Details





Titel:

17 JANUARI 2006. - [Het koninklijk besluit van 17 januari 2006 tot invoering van een stelsel van uitkeringen voor moederschapshulp ten gunste van vrouwelijke zelfstandigen en tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 december 2001 betreffende de dienstencheques] <KB2019-12-15/02, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-05-2019> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 23-01-2006 en tekstbijwerking tot 06-10-2023)



Inhoudstafel:


Art. 1-4, 4/1, 5-11



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1967121910  2001013259 





Artikels:

Artikel 1.<KB 2008-08-12/53, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2006; met uitzondering van wat betreft de verwijzing in artikel 12, § 2, b), van dit besluit, zoals vervangen bij KB 2008-08-12/53, naar artikel 13bis, § 2, 1° en 2°, van het koninklijk besluit nr. 38, dat uitwerking heeft met ingang van 01-01-2008> § 1. Dit besluit voert, in het kader van de bepalingen tot bevordering van de verzoening tussen het beroepsleven en het privé-leven van zelfstandigen, een sociale uitkering genaamd " moederschapshulp ", in.
  § 2. Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder :
  a) " koninklijk besluit nr. 38 ", het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen;
  b) " vrouwelijke zelfstandige ", elke vrouwelijke zelfstandige, helpster of meewerkende echtgenote onderworpen aan het sociaal statuut der zelfstandigen krachtens voornoemd koninklijk besluit nr. 38 [1 ...]1;
  c) " dienstencheque ", het betaalmiddel bedoeld bij artikel 2, § 1, 1°, van de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen;
  d) " sociaal verzekeringsfonds ", de sociale verzekeringsfondsen voor zelfstandigen bedoeld in artikel 20 van voornoemd koninklijk besluit nr. 38;
  e) " uitgiftebedrijf ", het uitgiftebedrijf bedoeld bij artikel 2, § 1, 2°; van de voornoemde wet van 20 juli 2001;
  f) " erkende onderneming ", de onderneming bedoeld bij artikel 2, § 1, 6°, van de voornoemde wet van 20 juli 2001;
  g) " Rijksinstituut ", het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, opgericht bij artikel 21 van voornoemde koninklijk besluit nr. 38;
  h) " RVA ", de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening bedoeld in artikel 7 van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.er van de prestaties tot bevordering van de verzoening tussen het beroepsleven en het privé-leven van zelfstandigen bedoeld in artikel 18, § 5 van koninklijk besluit nr. 38, een sociale uitkering genaamd " moederschapshulp ", in.
  ----------
  (1)<KB 2014-04-10/36, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art.2. De moederschapshulp bestaat uit de toekenning aan de vrouwelijke zelfstandige, met inachtneming van de voorwaarden vastgesteld bij dit besluit, van (105) dienstencheques waarvan de aankoopprijs ten laste wordt genomen door het sociaal verzekeringsfonds waarbij ze is aangesloten. <KB 2007-05-03/52, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2007>

Art.3.De moederschapschulp wordt toegekend aan de vrouwelijke zelfstandige ter gelegenheid van de geboorte van haar kind of kinderen, [2 wanneer genoemde vrouwelijke zelfstandige een beroepsactiviteit herneemt]2 en beantwoordt aan de volgende voorwaarden :
  1° [3 Naar aanleiding van de geboorte van dat kind of die kinderen vervult zij de voorwaarden bepaald in de artikelen 14 tot 18 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten]3;
  2° [2 De hernomen activiteit is een beroepsactiviteit als zelfstandige of een beroepsactiviteit die beantwoordt aan de voorwaarden vermeld in artikel 35, § 1, a), eerste lid of b), eerste lid, of § 3, van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen]2;
  3° [3 In geval van herneming van een zelfstandige activiteit, moet zij onderworpen blijven aan het koninklijk besluit nr. 38 tot de toekenning van de hulp bedoeld in artikel 4. In geval van herneming van een niet-zelfstandige activiteit, moet zij de niet-zelfstandige activiteit uitoefenen tot de toekenning van de hulp bedoeld in artikel 4.]3
  4° [3 ...]3
  Bovendien moet de pasgeborene geboren zijn vanaf 1 januari 2006 en het voorwerp uitmaken van een inschrijving in het Belgisch rijksregister der natuurlijke personen in het gezin van zijn moeder na zijn geboorte tot de toekenning van de moederschapshulp zoals voorzien in artikel 4.
  Indien het kind overlijdt, volstaat het feit dat het ingeschreven was in het gezin van zijn moeder om aan deze voorwaarde te voldoen. [4 De voorwaarde inzake de hoofdverblijfplaats van het kind is niet van toepassing wanneer het kind levenloos wordt geboren of kort na de geboorte overlijdt.]4
  [4 Wanneer de vrouwelijke zelfstandige bevalt van een levenloos kind, kan de moederschapshulp slechts worden toegekend, op voorwaarde dat de zwangerschap minimaal honderdtachtig dagen heeft geduurd te rekenen van de verwekking.]4
  ----------
  (1)<KB 2009-01-11/42, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
  (2)<KB 2014-04-10/36, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (3)<KB 2017-08-11/04, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
  (4)<KB 2023-09-27/09, art. 1, 011; Inwerkingtreding : 06-10-2023>

Art.4.§ 1. [3 ...]3
  § 2. [3 Van zodra het beschikt over de informatie van de inschrijving van het kind of de kinderen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, in het Rijksregister der natuurlijke personen, verifieert het sociaal verzekeringsfonds de voorwaarde bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1°, en, indien deze voorwaarde vervuld is, nodigt het de vrouwelijke zelfstandige op eigen initiatief uit om :
   1° schriftelijk te bevestigen dat zij de moederschapshulp wenst te genieten;
   2° in bevestigend geval en enkel wanneer het sociaal verzekeringsfonds zelf niet over de vereiste informatie beschikt, haar gebruikersnummer bij het uitgiftebedrijf mee te delen, indien zij over dergelijk nummer beschikt, of bij gebrek hieraan, het daartoe ontworpen inschrijvingsformulier in te vullen en het behoorlijk ingevuld en ondertekend terug te zenden.]3
  § 3. [3 In het geval dat de voorwaarde beschreven in artikel 3, eerste lid, 1°, vervuld is, en het sociaal verzekeringsfonds over de informatie bedoeld in de vorige paragraaf beschikt, bezorgt het sociaal verzekeringsfonds het uitgiftebedrijf een attest genaamd "attest van begunstigde van de moederschapshulp" waarop wordt vermeld dat de vrouwelijke zelfstandige het recht opent op de moederschapshulp, weliswaar onder voorbehoud van het vervullen van de voorwaarden bedoeld in dit besluit.]3
  Het attest moet het gebruikersnummer bij het uitgiftebedrijf vermelden of moet, in voorkomend geval, vergezeld zijn van de aanvraag tot inschrijving.
  [1 Derde lid opgeheven]1.
  Het sociaal verzekeringsfonds bezorgt een afschrift van dit " attest van begunstigde van moederschapshulp " aan de [3 vrouwelijke zelfstandige]3.
  [1 Het in het eerste lid bedoelde attest moet worden bezorgd zodra de in artikel 4, § 2, bedoelde documenten ontvangen zijn, en ten laatste binnen een termijn van 15 dagen vanaf deze ontvangst. Het attest mag evenwel niet worden bezorgd voor de inschrijving van het kind in het Belgisch rijksregister der natuurlijke personen in het gezin van de vrouwelijke zelfstandige.]1
  § 4. Bij ontvangst van het attest van begunstigde van moederschapshulp gaat het uitgiftebedrijf desgevallend over tot de inschrijving van de vrouwelijke zelfstandige.
  Het uitgiftebedrijf bevestigt aan het fonds dat het dossier volledig is en vraagt het fonds om over te gaan tot de betaling van het verschuldigde bedrag voor de aankoop van de dienstencheques die na betaling ervan aan de aangeslotene zullen worden bezorgd.
  § 5. [1 Het sociaal verzekeringsfonds gaat over tot de uitbetaling van de aankoopprijs van de 105 dienstencheques ten vroegste de dag na de bevalling, mits de voorwaarden en formaliteiten van artikel 3 en dit artikel worden nageleefd.]1
  In de termijn bedoeld in artikel 4, eerste lid van het koninklijk besluit van 12 december 2001 betreffende de dienstencheques, bezorgt het uitgiftebedrijf de (105) dienstencheques aan de vrouwelijke zelfstandige. <KB 2007-05-03/52, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2007>
  § 6. [3 ...]3
  ----------
  (1)<KB 2009-01-11/42, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2009; zie ook art. 5>
  (2)<KB 2009-01-11/42, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2006>
  (3)<KB 2017-08-11/04, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2017>

Art.4/1.
  <Opgeheven bij KB 2019-12-15/02, art. 11,2°, 009; Inwerkingtreding : 01-05-2019>

Art.5.§ 1. Indien het sociaal verzekeringsfonds vaststelt dat zij het " attest van begunstigde van moederschapshulp " overeenkomstig artikel 4, § 3, eerste alinea van onderhavig besluit niet kan afleveren of niet had mogen, omdat de vrouwelijke zelfstandige niet beantwoordt aan de voorwaarden opgelegd door deze bepaling om te kunnen genieten van de moederschapshulp, laat het sociaal verzekeringsfonds haar via een ter post aangetekend schrijven de met redenen omklede beslissing tot weigering weten.
  Deze kennisgeving moet vermelden dat een beroep tegen voornoemde beslissing kan worden ingesteld bij de arbeidsrechtbank van de woonplaats van de (vrouwelijke zelfstandige). Dit beroep moet ingediend worden binnen een termijn van 3 maanden na de kennisgeving van de beslissing tot weigering van de toekenning van de moederschapschulp. <KB 2008-08-12/53, art. 4, 1°, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2006>
  Het sociaal verzekeringsfonds deelt het uitgiftebedrijf deze beslissing mee, indien laatstgenoemde het in artikel 4, § 3, bedoelde attest reeds heeft ontvangen.
  § 2. Indien de (vrouwelijke zelfstandige) de moederschapshulp niet mocht genieten, terwijl ze de dienstencheques in het kader van voornoemde hulp reeds heeft verkregen, moet de vrouwelijke zelfstandige aan het sociaal verzekeringsfonds de tussenkomst van het fonds voor de aankoopprijs van de aldus verkregen dienstencheques terugbetalen. <KB 2008-08-12/53, art. 4, 2°, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2006>
  Indien de ten onrechte toegekende dienstencheques door bedrieglijke handelingen of door valse of opzettelijk onvolledige verklaringen werd bekomen moet de vrouwelijke zelfstandige aan het sociaalverzekeringsfonds 19,52 euro per aldus verkregen dienstencheque terugbetalen
  De aldus teruggevorderde bedragen dienen te worden verrekend met de bedragen bedoeld in artikel 51, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 zoals aangevuld in artikel 8 van dit besluit.
  De terugvordering verjaart door verloop van 5 jaar te rekenen vanaf de uitgifte van toegekende dienstencheques.
  In geval van terugbetaling door de vrouwelijke zelfstandige, deelt het sociaal verzekeringsfonds dit aan het uitgiftebedrijf mee.
  § 3. In geval van niet-terugvordering van de onverschuldigde bedragen bedoeld in § 2, wanneer de niet-terugvordering voortvloeit uit een nalatigheid of bedrog van het sociaal verzekeringsfonds, wordt dit fonds aansprakelijk gesteld bij beslissing van de [2 minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft]2 en worden de niet-teruggevorderde bedragen ten laste gelegd van de opbrengst van de bijdragen bestemd voor het dekken van de administratiekosten van het fonds.
  § 4. De vordering tot betaling van de dienstencheques, bedoeld in artikel 4, § 5, van dit besluit, verjaart na vijf jaar.
  De termijn van vijf jaar vangt aan [1 de eerste dag na de bevalling van de zelfstandige]1.
  (1)<KB 2009-01-11/42, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2009; zie ook art. 5>
  (2)<KB 2019-06-23/15, art. 30, 008; Inwerkingtreding : 01-04-2019> <KB 2019-06-23/16, art. 30, 010; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Art.6. In artikel 3 van het koninklijk besluit van 12 december 2001 betreffende de dienstencheques, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 31 maart 2004 en 10 november 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° § 2 wordt aangevuld met het volgende lid :
  " In het raam van de moederschapshulp bedoeld in het koninklijk besluit van 17 januari 2006 tot invoering van een stelsel van uitkeringen voor moederschapshulp ten gunste van vrouwelijke zelfstandigen en tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 december 2001 betreffende de dienstencheques, gebeurt de overschrijving of storting bedoeld in het eerste lid door het sociaal verzekeringsfonds bedoeld in artikel 1, § 2, d), van het voornoemde besluit van 17 januari 2006. ";
  2° § 3, eerste lid, wordt aangevuld als volgt :
  " In het raam van de moederschapshulp bedoeld in het voornoemde koninklijk besluit van 17 januari 2006 kunnen de gebruikers evenwel bij het uitgiftebedrijf geen terugbetaling aanvragen van de dienstencheques die nog niet werden gebruikt. ";
  3° § 3, derde lid, wordt aangevuld als volgt :
  " In het raam van de moederschapshulp bedoeld in het voornoemde koninklijk besluit van 17 januari 2006 kan de gebruiker geen terugbetaling vragen van verloren dienstencheques (verlies of diefstal). "

Art.7. Artikel 9 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met het volgende lid :
  " In het raam van de moederschapshulp bedoeld in het voornoemde koninklijk besluit van 17 januari 2006 maakt het uitgiftebedrijf geen fiscaal attest over aan de gebruiker ".

Art.8. In artikel 51, § 1 van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 worden de woorden " de uitkeringen voor moederschapshulp " ingevoegd tussen de woorden " de uitkeringen van de sociale verzekering in geval van faillissement " en " wanneer deze betaling binnen vijf dagen dient te geschieden ".

Art.9. De RVA deelt in de loop van de maand die volgt op elk kwartaal en voor de eerste maal tijdens de maand april 2006, aan het Rijksinstituut mee hoeveel dienstencheques er in de loop van het voorgaande kwartaal aan een erkende onderneming betaald zijn in het kader van de moederschapshulp.
  Op basis van het aantal dienstencheques dat wordt meegedeeld, stort het Rijksinstituut aan de RVA een bedrag van 4,29 euro per aan een erkende onderneming betaalde dienstencheque, zonder per jaar het bedrag voorzien bij artikel 66, § 3sexies, eerste lid, van de programmawet van 2 januari 2001 evenwel te mogen overschrijden.
  In de loop van de maand januari 2006 stort het Rijksinstituut aan de RVA een eenmalig bedrag van 375 duizend euro. Dit bedrag maakt deel uit van het bedrag voorzien bij artikel 66, § 3sexies, eerste lid, van de programmawet van 2 januari 2001 voor het jaar 2006. Dit eenmalig bedrag dekt onder meer de kost van de aanpassingen van het informaticasysteem die het uitgiftebedrijf moet uitvoeren.

Art.10. Onze Minister van Werk en Onze Minister van Middenstand zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Art. 11. Dit besluit treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van artikel 21 van de programmawet van 27 december 2005.