewone loonschaal die voor de functie geldt; de loonsverhogingen worden naargelang van het verloop van de loopbaan toegepast.
Afdeling 4. - Werkwijze.
Art.9. De toekenning van de tegemoetkomingen van het Fonds wordt geregeld in een overeenkomst tussen het aanvragend ministerieel departement of de gewest- of gemeenschapsexecutieve en Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid.
De overeenkomst omvat onder meer de gedetailleerde verantwoording van de op te richten arbeidsplaatsen met inachtneming van de in artikel 8 en in hoofdstuk I op gesomde voorwaarden; zij betreft het geheel van de door de werkgever op de richten arbeidsplaatsen en vermeldt het artikel of de artikelen van de begroting van de aanvrager die door de tegemoetkoming van het Fonds zullen gestijfd worden.
Art.10. De tegemoetkoming van het Fonds hangt af van het behoud door de aanvrager van het normale peil der subsidies die bestem zijn om de activiteiten te financieren waarvoor die tegemoetkoming is aangevraagd.
Art.11. De tegemoetkoming van het Fonds worden berekend op grond van een arbeidsplaats die gedurende één jaar voltijds bekleed wordt.
De voltijdse arbeidsplaats kan in deeltijdse arbeidsplaatsen gesplitst worden.
Wanneer de arbeidsplaats niet gedurende een heel jaar bekleed wordt, worden de tegemoetkomingen verhoudingswijze beperkt.
Art.12. De Koning bepaalt bij in Ministerraad overlegd besluit, de procedure van indiening en onderzoek van de aanvragen. Hij bepaalt de modaliteiten en de duur van de uitbetaling van de tegemoetkomingen van het Fonds, legt de procedure vast voor het controleren van de besteding van de tegemoetkomingen en bepaalt welke maatregelen inzake schorsing en recuperatie van de tegemoetkomingen van toepassing zijn bij niet inachtneming van de in artikel 9 bedoelde overeenkomst en van de voorwaarden betreffende de goedkeuring van de aanvragen.
De Koning mag eveneens voorrangsregels opstellen voor de gesubsidieerde arbeidsplaatsen.
(Afdeling 5. Bijzondere bepalingen van toepassing op de sociale sector.)
Art. 12bis. <W 1989-07-06/31, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 07-08-1989> Voor de toepassing van deze afdeling wordt het begrip " sociale sector " beperkt tot de erkende of gesubsidieerde ziekenhuizen zonder winstoogmerk.
Art. 12ter. <KBN493 1986-12-31/40, art. 2, 006> Om de tussenkomst van het Fonds te verkrijgen, moet de in artikel 9 bedoelde overeenkomst bepalen dat in de categorie van instellingen en diensten voorzien in artikel 12bis, volgende voorwaarden worden gerealiseerd :
1° de realisatie van 1 tot 2 percent netto-bijkomende indienstnemingen en de bevordering van de deeltijdse arbeid zodat het globaal resultaat in de categorie van instellingen en diensten gelijkwaardig is aan de inspanningen bedoeld in het koninklijk besluit van 2 augustus 1985 houdende maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector, en het koninklijk besluit van 21 januari 1987 houdende nieuwe maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector.
De overeenkomst bedoeld bij artikel 9 kan evenwel voorzien vanaf welk percentage halftijdse betrekkingen de instellingen of diensten geacht worden aan de voorwaarde inzake omvorming van voltijdse naar halftijdse betrekkingen te hebben voldaan.
2° de arbeidsplaatsen ingenomen door werknemers uit het Bijzonder Tijdelijk Kader en het Derde Arbeidscircuit en door tewerkgestelde werklozen omzetten in een ten minste gelijk aantal arbeidsplaatsen uitgedrukt in voltijdse eenheden die aanleiding geven tot de tussenkomst van het Fonds.
Art. 12quater. <KBN493 1986-12-31/40, art. 2, 006> In afwijking op artikel 2, § 1, mogen maximum één derde van de arbeidsplaatsen voorzien in de overeenkomst worden ingenomen door werklozen die op de dag van hun indienstneming uitkeringsgerechtigd volledig werklozen zijn, sedert minder dan 1 jaar.
Art. 12quinquies. <KBN493 1986-12-31/40, art. 2, 006> In afwijking op artikel 6, derde lid, mag het jaarbedrag van de gemiddelde tegemoetkoming van het Fonds per voltijdse arbeidsplaats het gemiddeld bedrag vastgelegd in de overeenkomst niet overschrijden. Daarenboven mag het jaarbedrag van de tussenkomst van het Fonds per voltijdse arbeidsplaats niet hoger zijn dan het jaarbedrag van de effectief voor dezelfde arbeidsplaats uitbetaalde subsidie, noch hoger zijn dan 750 000 F.
De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, dit plafond aanpassen, rekening houdend met de evolutie van de loonkosten.
Art. 12sexies. <KBN493 1986-12-31/40, art. 2, 006> De overeenkomsten bedoeld bij artikel 9 en die betrekking hebben op deze afdeling worden goedgekeurd op voorstel van de interministeriële commissie bedoeld bij artikel 17, derde lid.
Zij moeten daarenboven voorzien in :
1° hetzij het aantal in halftijdse betrekkingen om te vormen voltijdse betrekkingen, hetzij het behoud van ten minste het bestaand aantal halftijdse betrekkingen;
2° de netto-bijkomende indienstnemingen uitgedrukt in halftijdse betrekkingen;
3° het aantal arbeidsplaatsen, dat wordt ingenomen door werknemers uit het Bijzonder Tijdelijk Kader, het Derde Arbeidscircuit en door tewerkgestelde werklozen en dat moet worden omgezet in arbeidsplaatsen die aanleiding geven tot tussenkomst van het Fonds;
4° de regels volgens dewelke werknemers van het Bijzonder Tijdelijk Kader en van het Derde Arbeidscircuit nog kunnen in dienst genomen worden binnen de sector;
5° de gemiddelde tegemoetkoming van het Fonds per voltijdse arbeidsplaats;
6° de controlemodaliteiten op de naleving van de verplichtingen vervat in de overeenkomst.
Art. 12septies. <KBN493 1986-12-31/40, art. 2, 006> De categorieën van instellingen en diensten waarvoor een overeenkomst werd gesloten zijn uitgesloten van het voordeel van de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 474 van 28 oktober 1986 tot opzetting van een stelsel van door de Staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen.
HOOFDSTUK III. - Derde Arbeidscircuit.
Afdeling 1. - Toepassingsgebied.
Art.13. (NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest bij <DWG 1990-05-31/30, art. 15, 2°, 008; Inwerkingtreding : 16-06-1990>, zie ook art. 18 van hetzelfde DWG) <KB473 1986-10-28/32, art. 1, 005> De activiteiten die kunnen worden verricht in uitvoering van dit hoofdstuk, moeten onder de niet-commerciële sector ressorteren en moeten bij voorrang de aanwerving mogelijk maken van structurele werklozen die gedomicileerd zijn in het bevoegdheidsgebied van de subregionale tewerkstellingsdienst waaronder de werkgever ressorteert.
Het Derde Arbeidscircuit mag niet tot gevolg hebben arbeidsplaatsen te scheppen die krachtens een wet, een dekreet of een besluit een subsidie kunnen genieten. Bovendien mag de werkgever, tijdens de drie jaren die de aanvraag voorafgaan, het gemiddelde aantal bestaande personeelsleden, met inbegrip van de werklozen die door de overheid tewerkgesteld zijn met toepassing van de bepalingen van titel III, hoofdstuk 1, afdeling 4, van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid, niet verminderd hebben en moet de werkgever zich ertoe verbinden dit aantal te behouden.
Volgens de modaliteiten die de Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, kunnen de activiteiten verwezenlijkt in uitvoering van dit hoofdstuk aanleiding geven tot vergoeding vanwege de derden-gebruikers.
Art.14. (NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest bij <DWG 1990-05-31/30, art. 15, 2°, 008; Inwerkingtreding : 16-06-1990>, zie ook art. 18 van hetzelfde DWG) <KB473 1986-10-28/32, art. 1, 005> Werkgevers kunnen zijn :
1° de kerkfabrieken en andere instellingen belast met het beheer van de goederen die voor de erkende erediensten worden gebruikt;
2° de polders en wateringen;
3° de rechtsverenigingen van personen zonder winstoogmerk, behalve diegene waarbij de plaatselijke overheid een overwegende rol speelt in de oprichting of de leiding ervan;
4° de feitelijke verenigingen van personen die geen enkel winstoogmerk nastreven.
De Koning kan, bij in Ministerraad overlegd besluit, het Derde Arbeidscircuit toepasselijk verklaren voor andere categorieën van werkgevers, hetzij gewoonweg hetzij volgens de voorwaarden die Hij bepaalt.
Hij kan, bij in Ministerraad overlegd besluit, sommige categorieën van werkgevers aan de toepassing van het Derde Arbeidscircuit onttrekken of deze toepassing afhankelijk stellen van bijzondere voorwaarden die Hij bepaalt.
Afdeling 2. - Staatstussenkomst.
Art.15.(NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest bij <DWG 1990-05-31/30, art. 15, 2°, 008; Inwerkingtreding : 16-06-1990>, zie ook art. 18 van hetzelfde DWG) <KB473 1986-10-28/32, art. 1, 005> <Dit artikel heeft uitwerking met ingang van 1 juli 1986, wat betreft de aanvragen en de wijzigingen van aanvragen die na 30 juni 1986 het voorwerp hebben uitgemaakt van een goedkeuring>
De Staat neemt de lonen en de desbetreffende sociale lasten op zich van de werknemers die in het Derde Arbeidscircuit zijn tewerkgesteld, met aftrek van de volgende dagbedragen, vastgesteld op datum van 1 juli 1986 en die op dezelfde wijze en in dezelfde mate evolueren als het loon :
1° niveau 1 : 177 frank;
2° niveau 2 : 134 frank;
3° niveau 3 : 126 frank;
4° niveau 4 : 117 frank.
De voormelde bedragen zijn vastgesteld op basis van een arbeidsstelsel van vijf dagen per week. Indien het arbeidsstelsel zes dagen per week bedraagt, worden ze gedeeld door 1,2.
In geval van deeltijdse tewerkstelling worden die bedragen verhoudingsgewijs verminderd.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
1° loon :
a) het loon in geld waarop de werknemer ingevolge zijn dienstbetrekking recht heeft, overeenkomstig de bepalingen van artikel 21, met uitzondering van de vergoedingen wegens beëindiging van de overeenkomst;
b) het vakantiegeld dat toegekend wordt door of in uitvoering van de op 28 juni 1971 gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers of door de collectieve arbeidsovereenkomsten, die gesloten worden in de Nationale Arbeidsraad en algemeen verbindend verklaard zijn bij koninklijk besluit;
c) inzake de transportkosten, de financiële voordelen bepaald door of in uitvoering van de wet van 27 juni 1962 tot vaststelling van een werkgeversbijdrage in het verlies geleden door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen ingevolge de uitgifte van abonnementen voor werklieden en bedienden, of door de collectieve arbeidsovereenkomsten die gesloten worden in de Nationale Arbeidsraad en algemeen verbindend verklaard zijn bij koninklijk besluit.
2° sociale bijdragen :
a) de bijdragen van de werkgevers voor het geheel van de stelsels van de sociale zekerheid, zoals bedoeld in artikel 5 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en, in voorkomend geval, de werkgeversbijdragen verschuldigd krachtens de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden of van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de zeelieden ter koopvaardij, of de werkgeversbijdragen voor het geheel van de stelsels van de sociale zekerheid, zoals bedoeld in artikel 12 van de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid;
b) de premies en de bijdragen voor de verzekering tegen arbeidsongevallen, bedoeld in de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971;
c) de solidariteitsbijdragen [1 voor Fedris]1, zoals bedoeld in de wetten betreffende schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970.
----------
(1)<KB 2018-09-06/13, art. 16, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.16.(NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest bij <DWG 1990-05-31/30, art. 15, 2°, 008; Inwerkingtreding : 16-06-1990>, zie ook art. 18 van hetzelfde DWG) <KB473 1986-10-28/32, art. 1, 005> Voor de activiteiten die Hij bepaalt, stelt de Koning, bij in Ministerraad overlegd besluit, de voorwaarden vast waarin de Staat de lonen en de desbetreffende sociale lasten op zich neemt van de werknemers die, tegen vergoeding, aan bepaalde categorieën van derden-gebruikers ter beschikking worden gesteld.
In de bij artikel 13, derde lid, bedoelde gevallen wordt de aan de derden-gebruikers opgelegde vergoeding, geheel of gedeeltelijk, door de werkgever aan [1 het Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie]1 doorbetaald. In dat geval is de werkgever ontslagen van de verplichting tot het betalen van de bedragen bepaald door artikel 15, eerste, tweede en derde lid.
----------
(1)<DVR 2010-07-16/25, art. 7, 027; Inwerkingtreding : 01-04-2006>
Art. 16bis. (NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest bij <DWG 1990-05-31/30, art. 15, 2°, 008; Inwerkingtreding : 16-06-1990>, zie ook art. 18 van hetzelfde DWG) (impliciet opgeheven) <KB473 1986-10-28/32, art. 1, 005>
Afdeling 3. - Organisatie.
Art.17.(NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest bij <DWG 1990-05-31/30, art. 15, 2°, 008; Inwerkingtreding : 16-06-1990>, zie ook art. 18 van hetzelfde DWG) <KB473 1986-10-28/32, art. 1, 005> <Dit artikel heeft uitwerking met ingang van 1 juli 1986, wat betreft de aanvragen en wijzigingen van aanvragen die na 30 juni 1986 het voorwerp hebben uitgemaakt van een goedkeuring>
[1 Het Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie]1 betaalt het geheel van het loon en de desbetreffende sociale lasten.
Elk trimester vordert [1 het Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie]1 van de werkgever de bedragen terug die voorzien zijn in artikel 15, eerste, tweede en derde lid, of vastgesteld zijn krachtens artikel 16 en die betrekking hebben op het vorige trimester. De werkgever betaalt deze bedragen aan [1 het Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie]1 terug in de loop van de maand die volgt op de datum van verzending van de vordering tot terugbetaling.
Nochtans kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling van betaling van de in artikel 15, eerste, tweede en derde lid, voorziene bedragen door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid en de Minister van Begroting, op voorstel van een interministeriële commissie waarvan de samenstelling bepaald wordt door een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, worden toegekend aan de werkgevers die het bewijs leveren van hun onmogelijkheid om deze bedragen te betalen en waarvan de activiteiten een sociaal nut hebben of zich richten tot een bijzonder kansarm publiek en aan de werkgevers die uitkeringsgerechtigde volledig werklozen aanwerven wier werkloosheidsduur hoger ligt dan de gemiddelde werkloosheidsduur per leeftijd en per geslacht in het ambtsgebied van het gewestelijk werkloosheidsbureau waarvan zij afhangen en voor zover deze duur hoger ligt dan zesendertig maanden.
De Ministers bepalen wat er moet verstaan worden onder activiteiten van sociaal nut en onder activiteiten die zich richten tot een bijzonder kansarm publiek.
In verband met de vervulling van de verplichtingen die ingevolge de bepalingen betreffende de sociale zekerheid der werknemers, inclusief de arbeidsongevallen en de beroepsziekten, op de werkgever rusten, inzonderheid inzake bijdragen en aansluiting, of met toepassing van de beschikkingen betreffende de inkomstenbelasting, geldt dat [1 het Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie]1 wordt beschouwd als de werkgever van de werknemers die in dienst worden genomen krachtens dit hoofdstuk.
----------
(1)<DVR 2010-07-16/25, art. 7, 027; Inwerkingtreding : 01-04-2006>
Art.18. (NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest bij <DWG 1990-05-31/30, art. 15, 2°, 008; Inwerkingtreding : 16-06-1990>, zie ook art. 18 van hetzelfde DWG) <KB473 1986-10-28/32, art. 1, 005> De Koning bepaalt, bij in Ministerraad overlegd besluit, de procedure voor de indiening en het onderzoek en ook de voorwaarden voor de goedkeuring van de aanvragen, ingediend overeenkomstig dit hoofdstuk. Bij de procedure van onderzoek worden de subregionale tewerkstellingscomités geraadpleegd en brengen zij een advies uit.
De aanvragen worden goedgekeurd door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid en de Minister van Begroting, op voorstel van de interministeriële commissie bedoeld bij artikel 17, derde lid. Zij motiveren hun beslissing ingeval die niet overeenstemt met het advies bedoeld in het eerste lid. De Executieven worden betrokken bij de goedkeuring van de aanvragen.
Art.19. (NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest bij <DWG 1990-05-31/30, art. 15, 2°, 008; Inwerkingtreding : 16-06-1990>, zie ook art. 18 van hetzelfde DWG) <NOTA : Bij arrest van 02-02-1989 (B.St. 03-03-1989, p. 3896) heeft het Arbitragehof artikel 4, 2° van de wet van 30 maart 1987 tot bekrachtiging van de koninklijke besluiten uitgevaardigd ter uitvoering van artikel 1 van de 27 maart 1986 tot toekenning van bepaalde bijzondere machten aan de Koning vernietigd, voor zover die bepalingen voor het Vlaamse en het Waalse Gewest gelden; het Hof handhaaft definitief de gevolgen van de aldus vernietigde bepalingen ten aanzien van alle overeenkomsten die vóór (03-03-1989) op grond van de aangevochten normen (Art. 19, 20, derde lid en 23) zijn tot stand gekomen>
<KB473 1986-10-28/32, art. 1, 005> De diensten voor arbeidsbemiddeling van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening dragen de werknemers voor die in het Derde Arbeidscircuit zullen worden tewerkgesteld, rekening houdend met de structuur van de langdurige werkloosheid in het ambtsgebied van elke subregionale tewerkstellingsdienst.
Afdeling 4. - Toestand van de werknemers.
Art.20.(NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest bij <DWG 1990-05-31/30, art. 15, 2°, 008; Inwerkingtreding : 16-06-1990>, zie ook art. 18 van hetzelfde DWG) <KB473 1986-10-28/32, art. 1, 005> De werknemer die wordt tewerkgesteld overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk is verbonden door een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Onder voorbehoud van de in dit hoofdstuk bepaalde afwijkingen, zijn de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten toepasselijk.
<Bij arrest van 02-02-1989 (B.St. 03-03-1989, p. 3896) heeft het Arbitragehof artikel 4, 2° van de wet van 30 maart 1987 tot bekrachtiging van de koninklijke besluiten uitgevaardigd ter uitvoering van artikel 1 van de wet 27 maart 1986 tot toekenning van bepaalde bijzondere machten aan de Koning vernietigd, voor zover die bepalingen voor het Vlaamse Gewest en het Waalse Gewest gelden; het Hof handhaaft definitief de gevolgen van de aldus vernietigde bepalingen ten aanzien van alle overeenkomsten die vóór (03-03-1989) op grond van de aangevochten normen (Art. 19, 20, derde lid en 23) zijn tot stand gekomen.>
[1 De leidend ambtenaar van het Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie]1 of zijn afgevaardigde keurt de arbeidsovereenkomsten goed die worden gesloten in overeenstemming met de goedgekeurde aanvragen nadat de directeur van de subregionale tewerkstellingsdienst heeft nagegaan of de werknemers de aanwervingsvoorwaarden vervullen.
----------
(1)<DVR 2010-07-16/25, art. 8, 027; Inwerkingtreding : 01-04-2006>
Art.21. (NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest bij <DWG 1990-05-31/30, art. 15, 2°, 008; Inwerkingtreding : 16-06-1990>, zie ook art. 18 van hetzelfde DWG) <KB473 1986-10-28/32, art. 1, 005> De werknemer, in dienst genomen krachtens de bepalingen van dit hoofdstuk, wordt bezoldigd volgens de weddeschaal verbonden aan de graad van een Rijksambtenaar die eenzelfde of gelijkaardige functie uitoefent; dit loon wordt met 10 pct. verminderd indien de betrokkene een functie van niveau 1 bekleedt.
Om een functie uit te oefenen moet de werknemer het diploma, getuigschrift of brevet bezitten dat zou vereist zijn indien hij voor die functie was aangeworven als lid van het Rijkspersoneel of blijk kunnen geven van een voldoende ervaring om de arbeidsplaats uit te oefenen.
In de gevallen, onder de voorwaarden en volgens de regels die de Koning bepaalt, kunnen sommige categorieën van werknemers ten laste van de Staat een bijkomend loon genieten.
(NOTA : vervangen voor de Vlaamse Gemeenschap bij <DVR 1994-07-06/48, art. 14, Inwerkingtreding : 03-10-1994>, als volgt : art. 21. De werknemer wordt bezoldigd volgens de weddeschalen die door de Vlaamse regering worden bepaald.
Om een functie uit te oefenen moet de werknemer, op het ogenblik van zijn inschrijving alswerkzoekende, in het bezit zijn van het diploma, getuigschrift of brevet dat vereist is voor een benoeming in die functie).
Art.22. (NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest bij <DWG 1990-05-31/30, art. 15, 2°, 008; Inwerkingtreding : 16-06-1990>, zie ook art. 18 van hetzelfde DWG) <KB473 1986-10-28/32, art. 1, 005> De krachtens dit hoofdstuk tewerkgestelde werknemer blijft ingeschreven op de lijst der werkzoekenden van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening.
Hij mag afwezig zijn, met behoud van zijn loon, om in te gaan op een werkaanbieding : hij moet, in dit geval, een attest van de werkgever voorleggen waarop het uur van het bezoek wordt vermeld en, in voorkomend geval, tevens de reden van zijn niet-indienstneming.
Wanneer de werknemer een andere arbeidsplaats gevonden heeft, kan hij een einde maken aan de overeenkomst die hij overeenkomstig dit hoofdstuk uitvoert, op voorwaarde dat hij een opzeggingstermijn van zeven dagen in acht neemt die ingaat de dag volgend op de betekening ervan.
Afdeling 5. - (Strafbepalingen).
Art.23.(NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest bij <DWG 1990-05-31/30, art. 15, 2°, 008; Inwerkingtreding : 16-06-1990>, zie ook art. 18 van hetzelfde DWG) <NOTA : Bij arrest van 02-02-1989 (B.St. 03-03-1989) heeft het Arbitragehof artikel 4, 2° van de 30 maart 1987 tot bekrachtiging van de koninklijke besluiten uitgevaardigd ter uitvoering van artikel 1 van de wet van 27 maart 1986 tot toekenning van bepaalde bijzondere machten aan de Koning vernietigd, voor zover die bepalingen voor het Vlaamse Gewest en het Waalse Gewest gelden; het Hof handhaaft definitief de gevolgen van de aldus vernietigde bepalingen ten aanzien van alle overeenkomsten die vóór (03-03-1989) op grond van de aangevochten normen (Art. 19, 20, derde lid, en 23) zijn tot stand gekomen.>
<KB473 1986-10-28/32, art. 1, 005> <Dit artikel heeft uitwerking met ingang van 1 juli 1986, wat betreft de aanvragen en de wijzigingen van aanvragen die na 30 juni 1986 het voorwerp hebben uitgemaakt van een goedkeuring>
Indien de werkgever de werknemers niet tewerkstelt onder de voorwaarden van en voor de taken voorzien in de goedgekeurde aanvraag, kan de Minister van Tewerkstelling en Arbeid de loonlast en de daaraan verbonden sociale bijdragen geheel of gedeeltelijk aan de werkgever opleggen en, zo nodig, doen overgaan tot de invordering die daaruit volgt, overeenkomstig de nadere regels die door de Koning worden bepaald.
Wanneer de werkgever aan [1 het Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie]1 niet de bedragen terugbetaalt voorzien in artikel 15, eerste, tweede en derde lid, de bedragen vastgesteld krachtens artikel 16, of krachtens artikel 17, derde lid, kan de Minister van Tewerkstelling en Arbeid eveneens de loonlast en de daaraan verbonden sociale lasten geheel of gedeeltelijk aan de werkgever opleggen en doen overgaan tot de invordering van die bedragen overeenkomstig de nadere regels die door de Koning worden bepaald.
De toepassing van de in het eerste en tweede lid bedoelde maatregelen mag geen afbreuk doen aan de rechten van de werknemer die het gevolg zijn van de uitvoering van de overeenkomsten.
----------
(1)<DVR 2010-07-16/25, art. 7, 027; Inwerkingtreding : 01-04-2006>
Art.24. (NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest bij <DWG 1990-05-31/30, art. 15, 2°, 008; Inwerkingtreding : 16-06-1990>, zie ook art. 18 van hetzelfde DWG) <KB473 1986-10-28/32, art. 1, 005> Onverminderd de bepalingen van de artikelen 269 tot 274 van het Strafwetboek worden gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot één maand en met een geldboete van 26 tot 500 frank of met één van die straffen alleen, de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers die de betaling van de bedragen bepaald door artikel 15, eerste, tweede en derde lid, of vastgesteld krachtens artikel 17, derde lid, of van de doorbetaling vastgesteld krachtens artikel 16, ten laste van hun werknemers leggen. De geldboete is verschuldigd voor elke betrokken werknemer.
Afdeling 6. - Toezicht.
Art.25. (NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest bij <DWG 1990-05-31/30, art. 15, 2°, 008; Inwerkingtreding : 16-06-1990>, zie ook art. 18 van hetzelfde DWG) <KB473 1986-10-28/32, art. 1, 005> De Koning wijst de ambtenaren aan die erop toezien dat de werkgevers de voorwaarden en de taken naleven die in de goedgekeurde aanvraag zijn bepaald voor de tewerkstelling van de werknemers.
HOOFDSTUK IV. - (Overgangs- en slotbepalingen).
Art.26. (NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest bij <DWG 1990-05-31/30, art. 15, 3°, 008; Inwerkingtreding : 16-06-1990>, zie ook art. 18 van hetzelfde DWG) <ingevoegd bij KB473 1986-10-28/32, art. 2, 005> Tot ten laatste 30 juni 1987 en op voorwaarde dat zij een opzegging presteren, neemt de Staat, zonder aftrek van de bedragen voorzien in artikel 15, eerste, tweede en derde lid, of de bedragen vastgesteld krachtens artikel 17, derde lid, de lonen en de desbetreffende sociale lasten op zich van de werknemers die vóór 1 januari 1987 in dienst werden genomen door werkgevers die, vanaf die datum, al dan niet begrepen zijn in het toepassingsgebied van dit besluit.
Tot ten laatste 30 juni 1987 en op voorwaarde dat zij een opzegging presteren, neemt de Staat, met aftrek van de bedragen van de doorbetaling vastgesteld krachtens artikel 16, de lonen en de desbetreffende sociale lasten op zich van de werknemers die vóór 1 januari 1987 in dienst werden genomen door werkgevers die vanaf die datum niet meer begrepen zijn in het toepassingsgebied van dit besluit.
De Staat neemt, met aftrek van de bedragen voorzien in artikel 15, eerste, tweede en derde lid, de lonen en de desbetreffende sociale lasten op zich van de werknemers die vóór 1 januari 1987 in dienst werden genomen door de provincies en de Commissies voor cultuur van de Brusselse agglomeratie, alsmede de lonen en de desbetreffende sociale lasten van hun vervangers.
Art. 27. <ingevoegd bij KB473 1986-10-28/32, art. 2, 005> Onze Minister van Begroting en Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
++++++++++
GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN
==========================
Art. 27. <ingevoegd bij KB473 1986-10-28/32, art. 2, 005> Onze Minister van Begroting en Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
(Het toezicht en de controle op de naleving door de werkgevers van de voorwaarden en de taken die in de goedgekeurde aanvraag zijn bepaald voor de tewerkstelling van de werknemers geschiedt overeenkomstig de bepalingen van het decreet houdende sociaalrechtelijk toezicht.) <DVR 2004-04-30/67, art. 29, 026; Inwerkingtreding : 15-08-2004>
++++++++++