Details





Titel:

19 DECEMBER 1939. - [Algemene kinderbijslagwet (AKBW)] <Opschrift vervangen bij W2014-04-04/30, art. 2, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014> (NOTA : art. 42bis en 56nonies worden gewijzigd met ingang op een onbepaalde datum bij <W2008-12-22/33, art. 205 en 206, 090; Inwerkingtreding : onbepaald >) (NOTA : opgeheven voor de Duitstalige Gemeenschap bij DDG2018-04-23/18, art. 110,1°, 120; Inwerkingtreding : 01-01-2019) (NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG2018-02-08/09, art. 120, 122; Inwerkingtreding : 01-01-2019) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 21-02-1984 en tekstbijwerking tot 17-02-2021)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - [1 Definities]1
Art. 1
HOOFDSTUK 1bis. - [1 De onder de wet vallende personen]1
Art. 1/1, 2-13, 13bis, 14
HOOFDSTUK II. - [1 Verplichting voor de onder de wet vallende personen om zich aan te sluiten bij een kinderbijslagfonds of bij het Federaal agentschap voor de Kinderbijslag]1
Art. 15-18, 18bis
HOOFDSTUK III. - [1 Kinderbijslagfondsen]1
SECTIE I. - [1 Vrije kinderbijslagfondsen]1
Art. 19-20, 20bis, 21-22, 22bis, 22ter, 22quater, 23-30
SECTIE II. - [1 De bijzondere kinderbijslagfondsen en het Federaal Agentschap voor de Kinderbijslag]1
Art. 31-32, 32bis, 32ter, 32quater, 32quinquies, 32sexies, 33, 33bis
HOOFDSTUK IV. - [1 Voorwaarden van aansluiting bij de kinderbijslagfondsen of bij het federaal agentschap voor kinderbijslag]1
Art. 34-39
HOOFDSTUK V. (BIJSLAGEN) <W 1992-12-30/40, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
SECTIE I. (KINDERBIJSLAG BEDRAG EN BEREKENINGSWIJZE) <KB 10-12-1964, art. 3, 1°>
Art. 40-42
Art. 42 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 42bis, 43-44, 44bis, 44ter, 45-47, 47bis, 48-50, 50bis, 50ter, 50quater, 50quinquies, 50sexies, 50septies
SECTIE II. - [1 Personen die op kinderbijslag aanspraak kunnen maken en rechtgevende kinderen]1
Art. 51-53, 53bis, 53ter, 54-56, 56bis, 56ter, 56quater, 56quinquies, 56sexies, 56sexies/1, 56septies, 56octies, 56nonies, 56decies, 56undecies, 56duodecies, 56terdecies, 57, 57bis, 58-60
Art. 60 WAALS GEWEST
Art. 61-63, 63bis
SECTIE III. (GEVAL, WAARIN DE TEKSTEN DE TOEKENNING VOORZIEN VAN DEN KINDERBIJSLAG AAN MEER DAN EEN PERSOON WEGENS DEZELFDE KINDEREN) <BESLW 22-11-1945, art. 6.>
Art. 64-67
SECTIE IV. PERSONEN AAN WIE VERGOEDINGEN WERKELIJK UITBETAALD WORDEN EN VOORWAARDEN WAARONDER DE UITKERING GESCHIEDT.
Art. 68-70, 70bis
Art. 70bis WAALS GEWEST
Art. 70ter
Art. 70ter WAALS GEWEST
Art. 71-73
SECTIE IVbis <RB 29-12-1944, art. 8> (HET KRAAMGELD) <Nederlands opschrift> <KBN7 18-4-1967, art. 19>
Art. 73bis, 73ter
SECTIE IVter. (DE ADOPTIEPREMIE.) <W 1992-12-30/40, art. 22; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art. 73quater
SECTIE IVquater.
Art. 73quinquies
SECTIE V. ANDERE BEPALINGEN BETREFFENDE DE VERGOEDINGEN
Art. 74-76, 76bis
HOOFDSTUK VI. - BIJDRAGEN
SECTIE I. - VERPLICHTING BIJDRAGEN TE STORTEN; VOET EN WIJZE VAN BEREKENING DER BIJDRAGEN
Art. 77-78, 78bis, 79-85
SECTIE II. - [1 Werknemers waarvoor geen bijdrage moet gestort worden]1
Art. 86-88
SECTIE III. - (VAN HET RESERVEFONDS) <KB 10-4-1957, art. 17>
Art. 89-91, 91/1, 91/2, 91/3, 91/4, 92
SECTIE IV. - <KBN28 15-12-1978, art. 2> (THESAURIEFONDS VOOR DE BETALING VAN DE GEZINSBIJSLAG EN FONDS VOOR DEKKING VAN DE ADMINISTRATIEKOSTEN VAN DE KINDERBIJSLAGFONDSEN)
Art. 93-94
SECTIE V. - STORTING DER BIJDRAGEN
Art. 95-98
SECTIE VI. - ANDERE BEPALINGEN BETREFFENDE DE BIJDRAGEN
Art. 99-100
HOOFDSTUK VII. - [1 Het federaal agentschap voor de kinderbijslag (FAMIFED)]1
Art. 101-106, 106bis, 107, 107bis
HOOFDSTUK VIII. - [1 Financiële verdeling waarmee FAMIFED is belast]1
Art. 108-109
HOOFDSTUK VIIIbis. <W 27-3-1951, art. 49> TOELAGE VAN DE STAAT
Art. 110, 110/1, 110/2
HOOFDSTUK IX. - [1 Bijslagen door het rijk of de provincies terug te betalen aan FAMIFED]1
Art. 111-112
HOOFDSTUK X. - [1 Te volgen voorschriften in geval van gemis van evenwicht tussen de ontvangsten van famifed en de globale som waarover hij moet beschikken om het wettelijke bijslagminimum aan de rechthebbende kinderen te verzekeren]1
Art. 113-114
HOOFDSTUK XI. BEOORDELING EN BIJLEGGING VAN GESCHILLEN
Art. 115-119, 119bis
HOOFDSTUK XII. - DE VERJARING.
Art. 120, 120bis, 121
HOOFDSTUK XIII. - (opgeheven) <W 5-1-1976, art. 134, § 1>
Art. 122-129
HOOFDSTUK XIV. AFHOUDING OP DEN KOOPPRIJS VAN ZEKERE UIT HET BUITENLAND INGEVOERDE KOOPWAREN.
Art. 130-139
HOOFDSTUK XV. BEPALINGEN BETREFFENDE HET TOEZICHT
Art. 139bis
SECTIE I. - [1 Toezicht uitgeoefend door de minister bevoegd voor Sociale zaken, door het Federaal agentschap voor de kinderbijslag en door de kinderbijslagfondsen]1
Art. 140-142
SECTIE II. - [1 De door de minister bevoegd voor Sociale Zaken aangewezen of gemachtigde controleurs en de toezichtsdiensten van het Federaal Agentschap voor de Kinderbijslag en van de vrije kinderbijslagfondsen]1
Art. 143-152
SECTIE III. - ANDERE BEPALINGEN BETREFFENDE HET TOEZICHT
Art. 153-154
HOOFDSTUK XVI.
Art. 155-164, 164bis
HOOFDSTUK XVII. VERSCHILLENDE BEPALINGEN
Art. 165-170, 170bis, 171-173, 173bis, 173ter, 173quater, 173quinquies, 173sexies, 173septies, 174
Hoofdstuk XVIII. - [1 Wijzigings-, opheffings- en overgangspepalingen]1
Art. 175, 175/1, 175/2, 175/3, 175/4, 175/5, 175/6, 175/7
OVERGANGSBEPALINGEN
Art. 176-177
OVERGANGSBEPALINGEN INGEVOERD BIJ KONINKLIJK BESLUIT DD. 30 MAART 1936
Art. 178-180
BIJKOMEND ARTIKEL DOOR HETZELFDE BESLUIT TOEGEVOEGD (30 MAART 1936)
Art. 181
OVERGANGSBEPALING INGEVOERD BIJ KONINKLIJK BESLUIT DD. 22 DECEMBER 1938
Art. 182
(AANVULLENDE BEPALING)
Art. 183-185



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

  1937072651  1957082702  1958052602  1963011604  1967041807  1969022604  1969090102  1973032201  1974061210  1975121502  1977041222  1979032306  1981000047  1981000119  1981001272  1981001274  1981001275  1981001276  1981001277  1981001278  1981001279  1981001283  1981001285  1981001286  1981001289  1983022077  1983022187  1983022303  1984022057  1984022118  1984022120  1985022101  1985022283  1985022284  1985022285  1985022286  1985022292  1985922356  1986022027  1986022288  1987022181  1987022182  1987022246  1987022247  1987022289  1987022339  1987022340  1987022342  1989022214  1990022159  1990022375  1991022247  1991022399  1991022537  1992022225  1992022286  1993022198  1993022505  1994022072  1994022184  1994022236  1994022383  1994022389  1994022461  1995000218  1995022043  1995022049  1995022085  1995022149  1995022150  1995022151  1995022171  1995022221  1995022235  1995029200  1995033059  1995062052  1996022593  1996022594  1996022706  1997022080  1997022292  1997022367  1997022658  1997022672  1997022859  1997035819  1998022148  1998022215  1999022063  1999022446  1999022594  1999022595  1999022612  1999022817  1999035414  1999036108  2000022053  2000022071  2000022249  2000022510  2000022511  2000022715  2000022744  2001003354  2001003603  2001003604  2001022057  2001022191  2001022204  2001022206  2001022222  2001022233  2001022462  2001022465  2001022559  2001022746  2001029014  2001029015  2001029019  2001029020  2001029021  2001029022  2001029062  2001029063  2001029073  2002000551  2002000653  2002022020  2002022181  2002022256  2002022257  2002022381  2002022546  2002022579  2002022591  2002022634  2002022703  2002022977  2002023110  2003000614  2003022082  2003022212  2003022213  2003022353  2003022700  2003022735  2003022806  2003022824  2003022825  2003022826  2003022935  2003023036  2004014121  2004014211  2004022320  2004022468  2004022898  2004022965  2005022041  2005022358  2005022359  2005022360  2005022679  2005022680  2005023082  2006022176  2006022201  2006022407  2006022408  2006022409  2006022432  2006022510  2006022511  2006022683  2006022703  2006022704  2006022732  2006022936  2006023057  2006023075  2006023139  2006023140  2006023141  2006023198  2006023311  2006023385  2006A22176  2006A22201  2006A22510  2007022051  2007022052  2007022053  2007022118  2007022134  2007022135  2007022263  2007022274  2007022888  2007022971  2007023066  2007023107  2007023247  2007023303  2007023433  2007023441  2007023442  2007035103  2008022354  2008022510  2008022529  2008022538  2008022544  2008022545  2009200993  2009201761  2009202671  2009202672  2009204061  2009204100  2010200937  2010205411  2010206006  2010206209  2011035360  2011204745  2011206297  2012022228  2012022365  2012022439  2012202364  2012A22228  2013014728  2013022066  2013022067  2013022134  2013022402  2013022403  2013022596  2014022028  2014022048  2014022050  2014022223  2014022286  2014022324  2014022326  2014022328  2014022329  2014022340  2014022341  2014022342  2014022395  2014022401  2014201194  2014203602  2015205021  2016203720  2017202874  2018011324  2018204165  2019041740  2019042478  2019203841  2020202354  2020A00026  2021020642  2021020773  2021030949  2022204124  2024204463 



Artikels:

HOOFDSTUK I. - [1 Definities]1   ----------   (1)
Artikel 1.[1 Voor de toepassing van deze wet, moet worden verstaan onder :
   1° "werknemer" : de persoon die verbonden is door een arbeidsovereenkomst;
   2° "zelfstandige" : de zelfstandige, de helper of de medewerkende echtgenoot in de zin van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen;
   3° "FAMIFED" : het Federaal Agentschap voor de Kinderbijslag.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij W 2014-04-04/30, art. 6, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

HOOFDSTUK 1bis. - [1 De onder de wet vallende personen]1   ----------   (1)
Art. 1/1. [1 Is onderworpen aan deze wet :
   1° ieder die gevestigd is in België of verbonden aan een in België gevestigde exploitatiezetel en personeel tewerkstelt krachtens een arbeidsovereenkomst;
   2° ieder die in België een beroepsbezigheid als zelfstandige uitoefent en die is aangesloten bij een sociale verzekeringskas voor zelfstandigen, bedoeld in artikel 20, § 1, van koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen of bij de Nationale Hulpkas voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen, bedoeld in artikel 20, § 3, van hetzelfde koninklijk besluit.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-04-04/30, art. 3, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.2.<W 1989-12-22/31, art. 43, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990> Voor de toepassing van [1 artikel 1/1, 1°]1 dient te worden verstaan als persoon die personeel tewerkstelt krachtens een arbeidsovereenkomst :
  1° de werkgever die onderworpen is aan de regeling van de sociale zekerheid voor werknemers;
  2° (...) <W 2003-12-22/42, art. 252, 063; Inwerkingtreding : 10-01-2004>
  3° de werkgever die onderworpen is aan de regeling van de sociale zekerheid voor de zeelieden ter koopvaardij.
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 7, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.3.<W 1989-12-22/31, art. 44, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990> Zijn voor het geheel van hun personeel aan deze [2 wet]2 onderworpen :
  1° de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten;
  2° de openbare instellingen, waaronder begrepen zijn de instellingen van openbaar nut bedoeld bij artikel 1 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut (, alsook de Universitaire Instelling Antwerpen en het Universitair Centrum Limburg) [1 alsook HR Rail]1; <W 2000-08-12/62, art. 53, 047; Inwerkingtreding : 10-09-2000>
  3° de werkgevers bedoeld bij artikel 32, eerste lid.
  (De gemeenten, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (OCMW), de provincies, de verenigingen van gemeenten of de ocmw-verenigingen bedoeld in hoofdstuk XII van de organieke wet van 8 juli 1976 zijn eveneens aan deze [2 wet]2 onderworpen voor de personen die een met een wedde bezoldigd, uitvoerend politiek mandaat uitoefenen en hun vervangers bedoeld in artikel 37quater van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid.) <W 2006-12-27/32, art. 108, 079; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  (De naamloze vennootschap van privaatrecht Brussels International Airport Company alsook zijn rechtsopvolgers zijn eveneens aan deze [2 wet]2 onderworpen voor de personeelsleden bedoeld bij artikel 1,15 ° van het koninklijk besluit van 27 mei 2004 betreffende de omzetting van B.I.A.C. in een naamloze vennootschap van privaatrecht en betreffende de luchthaveninstallaties.) <KB 2004-05-27/44, art. 20, 064; Inwerkingtreding : 29-12-2004>
  ----------
  (1)<KB 2013-12-11/02, art. 48, 103; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<W 2014-04-04/30, art. 8, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.4.<W 1989-12-22/31, art. 45, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990> De Koning kan bij in Ministerraad overlegd besluit en na advies van het Beheerscomité van [1 het Federaal Agentschap voor de Kinderbijslag (FAMIFED)]1, onder de voorwaarden die Hij bepaalt, de toepassing van deze [1 wet]1 uitbreiden tot de werkgevers die onttrokken zijn aan de toepassing van één van de stelsels van de sociale zekerheid.
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 9, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.5. (opgeheven) <W 13-8-1962, art. 1>

Art.6. (opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 46, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>

Art.7. (opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 46, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>

Art.8. (opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 46, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>

Art.9. (opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 46, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>

Art.10. (opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 46, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>

Art.11. (opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 46, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>

Art.12. (opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 46, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>

Art.13. (opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 46, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>

Art. 13bis. (opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 46, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>

Art.14. (opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 46, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>

HOOFDSTUK II. - [1 Verplichting voor de onder de wet vallende personen om zich aan te sluiten bij een kinderbijslagfonds of bij het Federaal agentschap voor de Kinderbijslag]1   ----------   (1)
Art.15.Onverminderd de bepalingen van artikel 18 en van artikel 32, is iedere aan de wet onderworpen werkgever er toe gehouden deel uit te maken, 't zij van een door de regeering toegelaten [1 vrij kinderbijslagfonds]1, 'tzij van een krachtens artikel 31, bij koninklijk besluit gevestigde [1 bijzonder kinderbijslagfonds]1, 'tzij [1 van FAMIFED]1, zelfs wanneer geen enkele van de personen die hij aan den arbeid bezigt zich in de voorwaarden bevindt, die bij deze wet zijn vereischt om gezinsvergoedingen te kunnen verkrijgen. <KB 25-10-1960, art. 2>
  De aansluiting bij een der (instellingen) die hierboven zijn vermeld moet geschieden ten bate van al de personen die door den werkgever worden te werk gesteld, (bij uitzondering van de dienstboden of het huispersoneel met permanente kost en inwoning bij de werkgever (...)). <KB 25-10-1960, art. 2> <W 1998-06-10/75, art. 2, 041; Inwerkingtreding : 01-01-1999> <W 2000-08-12/62, art. 54, 047; Inwerkingtreding : 10-09-2000>
  Zij geschiedt bij [1 één enkel kinderbijslagfonds]1 (of bij [1 FAMIFED]1), ten minste wat de [1 werknemers]1 betreft uit hoofde van dewelken de werkgever niet verplichtend deel uitmaakt van een [1 bijzonder kinderbijslagfonds]1. <KB 25-10-1960, art. 2>
  (Van deze laatste bepaling kan echter worden afgeweken wanneer het personeel van een werkgever verdeeld is over zetels of bijhuizen die gevestigd zijn hetzij in verschillende provincies, hetzij in een provincie en in het Brussels Gewest.
  In dit geval moet de aansluiting bij eenzelfde [1 kinderbijslagfonds]1 of [1 FAMIFED]1 geschieden ten bate van al de [1 werknemers]1 die verbonden zijn aan de zetels of bijhuizen die gevestigd zijn hetzij in eenzelfde provincie, hetzij in het Brussels Gewest.) <W 1996-04-29/32, art. 47, 036; Inwerkingtreding : 30-04-1996>
  (De derde bedoeld in artikel 36 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, is in de plaats van de werkgever onderworpen aan de bepalingen van dit artikel als hij de integrale bezoldiging van de werknemer uitkeert en in de plaats gesteld wordt van de werkgever voor het vervullen van alle verplichtingen betreffende deze bezoldiging bepaald door het eerder vermelde besluit.) <W 2008-06-08/31, art. 32, 087; Inwerkingtreding : 26-06-2008>
  (De derde bedoeld in artikel 36 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, is in de plaats van de werkgever onderworpen aan de bepalingen van dit artikel als hij de integrale bezoldiging van de werknemer uitkeert en in de plaats gesteld wordt van de werkgever voor het vervullen van alle verplichtingen betreffende deze bezoldiging bepaald door het eerder vermelde besluit.) <W 2008-07-24/35, art. 91, 088; Inwerkingtreding : 17-08-2008>
  [1 § 2. De zelfstandige hangt voor de toekenning en de betaling van zijn gezinsbijslag af van de kinderbijslaginstelling die overeenkomstig § 3 wordt aangewezen.
   De tussenkomst van het vrije kinderbijslagfonds of FAMIFED is kosteloos voor de zelfstandige. Zij heeft betrekking op dezelfde periodes van aansluiting als deze bij zijn sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen.
   § 3. Elk sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen, bedoeld in artikel 20, § 1, van het voormeld koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, draagt zijn opdracht om gezinsbijslag toe te kennen en te betalen door middel van een overeenkomst over aan het vrije kinderbijslagfonds dat deel uitmaakt van hetzelfde administratieve complex als dat waaraan dit sociaal verzekeringsfonds is verbonden.
   Wanneer het sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen, bedoeld in artikel 20, § 1, van het voormeld koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, van geen enkel administratief complex deel uitmaakt of deel uitmaakt van een administratief complex waartoe geen kinderbijslagfonds behoort, dan draagt het deze opdracht door middel van een overeenkomst over aan het kinderbijslagfonds van diens keuze of aan FAMIFED.
  [2 De sociale verzekeringsfondsen bedoeld in het tweede lid beschikken over een termijn van zestig dagen om hun keuze te maken. Deze termijn vangt aan op 1 mei 2014, of, voor degene die na 30 juni 2014 worden opgericht, op de dag waarop ze rechtspersoonlijkheid verwerven.
   Het Beheerscomité legt de verplichte vermeldingen vast die de in het eerste en tweede lid bedoelde overeenkomst moet bevatten. Het Beheerscomité keurt de overeenkomst goed na verificatie van de verplichte vermeldingen. Het onderzoek door het Beheerscomité heeft enkel betrekking op de naleving van de voorwaarde betreffende de verplichte vermeldingen.]2
   De bepalingen van de vier bovenstaande leden, gelden onverminderd de bepalingen van artikel 175/3.
   De bevoegdheid wordt overgedragen aan één kinderbijslagfonds of aan FAMIFED en betreft alle zelfstandigen die aangesloten zijn bij de in het eerste en tweede lid bedoelde sociale verzekeringsfondsen.
   Het sociaal verzekeringsfonds waarbij de zelfstandige is aangesloten, staat in voor de administratieve stappen ten aanzien van het vrij kinderbijslagfonds of van FAMIFED.
   § 4. Zijn, voor de toekenning en de betaling van de gezinsbijslag, van rechtswege aan FAMIFED onderworpen :
   1° de zelfstandige die is aangesloten bij een sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen, bedoeld in artikel 20, § 1, van het voornoemd koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, dat van geen enkel administratief complex deel uitmaakt of dat deel uitmaakt van een administratief complex waartoe geen kinderbijslagfonds behoort en dat geen keuze heeft gemaakt zoals bedoeld in § 3, tweede lid;
   2° de zelfstandige die is aangesloten bij de Nationale Hulpkas voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen, bedoeld in artikel 20, § 3, van hetzelfde koninklijk besluit.
  [3 3° de huisarbeider.]3
   De tussenkomst van FAMIFED is kosteloos voor de zelfstandige. Zij heeft betrekking op dezelfde perioden van aansluiting als deze bij zijn sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen.]1
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 11,1°-8°, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>
  (2)<W 2014-04-04/30, art. 11,9°,107; Inwerkingtreding : 01-05-2014>
  (3)<NO 2016-07-14/21, art. 6, 119; Inwerkingtreding : 01-10-2014>

Art.16.Een toegelaten [1 kinderbijslagfonds]1 mag de aansluiting niet weigeren van een werkgever die zich er toe verplicht al de bepalingen der statuten en reglementen na te leven, mits, in voorkomend geval :
  a) Deze behoore tot de categorie van werkgevers en tot de streek voor dewelke de vereeniging krachtens de statuten werd opgericht;
  b) Hij niet uitgesloten geweest zij van een [1 ander kinderbijslagfonds]1, wegens tekortkoming aan zijn verplichtingen.
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 12, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.17.De [1 vrije kinderbijslagfondsen]1 mogen zich zelf op de lijst van hun aangeslotenen inschrijven voor de leden van hun eigen personeel.
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 13, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.18.(Onverminderd de bepalingen van artikel 101, sluiten de Staat, (de Gemeenschappen en de Gewesten) (...) zich bij geen [1 enkel kinderbijslagfonds]1 aan, maar verlenen rechtstreeks aan hun personeel de (kinderbijslag, het kraamgeld en de adoptiepremie), (...), bij deze wet voorzien of krachtens deze verplicht gemaakt. Het bedrag en de voorwaarden waaronder zij worden toegekend, zijn ten minste even gunstig als die van de bijslag (...), verplicht uitgekeerd door de [1 kinderbijslagfondsen]1). <W 27-3-1951, art. 15> <W 1992-12-30/40, art. 11, 030; Inwerkingtreding : 01-01-1993> <KB 10-4-1957, art. 31> <W 4-7-1969, art. 17> <W 1989-12-22/31, art. 47, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
  (De openbare instellingen bedoeld in artikel 3, 2°, die krachtens een wet of een koninklijk besluit verplicht zijn zelf de gezinsbijslag te verlenen, moeten zich enkel bij een [1 kinderbijslagfonds]1 aansluiten, indien deze verplichting niet geldt ten aanzien van al hun persoonsleden. Indien het gaat om een autonoom overheidsbedrijf, kan de verplichting om zelf de gezinsbijslag te verlenen, bij gebrek aan een wet of een koninklijk besluit, worden opgelegd door de statuten van de onderneming maar enkel worden toegepast op het personeel dat statutair in dienst is.) <W 2002-08-02/45, art. 45, 055; Inwerkingtreding : 01-07-2002, behalve in wat betreft de "Radio télévision belge de la Communauté française", waarvoor de datum van inwerkingtreding 01-01-2003 is>
  (leden 3 tot 7 opgeheven) <BESLW 21-8-1946, art. 4>
  (De in artikel 32, eerste lid, bedoelde werkgevers worden van rechtswege bij de in dat artikel bedoelde (Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten) aangesloten). Het bedrag en de toekenningsvoorwaarden van de door (deze Rijksdienst) uitgekeerde (kinderbijslag, het kraamgeld en de adoptiepremie) zijn ten minste even voordelig als die van de bijslagen welke door de Staat aan zijn personeelsleden verleend worden.) <W 26-7-1960, art. 13> <W 1992-12-30/40, art. 11, 030; Inwerkingtreding : 01-01-1993> <W 20-12-1974, art. 62> <KB 1989-10-23/37, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-10-1985>
  (Onverminderd de bepalingen van artikel 101, verlenen de N.V. van privaatrecht B.I.A.C. alsook zijn rechtsopvolgers rechtstreeks de gezinsbijslagen aan hun personeelsleden bedoeld bij artikel 1,15 ° van het koninklijk besluit van 27 mei 2004 betreffende de omzetting van B.I.A.C. in een naamloze vennootschap van privaatrecht en betreffende de luchthaveninstallaties. Zij moeten zich niet aansluiten bij een [1 kinderbijslagfonds]1 voor de hiervoor vermelde personeelsleden. Het bedrag en de voorwaarden waaronder zij worden toegekend, zijn ten minste even gunstig als die van de bijslag toegekend door de Staat aan zijn personeelsleden.) <KB 2004-05-27/44, art. 20, 064; Inwerkingtreding : 29-12-2004>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 14, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art. 18bis.<W 1985-08-01/31, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 01-01-1986> De Koning kan [1 FAMIFED]1 machtigen aan de aangesloten werkgevers die hij met name aanwijst de opdracht toe te vertrouwen het recht op gezinsbijslag vast te stellen en deze te betalen overeenkomstig [1 deze wet]1.
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 15, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

HOOFDSTUK III. - [1 Kinderbijslagfondsen]1   ----------   (1)
SECTIE I. - [1 Vrije kinderbijslagfondsen]1   ----------   (1)
Art.19.De [1 vrije kinderbijslagfondsen]1 worden bij koninklijk besluit toegelaten.
  De aanvraag om toelating wordt gericht tot den (Minister bevoegd voor Sociale Zaken); zij gaat vergezeld van de statuten en reglementen [1 van het vrije kinderbijslagfonds]1, alsmede van de lijst der aangesloten werkgevers [1 en sociale verzekeringsfondsen]1, alles in dubbel exemplaar. <W 2004-12-27/30, art. 22, 069; Inwerkingtreding : 01-01-2005>
  Tegenover den naam van iedereen aangesloten werkgever staat het aantal van de door hem gebezigde arbeidende personen [1 en tegenover de naam van ieder aangesloten sociaal verzekeringsfonds, het aantal zelfstandigen dat bij dit fonds is aangesloten]1.
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 18, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.20.<W 2004-12-27/30, art. 23, 069; Inwerkingtreding : 01-01-2005> Om te kunnen toegelaten worden moet een [1 vrij]1 kinderbijslagfonds met de rechtspersoonlijkheid zijn bekleed als Belgische vereniging zonder winstoogmerk opgericht overeenkomstig de bepalingen van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, in deze sectie verder benoemd als de wet van 27 juni 1921.
  De artikelen 2, eerste lid, 8°, 2ter en 12, eerste en tweede lid, van de wet van 27 juni 1921 zijn echter niet van toepassing.
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 19, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art. 20bis.<Ingevoegd bij W 2004-12-27/30, art. 24, Inwerkingtreding : 01-01-2005> [1 § 1.]1 De rechten en de plichten van de leden omschreven in de wet van 27 juni 1921 zijn van toepassing op al de leden van de vereniging.
  [1 § 2. Het sociale verzekeringsfonds dat de opdracht om gezinsbijslag toe te kennen en te betalen heeft overgedragen op grond van artikel 15, § 3, eerste of tweede lid, is een lid van de vereniging. De zelfstandige die is aangesloten bij het sociale verzekeringsfonds, beschikt niet over deze hoedanigheid.]1
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 20, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.21. <W 2004-12-27/30, art. 25, 069; Inwerkingtreding : 01-01-2005> § 1. In afwijking van artikel 6, eerste lid, van de wet van 27 juni 1921 moeten al de leden van de vereniging niet afzonderlijk tot de algemene vergadering opgeroepen worden, indien de vereniging meer dan tweeduizend leden telt.
  Wanneer van deze vrijstelling wordt gebruik gemaakt wordt de oproeping ten minste veertien dagen op voorhand gedaan, door middel van het Belgisch Staatsblad en ten minste twee dagbladen die verschijnen in de provincie waar de zetel van de vereniging is gevestigd.
  § 2. In afwijking van artikel 6, eerste lid, van de wet van 27 juni 1921, moet er geen oproeping gebeuren tot de algemene vergadering, indien het de jaarlijkse gewone algemene vergadering betreft en het tijdstip en de plaats ervan zijn vastgesteld in de statuten van de vereniging.
  Wanneer van deze vrijstelling wordt gebruik gemaakt kan er op de jaarlijkse gewone algemene vergadering niet beraadslaagd en besloten worden over de wijziging van de statuten van de vereniging en evenmin over een punt dat niet op de agenda staat.
  De agenda van elke jaarlijkse gewone algemene vergadering kan ten minste veertien dagen op voorhand bekomen worden op vraag van elk lid.

Art.22. <W 2004-12-27/30, art. 26, 069; Inwerkingtreding : 01-01-2005> § 1. In afwijking van artikel 8, eerste lid, van de wet van 27 juni 1921, kan de algemene vergadering van de vereniging geldig beraadslagen en besluiten over de wijziging van de statuten zonder dat ten minste tweederde van de leden van de vereniging op de vergadering aanwezig of vertegenwoordigd zijn, indien de vereniging meer dan vijfhonderd leden telt.
  § 2. Een besluit van de algemene vergadering is vereist voor de oprichting van administratieve zetels en bijhuizen van de vereniging.

Art. 22bis.<Ingevoegd bij W 2004-12-27/30, art. 27, Inwerkingtreding : 01-01-2005> § 1. Op de algemene vergadering beschikt ieder lid van de vereniging over één stem. De statuten van de vereniging kunnen evenwel voorzien in een meervoudig stemrecht ten behoeve van de leden die de hoedanigheid hebben van aangesloten werkgever [1 of sociaal verzekeringsfonds,]1 onder de voorwaarden bepaald in het volgend lid.
  Er kan één bijkomende stem toegekend worden per vijftig rechthebbenden of meer, ingeschreven op 31 december van het laatst afgesloten dienstjaar, met een maximum van vierentwintig bijkomende stemmen [1 per aangesloten werkgever of sociaal verzekeringsfonds]1. De statuten van de vereniging mogen hierbij geen enkel onderscheid maken tussen de aangesloten [1 werkgevers en sociale verzekeringsfondsen]1.
  (Beslissingen van de algemene vergadering inzake de wijziging van de statuten, de wijziging van het maatschappelijk doel, de benoeming en de afzetting van de bestuurders en commissarissen en de ontbinding van de vereniging, moeten door minimum een vierde van de werkende leden worden goedgekeurd, met dien verstande dat een quotum van vijf werkende leden voldoende is. Het verkregen quotiënt moet desgevallend naar beneden worden afgerond. Met werkende leden zijn bedoeld, leden, al dan niet werkgever [1 of sociaal verzekeringsfonds]1, die tevens in de raad van bestuur van de vereniging zetelen.) <W 2005-12-27/31, art. 144, 074; Inwerkingtreding : 30-12-2005>
  § 2. Elk lid mag zich op de algemene vergadering laten vertegenwoordigen door een ander lid dat schriftelijk gevolmachtigd is. Het aantal volmachten per lid is beperkt tot vijf.
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 21, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art. 22ter. <Ingevoegd bij W 2004-12-27/30, art. 28, Inwerkingtreding : 01-01-2005> In afwijking van artikel 10, eerste lid, van de wet van 27 juni 1921, worden alle beslissingen betreffende de toetreding, uittreding of uitsluiting van leden door toedoen van de raad van bestuur ingeschreven in het register van de leden, dat gehouden wordt op de zetel van de vereniging, binnen de dertig dagen na de datum van inwerkingtreding van de toetreding, uittreding of uitsluiting.

Art. 22quater.<Ingevoegd bij W 2004-12-27/30, art. 29, Inwerkingtreding : 01-01-2005> In afwijking van artikel 26novies, § 2, van de wet van 27 juni 1921, worden de wijzigingen aangebracht aan de statuten van de vereniging niet bij uittreksel bekend gemaakt in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad. Zij worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad als bijlage bij het koninklijk besluit houdende goedkeuring van de wijzigingen aangebracht aan de statuten, dat bedoeld is in artikel 26, derde lid [1 ...]1.
  Voor de toepassing van artikel 26novies, § 3, van de wet van 27 juni 1921 dient, voor wat de wijzigingen aangebracht aan de statuten betreft, de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het koninklijk besluit en de bijlage bedoeld in het eerste lid in aanmerking genomen te worden.
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 22, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.23.De toelating [1 van de vrije kinderbijslagfondsen]1 is daarenboven aan de volgende voorwaarden onderworpen :
  1° (De vereniging mag enkel de uitreiking van (kinderbijslag, het kraamgeld en de adoptiepremie) ten doel hebben) <KB 10-4-1957, art. 1> <W 1992-12-30/40, art. 12, 030; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
  2° De statuten der vereeniging vermelden de streek, waartoe de betrokken werkgevers [1 en sociale verzekeringsfondsen]1 moeten hooren, en, desgevallend, het beroep, dat ze dienen uit te oefenen;
  3° De aangesloten werkgevers [1 en sociale verzekeringsfondsen]1 dienen ten minste vijftig in getal te zijn.
  [1 4° het totaal van de personen die door de aangesloten werkgevers worden tewerkgesteld en de zelfstandigen die bij de aangesloten sociaal verzekeringsfondsen zijn aangesloten, bedraagt minstens drieduizend.]1
  [1 ...]1.
  Deze minima kunnen, in bijzondere gevallen, bij koninklijk besluit worden verlaagd, (...), zonder, nochtans, respectievelijk op minder dan tien [1 aangesloten werkgevers en sociale verzekeringsfondsen enerzijds en vijftienhonderd tewerkgestelde personen en zelfstandigen anderzijds]1 te worden gebracht. <KB 23-1-1976, art. 1>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 23, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.24.Een koninklijk besluit zal de reglementen bepalen die, in elk geval, aan de statuten moeten gehecht zijn, bij het indienen van de aanvraag tot toelating.
  De straffen die de aangesloten werkgevers [1 , sociale verzekeringsfondsen,]1 alsmede de personen, aan wie de (bijslagen) verschuldigd zijn of moeten uitbetaald worden, desgevallend zullen oploopen, namelijk in geval van bedrog, zullen het voorwerp uitmaken van een bijzonder reglement dat moet aangenomen worden, 't zij door de algemeene vergadering der leden, 't zij door den daartoe gemachtigden beheerraad. <W 1992-12-30/40, art. 13, 030; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
  Deze straffen, dienen wezenlijk te worden toegepast, onverminderd, voor het geval dat bedrog zou zijn gepleegd :
  a) De verplichting voor den bedrogpleger, de bijdragen of gedeeltelijke bijdragen welke niet betaald werden te vereffenen of de ten onrechte ontvangen sommen terug te betalen;
  b) De vervolgingen vóór de rechtbanken en zoo noodig de veroordeeling tot de straffen voorzien [1 in het Sociaal Strafwetboek]1.
  Onverminderd het recht om ze te innen door de gewone rechtsmiddelen, mogen de [1 vrije kinderbijslagfondsen]1 de sommen die moeten betaald worden als geldboeten voorzien door het reglement op de strafbepalingen of als ten onrechte ontvangen (bijslagen) door de personen aan wie de (bijslagen) verschuldigd zijn of moeten worden uitgekeerd, van het bedrag der verdere (bijslagen) afhouden. <W 1992-12-30/40, art. 13, 030; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
  Nochtans, mogen de afhoudingen, welke geschieden als voornoemde geldboeten, niet hooger zijn dan één vijfde der bij iedere vervaldag uit te keeren (bijslagen) (...) <KB 10-4-1957, art. 31> <W 1992-12-30/40, art. 13, 030; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
  (De opbrengst der voornoemde geldboeten zal voor de helft gestort worden aan [1 FAMIFED]1) <KB 25-10-1960, art. 4>
  (Overeenkomstig artikel 91, § 2, e), wordt het overschot naar het reservefonds van het betrokken [1 vrije]1 kinderbijslagfonds overgedragen.) <W 2000-08-12/62, art. 77, 047; Inwerkingtreding : 01-01-2000>
  (Het reglement betreffende de controle treedt maar in werking na goedkeuring door de [1 minister bevoegd voor Sociale Zaken]1) <KBN68 10-11-1967, art. 3>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 24, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.25. (Opgeheven) <W 2-5-1958, art. 14>

Art.26.De door de [1 vrije kinderbijslagfondsen]1 aangenomen reglementaire bepalingen, na het opzenden der statuten aan den (Minister bevoegd voor Sociale Zaken), dienen binnen de tien dagen ter kennis van dezen laatste gebracht. <W 2004-12-27/30, art. 22, 069; Inwerkingtreding : 01-01-2005>
  Hetzelfde geldt wat betreft de wijzigingen aan die reglementen.
  De wijzigingen aan de statuten zijn enkel van kracht als zij door den Koning zijn goedgekeurd.
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 25, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.27. De bepalingen van de statuten en reglementen die in strijd zouden zijn met deze wet of met een koninklijk besluit gegeven om de uitvoering dezer wet te verzekeren zullen als niet bestaande worden aangezien.
  Hetzelfde geldt voor de bepalingen van de reglementen die in strijd zouden zijn met de statuten.

Art.28.[1 Het beheerscomité van [3 FAMIFED]3 legt een [3 vrij]3 kinderbijslagfonds op een herstelplan op te maken binnen de termijn die het comité bepaalt, in de volgende gevallen :
   a)wanneer het evaluatiecriterium van het administratief beheer bedoeld in artikel 7, 1°, van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 betreffende de beheersrekening en de administratieve reserve van de [3 vrije]3 kinderbijslagfondsen lager is dan 92,5 %;
  [2 b) wanneer de bedragen afgeboekt van het reservefonds op basis van artikel 91, § 4, 2°, 3° - voor debetten waarvan kennis gegeven is vóór 1 januari 2014 -, 6° en 8°, in de loop van een kalenderjaar hoger liggen dan 25 % van het tegoed van dit fonds in het begin van het kalenderjaar;
   c) wanneer het tekort op de beheersrekening meer dan 25 % bedraagt van het tegoed van de administratieve reserve in het begin van het kalenderjaar;]2
  [2 d)]2 wanneer de som van de schulden in verband met de beheersverrichtingen van het [3 vrij kinderbijslagfonds]3 125 % bedraagt van de eigen middelen, inclusief provisies, van het [3 vrij kinderbijslagfonds]3 op het einde van het dienstjaar.
   Als er binnen de termijn geen passend plan is, mag het beheerscomité zelf een herstelplan opleggen aan het [3 vrije]3 kinderbijslagfonds.
   In dat geval kan het [3 vrije]3 kinderbijslagfonds beroep aantekenen tegen het opgelegde herstelplan bij de [3 minister bevoegd voor Sociale Zaken]3 binnen vijftien kalenderdagen na de kennisgeving van het herstelplan waartoe het beheerscomité besliste. Het beroep is niet opschortend. De minister neemt een beslissing binnen dertig kalenderdagen na de datum waarop beroep is aangetekend. Aan het einde van het herstelplan levert het beheerscomité van de [3 FAMIFED]3 een met redenen omkleed advies af aan de minister.
   De erkenning kan worden ingetrokken door de Koning op voorstel van het beheerscomité van [3 FAMIFED]3 :
   a) wanneer het evaluatiecriterium van het administratief beheer bedoeld in artikel 7, 1°, van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 betreffende de beheersrekening en de administratieve reserve van de [3 vrije]3kinderbijslagfondsen gedurende drie opeenvolgende jaren lager ligt dan 90 %;
   b) [2 wanneer het tegoed van het reservefonds gedaald is met 60 % in de loop van een periode van drie jaar;]2
   c) [2 wanneer het tegoed van de administratieve reserve gedaald is met 60 % in de loop van een periode van drie jaar;]2
   d) wanneer een [3 vrij]3 kinderbijslagfonds de machtigingsprocedure bedoeld in artikel 170 niet naleefde en de inbreuk op deze bepaling ernstig nadeel oplevert voor het financieel evenwicht van de [3kinderbijslagregeling]3;
   e) wanneer de som van de schulden in verband met de beheersverrichtingen van het [3 vrij]3 kinderbijslagfonds 200 % uitmaakt van de eigen middelen, inclusief provisies, van het fonds op het einde van het dienstjaar;
   f) wanneer een [3 vrij kinderbijslagfonds]3 de bepalingen van artikel 170bis niet naleefde en de inbreuk op deze bepaling ernstig nadeel oplevert voor het financieel evenwicht van de [3 kinderbijslagregeling]3.
   Indien de Koning in de in het vierde lid, b) en c), bedoelde gevallen niet beslist tot intrekking van de erkenning, kan het beheerscomité van [3 FAMIFED]3, met het oog op het herstel van de financiële toestand van het [3 vrije]3 kinderbijslagfonds, het [3 vrije]3 kinderbijslagfonds verplichten hem, binnen een door hem gestelde termijn, een herstelplan voor te stellen. Bij gebrek aan een geschikt plan binnen de gestelde termijn kan het beheerscomité zelf een herstelplan opleggen aan het [3 vrije]3 kinderbijslagfonds.
   In dit geval kan het [3 vrije]3 kinderbijslagfonds tegen het opgelegde herstelplan beroep instellen bij de minister van Sociale Zaken, binnen vijftien kalenderdagen volgend op de kennisgeving van het herstelplan door het beheerscomité van [3 FAMIFED]3. Het beroep is niet opschortend. De minister neemt een beslissing binnen dertig kalenderdagen volgend op de datum van het beroep. Na afloop van het herstelplan verstrekt het beheerscomité van [3 FAMIFED]3 een gemotiveerd advies aan de minister.]1
  ----------
  (1)<W 2012-03-29/01, art. 8, 098; Inwerkingtreding : 09-04-2012>
  (2)<W 2013-12-21/57, art. 28, 105; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (3)<W 2014-04-04/30, art. 26, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.29.De Koning trekt in ieder geval de toelating in wanneer, sinds twee jaar, het aantal werkgevers [1 en sociale verzekeringsfondsen]1 die bij [1 het vrije kinderbijslagfonds]1 aangesloten zijn, geslonken is beneden de helft van het minimum aantal vastgesteld bij [1 het eerste lid, 3°, ]1 van artikel 23 of van het verlaagd minimum aantal dat vastgesteld is bij koninklijk besluit.
  Zulks is ook het geval wanneer, sinds hetzelfde tijdsverloop, [1 het totaal van de personen die door de aangesloten werkgevers worden tewerkgesteld en de zelfstandigen die bij de sociale verzekeringsfondsen zijn aangesloten]1 verminderd is tot beneden de helft van het bij [1 artikel 23, eerste lid, 4°]1, vereischt minimum aantal of het verlaagd minimum aantal dat zou vastgesteld zijn krachtens [1 artikel 23, tweede lid]1.
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 27, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.30. De besluiten van toelating of van intrekking der toelating, alsmede die welke aan de statuten toegebrachte wijzigingen goedkeuren, worden in den Moniteur belge opgenomen.
  In geval van wijziging aan de statuten, worden de gewijzigde bepalingen onder vorm van bijlage in den Moniteur belge bekendgemaakt.

SECTIE II. - [1 De bijzondere kinderbijslagfondsen en het Federaal Agentschap voor de Kinderbijslag]1   ----------   (1)
Art.31.[1 § 1.]1 In de streken waar de bevolking zeehandel drijft moeten de ondernemers van lading, lossing en versjouwing van koopwaren in de havens, losplaatsen, stapelplaatsen en stations zich bij bijzondere [1 kinderbijslagfondsen]1 aansluiten.
  Om toegelaten te kunnen worden, moeten die [1 kinderbijslagfondsen]1 de meerderheid van de in de streek gevestigde belanghebbende werkgevers als aangeslotenen tellen.
  Indien die voorwaarde niet vervuld is, worden zij, ambtshalve, bij koninklijk besluit ingesteld en ingericht.
  Zoodra een [1 bijzonder kinderbijslagfonds]1 is ingesteld, maken al de werkgevers voor wie zij bestaat er van rechtswege deel van uit.
  De bijzondere [1 kinderbijslagfondsen]1 kunnen bovendien vrijwillige aangeslotenen tellen.
  (lid opgeheven) <W 1998-02-22/43, art. 51, 039; Inwerkingtreding : 01-01-1998>
  Bij een koninklijk besluit kan het bij dit artikel bepaald stelsel uitgebreid worden tot :
  1° Alle andere categorieën van werkgevers waarvan het personeel zooniet gewoonlijk, dan toch dikwijls per dag wordt aangeworven;
  2° (...) de werkgevers van de personen die dikwijls in dienst zijn van verscheidene werkgevers; <W 1989-12-22/31, art. 48, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
  3° De ondernemers van vervoer te water.
  De Koning zal voorafgaandelijk (...) de beroepsvereenigingen van de belanghebbende werkgevers, raadplegen. <KB 23-1-1976, art. 1, 2°>
  In voorkomend geval zal een bijzondere kas verscheidene van bovenvermelde categorieën van werkgevers kunnen omvatten.
  Bij ieder der krachtens dit artikel bij koninklijk besluit opgerichte bijzondere [1 kinderbijslagfondsen]1 zal de [1 minister bevoegd voor Sociale Zaken]1 een regeringscommissaris aanstellen.
  De bepalingen van artikel 24, alinea's 2 tot 9, zijn van toepassing op de krachtens dit artikel bij koninklijk besluit opgerichte bijzondere [1 kinderbijslagfondsen]1 zoowel als op de toegelaten bijzondere [1 kinderbijslagfondsen]1.
  (De Koning zal de bevoegdheid van de [1 bijzondere kinderbijslagfondsen]1, zooals ze voortvloeit uit deze wet, kunnen uitbreiden tot andere opdrachten binnen de perken van de wetgeving op de maatschappelijke zekerheid der werknemers.
  Hij zal voorafgaandelijk hun raad van beheer raadplegen.) <BESLW 28-2-1947, art. 2>
  (De raad van beheer van elk van de krachtens dit artikel opgerichte bijzondere [1 kinderbijslagfondsen]1 bestaat uit :
  1° Twaalf leden, door de Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg benoemd, van wie er zes worden gekozen onder de aangesloten werkgevers en zes onder de [1 werknemers]1 die worden voorgedragen op een dubbele lijst van candidaten door de meest representatieve vakverenigingen der [1 werknemers]1;
  2° Een voorzitter, eveneens door de Minister benoemd, en die noch aangesloten werkgever is, noch van de bij 1° bedoelde verenigingen afhangt.
  De Minister benoemt in elke raad van beheer twee ondervoorzitters, van wie de ene onder de vertegenwoordigers van de werkgevers en de andere onder de vertegenwoordigers van de [1 werknemers]1 wordt gekozen. In geval van afwezigheid van de voorzitter, worden de vergaderingen beurtelings door een van de ondervoorzitters voorgezeten.) <W 27-03-1951, art. 17>
  [1 § 2. Vanaf 1 januari 2015 zijn de ondernemers van lading, lossing en versjouwing van koopwaren in de havens, losplaatsen, stapelplaatsen en stations in de streken waar de bevolking zeehandel drijft, van rechtswege aangesloten bij het vrije kinderbijslagfonds "Mensura Kinderbijslag vzw" of zijn rechtsopvolger.
   "Mensura Kinderbijslag vzw" treedt in de rechten en plichten van het bijzondere kinderbijslagfonds bedoeld in artikel 1, 1°, van het koninklijk besluit van 3 december 1930 houdende instelling en inrichting van bijzondere kassen voor gezinsvergoedingen, wat betreft de ondernemers die bij dit bijzonder fonds waren aangesloten vóór 1 januari 2015.]1
  [1 § 3. Vanaf 1 januari 2015, zijn de ondernemers van binnenscheepvaart in de streken waar de bevolking zeehandel drijft, van rechtswege aangesloten bij het vrije kinderbijslagfonds "Group S - Kinderbijslag vzw" of zijn rechtsopvolger. "Group S - Kinderbijslag vzw" treedt in de rechten en plichten van het bijzondere kinderbijslagfonds bedoeld in artikel 1, 4°, van het koninklijk besluit van 3 december 1930 houdende instelling en inrichting van bijzondere kassen voor gezinsvergoedingen, wat betreft de ondernemers die bij dit bijzonder fonds aangesloten waren vóór 1 januari 2015.
   De Koning wijzigt de benaming van het in het eerste lid bedoelde bijzondere kinderbijslagfonds en herstructureert zijn activiteiten wat betreft zijn resterende opdracht bedoeld in artikel 41 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. De bepalingen van § 1, negende, dertiende en veertiende lid, evenals de maatregelen genomen ter uitvoering hiervan, blijven bij wijze van overgangsmaatregel, van kracht tot aan de datum van inwerkingtreding van het door de Koning genomen besluit.]1
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 29, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.32.(De Koning richt een [1 bijzonder kinderbijslagfonds]1 op waarbij van rechtswege zijn aangesloten :
  1° de gemeenten;
  2° de openbare instellingen die afhangen van de gemeenten;
  3° de verenigingen van gemeenten;
  4° de agglomeraties en de federaties van gemeenten;
  5° de openbare instellingen die afhangen van de agglomeraties en van de federaties van gemeenten;
  6° de provincies;
  7° de openbare instellingen die afhangen van de provincies;
  8° (de Vlaamse Gemeenschapscommissie en de Franse Gemeenschapscommissie;) <W 1991-07-20/31, art. 20, 030; Inwerkingtreding : 11-08-1991> <W 1998-02-22/43, art. 21, 030; Inwerkingtreding : 11-08-1991>
  9° de gewestelijke economische instellingen bedoeld in de hoofdstukken II en III van de kaderwet van 15 juli 1970 houdende de organisatie van de planning en economische decentralisatie, gewijzigd bij het decreet van 25 mei 1983 van de Waalse Gewestraad, behalve voor de personeelsleden voor wie zij verplicht zijn rechtstreeks de (gezinsbijslag) toe te kennen; <W 1992-12-30/40, art. 14, 034; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
  10° de door de Koning aangewezen instellingen bedoeld bij de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut en dit voor hun personeelsleden die geen aanleiding geven tot het betalen aan de Rijksdienst voor de sociale zekerheid van een bijdrage voor [1 de gezinsbijslag]1, voor zover ze niet verplicht zijn rechtstreeks (gezinsbijslag) te betalen aan die personeelsleden. De Koning bepaalt voor ieder van die instellingen de aansluitingsdatum; <W 1992-12-30/40, art. 14, 034; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
  11° de verenigingen van meerdere hierboven vermelde instellingen.) <W 1989-12-22/31, art. 11, 021; Inwerkingtreding : 01-01-1986>
  (12° de vzw. " Vlaamse Operastichting " voor de personeelsleden die vastbenoemd waren bij de Intercommunale " Opera voor Vlaanderen " en met behoud van hun statuut worden overgenomen.) <KB 1995-08-18/34, art. 1, 027; Inwerkingtreding : 11-11-1988>
  [2 13° de korpsen van de lokale politie, zoals bedoeld bij de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus.]2
  (De Koning kan andere instellingen toevoegen aan de in het eerste lid vervatte lijst van aangesloten instanties. Hij kan die lijst wijzigen om rekening te houden met de wetswijzigingen die voor de in het eerste lid genoemde instellingen gelden.) <W 1991-07-20/31, art. 20, 030; Inwerkingtreding : 11-08-1991>
  De Koning kan de bevoegdheid van (deze Rijksdienst) uitbreiden tot andere opdrachten betreffende het personeel van de voornoemde administraties. <KB 1989-10-23/37, art. 3, 3°, 020; Inwerkingtreding : 01-10-1985>
  De koning regelt de inrichting en de werking van (deze Rijksdienst) <KB 1989-10-23/37, art. 3, 3°, 020; Inwerkingtreding : 01-10-1985>.
  De wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de instellingen van openbaar nut inzake sociale zekerheid en sociale voorzorg is toepasselijk op (deze Rijksdienst). <KB 1989-10-23/37, art. 3, 3°, 020; Inwerkingtreding : 01-10-1985>
  De artikelen 14 en 15 van voormelde wet van 25 april 1963 zijn slechts toepasselijk wanneer het gaat, hetzij om het personeelskader, hetzij om voorstellen of ontwerpen met betrekking tot dit artikel of de artikelen 81, 92, 110, tweede lid, en 119bis, tweede lid, of tot besluiten ter uitvoering van die artikelen te nemen.
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 30, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>
  (2)<KB 2014-06-29/20, art. 1, 111; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

Art. 32bis. <ingevoegd bij W 1994-12-21/31, art. 35, 032; Inwerkingtreding : 01-01-1994> De Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten neemt te zijnen laste de kosten van de medische onderzoeken uitgevoerd te zijnen behoeve met toepassing van de (artikelen 47) en 63 en de daaraan verbonden administratiekosten. <L 1998-02-22/43, art. 22, 039; Inwerkingtreding : 01-07-1998>

Art. 32ter. <Ingevoegd bij W 2000-08-12/62, art. 55; Inwerkingtreding : 10-09-2000> De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten verleent de gezinsbijslag aan de burgemeesters en schepenen bedoeld in artikel 19, § 4, van de nieuwe gemeentewet.

Art. 32quater. <W 2006-12-27/32, art. 109, 079; Inwerkingtreding : 01-01-2007> De Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten verleent gezinsbijslag aan de personen die een met een wedde bezoldigd, uitvoerend politiek mandaat uitoefenen bij een gemeente, een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn (OCMW), een provincie, een vereniging van gemeenten of een ocmw-vereniging bedoeld in hoofdstuk XII van de organieke wet van 8 juli 1976 en aan hun vervangers bedoeld in artikel 37quater van de wet van 29 juni 1981 houdende algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.

Art. 32quinquies.[1 De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten kent ten laatste op 1 januari 2015 de gezinsbijslagen toe aan de personeelsleden van het operationeel kader en van het administratief en logistiek kader van de politiediensten, in de zin van artikel 106 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, evenals aan de leden van het personeel van de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie, met uitzondering evenwel van de militairen bedoeld bij artikel 4, § 2, van de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten.
   Tussen deze Rijksdienst en de federale politie wordt een protocol afgesloten tot vaststelling van de modaliteiten waaronder de gezinsbijslag verleend in toepassing van het vorige lid evenals de beheerskosten aan deze Rijksdienst worden terugbetaald. De praktische regeling zal dus bepaald worden na een overleg tussen de verschillende bevoegde administraties. In afwachting van de overname van de betalingen door deze Rijkdienst, blijft het Secretariaat van de geïntegreerde politie gestructureerd op twee niveaus tijdelijk doorbetalen.]1
  ----------
  (1)<W 2013-06-28/04, art. 40, 101; Inwerkingtreding : 11-07-2013>

Art. 32sexies. [1 Alle opdrachten die door of krachtens de artikelen 32 tot 32quinquies worden uitgeoefend door het bijzonder kinderbijslagfonds bedoeld in artikel 32, worden vanaf 1 september 2016 uitgeoefend door FAMIFED, met uitzondering van de taken aangaande de nieuwe aanvragen die vanaf 1 juli 2016 door FAMIFED worden uitgeoefend.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2016-07-10/03, art. 47, 116; Inwerkingtreding : 30-06-2016>


Art.33.<KB 25-10-1960, art. 6> Onverminderd de bepalingen van de artikelen 18 en 32 zullen van rechtswege bij de [1 FAMIFED]1 aangesloten zijn alle krachtens deze wet verzekeringsplichtige werkgevers die op de datum welke vast te stellen is bij het in artikel 176 bepaalde koninklijk besluit geen deel uitmaken van een krachtens artikel 19 toegelaten [1 kinderbijslagfondsen]1 of van een der bij artikel 31 bedoelde bijzondere [1 kinderbijslagfondsen]1.
  (Zijn eveneens van rechtswege bij [1 FAMIFED]1 aangesloten :
  1° de werkgevers, exploitanten van hotels, restaurants en drankhuizen;
  2° de werkgevers, reders;
  3° de werkgevers uit de diamantnijverheid;
  4° alleen ten behoeve van de hierna vermelde werknemers :
  a) de werkgevers van huisarbeiders;
  b) de werkgevers van handelsreizigers en handelsvertegenwoordigers die in dienst zijn van verscheidene werkgevers.) <W 1998-02-22/43, art. 50, 039; Inwerkingtreding : 01-01-1998>
  (c) de werkgevers van personen onderworpen aan de sociale zekerheidsregeling voor werknemers ingevolge de door hen geleverde artistieke prestaties en/of de door hen geproduceerde artistieke werken (die niet aangesloten zijn bij het in artikel 32 bedoelde [1 bijzondere kinderbijslagfonds]1.)) <W 2002-12-24/31, art. 175, 058; Inwerkingtreding : 01-07-2003> <W 2008-12-22/33, art. 203, 090; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
  [1 FAMIFED]1 zal bovendien vrije leden mogen tellen.
  De bepalingen van artikel 24, tweede tot vijfde lid, aangaande de toegelaten [1 kinderbijslagfondsen]1 eveneens toepasselijk op [1 FAMIFED]1.
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 31, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art. 33bis.
  <Opgeheven bij W 2014-04-04/30, art. 32, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

HOOFDSTUK IV. - [1 Voorwaarden van aansluiting bij de kinderbijslagfondsen of bij het federaal agentschap voor kinderbijslag]1   ----------   (1)
Art.34.De aan de wet onderworpen [1 werkgevers die nog niet bij een kinderbijslagfonds zijn aangesloten]1 en deze, die [1 ...]1 opnieuw aan de wet onderworpen worden en die niet van rechtswege deel uitmaken van een der [1 "bijzondere kinderbijslagfondsen]1 waarvan in artikel 31 sprake, zullen beschikken over (negentig dagen) om zich aan te sluiten bij een krachtens artikel 19 toegelaten [1 vrij kinderbijslagfonds]1. <KB 1989-10-11/35, art. 1, 019; Inwerkingtreding : 01-10-1989>
  Indien zij bij het verstrijken van dezen termijn bij [1 geen enkel toegelaten vrij kinderbijslagfonds]1 aangesloten zijn, zullen zij van rechtswege deel uitmaken van [1 FAMIFED]1 <KB 25-10-1960, art. 8, 1°>
  In alle geval heeft hun aansluiting bij [1 het door hen gekozen toegelaten vrije kinderbijslagfonds]1 of bij [1 FAMIFED]1) terugwerkende kracht tot op den dag waarop zij voor het eerst of opnieuw onder toepassing der huidige wet zijn gevallen. <KB 25-10-1960, art. 8, 1°>
  (De Koning kan de bij lid 1 bedoelde termijn wijzigen.) <W 27-3-1951, art. 20>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 34, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.35.De werkgevers die, niettegenstaande zij aan de wet onderworpen blijven, ophouden van een [1 toegelaten vrij kinderbijslagfonds]1 deel uit te maken en niet van rechtswege lid worden van een [1 bijzonder kinderbijslagfonds]1, beschikken ook over een termijn van dertig dagen om zich bij een [1 ander toegelaten vrij kinderbijslagfonds]1 aan te sluiten.
  Indien zij, na afloop van dien termijn, geen [1 ander toegelaten vrij kinderbijslagfonds]1 hebben gekozen, maken zij van rechtswege deel uit van [1 FAMIFED]1 <KB 25-10-1960, art. 8, 1°>
  In elk geval geschiedt hun aansluiting bij [1 het door hen gekozen toegelaten kinderbijslagfonds]1 of bij [1 FAMIFED]1 met terugwerkende kracht tot op den dag waarop zij [1 het toegelaten vrije kinderbijslagfonds]1, waarbij zij eerst waren aangesloten, hebben verlaten. <KB 25-10-1960, art. 8, 1°>
   ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 35, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.36. (opgeheven) <W 1985-08-01/31, art. 16, 008>

Art.37. (opgeheven) <W 1985-08-01/31, art. 17, 008>

Art.38.<W 2004-12-27/30, art. 30, 069; Inwerkingtreding : 01-01-2005> § 1. De werkgever aangesloten bij [1 FAMIFED]1 of bij een kinderbijslagfonds kan geen ontslag indienen binnen de vier jaar na de aansluiting. Indien het een werkgever betreft die verzekeringsplichtig wordt, begint deze termijn van vier jaar te lopen op de eerste dag van het kwartaal in de loop waarvan de werkgever verzekeringsplichtig werd.
  Indien de aansluiting plaats vond bij toepassing van de artikelen 34, tweede lid, of 35, tweede lid, kan de werkgever geen ontslag indienen voor het einde van het dienstjaar dat volgt op datgene in de loop waarvan de aansluiting van rechtswege bij [1 FAMIFED]1 plaats vond.
  De werkgever die zijn ontslag indient is verplicht een opzeggingstermijn van ten minste dertig dagen in acht te nemen. Het ontslag heeft uitwerking op het einde van het kwartaal in de loop waarvan de opzeggingstermijn eindigt.
  § 2. De vrije kinderbijslagfondsen mogen de leden uitsluiten die nalaten de bijdrage bedoeld in artikel 94, § 8, te betalen of zich bevinden in een van de andere door de statuten bepaalde gevallen van uitsluiting. In afwijking van artikel 4, 7°, van de wet van 27 juni 1921 kan tot de uitsluiting worden beslist hetzij door de algemene vergadering, hetzij door de raad van bestuur. Het lid wordt vooraf uitgenodigd om gehoord te worden door het bevoegde orgaan.
  De uitsluiting wordt met een ter post aangetekend schrijven aan het uitgesloten lid betekend. De uitsluiting heeft uitwerking op het einde van het kwartaal in de loop waarvan de betekening werd gedaan.
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 36, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.39. (opgeheven) <W 1985-08-01/31, art. 19, 008; Inwerkingtreding : 01-01-1986>

HOOFDSTUK V. _ (BIJSLAGEN)
SECTIE I. _ (KINDERBIJSLAG _ BEDRAG EN BEREKENINGSWIJZE)
Art.40. <W 1989-12-22/31, art. 49, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990> De kinderbijslagfondsen, alsook de in artikel 18 bedoelde overheden en openbare instellingen, verlenen ten behoeve van de rechtgevende kinderen een maandelijkse bijslag van :
  1° (68,42 EUR) voor het eerste kind; <KB 2001-12-11/42, art. 13, 053; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  2° (126,60 EUR) voor het tweede kind; <KB 2001-12-11/42, art. 13, 053; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  3° (189,02 EUR) voor het derde kind en voor elk volgend kind. <KB 2001-12-11/42, art. 13, 053; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  (lid 2 opgeheven) <W 2002-12-24/31, art. 89, 058; Inwerkingtreding : 01-01-2003>

Art.41.<Hersteld bij W 2007-04-27/35, art. 13, 082; Inwerkingtreding : 01-05-2007> Wanneer de rechthebbende een recht opent op de in artikel 40 bedoelde maandelijkse bijslag, wordt deze bijslag verhoogd met een bijslag (van 34,83 euro voor het eerste kind, 21,59 euro voor het tweede kind en 17,41 euro voor het derde en de volgende kinderen, onder de volgende cumulatieve voorwaarden) : <KB 2008-09-28/32, art. 1, 089; Inwerkingtreding : 01-10-2008>
  -de bijslagtrekkende vormt geen feitelijk gezin in de zin van artikel 56bis, § 2, en is niet gehuwd, behalve indien een feitelijke scheiding zich na het huwelijk heeft voorgedaan. De feitelijke scheiding moet blijken uit de afzonderlijke hoofdverblijfplaats van de personen in kwestie, in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van het Rijksregister van de natuurlijke personen, met uitzondering van gevallen waarbij uit andere daarvoor overgelegde officiële documenten blijkt dat de feitelijke scheiding effectief is, ook al stemt dit niet of niet meer overeen met de informatie verkregen bij het voormelde register;
  - de bijslagtrekkende geniet geen beroeps- en/of vervangingsinkomsten waarvan het bedrag het maximaal dagbedrag van de invaliditeitsuitkering voor een werknemer met persoon ten laste, [2 [3 voortvloeiend uit de toepassing van de artikelen 212, zevende lid, en 213, eerste lid, eerste zin,]3]2, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, vermenigvuldigd met 27, overschrijdt. De inkomsten waarmee rekening wordt gehouden zijn die welke door de Koning zijn bepaald voor de omschrijving van de hoedanigheid van rechthebbende met personen ten laste; <KB 2008-09-28/32, art. 1, 089; Inwerkingtreding : 01-10-2008>
  - de rechthebbende mag daarenboven geen recht op een bijslag bedoeld in artikel 42bis of 50ter openen.
  ----------
  (1)<KB 2014-02-05/03, art. 1, 106; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
  (2)<NO 2017-12-29/03, art. 2, 117; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (3)<NO 2016-07-14/21, art. 17, 119; Inwerkingtreding : 01-07-2015>

Art.42.<KB 1997-04-21/30, art. 1, 038; Inwerkingtreding : 01-10-1997> § 1. Voor de bepaling van de rang, bedoeld bij de artikelen 40, 42bis, 44, 44bis en 50ter wordt rekening gehouden met de volgorde van geboorten van de kinderen, die rechtgevend zijn krachtens [1 deze wet]1, [1 ...]1, het koninklijk besluit van 26 maart 1965 betreffende de kinderbijslag voor bepaalde categorieën van het door de Staat bezoldigd personeel (, de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag en de internationale overeenkomsten van de sociale zekerheid van kracht in België). <W 2002-12-24/31, art. 90, 058; Inwerkingtreding : 01-07-2001>
  De kinderbijslag die betaald wordt aan een enkele bijslagtrekkende wordt verleend rekening houdend met het aantal rechtgevende kinderen.
  Indien er verschillende bijslagtrekkenden zijn wordt voor de rangbepaling bedoeld in het eerste lid rekening gehouden met het geheel van de rechtgevende kinderen onder de volgende [1 cumulatieve]1 voorwaarden :
  1° de bijslagtrekkenden moeten dezelfde hoofdverblijfplaats hebben in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen (, behalve wanneer uit andere daartoe overgelegde officiële documenten blijkt dat de bijslagtrekkenden wel degelijk samenwonen, ook al stemt dat niet of niet meer overeen met de informatie verkregen van het Rijksregister.); <W 2000-08-12/62, art. 67, a), 047; Inwerkingtreding : 31-08-2000>
  2° (de bijslagtrekkenden moeten ofwel echtgenoten zijn ofwel bloed- of aanverwanten in de eerste, tweede of derde graad, ofwel personen die verklaren een feitelijk gezin te vormen. Die verklaring geldt tot bewijs van het tegendeel. Het ouderschap dat is verworven door adoptie wordt in aanmerking genomen.) <W 2000-08-12/62, art. 67, b), 047; Inwerkingtreding : 31-08-2000>
  De verwantschap verworven door adoptie wordt in aanmerking genomen.
  § 2. Voor de rangbepaling bedoeld in § 1 wordt eveneens rekening gehouden met de kinderen die geplaatst zijn overeenkomstig artikel 70 [1 ...]1, wanneer de betrokken bijslagtrekkende of bijslagtrekkenden voor deze kinderen het derde van de kinderbijslag ontvangen.
  [1 § 2/1. Het verdwenen kind neemt, in de hierboven bedoelde groepen van rechtgevende kinderen, een fictieve rang in binnen de grenzen van artikel 62, § 9.]1
  § 3. Voor de rangbepaling bedoeld in [1 §§ 1, 2 en 2/1,]1 wordt geen rekening gehouden met de wees die rechthebbende is tegen het bedrag bepaald bij artikel 50bis [1 ...]1.
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 38, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art. 42_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    <KB 1997-04-21/30, art. 1, 038; Inwerkingtreding : 01-10-1997> § 1. Voor de bepaling van de rang, bedoeld bij de artikelen 40, 42bis, 44, 44bis en 50ter wordt rekening gehouden met de volgorde van geboorten van de kinderen, die rechtgevend zijn krachtens [1 deze wet]1, [1 ...]1, het koninklijk besluit van 26 maart 1965 betreffende de kinderbijslag voor bepaalde categorieën van het door de Staat bezoldigd personeel (, de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag [2 , de gezinsbijslagregelingen die zijn ingesteld door de andere gefedereerde deelentiteiten,]2 en de internationale overeenkomsten van de sociale zekerheid van kracht in België). <W 2002-12-24/31, art. 90, 058; Inwerkingtreding : 01-07-2001>  De kinderbijslag die betaald wordt aan een enkele bijslagtrekkende wordt verleend rekening houdend met het aantal rechtgevende kinderen.  Indien er verschillende bijslagtrekkenden zijn wordt voor de rangbepaling bedoeld in het eerste lid rekening gehouden met het geheel van de rechtgevende kinderen onder de volgende [1 cumulatieve]1 voorwaarden :  1° de bijslagtrekkenden moeten dezelfde hoofdverblijfplaats hebben in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen (, behalve wanneer uit andere daartoe overgelegde officiële documenten blijkt dat de bijslagtrekkenden wel degelijk samenwonen, ook al stemt dat niet of niet meer overeen met de informatie verkregen van het Rijksregister.); <W 2000-08-12/62, art. 67, a), 047; Inwerkingtreding : 31-08-2000>  2° (de bijslagtrekkenden moeten ofwel echtgenoten zijn ofwel bloed- of aanverwanten in de eerste, tweede of derde graad, ofwel personen die verklaren een feitelijk gezin te vormen. Die verklaring geldt tot bewijs van het tegendeel. Het ouderschap dat is verworven door adoptie wordt in aanmerking genomen.) <W 2000-08-12/62, art. 67, b), 047; Inwerkingtreding : 31-08-2000>  De verwantschap verworven door adoptie wordt in aanmerking genomen.  § 2. Voor de rangbepaling bedoeld in § 1 wordt eveneens rekening gehouden met de kinderen die geplaatst zijn overeenkomstig artikel 70 [1 ...]1, wanneer de betrokken bijslagtrekkende of bijslagtrekkenden voor deze kinderen het derde van de kinderbijslag ontvangen.  [1 § 2/1. Het verdwenen kind neemt, in de hierboven bedoelde groepen van rechtgevende kinderen, een fictieve rang in binnen de grenzen van artikel 62, § 9.]1  § 3. Voor de rangbepaling bedoeld in [1 §§ 1, 2 en 2/1,]1 wordt geen rekening gehouden met de wees die rechthebbende is tegen het bedrag bepaald bij artikel 50bis [1 ...]1.  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 38, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>
  (2)<ORD 2019-03-14/08, art. 4, 121; Inwerkingtreding : 01-01-2019>


Art. 42bis.<W 2006-12-27/30, art. 194, 078; Inwerkingtreding : 01-01-2007> § 1. De toeslagen bedoeld in dit artikel verhogen de bedragen bedoeld in artikel 40, voor de kinderen :
  1° van de begunstigde van een pensioen bedoeld in artikel 57;
  2° van de uitkeringsgerechtigde volledig werkloze bedoeld in artikel 56novies, vanaf de zevende maand werkloosheid;
  3° van een rechthebbende krachtens artikel 56quater, in de situatie bedoeld in het vierde lid van dit artikel;
  4° die onmiddellijk voor het openen van het recht krachtens artikel 51, § 1, na een begin van activiteit bedoeld in artikel 1, 5° van het koninklijk besluit van 25 april 1997 tot uitvoering van artikel 71, § 1bis van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, [2 of na het begin van activiteit die aanleiding geeft tot onderworpenheid aan het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen,]2 rechtgevend waren op de toeslagen voorzien door onderhavig artikel krachtens de wet van 20 juli 1971 tot instelling van de gewaarborgde gezinsbijslag. In afwijking van artikel 54 bepaalt de Koning de maximale duur van de toekenning van de toeslag verschuldigd krachtens de onderhavige bepaling.
  [2 5° van een rechthebbende beoogd in artikel 56terdecies die geniet van de bepalingen van het koninklijk besluit van 18 november 1996 houdende invoering van een sociale verzekering ten gunste van zelfstandigen, in geval van faillissement, daarmee gelijkgestelde situaties of gedwongen stopzetting.]2
  § 2. Voor de kinderen bedoeld in § 1 bedragen de toeslagen :
  1° 34,83 EUR voor het eerste kind;
  2° 21,59 EUR voor het tweede kind;
  3° 3,79 EUR voor het derde en elk volgende kind. (Wanneer de toeslag evenwel verschuldigd is aan een bijslagtrekkende bedoeld in artikel 41, eerste en tweede streepje, bedraagt de bijslag 17,41 EUR.) <W 2007-04-27/35, art. 14, 082; Inwerkingtreding : 01-05-2007>
  § 3. Voor de rechthebbenden bedoeld in § 1, 2°, bepaalt de Koning volgens welke modaliteiten de zevende maand vergoede volledige werkloosheid bereikt is en onder welke voorwaarden, meer bepaald na het uitoefenen van een activiteit bedoeld in § 1, 4°, deze rechthebbenden het voordeel van de eerder verworven zes maanden wachttijd behouden.
  De Koning bepaalt ook de voorwaarden waaronder een rechthebbende voor het behoud van het recht op de toeslagen wordt gelijkgesteld met een uitkeringsgerechtigde volledig werkloze, meer bepaald als hij een in het eerste lid bedoelde activiteit uitoefent.
  [2 Voor de volledig uitkeringsgerechtigde werkloze die, vanaf de zevende maand werkloosheid, een zelfstandige activiteit begint, wordt de in § 2 bedoelde toeslag toegekend onder dezelfde voorwaarden als deze voorzien in het tweede lid. De toelage wordt toegekend gedurende de rest van het kwartaal waarin de zelfstandige activiteit begint en in de acht daaropvolgende kwartalen. Dit mag er echter niet toe leiden dat de totale duur van de periode waarin de in § 2 bedoelde toeslag wordt verleend, acht kwartalen overschrijdt, te rekenen vanaf het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin de zelfstandige activiteit aanvangt.]2
  [2 § 3/1. De in § 1, 5°, bedoelde rechthebbende, geniet van de in § 2 bedoelde toeslag gedurende de volledige periode van de toekenning van de sociale verzekeringsuitkering bedoeld in artikel 3, 1°, van het voornoemd koninklijk besluit van 18 november 1996. Deze periode bedraagt maximum 4 kwartalen.]2
  § 4. De rechthebbenden bedoeld in [2 § 1, 1°, 2° en 5°]2, moeten bovendien de hoedanigheid van rechthebbende met personen ten laste hebben aan de voorwaarden bepaald door de Koning.
  Verder, wanneer de toeslagen verschuldigd zijn krachtens § 1, 4° :
  a) mag de bijslagtrekkende, als hij alleen woont met het kind, geen beroeps- en/of vervangingsinkomsten genieten waarvan de som het maximale dagbedrag overschrijdt van de invaliditeitsvergoeding voor de werknemer met personen ten laste [3 [4 voortvloeiend uit de toepassing van de artikelen 212, zevende lid, en 213, eerste lid, eerste zin,]4]3 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, vermenigvuldigd met 27; <W 2008-12-22/33, art. 204, 1°, 090; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
  b) [1 mag de bijslagtrekkende, als hij samenwoont met het kind en met een echtgenoot of met een persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt in de zin van artikel 56bis, § 2, met deze echtgenoot of deze persoon geen beroeps- en/of vervangingsinkomsten genieten waarvan de totale som de in a) bedoelde inkomensgrens, verhoogd met 57,65 euro, overschrijdt. Het bedrag van 57,65 euro is gekoppeld aan spilindex 103,14 (basis 1996 = 100) en schommelt conform de bepalingen van artikel 76bis, §§ 1 en 3.]1
  De beroeps- en/of vervangingsinkomsten bedoeld in het tweede lid zijn die waarmee de Koning rekening houdt voor het bepalen van de hoedanigheid van rechthebbende met personen ten laste.
  ----------
  (1)<KB 2014-02-05/03, art. 2, 106; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
  (2)<W 2014-04-04/30, art. 39, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>
  (3)<NO 2017-12-29/03, art. 3, 117; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (4)<NO 2016-07-14/21, art. 18, 119; Inwerkingtreding : 01-07-2015>

Art.43. (opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 53, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>

Art.44. <KB 1996-12-10/37, art. 4, 037; Inwerkingtreding : 01-01-1997> § 1. Het bedrag vermeld in artikel 40, 1° wordt voor een kind dat niet rechtgevend is op een bijslag bedoeld in (artikel 41, 42bis, 47 of 50ter) verhoogd met een leeftijdsbijslag van : <W 2007-04-27/35, art. 15, 082; Inwerkingtreding : 01-05-2007>
  1° (11,92 EUR) voor een kind van minstens 6 jaar; <KB 2001-12-11/42, art. 14, 053; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  2° (18,15 EUR) voor een kind van minstens 12 jaar; <KB 2001-12-11/42, art. 14, 053; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  3° (20,92 EUR) voor een kind van minstens 18 jaar. <KB 2001-12-11/42, art. 14, 053; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  § 2. Het bedrag vermeld in artikel 40, 1° voor een kind dat rechtgevend is op een in (artikel 41, 42bis, 47 of 50ter) bedoelde bijslag en de bedragen vermeld in de artikelen 40, 2° en 3° en 50bis worden verhoogd met een leeftijdsbijslag van : <W 2007-04-27/35, art. 15, 082; Inwerkingtreding : 01-05-2007>
  1° (23,77 EUR) voor een kind van minstens 6 jaar; <KB 2001-12-11/42, art. 14, 053; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  2° (36,32 EUR) voor een kind van minstens 12 jaar; <KB 2001-12-11/42, art. 14, 053; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  3° (46,18 EUR) voor een kind van minstens 18 jaar. <KB 2001-12-11/42, art. 14, 053; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

Art. 44bis.
  <Opgeheven bij W 2013-07-30/01, art. 26, 102; Inwerkingtreding : 31-07-2013, behalve voor de kinderen bedoeld in artikel 63, eerste lid, 2°, van de van de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, zoals deze bepaling bestond vóór het werd gewijzigd bij de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkoming aan gehandicapten>

Art. 44ter.[1 § 1. De bedragen vermeld in de artikelen 40 en 50bis worden verhoogd met een jaarlijkse leeftijdsbijslag van :
   a) 20,92 euro voor een kind dat nog geen 5 jaar is op 31 december van het kalenderjaar vóór dat waarin deze bijslag verschuldigd is;
   b) 44,40 euro voor een kind dat ten minste 5 jaar is op 31 december van het kalenderjaar vóór dat waarin deze bijslag verschuldigd is en nog geen 11 jaar is op die datum;
   c) 62,16 euro voor een kind dat ten minste 11 jaar is op 31 december van het kalenderjaar vóór dat waarin deze toeslag verschuldigd is en nog geen 17 jaar is op die datum;
   d) 83,68 euro voor een kind dat rechtgevend is op grond van artikel 62 of artikel 63 zoals het luidt sinds het bij de wet van 27 februari 1987 gewijzigd werd, en minstens 17 jaar is op 31 december van het kalenderjaar vóór dat waarin deze bijslag verschuldigd is.
   § 2. In afwijking van § 1 wordt, wat betreft de kinderen die niet rechtgevend zijn op een toeslag bedoeld in de artikelen 41, 42bis, 47 of 50ter of op de bijslag bedoeld in artikel 50bis, het bedrag van de verhoging vastgesteld op :
   1° Voor het jaar 2013 :
   a) 16,67 euro voor een kind dat nog geen 5 jaar is op 31 december van het kalenderjaar vóór dat waarin deze bijslag verschuldigd is;
   b) 37,89 euro voor een kind dat ten minste 5 jaar is op 31 december van het kalenderjaar vóór dat waarin deze bijslag verschuldigd is en nog geen 11 jaar is op die datum;
   c) 53,05 euro voor een kind dat ten minste 11 jaar is op 31 december van het kalenderjaar vóór dat waarin deze toeslag verschuldigd is en nog geen 17 jaar is op die datum;
   d) 72 euro voor een kind dat rechtgevend is op grond van artikel 62 of artikel 63 zoals het luidt sinds het bij de wet van 27 februari 1987 gewijzigd werd, en minstens 17 jaar is op 31 december van het kalenderjaar vóór dat waarin deze bijslag verschuldigd is.
   2° Vanaf het jaar 2014 :
   a) 15,16 euro voor een kind dat nog geen 5 jaar is op 31 december van het kalenderjaar vóór dat waarin deze bijslag verschuldigd is;
   b) 32,59 euro voor een kind dat ten minste 5 jaar is op 31 december van het kalenderjaar vóór dat waarin deze bijslag verschuldigd is en nog geen 11 jaar is op die datum;
   c) 45,47 euro voor een kind dat ten minste 11 jaar is op 31 december van het kalenderjaar vóór dat waarin deze toeslag verschuldigd is en nog geen 17 jaar is op die datum;
   d) 60,63 euro voor een kind dat rechtgevend is op grond van artikel 62 of artikel 63 zoals het luidt sinds het bij de wet van 27 februari 1987 gewijzigd werd, en minstens 17 jaar is op 31 december van het kalenderjaar vóór dat waarin deze bijslag verschuldigd is.
   § 3. De bedragen vermeld in de §§ 1 en 2 verhogen de kinderbijslag verschuldigd voor de maand juli. De toeslagen bedoeld in de artikelen 41, 42bis, 47 of 50ter of de bijslag bedoeld in artikel 50bis, verschuldigd voor de maand juli, zijn bepalend voor de toepassing van § 1.]1
  ----------
  (1)<W 2013-07-30/01, art. 27, 102; Inwerkingtreding : 30-06-2013>

Art.45. <KB 1997-04-21/30, art. 2, 038; Inwerkingtreding : 01-10-1997> Voor de toepassing van artikel 70bis, vierde lid, wordt, wanneer verschillende wezen uit hoofde van dezelfde overleden of overlevende persoon recht hebben op kinderbijslag tegen de bedragen bepaald in artikel 40, rekening gehouden met de rangen bepaald in artikel 42, wat betreft de weeskinderen die deel uitmaken van hetzelfde gezin en degenen die eventueel geplaatst zijn in de zin van artikel 70.

Art.46.De Koning mag toelaten dat een ander barema van vergoedingen wordt aangenomen als dit vermeld in (artikel 40), mits de totale last die eruit voortspruit werkelijk overeenstemt met deze waartoe de toepassing van laatstgenoemde barema's aanleiding zou geven. <W 1989-12-22/31, art. 56, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
  [1 Alvorens van dit voorrecht gebruik te maken raadpleegt de regering het Beheerscomité van FAMIFED.]1
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 40, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.47. <W 2002-12-24/31, art. 85, 059; Inwerkingtreding : 01-05-2003> § 1. De bedragen bedoeld in de artikelen 40 en 50bis worden voor het kind bedoeld in artikel 63, § 1, naargelang de graad van zelfredzaamheid van het kind, verhoogd met een bijslag van 307,81 EUR, 336,94 EUR of 360,19 EUR, onder de voorwaarden bepaald door de Koning.
  De zelfredzaamheid van het kind wordt geëvalueerd door vergelijking met een kind van dezelfde leeftijd dat niet gehandicapt is.
  De zelfredzaamheid van het kind kan worden herzien onder de voorwaarden bepaald door de Koning.
  De Koning bepaalt door wie, volgens welke criteria en op welke wijze de zelfredzaamheid van het kind wordt vastgesteld. Hij kan tevens, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de bedragen, bedoeld in het eerste lid, wijzigen.
  Indien de toekenning van de bijslag, bedoeld in het eerste lid, het gevolg zou zijn van een weigering van behandeling, wordt deze bijslag niet toegekend.
  De Koning bepaalt door wie en volgens welke regels de weigering van behandeling wordt vastgesteld.
  § 2. De bedragen bedoeld in de artikelen 40 en 50bis worden voor het kind bedoeld in artikel 63, § 2, naargelang van de ernst van de gevolgen van de aandoening, verhoogd met een bijslag van (60 EUR, 79,91 EUR, 186,47 EUR, 307,81 EUR), 350 EUR, 375 EUR of 400 EUR, onder de voorwaarden bepaald door de Koning. <KB 2006-05-03/36, art. 1, 075; Inwerkingtreding : 01-05-2006>
  De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de bedragen, bedoeld in het eerste lid, wijzigen.
  Indien de toekenning van de bijslag, bedoeld in het eerste lid, het gevolg zou zijn van een weigering van behandeling, wordt deze bijslag niet toegekend.
  De Koning bepaalt door wie en volgens welke regels de weigering van behandeling wordt vastgesteld.
  In afwijking van het eerste lid, kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepalen onder welke voorwaarden en voor welke periode het kind, dat geboren is na 1 januari 1996, de bijslag geniet met toepassing van § 1.

Art. 47bis.<KBN122 30-12-1982, art. 3.> De kinderbijslag verschuldigd voor het bij artikel 63, lid 1, 2°, van [1 deze wet]1 (...) (, zoals het bestond voor het werd gewijzigd bij de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten,) bedoeld kind wordt, vanaf 1januari 1983, toegekend tegen de bij (artikel 40) bepaalde bedragen, vermeerderd met de bij (artikel 44bis) vastgestelde leeftijdsbijslag, met behoud van de indexering, waarvan in artikel 76bis sprake is. <W 1987-02-27/31, art. 25,1°, 011; Inwerkingtreding : 01-07-1987; zie KB 1987-07-06/30, art. 40> <W 1989-12-22/31, art. 58, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990> <KB 1996-12-10/37, art. 6, 037; Inwerkingtreding : 01-01-1997> <W 2002-12-24/31, art. 132, 061; Inwerkingtreding : 01-07-2003> <W 2004-07-09/30, art. 151, 065; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
  In afwijking van het vorig lid, wordt de kinderbijslag verschuldigd voor het bij artikel 63, lid 1, 2°, van [1 deze wet]1 (...) (, zoals het bestond voor het werd gewijzigd bij de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten,) bedoeld kind van een invalide werknemer (gerechtigd op de bedragen bedoeld in artikel 50ter) of het kind dat (als wees gerechtigd is op de verhoogde kinderbijslag bedoeld in artikel 50bis) vanaf dezelfde datum, toegekend tegen de bij artikel 50ter, eerste lid, 1°, bepaalde bedragen, vermeerderd met de leeftijdsbijslag, zoals deze bedragen, leeftijdsbijslag inbegrepen, op 1 januari 1983 van kracht zijn. De indexering overeenkomstig artikel 76bis van [1 deze wet]1 wordt evenwel niet toegepast, zolang de bijslag waarin het eerste lid voorziet niet het niveau van de bij het tweede lid toegekende bijslag bereikt heeft. <KBN282 1984-03-31/35, art. 2, 003> <KBN207 13-9-1983, art. 5.> <W 1987-02-27/31, art. 25, 2°, 011> <W 2002-12-24/31, art. 132, 061; Inwerkingtreding : 01-07-2003> <W 2004-07-09/30, art. 151, 065; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
  [1 Het tweede lid is eveneens van toepassing ten voordele van de kinderen die rechtgevend waren op de kinderbijslag overeenkomstig de artikelen 20, 20bis, 26, 28 en 35 van het voormeld koninklijk besluit van 8 april 1976, zoals ze bestonden vóór ze werden gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 november 1987 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen.]1
  (De in artikel 41 bedoelde bijslag is eveneens verschuldigd aan de bijslagtrekkende bedoeld in het eerste en het tweede streepje van deze bepaling, voor kinderen bedoeld in de vorige leden.) <W 2007-04-27/35, art. 17, 082; Inwerkingtreding : 01-05-2007>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 41, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.48.<W 2005-07-11/30, art. 22, 070; Inwerkingtreding : 01-09-2005> De toekenning van de kinderbijslag vangt aan vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin het recht op kinderbijslag ontstaat.
  (In afwijking van het eerste lid gaat de toekenning van de kinderbijslag in vanaf de eerste dag van de maand waarin het recht op kinderbijslag ontstaat indien de volgende cumulatieve voorwaarden zijn vervuld :
  1° gedurende deze maand kan geen enkel ander recht op kinderbijslag worden toegekend krachtens Belgische of buitenlandse wettelijke of reglementaire bepalingen, of krachtens de regelen van de internationale overeenkomsten betreffende de sociale zekerheid die in België van kracht zijn of de regelen die van toepassing zijn op het personeel van een instelling van internationaal publiek recht;
  2° gedurende de maand voorafgaand aan de maand waarin het recht krachtens deze [1 wet]1 ontstaat, werd een recht op kinderbijslag toegekend krachtens de bepalingen en regelen bedoeld in het 1°.) <W 2006-07-20/39, art. 140, 1°, 077; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
  De toekenning van de kinderbijslag wordt beëindigd op het einde van de maand waarin dit recht een einde neemt.
  Iedere gebeurtenis die een wijziging van het bedrag van de kinderbijslag impliceert, geeft aanleiding tot de toekenning van het gewijzigd bedrag van kinderbijslag vanaf de eerste dag van de maand die volgt op deze tijdens welke deze gebeurtenis zich heeft voorgedaan.
  ((In afwijking van het vierde lid vangt de toekenning van de kinderbijslag aan vanaf de eerste dag van de maand waarin een indexering plaatsvindt of een nieuw voordeel ingesteld wordt bij of krachtens de wet.) wordt ingevoerd. Het vierde lid is niet van toepassing wanneer de gebeurtenis leidt tot het verlies van een van de in artikelen 41, 42bis en 50ter bedoelde bijslagen.) <W 2007-04-27/35, art. 18, 082; Inwerkingtreding : 01-05-2007> <W 2008-12-22/32, art. 99, 091; Inwerkingtreding : 01-10-2008>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 42, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.49. Ingeval de bedragen der vergoedingen worden gewijzigd blijven de oude bedragen van toepassing op al de vergoedingen die verschuldigd zijn wegens werkprestaties verricht vóór het invoege treden van de nieuwe bedragen.

Art.50. (opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 60, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>

Art. 50bis. <W 1989-12-22/31, art. 61, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990> De maandelijkse kinderbijslag waarop de wees bedoeld in artikel 56bis, § 1, gerechtigd is, bedraagt (262,84 EUR). <KB 2001-12-11/42, art. 14, 053; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

Art. 50ter.(De bedragen, vermeld in artikel 40, worden voor de kinderen van een arbeidsongeschikte [1 werknemer of zelfstandige]1, bedoeld in artikel 56, § 2, (evenals voor de rechtgevende kinderen uit hoofde van een rechthebbende krachtens artikel 56quater, in de situatie bedoeld in (het vierde lid) van dat artikel,) verhoogd met een bijslag van : <W 1990-12-29/30, art. 78, 024; Inwerkingtreding : 01-01-1991> <W 2005-12-27/31, art. 146, 074; Inwerkingtreding : 01-01-2005>
  1° (74,94 EUR) voor het eerste kind; <KB 2001-12-11/42, art. 14, 053; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  2° (21,59 EUR) voor het tweede kind; <KB 2001-12-11/42, art. 14, 053; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  3° (3,79 EUR) voor het derde kind en voor elk volgend kind. (Wanneer de toeslag evenwel verschuldigd is aan een bijslagtrekkende bedoeld in artikel 41, eerste en tweede streepje, bedraagt de toeslag 17,41 EUR.)) <W 1989-12-22/31, art. 62, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990> <KB 2001-12-11/42, art. 14, 053; Inwerkingtreding : 01-01-2002> <W 2007-04-27/35, art. 19, 082; Inwerkingtreding : 01-05-2007>
  (lid 2 opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 62, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
  (lid 3 opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 62, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
  (lid 4 opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 62, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 43, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art. 50quater.<W. 8-3-1962, art. 4> Het bedrag van de door de [1 kinderbijslaginstellingen]1 uit te betalen uitkeringen wordt vastgesteld (zonder rekening te houden met de gedeelten van een cent, indien het gedeelte 0,5 cent niet bereikt. De gedeelten van een cent die 0,5 cent of meer bereiken, worden voor een cent gerekend.) <W 2002-06-26/47, art. 11, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  De afronding op een (cent) naar boven of naar beneden geschiedt op het gezamenlijk uit te betalen bedrag. <W 2002-06-26/47, art. 11, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 44, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art. 50quinquies. (Opgeheven) <W 2008-06-08/30, art. 15, 086; Inwerkingtreding : 16-06-2008>

Art. 50sexies. (opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 63, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>

Art. 50septies.<W 30-6-1981, art. 12> Onverminderd de bestaande bijzondere regelingen voor sommige categorieën van [1 werknemers of zelfstandigen]1 mag over een bepaalde maand niet meer worden uitbetaald dan het bedrag van de maandelijkse bijslagen voorzien (in de artikelen 40 en 50bis, eventueel verhoogd met de bijslagen bedoeld in de (artikelen 41, 42bis), 44, (44bis, 44ter, 47 of 50ter).) <KB 1997-04-21/30, art. 4, 038; Inwerkingtreding : 01-01-1997> <W 2007-04-27/35, art. 20, 082; Inwerkingtreding : 01-05-2007> <KB 2007-08-03/38, art. 2, 085; Inwerkingtreding : 01-07-2007> <W 2008-06-08/30, art. 16, 086; Inwerkingtreding : 16-06-2008>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 45, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

SECTIE II. - [1 Personen die op kinderbijslag aanspraak kunnen maken en rechtgevende kinderen]1   ----------   (1)
Art.51.<W 1989-12-22/31, art. 65, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990> § 1. Is rechthebbende op kinderbijslag tegen de bedragen, bepaald in artikel 40 :
  1° de persoon die tewerkgesteld is in België door een werkgever bedoeld in de artikelen 1 tot 4;
  2° de persoon die tewerkgesteld wordt in het buitenland door een werkgever, bedoeld in de artikelen 1 tot 4, maar die, met inachtneming van het bepaalde in internationale verdragen en verordeningen inzake sociale zekerheid, onderworpen blijft aan de Belgische sociale zekerheid of zijn functie uitoefent in dienst van het Rijk of van een openbare dienst, terwijl hij onder de toepassing blijft van de reglementering van de dienst die hem tewerkstelt;
  3° de persoon die beschouwd wordt als zijnde tewerkgesteld krachtens artikel 53.
  (4° de personen bedoeld in artikel 3, tweede lid.) <W 2000-08-12/62, art. 57, 047; Inwerkingtreding : 10-09-2000>
  [1 5° de zelfstandige die onderworpen is aan het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 en die de bijdragen verschuldigd is beoogd in artikel 12, § 1, of § 1ter, van hetzelfde besluit;
   6° de zelfstandige die de sociale bijdragen beoogd in artikel 12, § 2, of artikel 13, § 1, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 verschuldigd is, voor zover hij geen recht op gezinsbijslag kan openen krachtens een andere bepaling van deze wet.]1
  § 2. (Zijn bovendien rechthebbende op kinderbijslag tegen de bedragen en bijslagen vermeld in die bepalingen, [1 de in de artikelen 42bis, § 1, 4° en 5°, en § 3, derde lid, 55 tot 56bis en 56quater tot 57 bedoelde personen]1.) <W 2008-12-22/33, art. 208, 090; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  § 3. Iedere rechthebbende heeft recht op kinderbijslag voor :
  1° zijn kinderen, de kinderen van zijn echtgenoot, de gemeenschappelijke kinderen van de echtgenoten;
  2° de kinderen die door hem of zijn echtgenoot geadopteerd zijn of over wie hij of zijn echtgenoot pleegvoogd is. De rechthebbende heeft evenwel recht op kinderbijslag vanaf de datum waarop het kind vóór de adoptie of de opname onder pleegvoogdij werkelijk deel is beginnen uitmaken van zijn gezin en er is blijven deel van uitmaken;
  3° (zijn van hetzelfde gezin deel uitmakende kleinkinderen, achterkleinkinderen, neven en nichten, die van zijn echtgenoot, van zijn gewezen echtgenoot of van een persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt, en ook die van een persoon met wie hij wettelijk samenwoont of samenwoonde als bedoeld in boek III, titel Vbis, van het Burgerlijk Wetboek en geen feitelijk gezin meer vormt. De rechthebbende opent dit recht eveneens voor zijn kleinkinderen en achterkleinkinderen, deze van zijn echtgenoot of deze van de persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt en wettelijk samenwoont als bedoeld in boek III, titel Vbis, van het Burgerlijk Wetboek, wanneer deze overeenkomstig artikel 70 in een instelling geplaatst zijn, op voorwaarde dat ze onmiddellijk voor de plaatsing deel uitmaakten van het gezin van deze rechthebbende, of wanneer hij diezelfde kleinkinderen en achterkleinkinderen uitsluitend of hoofdzakelijk op zijn kosten laat opvoeden in een inrichting voor onderwijs, opvoeding of verpleging of bij een particulier;) <W 2004-07-09/30, art. 152, 065; Inwerkingtreding : 25-07-2004>
  4° (zijn broers en zusters die deel uitmaken van hetzelfde gezin. Er mag echter geen recht bestaan op kinderbijslag uit hoofde van een gezinslid dat deel uitmaakt van hetzelfde gezin bij toepassing van andere Belgische of buitenlandse wets- of reglementsbepalingen of krachtens bepalingen van toepassing op het personeel van een volkenrechtelijke instelling, behalve indien de rechthebbende krachtens deze bepalingen een broer of zuster is;) <KB 1997-04-21/30, art. 5, 038; Inwerkingtreding : 01-10-1997>
  5° zijn broers en zusters die geen deel uitmaken van hetzelfde gezin, op voorwaarde dat zij niet op een andere grond rechtgevend zijn op kinderbijslag krachtens [1 deze wet]1; bovendien mag geen recht bestaan op kinderbijslag bij toepassing van andere Belgische of buitenlandse wets- of reglementsbepalingen of krachtens regelen van toepassing op het personeel van een volkenrechtelijke instelling;
  voor de toepassing van de punten 4° en 5° worden de halfbroers en halfzusters met broers en zusters gelijk gesteld;
  6° (a) de kinderen van een persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt, de kinderen die door deze persoon geadopteerd zijn of onder pleegvoogdij genomen, de kinderen van de gewezen echtgenoot, de kinderen die door de gewezen echtgenoot geadopteerd zijn of onder pleegvoogdij genomen, op voorwaarde dat deze kinderen deel uitmaken van het gezin. De rechthebbende opent dit recht eveneens voor de voormelde kinderen wanneer deze overeenkomstig artikel 70 in een instelling geplaatst zijn, op voorwaarde dat ze onmiddellijk voor de plaatsing deel uitmaakten van het gezin van deze rechthebbende;
  b) de kinderen van de persoon met wie hij wettelijk samenwoont of samenwoonde als bedoeld in boek III, titel Vbis, van het Burgerlijk Wetboek en geen feitelijk gezin meer vormt, en ook de kinderen geadopteerd of onder pleegvoogdij genomen door een van de hiervoor bedoelde personen, op voorwaarde dat die kinderen deel uitmaken van zijn gezin. De rechthebbende opent dit recht eveneens voor de voormelde kinderen wanneer deze overeenkomstig artikel 70 in een instelling geplaatst zijn, op voorwaarde dat ze onmiddellijk voor de plaatsing deel uitmaakten van het gezin van deze rechthebbende;
  c) de niet van zijn gezin deel uitmakende kinderen van de persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt en wettelijk samenwoont als bedoeld in boek III, titel Vbis, van het Burgerlijk Wetboek;
  d) de niet van zijn gezin deel uitmakende kinderen die geadopteerd of onder pleegvoogd genomen zijn door de persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt en wettelijk samenwoont als bedoeld in boek III, titel Vbis, van het Burgerlijk Wetboek;) <W 2004-07-09/30, art. 152, 065; Inwerkingtreding : 25-07-2004>
  7° de van het gezin deel uitmakende kinderen die hem zijn toevertrouwd, of die toevertrouwd zijn aan zijn echtgenoot of (een persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt), bij toepassing van een gerechtelijke beslissing betreffende de toekenning van de materiële bewaring of ingevolge een plaatsingsmaatregel door bemiddeling van of ten laste van een openbare overheid; <W 2000-08-12/62, art. 68, c), 047; Inwerkingtreding : 31-08-2000>
  8° de van het gezin deel uitmakende kinderen, voor wie hijzelf, zijn echtgenoot of (een persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt) bekleed werd met het ouderlijk gezag door een vonnis van de jeugdrechtbank, bij toepassing van de artikelen 370bis en 370ter van het Burgerlijk Wetboek. <W 2000-08-12/62, art. 68, d), 047; Inwerkingtreding : 31-08-2000>
  (Voor de toepassing van deze paragraaf kunnen personen die bloed- of aanverwanten zijn tot en met de derde graad geen feitelijk gezin vormen. Het samenwonen van personen die verklaren dat ze een feitelijk gezin vormen, vloeit voort uit de informatie bedoeld in artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, verkregen van dit Rijksregister, of uit andere officiële stukken die door de aanvrager worden overgelegd en waaruit de samenwoning blijkt, wanneer de hiervoor bedoelde informatie uit het Rijksregister ontbreekt of door die documenten ongeldig wordt verklaard. Die verklaring geldt tot bewijs van het tegendeel.) <W 2000-08-12/62, art. 68, e), 047; Inwerkingtreding : 31-08-2000>
  § 4. ([1 de bevoegde minister of de ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid]1 die hij aanduidt, kan evenwel, in behartigenswaardige gevallen, bepalen dat een [1 werknemer of zelfstandige]1 recht heeft op kinderbijslag voor kinderen die deel uitmaken van zijn gezin of geplaatst zijn in een instelling bedoeld in artikel 70 en die niet vermeld zijn in paragraaf 3 of die niet de hierin bepaalde voorwaarden vervullen.
  De [1 bevoegde minister]1 heeft dezelfde bevoegdheid inzake categorieën van behartigenswaardige gevallen. Hij dient dan wel vooraf het advies van het beheerscomité van [1 FAMIFED]1 in te winnen.) <W 1999-12-24/36, art. 130, 045; Inwerkingtreding : 10-01-2000>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 47, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.52.(De kinderbijslag is niet verschuldigd ten behoeve van de kinderen die worden opgevoed of lessen volgen buiten het Koninkrijk.) <W 1999-01-25/32, art. 17, 042; Inwerkingtreding : 06-02-1999>
  (De [1 bevoegde minister of de ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid]1 die hij aanduidt, kan evenwel in behartigenswaardige gevallen een vrijstelling verlenen van de in het vorige lid bepaalde voorwaarden. (Als hij van die mogelijkheid gebruik maakt, bepaalt de minister of de aangewezen ambtenaar het bedrag van de kinderbijslag.)) <W 1999-12-24/36, art. 131, 1°, 045; Inwerkingtreding : 10-01-2000> <W 2008-12-22/33, art. 209, 090; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
  (De [1 bevoegde minister]1 heeft dezelfde bevoegdheid inzake categorieën van behartigenswaardige gevallen. Hij dient dan wel vooraf het advies van het beheerscomité van [1 FAMIFED]1 in te winnen.) <W 1999-12-24/36, art. 131, 1°, 045; Inwerkingtreding : 10-01-2000>
  (lid 3 opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 66, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
  (lid opgeheven) <W 05-01-1976, art. 127, 4°>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 48, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.53.<W 1989-12-22/31, art. 67, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990> (§ 1. [2 Voor de toepassing van deze wet]2 wordt de werknemer, indien het nodig is, beschouwd als zijnde tewerkgesteld, gedurende :
  1° de inhaalrust;
  2° de wettelijke vakantie, de vakantie krachtens algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst en de bijkomende vakantie;
  3° de feestdagen en vervangingsdagen;
  4° de periodes voor het vervullen van militieverplichtingen omdat hij :
  a) gevolg geeft aan een normale oproeping of wederoproeping onder de wapens; de Koning bepaalt op de voordracht van de Ministers van Binnenlandse Zaken en Landsverdediging en van de Minister die de Sociale Voorzorg in zijn bevoegdheid heeft, welke de normale oproepingen en wederoproepingen zijn;
  b) onder de wapens wordt gehouden bij toepassing van artikel 71 van de dienstplichtwetten;
  c) gevolg geeft aan een wederoproeping onder de wapens bij wijze van tuchtmaatregel;
  d) gevolg geeft aan een aanwijzing voor een interventie-eenheid van de civiele bescherming of voor taken van openbaar nut bij publiekrechtelijke of privaatrechtelijke organen of aan een disciplinaire wederoproeping, bij toepassing van de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980;
  e) in dienst wordt gehouden bij toepassing van de tuchtregeling betreffende de gewetensbezwaarden die bij de civiele bescherming zijn ingedeeld of bij publiekrechtelijke of privaatrechtelijke organen zijn aangewezen;
  5° de periodes in de loop waarvan geen arbeidsprestatie is geleverd wegens staking of lock-out en de dagen zonder behoud van loon gedurende welke geen arbeidsprestatie is geleverd voor het vervullen van burgerplichten of syndicale opdrachten;
  6° de periodes van werkloosheid waarvoor geen aanspraak op werkloosheidsuitkering bestaat omdat hij gerechtigd is op een vergoeding wegens beëindiging of verbreking van de arbeidsovereenkomst;
  7° de periodes waarvoor de werknemer wegens arbeidsongeschiktheid,
  a) recht heeft op gewaarborgd dagloon, gewaarborgd loon eerste of tweede week of gewaarborgd maandloon;
  b) afwezig was zonder loon ingevolge de carensdag;
  c) met aanvulling of aanvulling-voorschot overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 12bis of nr. 13bis;
  8° de periodes van tijdelijke werkloosheid ingevolge sluiting van de onderneming wegens jaarlijkse vakantie, vakantie krachtens een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst of wegens inhaalrust in het kader van een arbeidsduurvermindering;
  9° de periodes in de loop waarvan hij de functie van rechter in sociale zaken heeft uitgeoefend;
  10° de dagen in de loop waarvan hij een geneeskundig onderzoek ondergaat, hem opgelegd door of krachtens de sociale wetgeving of door een gerechtelijke beslissing;
  11° de periodes waarvoor hij recht heeft op schadeloosstelling met toepassing van artikel 37 van de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970;
  12° de periodes waarvoor hij op een wachtvergoeding gerechtigd is, toegekend aan de mijnwerkers die ontslagen zijn wegens sluiting van de onderneming, ten laste van de begroting van het Ministerie van Economische Zaken;
  13° de niet-bezoldigde gewettigde afwezigheidsdagen omwille van verlof om dwingende redenen of zij nu ineens dan wel met gedeelten worden toegekend. De gelijkstelling blijft evenwel beperkt tot maximaal tien dagen per jaar, of zij nu ineens dan wel met gedeelten worden toegekend.) <KB 2001-06-10/58, art. 30, 050; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  (14° het vaderschapsverlof bedoeld in de arbeidswet van 16 maart 1971;
  15° het vaderschapsverlof bedoeld in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en in de wet van 1 april 1936 op de arbeidsovereenkomsten wegens dienst op binnenschepen;
  16° het adoptieverlof.) <W 2004-12-27/30, art. 12, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  [1 17° de dagen waarvoor de werknemer die is aangesteld als pleegouder het recht heeft om van het werk afwezig te zijn overeenkomstig artikel 30quater, § 1, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.]1
  § 2. De persoon die rechthebbende is [2 krachtens deze wet]2 op het ogenblik dat hij de periode, bedoeld in § 1, 4°, aanvangt, blijft gerechtigd op kinderbijslag [2 krachtens deze wet]2.
  [2 § 2/1. Voor de toepassing van deze wet wordt de zelfstandige die, in het raam van zijn militieverplichtingen, zich bevindt in een van de toestanden bedoeld in artikel 31, § 1, van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, beschouwd als een zelfstandige die een zelfstandige activiteit uitoefent.
   Het voordeel van deze paragraaf kan slechts worden ingeroepen indien de belanghebbende de hoedanigheid van rechthebbende bezat gedurende het kwartaal in de loop waarvan de in het voornoemd artikel 31 bedoelde periodes aanvingen, of gedurende het voorafgaand kwartaal.]2
  § 3. De Koning kan de in § 1 vermelde gegeven opsomming aanvullen.
  (NOTA : Het artikel 53, § 1 werd gewijzigd door artikel 1 van KB 2003-01-21/33 met inwerkingtreding op 01-07-2002; voor de gewijzigde versie, zie versie 059 van archiefverwerking)
  ----------
  (1)<KB 2010-10-15/04, art. 2, 096; Inwerkingtreding : 23-11-2008>
  (2)<W 2014-04-04/30, art. 49, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art. 53bis. (opgeheven) <KBN122 1982-12-30/33, art. 21>

Art. 53ter. (opgeheven) <KBN122 1982-12-30/33, art. 21>

Art.54.<W 1989-12-22/31, art. 68, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990> § 1. Wanneer een rechthebbende, bedoeld in artikel 51, § 1 of § 2, de voorwaarden vervult om het recht op kinderbijslag te openen tegen de bedragen van artikel 40 in de loop van een trimester, opent hij dit recht voor het resterende deel van dit trimester, evenals voor het trimester dat volgt.
  § 2. De rechthebbenden, bedoeld in artikel 51, § 1 of § 2, blijven het recht op kinderbijslag openen tegen de bedragen van artikel 40 voor een trimester, op voorwaarde dat ze de hoedanigheid van rechthebbende hebben gedurende de tweede maand van het trimester dat voorafgaat aan dat in de loop waarvan de kinderbijslag gevraagd wordt.
  § 3. (Onverminderd de bepalingen van artikel 48, opent de rechthebbende bedoeld in artikel 51, § 2, die in de loop van een trimester voldoet aan de voorwaarden om recht te openen op de (bijslagen, bedoeld in de artikelen 41, 42bis en 50ter), dit recht voor het resterende deel van dit trimester alsook voor het trimester dat volgt. <W 2007-04-27/35, art. 21, 082; Inwerkingtreding : 01-05-2007>
  § 4. De rechthebbende, bedoeld in artikel 51, § 2, blijft het recht op de (bijslagen bedoeld in de artikelen 41, 42bis en 50ter), openen voor een trimester, op voorwaarde dat hij aan het geheel van de wettelijke en reglementaire voorwaarden voor de toekenning van deze bijslagen voldoet gedurende de tweede maand van het trimester dat voorafgaat aan dat waarvoor de kinderbijslag wordt gevraagd. <W 2007-04-27/35, art. 21, 082; Inwerkingtreding : 01-05-2007>
  § 5. Onverminderd de bepalingen van artikel 48 openen de rechthebbenden, bedoeld in artikel 51, § 2, het recht op de bedragen bepaald in artikel 50bis voor een maand, voorzover zij in de loop van de betrokken maand de voorwaarden vervullen die vereist zijn door [1 deze wet]1.
  Onverminderd artikel 48, genieten de kinderen, bedoeld in de artikelen 44, 44bis en 47, de bijslagen bij de kinderbijslag, die bepaald zijn voor een maand, voor zover ze de vereiste voorwaarden vervullen in de loop van de betrokken maand.) <W 2000-08-12/62, art. 85, 047; Inwerkingtreding : 01-10-2000>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 50, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.55.(De echtgenoot of echtgenote die verlaten wordt door zijn vrouw of door haar man en die, tengevolge van die verlating, geen recht meer heeft op kinderbijslag behoudt niettemin dit recht voor :
  a) de kinderen die hij of zij opvoedt en die deel uitmaken van het gezin op het ogenblik van de verlating;
  b) de gemeenschappelijke kinderen die hij of zij opvoedt en die werden geboren binnen de zes maand na de verlating.
  Het recht op kinderbijslag wordt toegekend vanaf de verlating tot dat het jongste kind dat deel uitmaakt van het gezin op het ogenblik van de verlating of binnen de zes maand daarna geboren wordt, de leeftijd van drie jaar heeft bereikt en minstens voor een periode van twaalf maanden.
  Het genot van deze bepalingen is ondergeschikt aan de aangifte van de verlating door de verlaten echtgenoot of echtgenote (bij de vrederechter van zijn of haar hoofdverblijfplaats in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen) of van de neerlegging van een klacht bij de brigadebevelhebber van de rijkswacht of de politiecommissaris van zijn of haar woonplaats, binnen de drie maand na de verlating. <W 1991-04-04/40, art. 1, 026; Inwerkingtreding : 01-04-1993>
  De man die zijn echtgenote of de vrouw die haar echtgenoot verlaat moet, in de loop van de twaalf maanden die het tijdstip van de verlating onmiddellijk voorafgaan, de voorwaarden vervuld hebben om aanspraak te maken op ten minste zes maandelijkse forfaitaire bijslagen, krachtens deze [1 wet]1, (...) (...). <KBN534 1987-03-31/42, art. 7, 012; Inwerkingtreding : 01-04-1987> <W 1989-12-22/31, art. 69, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
  (lid 5 opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 69, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
  Voor de toepassing van dit artikel wordt een echtgenoot of echtgenote niet als verlaten aangezien, indien zijn vrouw of haar man van de vrijheid is beroofd krachtens een veroordeling, een maatregel van voorlopige hechtenis of een beslissing genomen bij toepassing van de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en gewoontemisdadigers (...). <W 1998-02-22/43, art. 24, 039; Inwerkingtreding : 01-07-1998>
  De bij dit artikel bedoelde bijslag wordt slechts toegekend in zoverre er geen ander recht bestaat [1 krachtens deze wet]1.
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 51, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.56.<KBN7 18-4-1967, art. 8> § 1. Kinderbijslag tegen de (bij artikel 40) bepaalde bedragen wordt verworven door : <W 1989-12-22/31, art. 70, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
  1° (de zieke of door ongeval getroffen werknemer die een in de wetgeving betreffende de ziekte- en invaliditeitsverzekering bepaalde uitkering wegens arbeidsongeschiktheid geniet, tijdens de eerste zes maanden van het tijdvak van primaire arbeidsongeschiktheid, of (de werkneemster gedurende het tijdvak van moederschapsbescherming) die een moederschapsuitkering geniet; deze bepaling is eveneens toepasselijk als die uitkering wordt toegekend krachtens (artikel 136, § 2, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;) ) <W 1990-12-29/30, art. 79, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990> <W 1998-02-22/43, art. 25, 024; Inwerkingtreding : 01-07-1998> <W 2002-12-24/31, art. 92; Inwerkingtreding : 06-10-1996>
  2° de werknemer die wegens een arbeidsongeschiktheid van ten minste 66 pct. een uitkering geniet bepaald in de wetgeving betreffende de arbeidsongevallen of in die betreffende de beroepsziekten;
  3° (de niet onder 1° of 2° bedoelde zieke werknemer die tenminste 66 % arbeidsongeschikt is en (de werkneemster gedurende het tijdvak van moederschapsbescherming) die geen moedersschapsuitkering geniet, en die in de loop van de twaalf maanden die het tijdstip van de arbeidsongeschiktheid van ten minste 66 % (of het tijdvak van moederschapsbescherming) onmiddellijk voorafgaan, de voorwaarden hebben vervuld om aanspraak te maken op tenminste zes maandelijkse forfaitaire bijslagen krachtens deze [1 wet]1;) <W 1998-02-22/43, art. 25, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990> <W 2002-12-24/31, art. 92; Inwerkingtreding : 06-10-1996>
  4° (de niet onder 1° of 2° bedoelde door een ongeval getroffen werknemer die ten minste 66 pct. arbeidsongeschikt is;) <KBN29 15-12-1978, art. 9>
  [1 5° de zelfstandige die, krachtens het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten, erkend is zich in staat van arbeidsongeschiktheid te bevinden;
   6° de zelfstandige die niet de voorwaarden vervult die verband houden met de hoedanigheid van gerechtigde bepaald in de afdeling 1 van hoofdstuk III van het voormeld koninklijk besluit van 20 juli 1971 :
   a) indien hij arbeidsongeschikt is ten gevolge van een ongeval mits hij aan de voorwaarden om rechthebbende te zijn voldeed op het ogenblik van dat ongeval;
   b) indien hij arbeidsongeschikt is wegens ziekte, mits hij heeft voldaan aan de voorwaarden om rechthebbende te zijn gedurende tenminste zes van de twaalf maanden die voorafgaan aan dat in de loop waarvan hij arbeidsongeschikt is geworden;
   7° de in artikel 51, § 1, bedoeld zelfstandige die, krachtens de wetgeving betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, een uitkering geniet op basis van een bestendige arbeidsongeschiktheid van ten minste 65 % of van wie het verdienvermogen verminderd is tot één derde of minder van wat een valide kan verdienen, of die behoort tot categorie II, III of IV, wat betreft de graad van zelfredzaamheid overeenkomstig diezelfde wetgeving.]1
  [1 De in het eerste lid, 6°, a) en b), bedoelde ongeschiktheid wordt gewaardeerd overeenkomstig de voorschriften van de artikelen 19 tot 25 van het voormeld koninklijk besluit van 20 juli 1971. Zij kan niet meer erkend worden indien zij ten vroegste aanvangt, hetzij op de dag waarop de rechthebbende de pensioenleeftijd bereikt, hetzij op de dag waarop een vervroegd rustpensioen werkelijk is ingegaan krachtens het pensioenstelsel voor zelfstandigen of dit voor werknemers.]1
  (De rechthebbende, bedoeld in [1 het eerste lid]1, die voldoet aan de voorwaarden van zes maanden volledige werkloosheid, in de zin van artikel 42bis, kan echter de bijslagen genieten, bedoeld in dit artikel, onder de erin bepaalde voorwaarden.) <W 1989-12-22/31, art. 70, 021; ED 09-01-1990>
  § 2. Kinderbijslag (tegen de bij artikel 50ter bepaalde bedragen) wordt verworven door : <W 1989-12-22/31, art. 70, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
  1° (de zieke of door ongeval getroffen werknemer of (de werkneemster gedurende het tijdvak van moederschapsbescherming) : <W 2002-12-24/31, art. 92; Inwerkingtreding : 06-10-1996>
  a) die een in de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, bepaalde uitkering wegens arbeidsongeschiktheid of moederschap geniet vanaf de zevende maand van het tijdvak bestaande uit primaire ongeschiktheid en eventueel (moederschapsbescherming) of gedurende het tijdvak bestaande uit invaliditeit en eventueel (moederschapsbescherming); deze bepaling is eveneens toepasselijk indien deze uitkering wordt toegekend krachtens artikel 136, § 2, van dezelfde wet;) <W 1998-02-22/43, art. 25, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990> <W 2002-12-24/31, art. 92; Inwerkingtreding : 06-10-1996>
  b) (die een invaliditeitspensioen geniet krachtens het koninklijk besluit van 19 november 1970 betreffende het invaliditeitspensioenstelsel voor de mijnwerkers;
  c) die alle toekenningsvoorwaarden van het onder b) bedoelde pensioen vervult doch dit pensioen niet geniet bij toepassing van artikel 23, § 3, van het koninklijk besluit van 19 november 1970 betreffende het invaliditeitspensioenstelsel voor de mijnwerkers of van artikel 80 van de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoordineerd op 3 juni 1970.) <KBN534 1987-03-31/42, art. 8, 3°, 012; Inwerkingtreding : 01-04-1987>
  2° (de in § 1, 2°, 3° en 4° bedoelde werknemer of werkneemster, vanaf de zevende maand van het tijdvak bestaande uit arbeidsongeschiktheid van ten minste 66 pct. en eventueel (moederschapsbescherming);) <W 1998-02-22/43, art. 25, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990> <W 2002-12-24/31, art. 92; Inwerkingtreding : 06-10-1996>
  3° (de niet onder 1° of 2° bedoelde werknemer wiens verdienvermogen verminderd is tot één derde of minder van wat een valide werknemer kan verdienen of die getroffen is door een vermindering van zelfredzaamheid van minstens 9 punten overeenkomstig de wetgeving betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten en die onmiddellijk vóór zijn tewerkstelling kinderbijslag verwierf bij toepassing van artikel 56quinquies, de minder-valide bedoeld in artikel 56quinquies, § 1, tweede lid, dient ten minste 65 pct. arbeidsongeschikt te zijn.) <KB 1988-01-28/36, art. 1, 015; Inwerkingtreding : 1987-07-01> <W 1998-02-22/43, art. 25, 015; Inwerkingtreding : 01-07-1987>
  4° (De niet onder 1°, 2° of 3° bedoelde werknemer, die ten minste 66 pct. arbeidsongeschikt was vooraleer hij werkelijk een beroepsbedrijvigheid begon uit te oefenen, indien hij in de loop van een periode van twaalf maanden de voorwaarden heeft vervuld om aanspraak te maken op tenminste zes maandelijkse forfaitaire bijslagen krachtens deze [1 wet]1, (...) (...).) <W 30-6-1981, art. 14, 2°> <KBN534 1987-03-31/42, art. 8, 4°, 012; Inwerkingtreding : 01-04-1987> <W 1989-12-22/31, art. 70, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
  [1 5° de in § 1, eerste lid, 5°, 6° en 7°, bedoelde zelfstandige, vanaf de zevende maand arbeidsongeschiktheid. De termijn van zes maand is niet vereist voor de in § 1, eerste lid, 7°, bedoelde zelfstandige die reeds de inkomensvervangende tegemoetkoming of integratietegemoetkoming geniet krachtens de wetgeving met betrekking tot de tegemoetkomingen aan personen met een handicap op het ogenblik waarop hij de hoedanigheid van rechthebbende verkrijgt krachtens artikel 51, § 1, 5°.]1
  [1 De onderbrekingen die zijn toegelaten bij de artikelen 8, 9 en 10 van het voormeld koninklijk besluit van 20 juli 1971 worden geacht de termijn bepaald in § 2, eerste lid, 5°, niet te onderbreken.
   De rechthebbende die de in § 2, eerste lid, 5°, bedoelde voorwaarden vervult, doet het daarin bepaalde recht verder bestaan tijdens de in het tweede lid bedoelde periodes van onderbreking.]1
  ((De werknemer [1 of de zelfstandige]1 bedoeld in deze paragraaf moet de hoedanigheid hebben van rechthebbende met personen ten laste aan de voorwaarden bepaald door de Koning.
  De Koning bepaalt de modaliteiten op basis waarvan een rechthebbende die niet langer getroffen is door een arbeidsongeschiktheid bedoeld in onderhavig artikel en die een activiteit uitoefent als bepaald in artikel 1, 5°, van het koninklijk besluit van 25 april 1997 tot uitvoering van artikel 71, § 1bis, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, het recht op de in artikel 50ter bepaalde toeslag behoudt.) <W 2006-12-27/30, art. 195, 078; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  De werknemer die niet voldoet aan de voorwaarden gesteld in (het [1 vierde]1 lid), verwerft kinderbijslag tegen de (bij artikel 40) bedoelde bedragen.) <KBN282 1984-03-31/35, art. 5, 003> <W 1985-08-01/31, art. 27, 008> <W 1989-12-22/31, art. 70, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
  De in deze paragraaf bedoelde werknemers mogen een winstgevende beroepsbezigheid uitoefenen, tenzij de wet of het reglement op grond waarvan hun arbeidsongeschiktheid erkend wordt, zulks verbiedt.
  [1 § 2/1. De gezinsbijslag wordt toegekend uit hoofde van de rechthebbende beoogd in § 1, 6°, a) en b), na medische vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid, van de begindatum en van de duur ervan.
   Te dien einde legt de bevoegde instelling aan de Dienst voor geneeskundige controle van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, een aanvraag tot vaststelling van de arbeidsongeschiktheid voor.
   Wanneer een nieuw element dat rechtvaardigt, kan een herziening van de medische beslissing worden aangevraagd, hetzij door de bijslagtrekkende of door de rechthebbende op voorlegging van een geneeskundig getuigschrift, hetzij door de bevoegde instelling.
   Indien aan de vereiste voorwaarden niet is voldaan, betekent de bevoegde instelling aan de bijslagtrekkende, en aan de rechthebbende, indien ze niet dezelfde hoofdverblijfplaats hebben, haar ongunstige beslissing bij ter post aangetekend schrijven.]1
  § 3. (Voor de toepassing van de §§ 1 en 2, wordt het voortijdig pensioen wegens gezondheidsredenen beschouwd als een arbeidsongeschiktheid van ten minste 66 %.) (NOTA : Opgeheven door W 1989-12-22/31, art. 70, en hersteld door <L 2001-12-30/30, art. 25, 052; Inwerkingtreding : 01-11-1999>)
  § 4. (opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 70, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 52, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art. 56bis.<W 27-3-1951, art. 29> § 1. (Is rechthebbende op kinderbijslag tegen de bedragen bepaald in artikel 50bis, de wees indien op het ogenblik van het overlijden van één van de ouders, (een rechthebbende bedoeld in artikel 51, §§ 3 en 4) in de loop van de twaalf maanden die onmiddellijk het overlijden voorafgaan de voorwaarden heeft vervuld om [1 krachtens deze wet]1 aanspraak te maken op ten minste op tenminste zes maandelijkse forfaitaire bijslagen.) <W 1989-12-22/31, art. 71, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990> <W 2005-12-27/31, art. 147, 074; Inwerkingtreding : 01-10-2007>
  § 2. (De in § 1 bedoelde kinderbijslag wordt evenwel verleend tegen de schaal bepaald in artikel 40 als de overlevende [2 ouder]2 een huwelijk aangaat of een feitelijk gezin vormt met een persoon die geen bloed- of aanverwant is tot en met de derde graad.) <W 2000-08-12/62, art. 69, a), 047; Inwerkingtreding : 31-08-2000>
  (Het samenwonen van de overlevende ouder met een persoon die geen bloed- of aanverwant is tot en met de derde graad doet vermoeden tot bewijs van het tegendeel dat er sprake is van een feitelijk gezin.) <W 2000-08-12/62, art. 69, b), 047; Inwerkingtreding : 31-08-2000>
  (Het voordeel van § 1 mag opnieuw ingeroepen worden wanneer de overlevende ouder niet meer samenwoont met de echtgenoot waarmee een nieuw huwelijk was aangegaan of met de persoon met wie een feitelijk gezin gevormd werd. De feitelijke scheiding moet blijken uit de afzonderlijke hoofdverblijfplaats van de personen in kwestie, in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van het Rijksregister van de natuurlijke personen, met uitzondering van gevallen waarbij uit andere daarvoor overgelegde officiële documenten blijkt dat de feitelijke scheiding effectief is, ook al stemt dit niet of niet meer overeen met de informatie verkregen bij het voormelde register.) <W 2004-12-27/30, art. 34, 067; Inwerkingtreding : 01-10-1999>
  Deze paragraaf is niet toepasselijk indien de wees door zijn overlevende ouder verlaten is) <W 5-1-1976, art. 128, 2°>
  § 3. (opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 71, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
  § 4. (opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 71, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
  § 5. (opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 71, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
  § 6. (opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 71, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 53, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>
  (2)<NO 2016-07-14/21, art. 10, 119; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art. 56ter. <KBN7 18-4-1967, art. 10> De toepassing van de artikelen 56 en 56bis wordt niet verhinderd door de omstandigheid dat een werknemer ten minste 66 pct. arbeidsongeschikt wordt of overlijdt tijdens of na het vervullen van een opdracht in het buitenland voor rekening van een internationale instelling waarvan België deel uitmaakt of waartoe België is toegetreden, op voorwaarde dat :
  1° de te verwachten duur van de te vervullen opdracht niet meer dan twee jaar bedraagt;
  2° die opdracht volgt op een tewerkstelling voor een verzekeringsplichtige werkgever;
  3° de arbeidsovereenkomst met de onder 2° bedoelde werkgever niet beëindigd werd.

Art. 56quater. <KBN7 18-4-1967, art. 11> (Is tegen de [1bij artikel 40 van deze wet]1 bepaalde bedragen op kinderbijslag gerechtigd ten gunste van het kind dat deel uitmaakt van zijn gezin, de persoon die een overlevingsuitkering geniet, verschuldigd wegens een beroepsaktiviteit van de overleden echtgenoot dewelke recht opent op kinderbijslag [1krachtens deze wet]1, als de volgende voorwaarden zijn vervuld : <W 1989-12-22/31, art. 72, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
  1° het kind moet deel uitmaken van het gezin van de overlevende persoon op het ogenblik van het overlijden;
  2° de overleden echtgenoot moet:
  a) recht openen op kinderbijslag voor dat kind op het ogenblik van het overlijden;
  b) in de loop van de twaalf maanden die het overlijden onmiddellijk voorafgaande voorwaarden hebben vervuld om aanspraak te maken op ten minste zes maandelijkse forfaitaire bijslagen krachtens deze wetten (...); <W 1989-12-22/31, art. 72, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
  3° (de overlevende persoon mag geen feitelijk gezin vormen in de zin van artikel 56bis, § 2, noch verbonden zijn door een nieuw huwelijk, behoudens indien hij niet meer samenwoont met de echtgenoot waarmee een nieuw huwelijk was aangegaan. De feitelijke scheiding moet blijken uit de afzonderlijke hoofdverblijfplaats van de personen in kwestie, in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van het Rijksregister van de natuurlijke personen, met uitzondering van de gevallen waarbij uit andere daarvoor overgelegde officiële documenten blijkt dat de feitelijke scheiding effectief is, ook al stemt dit niet of niet meer overeen met de informatie verkregen bij het voormelde register.) <W 2004-12-27/30, art. 35, 067; Inwerkingtreding : 01-10-1999>
  (De voorwaarde bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°,
  a) is niet vereist indien de persoon die de overlevingsuitkering geniet, gerechtigd is overeenkomstig dit artikel ten behoeve van zijn kinderen, kleinkinderen, achterkleinkinderen, neven of nichten, van kinderen die hij geadopteerd heeft (...) of waarover hij pleegvoogd is, van kinderen die hem zijn toevertrouwd, bedoeld in (artikel 51, § 3, 7° en 8°) van deze wetten of van kinderen voor dewelke [1de bevoegde minister of de ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid]1 die hij aanduidt) een afwijking toestaat uit hoofde van deze persoon.) <KBN534 1987-03-31/42, art. 10, B, 012; Inwerkingtreding : 01-04-1987> <W 1989-12-22/31, art. 72, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990> <W 1999-12-24/36, art. 132, 045; Inwerkingtreding : 10-01-2000>
  (In afwijking van het eerste lid verkrijgt de rechthebbende ook het recht als het kind in een instelling geplaatst is als bedoeld in artikel 70, op voorwaarde dat het onmiddellijk voor de plaatsing tot zijn gezin behoorde.) <W 2004-12-27/30, art. 39, 069; Inwerkingtreding : 01-01-2005>
  (De bedragen bepaald bij artikel 40 worden verhoogd met de bijslagen bepaald bij de artikelen 42bis of 50ter ten behoeve van het kind waarvan sprake is in het eerste lid, voor zover het rechtgevend was op deze bijslagen bij het overlijden van de rechthebbende.) <W 1990-12-29/30, art. 80, 024; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 55, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art. 56quinquies. <W 4-7-1969, art. 7> § 1. (De minder-valide die geen winstgevende beroepsbezigheid uitoefent en krachtens de wetgeving betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten een inkomensvervangende tegemoetkoming geniet (, een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden geniet) of (een integratietegemoetkoming geniet die overeenstemt met een vermindering van zelfredzaamheid van ten minste 9 punten), is gerechtigd op de kinderbijslag (tegen de bij artikel 40 bepaalde bedragen en tegen de bijslagen, bepaald bij artikel 50ter voor de kinderen, bedoeld in artikel 51, § 3, 1°, 2°, 3°, 6°, 7° en 8°), of deze die het voorwerp uitmaken van een afwijking en op voorwaarde dat zij deel uitmaken van hetzelfde gezin. <W 1989-12-22/31, art. 73, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990> <W 1998-02-22/43, art. 26, 015; Inwerkingtreding : 01-07-1987> <W 2002-12-24/31, art. 93, 058; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  (De rechthebbende opent dit recht eveneens ten behoeve van de kinderen waarvan sprake is in het eerste lid, wanneer ze geplaatst zijn in een instelling overeenkomstig artikel 70, op voorwaarde dat ze onmiddellijk voor de plaatsing deel uitmaakten van het gezin van deze rechthebbende.) <W 2002-12-24/31, art. 93, 058; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  Het eerste lid is eveneens van toepassing op de minder-valide die een tegemoetkoming geniet berekend op grond van een blijvende arbeidsongeschiktheid van ten minste 65 pct. krachtens de wet van 27 juni 1969 betreffende het toekennen van tegemoetkomingen aan de minder-validen.) <KB 1988-01-28/36, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 1987-07-01>
  § 2. (Is rechthebbend op kinderbijslag tegen de bedragen bepaald in artikel 50bis, de wees, indien op het ogenblik van het overlijden van één van zijn ouders (de mindervalide rechthebbende bedoeld in § 1, eerste lid) voor dit kind aanspraak kon maken op kinderbijslag bij toepassing van § 1, behalve indien de wees reeds gerechtigd is op wezenbijslag bij toepassing van artikel 56bis of wanneer de overleden ouder loontrekkende was die een recht op wezenbijslag opent bij toepassing van artikel 56bis. <W 2005-12-27/31, art. 148, 074; Inwerkingtreding : 01-10-2007>
  Nochtans, indien de overlevende ouder een (...) huwelijk aangaat of (een feitelijk gezin vormt, in de zin van artikel 56bis, § 2), wordt de kinderbijslag, verschuldigd bij toepassing van het vorige lid, toegekend aan de bedragen bepaald in (artikel 40). <W 1989-12-22/31, art. 73, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990> <W 2000-08-12/62, art. 71, a), 047; Inwerkingtreding : 31-08-2000>
  (Het voordeel van het eerste lid mag opnieuw ingeroepen worden wanneer de overlevende ouder niet meer samenwoont met de echtgenoot waarmee een nieuw huwelijk was aangegaan of met de persoon met wie een feitelijk gezin gevormd werd. De feitelijke scheiding moet blijken uit de afzonderlijke hoofdverblijfplaats van de personen in kwestie, in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van het Rijksregister van de natuurlijke personen, met uitzondering van gevallen waarbij uit andere daarvoor overgelegde officiële documenten blijkt dat de feitelijke scheiding effectief is, ook al stemt dit niet of niet meer overeen met de informatie verkregen bij het voormelde register.) <W 2004-12-27/30, art. 36, 067; Inwerkingtreding : 01-10-1999>
  Het tweede lid is niet van toepassing wanneer de wees door zijn overlevende ouder verlaten is.) <W 1985-08-01/31, art. 30, 008>
  § 3. De overlevende echtgenoot van een in § 1 bedoelde minder-valide is tegen de bij (artikel 40) bepaalde bedragen op kinderbijslag gerechtigd voor de door hem grootgebrachte kinderen voor wie de minder-valide op het ogenblik van zijn overlijden aanspraak op kinderbijslag kon maken bij toepassing van § 1. <W 1989-12-22/31, art. 73, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
  Bovendien mag de overlevende echtgenoot geen nieuw huwelijk hebben aangegaan of (geen feitelijk gezin vormen in de zin van artikel 56bis, § 2.) <W 2000-08-12/62, art. 71, b), 047; Inwerkingtreding : 31-08-2000>
  (Het voordeel van het eerste lid mag opnieuw worden ingeroepen, wanneer de in het tweede lid bepaalde oorzaken van uitsluiting opgehouden hebben te bestaan of wanneer het huwelijk van de overlevende echtgenoot, die geen huishouden vormt, gevolgd wordt door een scheiding van tafel en bed of door een feitelijke scheiding, bekrachtigd door een gerechtelijke beschikking die het echtpaar een afzonderlijke verblijfplaats aanduidt. <W 1989-12-22/31, art. 73, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
  § 4. (opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 73, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>

Art. 56sexies.<W 1985-08-01/31, art. 31, 008> § 1. (Indien zij reeds ten minste vijf jaar werkelijk in België verblijven op de datum van de indiening van de aanvraag om kinderbijslag met toepassing van dit artikel, zijn de personen die verbonden zijn door een leerovereenkomst bedoeld bij de wet van 19 juli 1983 op het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door [3 werknemers]3 in loondienst, alsmede de personen bedoeld in artikel 62, §§ 1, 2, 3, 4 en 5, zelfs wanneer zij niet voldoen aan de door of krachtens dit artikel gestelde voorwaarden inzake het verrichten van een winstgevende aktiviteit, toekenning van loon of genot van sociale uitkeringen, gerechtigd op kinderbijslag tegen de bij artikel 40 bedoelde bedragen, ten behoeve van de in artikel 51, § 3, 1°, 2° en 6° bedoelde kinderen die deel uitmaken van hetzelfde gezin. Dit recht heeft voorrang op het recht dat de personen bedoeld in artikel 62, §§ 1, 2, 3 en 4 eventueel verwerven als sociaal verzekerden of sociaal gerechtigden.) <W 1998-02-22/43, art. 27, 039; Inwerkingtreding : 30-04-1996>
  (De voorwaarde van verblijf bepaald in het eerste lid is niet van toepassing op de aanvrager :
  1° die valt onder de toepassing van [3 de Verordening (EG) nr. 883/2004 van 29 april 2004 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels]3;
  2° die staatloze is;
  3° die vluchteling is [2 en de persoon die de subsidiaire beschermingsstatus geniet]2 in de zin van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
  4° die niet bedoeld is onder 1° en die onderdaan is van een Staat die het (Europees Sociaal Handvest of het (Herziene) Europees Sociaal Handvest) heeft geratificeerd.) <W 2002-12-24/31, art. 94, 058; Inwerkingtreding : 01-01-2003> <W 2004-12-27/30, art. 40, 069; Inwerkingtreding : 01-01-2005>
  [1 5° die kinderbijslag aanvraagt voor een kind :
   a) dat onderdaan is van een Staat die onder de toepassing valt van [3 de Verordening (EG) nr. 883/2004 van 29 april 2004 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels]3, of, indien dit niet het geval is, dat onderdaan is van een Staat die het Europees Sociaal Handvest of het (Herziene) Europees Sociaal Handvest heeft geratificeerd;
   b) dat staatloze of vluchteling is in de zin van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.]1
  [4 6° die een werknemer uit een derde land is die is toegelaten met het oog op werk of die mag werken zoals bedoeld in artikel 3, paragraaf 1, onder b) en c), van de Richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven, op voorwaarde dat :
   a) hij in loondienst is of ten minste gedurende zes maanden in loondienst is geweest en als werkloos geregistreerd staat in de zin van artikel 12, punt 2, onder b), eerste lid, van de voormelde richtlijn;
   b) en niet behoort tot een van de categorieën van onderdanen van derde landen in de zin van artikel 12, punt 2, onder b), tweede lid, van de voormelde richtlijn;]4
  [5 7° die werknemer is van een derde land, bedoeld in artikel 3 van de Richtlijn 2009/50/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan, toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat om er een hooggekwalificeerde baan uit te oefenen;]5
  [6 8° die werknemer is van een derde land, bedoeld in de Richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming, die tijdelijk gedetacheerd is voor beroeps- of opleidingsdoeleinden, en die, in die hoedanigheid, houder is van een vergunning met het acroniem ICT met een duur van minstens negen maanden;]6
  [7 9° die onderdaan is van een derde land en toegelaten is tot een lidstaat overeenkomstig de Richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten, op voorwaarde dat hij:
   a) onderzoeker is en overeenkomstig artikel 22, § 2, punt b) van voornoemde Richtlijn meer dan zes maanden in België mag verblijven;
   b) indien hij stagiair, vrijwilliger of au-pair is, wanneer hij geacht wordt in de betrokken lidstaat een arbeidsverhouding te zijn aangegaan, of indien hij student is, hij, overeenkomstig artikel 12, § 2, punt b) van de in hiervoor 6° bedoelde Richtlijn 2011/98 tewerkgesteld is of gedurende minstens zes maanden tewerkgesteld was en als werkzoekende is ingeschreven en hij geen deel uitmaakt van een van de categorieën derdelanders bedoeld in het voornoemde tweede lid van artikel 12, paragraaf 2, punt b).]7
  (oude § 2 opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 74, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
  (§ 2.) De overlevende echtgenoot van een in § 1 bedoelde rechthebbende is op kinderbijslag gerechtigd voor de door hem opgevoede kinderen voor wie die rechthebbende op het ogenblik van zijn overlijden aanspraak op kinderbijslag kon maken bij toepassing van dit artikel. <W 1989-12-22/31, art. 74, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
  Het recht bedoeld in het eerste lid neemt een einde wanneer de overlevende echtgenoot een nieuw huwelijk aangaat of (een feitelijk gezin vormt in de zin van artikel 56bis, § 2). <W 2000-08-12/62, art. 72, 047; Inwerkingtreding : 31-08-2000>
  (Het voordeel van het eerste lid mag opnieuw ingeroepen worden wanneer de overlevende echtgenoot niet meer samenwoont met de echtgenoot waarmee een nieuw huwelijk was aangegaan of met de persoon met wie een feitelijk gezin gevormd werd. De feitelijke scheiding moet blijken uit de afzonderlijke hoofdverblijfplaats van de personen in kwestie, in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van het Rijksregister van de natuurlijke personen, met uitzondering van gevallen waarbij uit andere daarvoor overgelegde officiële documenten blijkt dat de feitelijke scheiding effectief is, ook al stemt dit niet of niet meer overeen met de informatie verkregen bij het voormelde register.) <W 2004-12-27/30, art. 37, 067; Inwerkingtreding : 01-10-1999>
  (§ 3.) Onverminderd § 1, laatste zin, wordt de in dit artikel bedoelde kinderbijslag slechts toegekend in zoverre er geen ander recht bestaat op kinderbijslag voor hetzelfde kind krachtens [3 deze wet]3. <KBN534 1987-03-31/42, art. 11, 012; Inwerkingtreding : 01-04-1987> <W 1989-12-22/31, art. 74, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
  (§ 4.) Voor de toepassing van dit artikel kan ([3 de bevoegde minister of de ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid]3 die hij aanduidt), in bijzondere gevallen, afwijkingen toestaan voor de in § 1 gestelde voorwaarde inzake verblijf in België, alsmede met ten hoogste twee jaar de leeftijdsgrenzen bepaald in (artikel 62, §§ 2, 3, 4, en 5) verhogen. <W 1989-12-22/31, art. 74, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990> <W 1998-02-22/43, art. 27, 039; Inwerkingtreding : 30-04-1996> <W 1999-12-24/36, art. 133, 045; Inwerkingtreding : 10-01-2000>
  (De [3 bevoegde minister]3 heeft dezelfde bevoegdheid inzake categorieën van behartigenswaardige gevallen. Hij dient dan wel vooraf het advies van het Beheerscomité van [3 FAMIFED]3 in te winnen.) <W 2005-12-27/31, art. 154, 074; Inwerkingtreding : 01-01-2006>
  (oude § 5. opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 74, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
  ----------
  (1)<W 2009-12-30/01, art. 31, 093; Inwerkingtreding : 01-03-2009>
  (2)<W 2013-12-21/57, art. 30, 105; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
  (3)<W 2014-04-04/30, art. 56, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>
  (4)<NO 2016-06-17/13, art. 2, 115; Inwerkingtreding : 01-07-2016, na goedkeuring door de respectievelijke bevoegde wetgevers>
  (5)<NO 2018-05-30/02, art. 2, 118; Inwerkingtreding : 19-06-2009>
  (6)<NO 2018-05-30/02, art. 2, 118; Inwerkingtreding : 28-05-2014>
  (7)<NO 2018-05-30/02, art. 2, 118; Inwerkingtreding : 22-05-2016>

Art. 56sexies/1. [1 Het verdwenen kind in de zin van artikel 62, § 9, heeft zijn hoedanigheid van rechthebbende binnen de in dat artikel bepaalde grenzen voor zover aan de aldaar gestelde voorwaarden is voldaan.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-04-04/30, art. 57, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art. 56septies.<W 2002-12-24/31, art. 86, 059; Inwerkingtreding : 01-05-2003> § 1. Het kind dat geboren is uiterlijk op (31 december 1992) en getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 pct. is rechthebbende op kinderbijslag voor zichzelf, voor zover er geen ander recht op kinderbijslag bestaat voor dit kind krachtens [1 deze wet]1 (en dit bij wijze van overgangsmaatregel). <KB 2007-01-29/58, art. 1, 081; Inwerkingtreding : 01-05-2003> <W 2008-12-22/32, art. 102, 1°, 091; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
  De Koning bepaalt door wie, volgens welke criteria en op welke wijze de lichamelijke en geestelijke ongeschiktheid van het kind wordt vastgesteld, alsmede de toekenningsvoorwaarden, de leeftijdsgrens en de bedragen van de kinderbijslag.
  De vaststelling van de lichamelijke en geestelijke ongeschiktheid kan worden herzien onder de voorwaarden bepaald door de Koning.
  § 2. Het kind dat (...) een aandoening heeft die gevolgen heeft voor hemzelf, op het vlak van de lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid of op het vlak van de activiteit en de participatie, of voor zijn familiale omgeving is rechthebbende op kinderbijslag voor zichzelf, voor zover er geen ander recht op kinderbijslag bestaat voor dit kind krachtens [1 deze wet]1. <KB 2007-01-29/58, art. 1, 081; Inwerkingtreding : 01-05-2003> <W 2008-12-22/32, art. 102, 2°, 091; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
  De Koning bepaalt door wie, volgens welke criteria en op welke wijze de gevolgen van de aandoening bedoeld in het eerste lid, worden vastgesteld, alsmede de toekenningsvoorwaarden, de leeftijdsgrens en de bedragen van de kinderbijslag.
  De vaststelling van de gevolgen van de aandoening kan worden herzien onder de voorwaarden bepaald door de Koning.
  § 3. (De Koning kan), bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepalen onder welke voorwaarden en voor welke periode het kind, dat geboren is na 1 januari 1996, de kinderbijslag geniet met toepassing van § 1. <W 2008-12-22/32, art. 102, 3°, 091; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
  § 4. (De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepalen onder welke voorwaarden en voor welke periode het kind, dat geboren is na 31 december 1992 en uiterlijk op 1 januari 1996, de kinderbijslag geniet met toepassing van § 1.) <W 2008-12-22/32, art. 102, 4°, 091; Inwerkingtreding : 01-05-2003>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 58, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art. 56octies.<KBN534 1987-03-31/42, art. 12, 012; Inwerkingtreding : 01-04-1987> Kinderbijslag tegen de bij (artikel 40), bepaalde bedragen wordt verworven door de werknemer die een onderbrekingsuitkering geniet, bedoeld in afdeling 5 _ onderbreking van de beroepsloopbaan _ van hoofdstuk IV van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen. <W 1989-12-22/31, art. 76, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
  (Kinderbijslag tegen de bij artikel 40 bepaalde bedragen wordt eveneens verworven door de militair die een onderbrekingstoelage geniet, bedoeld in artikel 3, § 3bis, van de wet van 20 mei 1994 betreffende de geldelijke rechten van de militairen.) <W 1998-02-22/43, art. 28, 039; Inwerkingtreding : 01-04-1998>
  (lid opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 76, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
  [1 Dit artikel is niet van toepassing op de werknemer die krachtens deze wet recht heeft op kinderbijslag als zelfstandige.]1
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 59, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art. 56nonies. <KBN534 1987-03-31/42, art. 13, 012; Inwerkingtreding : 01-04-1987> Zijn (tegen de bij artikel 40 bepaalde bedragen, eventueel verhoogd met de bijslagen , bepaald in artikel 42bis) op kinderbijslag gerechtigd en onder de door de Koning te bepalen voorwaarden:
  1° de volledige of gedeeltelijke uitkeringsgerechtigde werklozen;
  2° de volledige of gedeeltelijke niet uitkeringsgerechtigde werklozen. <W 1989-12-22/31, art. 77, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>

Art. 56decies.<Ingevoegd bij W 1989-12-22/31, art. 78, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990> § 1. Is rechthebbende op kinderbijslag tegen de bedragen, bepaald bij artikel 40, de [1 werknemer of de zelfstandige]1 die van zijn vrijheid is beroofd krachtens een veroordeling, een maatregel van voorlopige hechtenis of een beslissing genomen bij toepassing van de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en de gewoontemisdadigers (...), indien hij in de loop van de twaalf maanden die zijn vrijheidsberoving onmiddellijk voorafgaan de voorwaarden heeft vervuld om aanspraak te maken op ten minste zes maandelijkse forfaitaire bijslagen krachtens [1 deze wet]1. <W 1998-02-22/43, art. 29, 039; Inwerkingtreding : 01-07-1998>
  § 2. Indien het recht op kinderbijslag afhankelijk is van de voorwaarde dat het kind deel uitmaakt van het gezin van de[1 werknemer of de zelfstandige]1, wordt deze voorwaarde geacht vervuld te zijn wanneer het kind deel uitmaakt van dit gezin op de dag waarop de werknemer van zijn vrijheid wordt beroofd.
   Nochtans kan (de [1 bevoegde minister of de ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid]1 die hij aanduidt), in behartenswaardige gevallen beslissen dat het kind, opgenomen in het gezin van de [1 werknemer of de zelfstandige]1 in de loop van de detinering, de voorwaarde vervult, bepaald in het vorige lid. <W 1999-12-24/36, art. 134, 1°, 045; Inwerkingtreding : 10-01-2000>
   ([1 de bevoegde minister]1 heeft dezelfde bevoegdheid inzake categorieën van behartigenswaardige gevallen. Hij dient dan wel vooraf het advies van het Beheerscomité van [1 FAMIFED]1 in te winnen.) <W 2005-12-27/31, art. 155, 074; Inwerkingtreding : 01-01-2006>
  § 3. De detinering moet plaats hebben in België.
  (De -1 bevoegde minister of de ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid]1 die hij aanduidt) kan echter in behartenswaardige gevallen deze voorwaarde opheffen. <W 1999-12-24/36, art. 134, 2°, 045; Inwerkingtreding : 10-01-2000>
  (De [1 bevoegde minister]1 heeft dezelfde bevoegdheid inzake categorieën van behartigenswaardige gevallen. Hij dient dan wel vooraf het advies van het Beheerscomité van [1 FAMIFED]1 in te winnen.) <W 2005-12-27/31, art. 155, 074; Inwerkingtreding : 01-01-2006>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 60, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art. 56undecies.<ingevoegd bij W 1996-04-29/32, art. 49, 036; Inwerkingtreding : 01-01-1993> Is rechthebbende op kinderbijslag tegen de bedragen bepaald in artikel 40, de werknemer die geniet van :
  a) een vervroegd pensioen ten laste van de "Radio-Télévision belge" van de Franse Gemeenschap;
  b) een toelage betreffende een verlof ter voorbereiding van de opruststelling ten laste van [1 HR Rail]1.
  De werknemer bedoeld in het eerste lid moet bovendien in de loop van de twaalf maanden die de gebeurtenis bedoeld in het eerste lid onmiddellijk voorafgaan, de voorwaarden hebben vervuld om aanspraak te maken op minstens zes maandelijkse forfaitaire bijslagen krachtens deze [2 wet]2.
  (Lid opgeheven) <W 1998-06-10/75, art. 18, 041; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
  De Koning kan, in het eerste lid, de hierin bedoelde opsomming aanvullen.
  ----------
  (1)<KB 2013-12-11/02, art. 49, 103; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<W 2014-04-04/30, art. 61, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art. 56duodecies.<Ingevoegd bij W 2004-12-27/30, art. 41, Inwerkingtreding : 01-10-1999> Is rechthebbende op kinderbijslag de persoon die verbonden is door een overeenkomst voor beroepsopleiding in een onderneming, zoals gereglementeerd door de gemeenschappen en de gewesten, in zoverre er voor het rechtgevende kind geen ander recht bestaat op kinderbijslag, krachtens [1 deze wet]1.
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 62, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art. 56terdecies. [1 Is rechthebbende op kinderbijslag tegen de bedragen bepaald in artikel 40 :
   1° de zelfstandige die zijn beroepsactiviteit heeft stopgezet, mits hij de hoedanigheid van rechthebbende heeft gehad gedurende ten minste zes van de twaalf maanden die voorafgaan aan de maand in de loop waarvan hij zijn activiteit heeft stopgezet. Hij verliest deze hoedanigheid van rechthebbende uiterlijk de laatste dag van het tweede kalenderkwartaal volgend op het kwartaal in de loop waarvan hij zijn activiteit heeft stopgezet;
   2° de zelfstandige aan wie het toegelaten is zijn bijdragen verder te betalen in het raam van de regeling betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, alhoewel hij zijn zelfstandige bezigheid heeft stopgezet;
   3° de zelfstandige die geniet van de sociale verzekering krachtens het koninklijk besluit van 18 november 1996 houdende invoering van een sociale verzekering ten gunste van zelfstandigen in geval van faillissement, daarmee gelijkgestelde situaties of gedwongen stopzetting. Hij verliest deze hoedanigheid van rechthebbende uiterlijk de laatste dag van het vierde kalenderkwartaal volgend op het eerste trimester waarvoor de sociale verzekering werd toegekend.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-04-04/30, art. 63, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.57.<W 27-3-1951, art. 30> (Onverminderd artikel 56, § 2, zijn rechthebbende op kinderbijslag tegen de bedragen, bepaald in artikel 40, eventueel verhoogd met de bijslagen, bedoeld in artikel 42bis :) <W 1989-12-22/31, art. 79, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
  1° De [2 werknemer]2 die, krachtens de wetten betreffende de verplichte verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood, een ouderdomspensioen geniet of die, na de leeftijd van 60 jaar te hebben bereikt, een ouderdomsrente geniet krachtens een regel die toepasselijk is op alle [2 werknemers]2 of op zekere categorieën [2 werknemers]2 behorend tot éénzelfde onderneming;
  2° De [2 werknemer]2 die een pensioen (, met uitzondering van een voortijdig pensioen wegens gezondheidsredenen,) geniet ten laste van de Staat, een provincie, een gemeente [1 ...]1. <W 2001-12-30/30, art. 26, 052; Inwerkingtreding : 01-11-1999>
  [2 3° de zelfstandige, die een rustpensioen of een onvoorwaardelijk rustpensioen geniet met toepassing van de wetgeving betreffende het rust- en overlevingspensioen voor zelfstandigen;
   4° de zelfstandige, die geen onvoorwaardelijk rustpensioen geniet omdat hij in het raam van de wetgeving betreffende het pensioen voor zelfstandigen een onroerend goed heeft aangewend tot vestiging van zijn pensioenfonds, vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand in de loop waarvan hij de pensioenleeftijd bereikt.]2
  (Bovendien moet de pensioengerechtigde in de loop van de twaalf maanden die zijn pensionering onmiddellijk voorafgaan de voorwaarden vervuld hebben om aanspraak te maken op tenminste zes maandelijkse forfaitaire bijslagen krachtens deze [2 wet]2, (...) (...).) <W 30-6-1981, art. 17> <KBN534 1987-03-31/42, art. 14, 012; Inwerkingtreding : 01-04-1987> <W 1989-12-22/31, art. 79, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
  (leden 3 en 4 opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 79, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
  ----------
  (1)<KB 2013-12-11/02, art. 50, 103; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<W 2014-04-04/30, art. 64, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art. 57bis.<W 1996-04-29/32, art. 50, 036; Inwerkingtreding : 01-01-1993> De Koning bepaalt de periodes welke voor de toepassing van de artikelen 55, vierde lid, 56, § 1, eerste lid, 3°, en § 2, eerste lid, 4°, 56bis, § 1, 56quater, eerste lid, 2°, 56decies, § 1, 56undecies, tweede lid, [1 56terdecies]1 of 57, tweede lid, worden gelijkgesteld met de periodes waarover de [1 werknemer of de zelfstandige]1 de voorwaarden heeft vervuld om aanspraak te maken op de forfaitaire maandelijkse bijslag.
  (De [1 bevoegde minister of de ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid]1 die hij aanduidt, kan in behartigenswaardige gevallen vrijstelling verlenen van de voorwaarde van rechthebbende te zijn op ten minste zes maandelijkse forfaitaire bijslagen, bepaald in de artikelen 55, vierde lid, 56, § 1, eerste lid, 3°, 56bis , § 1, 56quater , eerste lid, 2°, 56decies, § 1, 56undecies , tweede lid, of 57, tweede lid, indien de [1 werknemer of de zelfstandige]1 de voorwaarde heeft vervuld om aanspraak te maken op ten minste één forfaitaire maandelijkse bijslag krachtens [1 deze wet]1 in de loop van vijf jaar die de gebeurtenis bedoeld in deze artikelen onmiddellijk voorafgaan.) <W 2002-12-24/31, art. 95, 058; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  (De [1 bevoegde minister]1 heeft dezelfde bevoegdheid inzake categorieën van behartigenswaardige gevallen. Hij dient dan wel vooraf het advies van het Beheerscomité van [1 FAMIFED]1 in te winnen.) <W 2005-12-27/31, art. 156, 074; Inwerkingtreding : 01-01-2006>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 65, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.58.<KBN534 1987-03-31/42, art. 16, 012; Inwerkingtreding : 01-04-1987> Voor de toepassing van de artikelen 56bis, 56quater, 56quinquies, §§ 2 en 3 en (56sexies, § 2), wordt de afwezigverklaring overeenkomstig de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, gelijkgesteld met het overlijden. <W 1990-12-29/30, art. 83, 024; Inwerkingtreding : 01-04-1990>
  (Voor de toepassing van de artikelen 56bis en 56quater moet de afwezigverklaarde ouder of echtgenoot in de loop van de twaalf maanden die onmiddellijk voorafgaan aan de feitelijke afwezigheid vastgesteld in het getuigenverhoor bevolen bij toepassing van artikel 116 van het Burgerlijk Wetboek, de voorwaarden hebben vervuld om aanspraak te maken op minstens zes maandelijkse forfaitaire bijslagen krachtens [1 deze wet]1.) <W 1998-02-22/43, art. 30, 039; Inwerkingtreding : 01-07-1998>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 66, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.59.[1 Het voordeel van de bepalingen betreffende de werknemers bepaald bij deze wet kan niet worden ingeroepen door de personen die in hoofdzaak een ander beroep uitoefenen dan dat van werknemer, verbonden door een arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in deze wet.
   Voor de toepassing van deze wet wordt een deeltijdse werknemer geacht hoofdzakelijk de hoedanigheid van werknemer te hebben wanneer de contractueel bepaalde gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de betrokken werknemer ten minste de helft bedraagt van de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de referentiepersoon.
   Voor de bepaling van het hoofdzakelijk uitgeoefend beroep wordt rekening gehouden met de periodes die worden gelijkgesteld krachtens artikel 53.
   De Koning kan voor bepaalde categorieën werknemers bijzondere regels bepalen.]1
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 67, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.60.<KBN54 15-7-1982, art. 1> § 1. Onverminderd de in Belgïe geldende bepalingen van internationale overeenkomsten inzake sociale zekerheid, wordt het bedrag van de gezinsbijslag verminderd met het bedrag van de uitkeringen van dezelfde aard waarop ten behoeve van een rechtgevend kind aanspraak kan worden gemaakt bij toepassing van andere buitenlandse wets - of reglementsbepalingen of krachtens regelen van toepassing op het personeel van een volkenrechtelijke instelling, zelfs indien de toekenning van deze uitkeringen op grond van voormelde bepalingen of regelen als aanvullend wordt aangemerkt met betrekking tot de gezinsbijslag verleend bij toepassing van [1 deze wet]1.
  (Die vermindering wordt niet toegepast indien ten behoeve van een rechtgevend kind aanspraak kan worden gemaakt op uitkeringen van dezelfde aard krachtens statutaire regelen die van toepassing zijn op de ambtenaren en andere agenten van de Europese Gemeenschappen.
  De Koning bepaalt de volkenrechtelijke instellingen wier statutaire regelen die op hun personeel van toepassing zijn, kunnen worden gelijkgesteld met de statutaire regelen bedoeld in het vorige lid.) <W 2000-08-12/62, art. 65, 047; Inwerkingtreding : 01-09-1993>
  § 2. [1 ...]1.
  § 3. [1 ...]1.
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 68, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.60_WAALS_GEWEST.    <KBN54 15-7-1982, art. 1> § 1. Onverminderd de in Belgïe geldende bepalingen van internationale overeenkomsten inzake sociale zekerheid, wordt het bedrag van de gezinsbijslag verminderd met het bedrag van de uitkeringen van dezelfde aard waarop ten behoeve van een rechtgevend kind aanspraak kan worden gemaakt bij toepassing van andere buitenlandse wets - of reglementsbepalingen of krachtens regelen van toepassing op het personeel van een volkenrechtelijke instelling, zelfs indien de toekenning van deze uitkeringen op grond van voormelde bepalingen of regelen als aanvullend wordt aangemerkt met betrekking tot de gezinsbijslag verleend bij toepassing van [1 deze wet]1.  [2 ...]2  § 2. [1 ...]1.  § 3. [1 ...]1.  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 68, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>
  (2)<DWG 2021-02-11/02, art. 22, 123; Inwerkingtreding : 01-01-2020>


Art.61. (opgeheven) <W 20-7-1961, art. 11>

Art.62.<W 1996-04-29/32, art. 51, 036; Inwerkingtreding : 30-04-1996> § 1. De kinderbijslag wordt ten behoeve van het kind toegekend tot 31 augustus van het kalenderjaar in de loop waarvan het de leeftijd van 18 jaar bereikt.
  De Koning kan, onder de voorwaarden die Hij bepaalt, de toekenning van de in het eerste lid bedoelde kinderbijslag afhankelijk maken van de inschrijving in een schoolinrichting.
  § 2. Onverminderd de bepalingen van § 1, wordt de kinderbijslag toegekend tot 25 jaar ten behoeve van de leerjongen of het leermeisje onder de door de Koning bepaalde voorwaarden.
  De Koning kan eveneens bepalen tijdens welke periodes en onder welke voorwaarden het recht op kinderbijslag wordt toegekend ten behoeve van de leerling, wanneer de leerovereenkomst of verbintenis verbroken wordt of het voorwerp is van een weigering of van een intrekking van de erkenning.
  § 3. (Onverminderd de bepalingen van § 1, wordt de kinderbijslag onder de door de Koning bepaalde voorwaarden verleend tot 25 jaar ten behoeve van het kind dat onderwijs volgt of een stage vervult om in een ambt te kunnen worden benoemd.
  Onverminderd de bepalingen van § 1, kan de Koning, onder de voorwaarden die Hij vaststelt, bepalen dat kinderbijslag wordt verleend tot 25 jaar ten behoeve van het kind dat een vorming doorloopt waarvoor in het " bachelor-master "-systeem studiepunten worden toegekend en geen lessen dienen te worden gevolgd. Hij bepaalt de vormingen die in aanmerking komen.) <W 2005-07-20/41, art. 103, 072; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
  De Koning bepaalt eveneens onder welke voorwaarden de uitoefening van een winstgevende bedrijvigheid geen beletsel is voor de toepassing van deze paragraaf.
  § 4. Onverminderd de bepalingen van § 1, wordt de kinderbijslag verleend ten behoeve van het kind van minder dan 25 jaar (...) en dat regelmatig een verhandeling bij het einde van hogere studiën, voorbereidt. De Koning bepaalt onder welke voorwaarden en gedurende welke periode die kinderbijslag wordt toegekend. <W 2005-12-27/31, art. 150, 074; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
  § 5. Onverminderd de bepalingen van § 1, wordt de kinderbijslag toegekend tot de leeftijd van 25 jaar ten voordele van het niet meer leerplichtige kind dat ingeschreven is als werkzoekende en studies of een leertijd beëindigd heeft; de Koning bepaalt de periode en de toekenningsvoorwaarden van deze kinderbijslag.
  (§ 6. Voor de toepassing van [2 deze wet]2 wordt vrijwilligerswerk in de zin van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers niet beschouwd als een winstgevende activiteit. De vergoedingen in de zin van artikel 10 van voormelde wet worden niet beschouwd als een inkomen, een winst, een brutoloon of een sociale uitkering, voorzover het vrijwilligerswerk zijn onbezoldigd karakter niet verliest overeenkomstig hetzelfde artikel van dezelfde wet.) <W 2005-07-03/59, art. 19, 073; Inwerkingtreding : 01-02-2006>
  (§ 7. Voor de toepassing van [2 deze wet]2 wordt het verrichten van een vrijwillige dienst van collectief nut in de zin van de wet van 11 april 2003 tot instelling van een vrijwillige dienst van collectief nut niet beschouwd als een winstgevende activiteit. De soldij in de zin van artikel 5, § 3, van voormelde wet wordt niet beschouwd als een inkomen, een winst, een brutoloon of een sociale uitkering.) <L 2007-04-25/65, art. 8, 083; Inwerkingtreding : 11-06-2007>
  [1 § 8. Voor de toepassing van [2 deze wet]2 wordt het verrichten van een vrijwillige militaire inzet in de zin van de wet van 10 januari 2010 tot instelling van de vrijwillige militaire inzet en tot wijziging van verschillende wetten van toepassing op het militair personeel, tot de eerste dag [3 van de achtste kalenderweek die volgt op de week]3 tijdens dewelke de militair de in artikel 21, tweede lid, van voormelde wet bedoelde dienstneming aangaat, niet beschouwd als een winstgevende activiteit. De voordelen bedoeld in artikel 50, tweede lid, van voormelde wet worden niet beschouwd als een inkomen, een winst, een brutoloon of een sociale uitkering.]1
  [2 § 9. Het recht op kinderbijslag wordt verlengd ten gunste van het verdwenen kind, overeenkomstig de volgende bepalingen :
   1° onder verdwenen kind moet worden verstaan het kind dat onvrijwillig niet langer op zijn verblijfplaats is, waarvan men geen nieuws heeft, behalve wanneer blijkt dat dit kind, naar alle waarschijnlijkheid, overleden is in omstandigheden zoals ongevallen of rampen, zelfs indien het lichaam niet is teruggevonden. De verdwijning kan bewezen worden met alle rechtsmiddelen. Het kind dat door één van de ouders is meegenomen, wordt niet als verdwenen kind beschouwd;
   2° op het moment van de verdwijning moet het kind rechtgevend zijn in de zin van artikel 62, §§ 1 tot en met 5, of artikel 63;
   3° de kinderbijslag wordt hoogstens gedurende vijf jaar toegekend te rekenen vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand van de verdwijning van het kind, voor zover het niet de leeftijd van 25 jaar of van 21 jaar heeft bereikt, indien het rechtgevend was krachtens artikel 63;
   4° het recht op kinderbijslag ten gunste van het verdwenen kind dooft uit op het einde van de maand waarin het kind is teruggevonden, tenzij wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 62, §§ 1 tot 5, of artikel 63.]2
  ----------
  (1)<W 2010-01-10/15, art. 2, 094; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (2)<W 2014-04-04/30, art. 69, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>
  (3)<W 2014-05-15/67, art. 2, 110; Inwerkingtreding : 01-08-2014>

Art.63. <W 2002-12-24/31, art. 87, 059; Inwerkingtreding : 01-05-2003> § 1. De kinderbijslag wordt tot de leeftijd van 21 jaar toegekend ten behoeve van het kind dat geboren is uiterlijk op (31 december 1992) en getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 pct (en dit bij wijze van overgangsmaatregel). <KB 2007-01-29/58, art. 2, 081; Inwerkingtreding : 01-05-2003> <W 2008-12-22/32, art. 103, 1°, 091; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
  De Koning bepaalt door wie, volgens welke criteria en op welke wijze de lichamelijke en geestelijke ongeschiktheid van het kind wordt vastgesteld, alsmede de voorwaarden waaraan het kind moet voldoen.
  De vaststelling van de lichamelijke en geestelijke ongeschiktheid kan worden herzien onder de voorwaarden bepaald door de Koning.
  § 2. De kinderbijslag wordt tot de leeftijd van 21 jaar toegekend ten behoeve van het kind dat (...) een aandoening heeft die gevolgen heeft voor hemzelf, op het vlak van de lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid of op het vlak van de activiteit en de participatie, of voor zijn familiale omgeving. <KB 2007-01-29/58, art. 2, 081; Inwerkingtreding : 01-05-2003> <W 2008-12-22/32, art. 103, 2°, 091; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
  De Koning bepaalt door wie, volgens welke criteria en op welke wijze de gevolgen van de aandoening bedoeld in het eerste lid worden vastgesteld, alsmede de voorwaarden waaraan het kind moet voldoen.
  De vaststelling van de gevolgen van de aandoening kan worden herzien onder de voorwaarden bepaald door de Koning.
  § 3. (De Koning kan), bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepalen onder welke voorwaarden en voor welke periode het kind, dat geboren is na 1 januari 1996, de kinderbijslag geniet met toepassing van § 1. <W 2008-12-22/32, art. 103, 3°, 091; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
  § 4. (De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepalen onder welke voorwaarden en voor welke periode het kind, dat geboren is na 31 december 1992 en uiterlijk op 1 januari 1996, de kinderbijslag geniet met toepassing van § 1.) <W 2008-12-22/32, art. 103, 4°, 091; Inwerkingtreding : 01-05-2003>

Art. 63bis. (opgeheven) <W 1998-02-22/43, art. 32, 039; Inwerkingtreding : 01-07-1998>

SECTIE III. _ (GEVAL, WAARIN DE TEKSTEN DE TOEKENNING VOORZIEN VAN DEN KINDERBIJSLAG AAN MEER DAN EEN PERSOON WEGENS DEZELFDE KINDEREN)
Art.64.<KBN122 30-12-1982, art. 12.> § 1. (De wees bedoeld) in artikel 56bis (en 56quinquies, § 2) oefent zijn recht uit bij voorrang. <KBN207 13-9-1983, art. 13.> <W 2005-12-27/31, art. 151, 074; Inwerkingtreding : 01-10-2007>
  § 1bis. (opgeheven) <W 1998-02-22/43, art. 33, 039; Inwerkingtreding : 01-10-1997>
  § 2. Wanneer verscheidene rechthebbenden anderen dan deze (bedoeld in §§ 1) krachtens [2 deze wet]2 aanspraak kunnen maken op kinderbijslag ten behoeve van eenzelfde kind, wordt het recht op die bijslag bij voorrang vastgesteld : <W 1998-02-22/43, art. 33, 039; Inwerkingtreding : 01-10-1997>
  A. 1° in hoofde van de rechthebbende die het kind bij zich opvoedt of het uitsluitend of hoofdzakelijk op zijn kosten laat opvoeden in een inrichting voor onderwijs, opvoeding of verpleging of bij een particulier (die geen rechthebbende is volgens [2 deze wet]2) of aan de rechthebbende bedoeld in (artikel 51, § 3, 3°, tweede zin; (, indien deze laatste de voorrangsgerechtigde rechthebbende was op het ogenblik van de plaatsing.)) <KBN207 13-9-1983, art. 13.> <W 1989-12-22/31, art. 84, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990> <W 2004-07-09/30, art. 153, 065; Inwerkingtreding : 25-07-2004>
  het recht blijft vastgesteld in hoofde van de rechthebbende bedoeld in A, 1°, eerste lid, indien deze rechthebbende in een verplegingsinrichting verblijft of aanspraak maakt op gezinsbijslag bij toepassing van (artikel 53, § 1, 4° en § 2.) <W 1989-12-22/31, art. 84, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
  De rechthebbende die het kind laat opvoeden in een inrichting of bij een particulier zoals bedoeld in A, 1°, eerste lid, wordt geacht tot bewijs van het tegendeel uitsluitend of hoofdzakelijk de verblijfkosten van dit kind in die inrichting of bij die particulier te dragen.
  2° wanneer meer dan één rechthebbende het kind bij zich opvoeden, in hoofde van deze rechthebbenden en in de volgende orde :
  a) [1 in hoofde van de vader, de moeder, stiefvader, stiefmoeder. In geval van volle adoptie van het kind door personen van hetzelfde geslacht of in geval van volle adoptie door één persoon van het kind of het adoptiefkind van zijn echtgenoot of samenwonende van hetzelfde geslacht [3 of in geval van toepassing van de wet van 5 mei 2014 houdende de vaststelling van de afstamming van de meemoeder]3, wordt het recht op kinderbijslag bij voorrang vastgesteld uit hoofde van de oudste van de verwanten in de eerste graad.]1
  b) in hoofde van de oudste van de andere rechthebbenden bij ontstentenis van dezen bedoeld onder a van deze.
  Zijn verscheidene rechthebbenden even oud, dan wijzen zij de voorrangsgerechtigde aan, zoniet wordt de voorrang gegeven aan de eerste aanvrager.
  (Wanneer de twee ouders, die niet samenwonen, het ouderlijk gezag gezamenlijk uitoefenen in de zin van artikel 374 van het Burgerlijk Wetboek, over een kind dat bij één van hen wordt opgevoed, worden zij beiden geacht het kind bij zich op te voeden. Dit vermoeden blijft van toepassing wanneer het kind het gezin van één van de ouders verlaat, ten gevolge van een plaatsing in een instelling overeenkomstig artikel 70. Het blijft eveneens van toepassing indien de scheiding na een dergelijke plaatsing gebeurt, op voorwaarde dat het ouderlijk gezag gezamenlijk blijft.) <W 1998-02-22/43, art. 33, 039; Inwerkingtreding : 01-10-1997>
  B. (Wanneer geen rechthebbende de voorwaarde vervult bepaald in A, 1°:
  1° in hoofde van de rechthebbende eveneens bijslagtrekkende voor het derde van de kinderbijslag of van de rechthebbende waarmee de bijslagtrekkende voor het derde van de kinderbijslag (een feitelijk gezin vormt volgens de vereisten van artikel 51, § 3, tweede lid, wanneer het rechtgevende kind in een instelling geplaatst is overeenkomstig het artikel 70 en op voorwaarde dat die rechthebbende niet van hetzelfde gezin deel uitmaakt als de rechthebbende aangewezen volgens de orde bepaald in A, 2°, a en b; <W 2000-08-12/62, art. 73, 047; Inwerkingtreding : 31-08-2000>
  2° in hoofde van diegene van deze rechthebbenden aangewezen volgens de orde bepaald in A, 2°, a en b;) <KBN534 1987-03-31/42, art. 21, 1, 012; Inwerkingtreding : 01-04-1987>
  (§ 2bis. Wanneer er verscheidene rechthebbenden met een residuair recht zijn ten behoeve van eenzelfde kind krachtens [2 deze wet]2, wordt het recht op kinderbijslag bij voorrang vastgesteld in hoofde van de rechthebbende aangewezen volgens de orde bepaald in § 2, A, 2°, a) en b), tenzij op grond van andere bepalingen van [2 deze wet]2 een voorrang kan worden vastgesteld.) <W 2006-07-20/39, art. 141, 1°, 077; Inwerkingtreding : 01-10-2006>
  (§ 3. Onverminderd artikel 66, heeft elke verandering van voorrangsgerechtigde rechthebbende in de loop van een trimester uitwerking op de eerste dag van het volgende trimester.) <W 1989-12-22/31, art. 84, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
  (Na een verandering van voorrangsgerechtigde rechthebbende worden de toekenning of het verlies van het bedrag bedoeld in artikel 50bis en de toekenning van de bijslagen bedoeld in de artikelen 42bis en 50ter evenwel van kracht overeenkomstig (artikel 48, vierde lid).) <W 2005-07-11/30, art. 23, 070; Inwerkingtreding : 01-09-2005> <W 2006-07-20/39, art. 141, 2°, 077; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
  ----------
  (1)<W 2009-12-30/01, art. 32, 093; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<W 2014-04-04/30, art. 70, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>
  (3)<NO 2016-07-14/21, art. 11, 119; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.65. (Opgeheven) <KBN207 13-9-1983, art. 14.>

Art.66.<KBN122 30-12-1982, art. 13.> (De voorrangsgerechtigde rechthebbende bij toepassing van artikel 64 kan, indien hij van oordeel is dat het in het belang van het kind is, ermee instemmen dat een rechthebbende die overeenkomstig voormeld artikel de voorrang niet heeft, de voorrang verkrijgt voor een bepaalde of een onbepaalde duur. De voorrang kan afgestaan worden aan een rechthebbende die deel uitmaakt van het gezin van het kind, op voorwaarde dat het gaat om [2 een ouder, een stiefouder]2 of een persoon waarmee [2 een ouder]2 een feitelijk gezin vormt in de zin van artikel 56bis, § 2. Indien deze rechthebbenden, waaronder zich eventueel de voorrangsgerechtigde rechthebbende bij toepassing van artikel 64 bevindt, geen deel uitmaken van het gezin van het kind, kan de voorrang worden afgestaan aan een andere rechthebbende die deel uitmaakt van dit gezin. Herroeping is alleen mogelijk in het belang van het kind.) <W 2001-07-19/38, art. 8, 049; Inwerkingtreding : 28-07-2001>
  (De in het eerste lid bedoelde wijziging van voorrang heeft uitwerking overeenkomstig artikel 64, § 3. De wijziging van voorrang heeft evenwel op het verzoek van de voorrangsgerechtigde rechthebbende bij toepassing van artikel 64 uitwerking op een vroegere datum dan de datum bepaald overeenkomstig artikel 64, § 3, op voorwaarde dat de wijziging van voorrang een hoger bedrag aan kinderbijslag tot gevolg heeft.) <W 2001-07-19/38, art. 8, 049; Inwerkingtreding : 01-04-1998>
  (In afwijking van de vorige leden kan de[1 bevoegde minister of de ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid]1 die hij aanduidt), in het belang van het kind, (in individuele gevallen) de voorrangsgerechtigde aanwijzen en de aanvangsdatum van het voorrangsrecht bepalen.) <W 1999-01-25/32, art. 18, 042; Inwerkingtreding : 06-02-1999> <W 1999-12-24/36, art. 136, 045; Inwerkingtreding : 10-01-2000> <W 2005-12-27/31, art. 157, 074; Inwerkingtreding : 01-01-2006>
  ([1 bevoegde minister]1 heeft dezelfde bevoegdheid inzake categorieën van gevallen. Hij dient dan wel vooraf het advies van het Beheerscomité van de [1 FAMIFED]1 in te winnen.) <W 2005-12-27/31, art. 157, 074; Inwerkingtreding : 01-01-2006>
  Alle vóór 1 januari 1983 voor een bepaalbare termijn gedane afstanden van voorrang worden geacht gedaan te zijn voor onbepaalde tijd.
  [1 Alle afwijkingen van de rangorde van rechthebbenden waartoe de minister van Middenstand in individuele gevallen heeft beslist krachtens artikel 13, § 3, van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen, blijven van kracht voor zover de rechthebbende die werd aangewezen door artikel 13, §§ 1 en 2, van voormeld koninklijk besluit, de voorrangsgerechtigde rechthebbende blijft overeenkomstig deze wet.]1
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 71, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>
  (2)<NO 2016-07-14/21, art. 12, 119; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.67. (opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 86, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>

SECTIE IV. _ PERSONEN AAN WIE VERGOEDINGEN WERKELIJK UITBETAALD WORDEN EN VOORWAARDEN WAARONDER DE UITKERING GESCHIEDT.
Art.68.[1 Onverminderd de bepalingen van artikel 69, § 1/1, worden de kinderbijslag, het kraamgeld en de adoptiepremie rechtstreeks aan de in artikel 69 beoogde personen betaald.]1
  (Wanneer het de persoon bedoeld in artikel 69 materieel onmogelijk is om de verschuldigde gezinsbijslag te ontvangen omdat hij zijn identiteit niet kan aantonen, dan wordt die in afwijking van de bepalingen van het eerste lid voor zijn rekening betaald aan de rechthebbende. De betaling verricht door de kinderbijslaginstelling is liberatoir voor zover de bijslagtrekkende, die in staat is gesteld om zijn identiteit aan te tonen, haar niet zijn wil om voortaan deze bijslag rechtstreeks te ontvangen schriftelijk betekende.
  De gezinsbijslag wordt betaald per overschrijving op een rekening bij een kredietinstelling zoals gedefinieerd in artikel 1 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen. De gezinsbijslag wordt betaald per circulaire cheque als hij om technische of sociale redenen niet per overschrijving kan betaald worden.) <W 2008-07-24/35, art. 92, 088; Inwerkingtreding : 17-08-2008>
  (leden opgeheven) <W 1985-08-01/31, art. 35, 008>
  (al 6 opgeheven) <K.B. 23-1-1976, art. 1, 13°>
  (al 7 opgeheven) <W. 27-3-1951, art. 60, 4°>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 72, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.69.<KB 1997-04-21/30, art. 9, 038; Inwerkingtreding : 01-10-1997> § 1. [1 De kinderbijslag en het kraamgeld worden betaald aan de moeder. In geval van volle adoptie van het kind door twee personen van hetzelfde geslacht of in geval van volle adoptie door één persoon van het kind of het adoptiefkind van zijn echtgenoot of samenwonende van hetzelfde geslacht [4 of in geval van toepassing van de wet van 5 mei 2014 houdende de vaststelling van de afstamming van de meemoeder]4, wordt de kinderbijslag betaald aan de oudste van de verwanten in de eerste graad.]1
  [1 Indien de persoon aan wie de kinderbijslag wordt betaald krachtens het eerste lid het kind niet daadwerkelijk opvoedt, wordt de kinderbijslag betaald aan de natuurlijke of rechtspersoon die deze rol vervult.]1
  (Wanneer de twee ouders [1 van verschillend geslacht]1 die niet samenwonen het ouderlijke gezag gezamenlijk uitoefenen in de zin van artikel 374 van het Burgerlijk Wetboek en het kind niet uitsluitend of hoofdzakelijk door een andere bijslagtrekkende wordt opgevoed, wordt de kinderbijslag volledig aan de moeder betaald. De kinderbijslag wordt echter volledig aan de vader betaald vanaf diens aanvraag, als het kind en hijzelf op die datum dezelfde hoofdverblijfplaats hebben in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.
  [1 Wanneer de twee ouders van hetzelfde geslacht die niet samenwonen het ouderlijk gezag gezamenlijk uitoefenen in de zin van artikel 374 van het Burgerlijk Wetboek en het kind niet uitsluitend of hoofdzakelijk door een andere bijslagtrekkende wordt opgevoed, wordt de kinderbijslag volledig betaald aan de oudste onder de verwanten in de eerste graad. De kinderbijslag wordt echter volledig aan de andere verwante betaald vanaf zijn aanvraag, als het kind en hijzelf op die datum dezelfde hoofdverblijfplaats hebben in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.]1
  Als een van de ouders de opportuniteit betwist van de betaling van de kinderbijslag op grond van de bepalingen [1 van het derde en het vierde lid]1, kan hij de [3 familierechtbank]3 vragen hemzelf als bijslagtrekkende aan te wijzen, in het belang van het kind. Die aanwijzing heeft uitwerking de eerste dag van de maand na de maand waarin de beslissing van de rechtbank betekend is aan de bevoegde kinderbijslaginstelling.
  In de situaties bedoeld [1 in het derde en het vierde lid]1 kan de kinderbijslag op vraag van beide ouders gestort worden op een rekening waartoe ze beiden toegang hebben.) <W 2008-12-22/33, art. 212, 090; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
  De adoptiepremie wordt betaald aan de adoptant.
  (Als echtgenoten of samenwonenden in de zin van artikel 343 van het Burgerlijk Wetboek het kind samen geadopteerd hebben, bepalen zij aan wie van beiden de adoptiepremie betaald wordt. In geval van betwisting of van niet-aanwijzing, wordt de premie uitbetaald aan de vrouwelijke adoptant indien de echtgenoten of samenwonenden van verschillend geslacht zijn of aan de oudste van de echtgenoten of de samenwonenden indien deze van hetzelfde geslacht zijn.) <W 2006-07-20/39, art. 142, 077; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
  [2 § 1/1. De vader die door artikel 31, § 1, eerste lid, 1°, van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen als bijslagtrekkende was aangeduid, verliest de hoedanigheid van bijslagtrekkende ten voordele van de moeder.
   Om de continuïteit van de betaling te garanderen wordt de gezinsbijslag verder aan de vader betaald. De moeder kan echter verzoeken dat de gezinsbijslag rechtstreeks aan haar wordt betaald. Het verzoek vindt uitwerking vanaf de maand die volgt op de ontvangst ervan door de kinderbijslaginstelling.
   De betalingen die het kinderbijslagfonds voorafgaand aan de uitwerking van dit verzoek aan de vader heeft gedaan, zijn bevrijdend.]2
  § 2. De kinderbijslag wordt aan het rechtgevend kind zelf uitbetaald :
  a) als het gehuwd is;
  b) (als het ontvoogd is of de leeftijd van 16 jaar bereikt heeft en niet bij de in § 1 bedoelde persoon woont. Aan deze laatste voorwaarde is voldaan door afzonderlijke hoofdverblijfplaatsen als bedoeld in artikel 3, 1e lid, 5° van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, of als met daartoe voorgelegde officiële documenten aangetoond wordt dat de gegevens in het Rijksregister niet of niet meer overeenstemmen met de realiteit;) <W 2004-12-27/30, art. 42, 069; Inwerkingtreding : 01-01-2005>
  c) als het zelf bijslagtrekkende is voor één of meer van zijn kinderen.
  Het kind bedoeld in deze paragraaf kan evenwel in zijn eigen belang een andere persoon als bijslagtrekkende aanwijzen, op voorwaarde dat die persoon met het kind verbonden is door verwantschap of aanverwantschap in de eerste graad. De verwantschap verworven door adoptie wordt in aanmerking genomen.
  Het kind bedoeld in deze paragraaf is rechtsbekwaam om zelf als eiser of verweerder in rechte op te treden in de geschillen betreffende de rechten op kinderbijslag.
  (§ 2bis. In afwijking van de §§ 1 en 2, bepaalt de Koning de persoon die kan aangeduid worden als bijslagtrekkende in het geval van een ontvoering van het kind. Hij bepaalt eveneens wat er moet verstaan worden onder ontvoering alsook de periode tijdens welke deze persoon bijslagtrekkende kan zijn.) <W 2002-12-24/31, art. 100; Inwerkingtreding : 01-07-1998>
  § 3. [3 Zo het belang van het kind dit vereist, kan [4 een ouder]4, de adoptant, de pleegvoogd, de toeziende voogd, de curator, de bewindvoerder of de rechthebbende, naargelang het geval, overeenkomstig artikel 572bis, 14°, van het Gerechtelijk Wetboek of overeenkomstig artikel 594, 8° [5 en 9°]5, van hetzelfde Wetboek, verzet aantekenen tegen de betaling aan de persoon bedoeld in de §§ 1, 2 of 2bis. Het meerderjarig kind kan zich ook, overeenkomstig artikel 572bis, 14°, van hetzelfde Wetboek, verzetten tegen de betaling aan de persoon bedoeld in § 1 door zijn belang in te roepen.]3
  [5 De veranderingen van bijslagtrekkende die het gevolg zijn van het verzet vermeld in artikel 31, § 3, van het koninklijk besluit houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen van 8 april 1976, blijven van kracht voor de toepassing van deze wet."]5
  ----------
  (1)<W 2009-12-30/01, art. 33, 093; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<W 2014-04-04/30, art. 73, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>
  (3)<W 2013-07-30/23, art. 264, 108; Inwerkingtreding : 01-09-2014, zie W 2014-05-08/02, art. 91, 109; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (4)<NO 2016-07-14/21, art. 13,1°,2°, 119; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (5)<NO 2016-07-14/21, art. 13,3°,4°, 119; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.70. <W 23-12-1974, art. 64> De kinderbijslag verschuldigd ten behoeve van een kind dat door bemiddeling of ten laste van een openbare overheid geplaatst is in een instelling (...), wordt betaald ten belope van : <KBN122 30-12-1982, art. 14.>
  1° twee derden aan die instelling of de particulier, zonder dat dit gedeelte hoger mag zijn dan het bedrag dat de Koning kan vaststellen voor bepaalde categorieën van kinderen;
  2° het saldo aan de natuurlijke persoon bedoeld bij artikel 69.
  Indien de in het eerste lid, 2°, bedoelde persoon echter geldelijk dient bij te dragen in de onderhoudskosten van het kind, wordt zijn bijdrage verminderd met het bedrag van de overeenkomstig het eerste lid, 1°, gestorte kinderbijslag.
  (In afwijking van het eerste lid wordt de kinderbijslag, verschuldigd ten behoeve van een kind dat met toepassing van de reglementering betreffende de jeugdbescherming in een instelling geplaatst is ten laste van de bevoegde overheid, ten belope van twee derden uitbetaald aan die overheid zonder dat dit gedeelte hoger mag zijn dan het bedrag dat de Koning kan vaststellen voor bepaalde catogorieën van kinderen.
  Over de aanwending van het saldo ten behoeve van het kind wordt ambtshalve beslist, naar gelang van het geval :
  1° door de jeugdrechthank die de plaatsing in een instelling heeft bevolen;
  2° door de overheid, aangeduid door een Gemeenschap of door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad, die tot die plaatsing heeft beslist, onverminderd het recht van de betrokkenen om zich bij verzoekschrift te wenden tot de jeugdrechthank van de hoofdverblijfplaats van de ouders, de voogden, de kinderen of diegenen die het kind onder hun bewaring hebben, in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.) <W 1998-02-22/42, art. 4, 040; Inwerkingtreding : 13-03-1998>
  (al opgeheven) <W 5-1-1976, art. 131>
  Indien het belang van het geplaatste kind dit vordert, kan de jeugdrechter van de (hoofdverblijfplaats in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen) van de ouders, voogden of degenen die het kind onder hun bescherming hebben, hetzij van ambtswege, hetzij op eenvoudige vordering van een lid der familie en na de in het eerste lid bedoelde personen te hebben gehoord of opgeroepen, ofwel beslissen over de aanwending, ten bate van het kind, van het bedrag bepaald in het eerste lid, 2°, (...) ofwel voor dit kind een te allen tijde afzetbare bijzondere voogd aanstellen, gelast over dit bedrag te beschikken voor de behoeften van het kind. <W 1991-04-04/40, art. 3, 026; Inwerkingtreding : 01-04-1993> <W 5-1-1976, art. 131>

Art. 70bis.<W 30-6-1981, art. 20.> Iedere in de loop van een maand intredende verandering van bijslagtrekkende in de zin van de artikelen 69 en 70 heeft uitwerking de eerste dag van de maand volgend op die waarin deze verandering heeft plaats gehad. (Als de verandering plaatsheeft op de eerste dag van een maand, heeft ze echter uitwerking vanaf die dag.) <W 2008-12-22/33, art. 213, 090; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
  (Indien kinderbijslag verschuldigd is aan een bijslagtrekkende in de zin van artikel 69 voor verschillende kinderen, waarvan sommigen geplaatst zijn overeenkomstig artikel 70 en anderen niet, worden de uitkeringen bedoeld in de artikelen 40 en de (bijslagen bedoeld in de artikelen 41, 42bis en 50ter) verdeeld onder deze bijslagtrekkende en de instelling of overheid bedoeld in artikel 70, naar verhouding tot het aantal kinderen opgevoed door ieder van hen. <W 2007-04-27/35, art. 22, 082; Inwerkingtreding : 01-05-2007>
  De bijslagen bedoeld in de artikelen 44, (44bis, 44ter en 47) worden toegekend aan de bijslagtrekkende in de zin van de artikelen 69 en 70 die het kind opvoedt voor wie de bijslagen worden verleend. <KB 2007-08-03/38, art. 3, 085; Inwerkingtreding : 01-07-2007> <W 2008-06-08/30, art. 17, 086; Inwerkingtreding : 16-06-2008>
  [1 Wanneer het derde van de kinderbijslag verschuldigd aan het kind, geplaatst in de zin van artikel 70, gestort moet worden op een spaarrekening op zijn naam, wordt het bedrag van de kinderbijslag die voor dat kind is verschuldigd, vastgesteld alsof het deel uitmaakte van het gezin van de rechthebbende, in functie van zijn rang volgens de chronologische volgorde van de geboorten van de kinderen in dat gezin. De in artikel 40 bedoelde uitkeringen en de in de artikelen 41, 42bis en 50ter bedoelde bijslagen, worden onder de verschillende bijslagtrekkenden in de zin van de artikelen 69 en 70 verdeeld, naar verhouding van het aantal kinderen dat door ieder van hen wordt opgevoed terwijl de in de artikelen 44, 44bis, 44ter en 47 bedoelde bijslagen worden uitbetaald aan de bijslagtrekkende in de zin van de artikelen 69 en 70, die het kind opvoedt voor wie de uitkeringen worden verleend.]1
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 74, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.70bis_WAALS_GEWEST.    <W 30-6-1981, art. 20.> Iedere in de loop van een maand intredende verandering van bijslagtrekkende in de zin van de artikelen 69 en 70 heeft uitwerking de eerste dag van de maand volgend op die waarin deze verandering heeft plaats gehad. [2 ...]2  (Indien kinderbijslag verschuldigd is aan een bijslagtrekkende in de zin van artikel 69 voor verschillende kinderen, waarvan sommigen geplaatst zijn overeenkomstig artikel 70 en anderen niet, worden de uitkeringen bedoeld in de artikelen 40 en de (bijslagen bedoeld in de artikelen 41, 42bis en 50ter) verdeeld onder deze bijslagtrekkende en de instelling of overheid bedoeld in artikel 70, naar verhouding tot het aantal kinderen opgevoed door ieder van hen. <W 2007-04-27/35, art. 22, 082; Inwerkingtreding : 01-05-2007>  De bijslagen bedoeld in de artikelen 44, (44bis, 44ter en 47) worden toegekend aan de bijslagtrekkende in de zin van de artikelen 69 en 70 die het kind opvoedt voor wie de bijslagen worden verleend. <KB 2007-08-03/38, art. 3, 085; Inwerkingtreding : 01-07-2007> <W 2008-06-08/30, art. 17, 086; Inwerkingtreding : 16-06-2008>  [1 Wanneer het derde van de kinderbijslag verschuldigd aan het kind, geplaatst in de zin van artikel 70, gestort moet worden op een spaarrekening op zijn naam, wordt het bedrag van de kinderbijslag die voor dat kind is verschuldigd, vastgesteld alsof het deel uitmaakte van het gezin van de rechthebbende, in functie van zijn rang volgens de chronologische volgorde van de geboorten van de kinderen in dat gezin. De in artikel 40 bedoelde uitkeringen en de in de artikelen 41, 42bis en 50ter bedoelde bijslagen, worden onder de verschillende bijslagtrekkenden in de zin van de artikelen 69 en 70 verdeeld, naar verhouding van het aantal kinderen dat door ieder van hen wordt opgevoed terwijl de in de artikelen 44, 44bis, 44ter en 47 bedoelde bijslagen worden uitbetaald aan de bijslagtrekkende in de zin van de artikelen 69 en 70, die het kind opvoedt voor wie de uitkeringen worden verleend.]1  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 74, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>
  (2)<DWG 2021-02-11/02, art. 23, 123; Inwerkingtreding : 01-01-2020>


Art. 70ter.[1 Een forfaitaire bijslag waarvan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het bedrag en de toekenningsvoorwaarden bepaalt, is verschuldigd als een kind bij een particulier geplaatst is door bemiddeling van of ten laste van een overheidsinstantie.
   Die forfaitaire bijslag is verschuldigd aan de bijslagtrekkende die de kinderbijslag voor het kind ontving onmiddellijk voor de plaatsing(en), zolang die regelmatig contact onderhoudt met het kind of belangstelling toont voor het kind.
   Als die bijslagtrekkende niet langer de in het tweede lid bedoelde voorwaarden vervult, wordt de forfaitaire bijslag betaald aan de persoon die in zijn plaats voor een deel het kind opvoedt, zoals bedoeld in artikel 69, door regelmatig contact te onderhouden met of belangstelling te tonen voor het kind.
   Het recht van een bijslagtrekkende op de forfaitaire bijslag ontstaat de eerste dag van de maand na die waarin de beslissing van de plaatsende administratieve of gerechtelijke overheid die vaststelt dat hij aan de voorwaarden voldoet, meegedeeld is aan de bevoegde kinderbijslaginstelling.]1
  ----------
  (1)<W 2012-03-29/01, art. 10, 098; Inwerkingtreding : 09-04-2012>

Art.70ter_WAALS_GEWEST.   [1 ...]1
  ----------
  (1)<DWG 2021-02-11/02, art. 24, 123; Inwerkingtreding : 01-01-2020>


Art.71.<W 1985-08-01/31, art. 37, 008>
  § 1. De kinderbijslag is maandelijks betaalbaar in de loop van de maand die volgt op deze waarop hij betrekking heeft.
  [1 De betaling kan worden opgeschort bij ernstige en eensluidende aanwijzingen dat de door de sociaal verzekerde meegedeelde informatie om sociale uitkeringen te krijgen frauduleus is. De betaling kan opgeschort worden tot de verdenking niet meer bestaat en dit maximum zes maand, éénmaal hernieuwbaar.]1
  (§ 1bis. De kinderbijslag wordt voor een kalendertrimester betaald door de kinderbijslaginstelling, door de overheid of door de openbare instelling die bevoegd verklaard is op de wijze zoals bepaald door de Koning.) <W 1989-12-22/31, art. 89, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
  (Indien echter een kinderbijslaginstelling, bedoeld in de artikelen 18bis, 19, 31 en 33, te goeder trouw gezinsbijslag heeft betaald in plaats van een andere instelling bedoeld in die artikelen en die overeenkomstig het eerste lid bevoegd is, dient geen regularisatie van de rekeningen te worden doorgevoerd.) <W 1998-02-22/43, art. 34, 039; Inwerkingtreding : 01-07-1998>
  [3 Het in het tweede lid bedoelde principe van niet regularisatie van de rekeningen, wordt voor de periodes vanaf 1 juli 2014 toegepast voor het geheel van de kinderbijslagstelsels]3
  § 2. Ten einde de betaling van de kinderbijslag niet te onderbreken of te vertragen, kan de Koning de provisionele betaling (en de regularisatie van de rekeningen) voorzien van de kinderbijslag. <W 1989-12-22/31, art. 89, 021; Inwerkingtreding : 09-01-1990>
  § 3. De [2 minister bevoegd voor Sociale Zaken]2 kan, met het oog op de overdracht van gegevens nodig voor de vaststelling van de rechten op kinderbijslag, aan de kinderbijslaginstellingen, de overheid of de openbare instellingen het gebruik opleggen van documenten, certificaten of brevetten. (Hij bepaalt welke gegevens die stukken moeten bevatten) en bepaalt wanneer en binnen welke termijnen die bescheiden moeten worden aangevraagd en afgeleverd door de betrokken kinderbijslaginstellingen, de overheid of de openbare instellingen. <W 2004-12-27/30, art. 43, 069; Inwerkingtreding : 01-01-2005>
  ----------
  (1)<W 2013-06-28/04, art. 41, 101; Inwerkingtreding : 11-07-2013>
  (2)<W 2014-04-04/30, art. 75, 2°, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>
  (3)<W 2014-04-04/30, art. 75,1°, 107; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.72.In geen geval, mag de betaling der gezinsvergoedingen toekomende aan een persoon te werk gesteld door een aangesloten werkgever, door de [1 kinderbijslagfondsen]1 (en de [1 FAMIFED]1) afhankelijk gemaakt worden van het vervullen, door laatstgenoemde, van de verplichtingen welke hem bij deze wet worden opgelegd. <KB 25-10-1960, art. 16>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 76, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.73.[1 De [2 kinderbijslagfondsen]2, de [2 FAMIFED]2 en, in de gevallen bedoeld in de artikelen 18 en 18bis, de werkgevers die de kinderbijslag, het kraamgeld en de adoptiepremie verlenen, mogen geen inhoudingen op die prestaties verrichten behalve :
   1° om redenen aangegeven in artikel 6, § 2, eventueel gewijzigd krachtens artikel 6, § 4, en onder de voorwaarden vastgesteld bij artikel 6, § 3, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers;
   2° met toepassing van artikel 24, vierde lid.
   De [2 kinderbijslagfondsen]2, [2 FAMIFED]2 en de werkgevers die inhoudingen verrichten buiten de bij wet voorziene gevallen, dienen de inhoudingen vermeerderd met 10 % terug te betalen aan de [2 begunstigden]2.]1
  ----------
  (1)<W 2010-06-06/06, art. 8, 095; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
  (2)<W 2014-04-04/30, art. 77, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

SECTIE IVbis_ (HET KRAAMGELD)
Art. 73bis.<KBN7 18-4-1967, art. 20> § 1. (De kinderbijslagfondsen alsook de in artikel 18 bedoelde overheden en openbare instellingen kennen een kraamgeld toe bij de geboorte van elk kind dat recht geeft op kinderbijslag krachtens [1 deze wet]1.
  (Het kraamgeld wordt ook verleend indien geen recht op kinderbijslag krachtens [1 deze wet]1 bestaat, op voorwaarde dat het een kind betreft waarvoor een akte van aangifte van een levenloos kind werd opgesteld door de ambtenaar van de burgerlijke stand.) <W 2002-12-24/31, art. 102, 058; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  (Leden 3 tot 6 opgeheven) <W 1992-12-30/40, art. 20, 030; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
  Het kraamgeld bedraagt .
  1° (926,95 EUR) voor het eerste geboren kind [2 van één van de ouders]2; <KB 2001-12-11/42, art. 14, 053; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  2° (697,42 EUR) voor het tweede geboren kind van de vader of van de moeder, voor zover dat kind niet onder 1° wordt bedoeld; <KB 2001-12-11/42, art. 14, 053; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  3° 6 801 F voor elk geboren kind dat niet onder 1° of 2° word bedoeld.
  Uitsluitend ter bepaling van het bedrag van het voor hen verschuldigde kraamgeld, worden evenwel alle kinderen die bij een meervoudige geboorte ter wereld komen, (geacht de eerste geboorterang te hebben).) <KBN122 30-12-1982, art. 16.> <W 1994-12-09/36, art. 1, 033; Inwerkingtreding : 01-04-1995>
  <NB: Voor de latere wijziging van §1, zie KB 1985-08-12/43, art. 2>
  (Om de geboorterang te bepalen, wordt het geadopteerd kind, voor wie een adoptiepremie bedoeld in artikel 73quater werd uitbetaald, niet in aanmerking genomen.) <W 1992-12-30/40, art. 20, 030; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
  § 2. De bijslagtrekkende kan, met ingang van de zesde maand van de zwangerschap, het kraamgeld aanvragen en de uitbetaling ervan bekomen twee maand vóór de vermoedelijke geboortedatum welke vermeld staat in het bij de aanvraag te voegen geneeskundige getuigschrift.
  Het kraamgeld aangevraagd overeenkomstig het eerste lid is verschuldigd door het kinderbijslagfonds, de overheid of de openbare instelling welke, volgens het geval, bevoegd zou zijn om kinderbijslag uit te betalen op de datum waarop de aanvraag om voorafbetaling wordt ingediend.
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 78, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>
  (2)<NO 2016-07-14/21, art. 14, 119; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art. 73ter.<RB 29-12-1944, art. 8> (De bepalingen van hoofdstuk V, met uitzondering van de artikelen 40 tot 48, 50bis, 50ter en 50septies, zijn tevens van toepassing op het kraamgeld en de adoptiepremie.) <W 1992-12-30/40, art. 21, 030; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
  (De [1 bevoegde minister of de ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid]1 die hij aanduidt, kan evenwel het kraamgeld toekennen in behartigenswaardige gevallen, wanneer de voorwaarden van artikel 73 bis niet zijn vervuld. De minister of de aangeduide ambtenaar heeft dezelfde bevoegdheid in geval van opname onder pleegvoogdij.) <W 1999-12-24/36, art. 137, 1°, 045; Inwerkingtreding : 10-01-2000>
  (De [1 bevoegde minister]1 heeft dezelfde bevoegdheid inzake categorieën van behartigenswaardige gevallen. Hij dient dan wel vooraf het advies van het beheerscomité van [1 FAMIFED]1 in te winnen.) <W 1999-12-24/36, art. 137, 2°, 045; Inwerkingtreding : 10-01-2000>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 79, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

SECTIE IVter. _ (DE ADOPTIEPREMIE.)
Art. 73quater.<W 1992-12-30/40, art. 23, 030; Inwerkingtreding : 01-01-1993> § 1. De kinderbijslagfondsen alsook de in artikel 18 bedoelde overheden en openbare instellingen kennen een adoptiepremie toe onder de volgende voorwaarden :
  1° (een verzoekschrift is ingediend bij de bevoegde rechtbank of, bij gebrek hieraan, een adoptieakte is ondertekend : deze documenten drukken de wil van de rechthebbende of zijn echtgenoot uit om een kind te adopteren;) <W 2006-07-20/39, art. 143, 1°, 077; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
  2° de adoptant of zijn echtgenoot vervult de voorwaarden om het recht te doen ontstaan op kinderbijslag, behalve die bedoeld in artikel 51, § 3;
  3° het kind maakt deel uit van het gezin van de adoptant;
  4° het kind vervult de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 62 of 63.
  (Indien het kind reeds deel uitmaakt van het gezin van de adoptant op de datum van de indiening van het verzoekschrift of, bij gebreke hiervan, op de datum van de ondertekening van de akte, moeten de voorwaarden bedoeld in het eerste lid, 2° en 4°, vervuld zijn op deze datum.) <W 2006-07-20/39, art. 143, 2°, 077; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
  (Indien het kind nog geen deel uitmaakt van het gezin van de adoptant op de datum van de indiening van het verzoekschrift of, bij gebrek hieraan, op de datum van de ondertekening van de akte, moet de voorwaarde bedoeld in het eerste lid, 2°, vervuld zijn op de datum van het vonnis dat voortvloeit uit het verzoekschrift of, bij gebrek hieraan, op de datum van het verlijden van de akte alsmede op het ogenblik dat het kind werkelijk deel uitmaakt van het gezin van de adoptant en moet de voorwaarde bedoeld in het eerste lid, 4°, vervuld zijn op het ogenblik dat het kind werkelijk deel uitmaakt van het gezin van de adoptant.) <W 2006-07-20/39, art. 143, 3°, 077; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
  § 2. De adoptiepremie bedraagt (926,95 EUR). <KB 2001-12-11/42, art. 14, 053; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  (Het bedrag van de adoptiepremie dat toegekend wordt voor het geadopteerde kind, is datgene dat van toepassing is op de datum van de indiening van het verzoekschrift of, bij gebrek hieraan, op de datum van de ondertekening van de adoptieakte. Indien echter het kind op deze datum nog geen deel uitmaakt van het gezin van de adoptant, is het bedrag van de adoptiepremie datgene dat van toepassing is op de datum waarop het kind werkelijk deel uitmaakt van dit gezin.) <W 2006-07-20/39, art. 143, 4°, 077; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
  § 3. (De [1 bevoegde minister of de ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid]1 die hij aanduidt, kan evenwel de adoptiepremie toekennen in behartigenswaardige gevallen, wanneer de voorwaarden van § 1, 2° of 4° niet zijn vervuld.
  De [1 bevoegde minister]1 heeft dezelfde bevoegdheid inzake categorieën van behartigenswaardige gevallen. Hij dient dan wel vooraf het advies van het Beheerscomité van [1 FAMIFED]1 in te winnen.) <W 2002-12-24/31, art. 103, 058; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  § 4. Er kan voor hetzelfde kind slechts één enkele adoptiepremie aan de adoptant of zijn echtgenoot worden toegekend.
  De adoptiepremie kan niet worden toegekend aan de adoptant of aan zijn echtgenoot, indien de adoptant, zijn echtgenoot of de persoon met wie (hij een feitelijk gezin vormt in de zin van artikel 56bis, § 2), het kraamgeld heeft ontvangen voor hetzelfde kind. <W 2000-08-12/62, art. 74, 047; Inwerkingtreding : 31-08-2000>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 80, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

SECTIE IVquater.   
Art. 73quinquies.
  <Opgeheven bij W 2014-04-04/30, art. 81, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

SECTIE V. _ ANDERE BEPALINGEN BETREFFENDE DE VERGOEDINGEN
Art.74.De vergoedingen (...) vormen op geenerlei wijze een bijslag van [1 de beroepsinkomsten]1. <KB 10-4-1957, art. 31>
  Zij komen niet in aanmerking voor het berekenen van de [1 inkomensgrens]1, hetzij door eene wet opgelegd, hetzij door een besluit van een openbaar bestuur, hetzij krachtens (een collectieve arbeidsovereenkomst bepaald.) <KB 1-3-1971, art. 3, 2°>
  (al. 3 opgeheven) <W 10-10-1967, (art. 2), art. 35, 22°>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 82, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.75. <W 2008-06-08/30, art. 18, 086; Inwerkingtreding : 16-06-2008> De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overlegd in de Ministerraad :
  1° (de in de artikelen 40, 41, 42bis, 47, 50bis, 50ter, 73bis en 73quater vermelde bedragen en voorwaarden wijzigen en aanvullen); <W 2008-12-22/32, art. 109, 091; Inwerkingtreding : 08-01-2009>
  2° de artikelen 44, 44bis en 44ter wijzigen wat betreft de erin vermelde bijslagbedragen en leeftijdscategorieën.

Art.76. (opgeheven) <W 2-5-1958, art. 14>

Art. 76bis.<KBN29 15-12-1978, art. 17> § 1. (De bedragen van de kinderbijslag, het kraamgeld en de adoptiepremie worden gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen.) <W 1992-12-30/40, art. 25, 030; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
  (De bedragen vermeld in de artikelen 40, 41, 42bis, 44, 44bis, 44ter, 47, 50bis, 50ter, 73bis en 73quater zijn gekoppeld aan het spilindexcijfer 103,14 (basis 1996 100).) <W 2008-06-08/30, art. 19, 086; Inwerkingtreding : 16-06-2008>
  Zij veranderen overeenkomstig de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, de lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de Openbare Schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
  (Het nieuwe bedrag wordt bekomen door het basisbedrag te vermenigvuldigen met een multiplicator gelijk aan 1,0200n, waarbij n overeenstemt met de rang van de bereikte spilindex, zonder dat een intermediaire afronding geschiedt. De spilindex volgend op deze vermeld in het tweede lid wordt als rang 1 beschouwd. De multiplicator wordt uitgedrukt in eenheden, gevolgd door 4 cijfers. Het vijfde cijfer na de komma wordt weggelaten en leidt tot een verhoging met één eenheid van het vorige cijfer indien het minstens 5 bereikt.) <KB 2001-12-11/42, art. 15, 053; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  § 2. Onverminderd de bepalingen van § 1, wordt op 1 januari van elk jaar op de bedragen van de (kinderbijslag, het kraamgeld en de adoptiepremie), zoals ze op die datum werden verhoogd bij toepassing van § 1, of van deze paragraaf een herwaarderingscoëfficiënt toegepast vastgesteld door de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit. <W 1992-12-30/40, art. 25, 030; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
  § 3. (Indien ingevolge de toepassing van §§1 of 2, de bedragen van de kinderbijslag, het kraamgeld en de adoptiepremie eindigen op een gedeelte van een cent, wordt het centgedeelte tot de hogere of de lagere cent afgerond naargelang het gedeelte al dan niet 0,5 bereikt.) <KB 2001-12-11/42, art. 15, 053; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

HOOFDSTUK VI. - BIJDRAGEN
SECTIE I. - VERPLICHTING BIJDRAGEN TE STORTEN; VOET EN WIJZE VAN BEREKENING DER BIJDRAGEN
Art.77.
  <Opgeheven bij W 2014-04-25/77, art. 62, 113; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.78. (Opgeheven) <W 1998-06-10/75, art. 3, 041; Inwerkingtreding : 01-01-1999>

Art. 78bis. (opgeheven) <KB 24-2-1983, art. 7>

Art.79. (Opgeheven) <W 1998-06-10/75, art. 3, 041; Inwerkingtreding : 01-01-1999>

Art.80. (opgeheven) <W 2-5-1958, art. 14>

Art.81. (opgeheven) <KB 1985-10-25/30, art. 24,1°, 010>

Art.82. (opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 92, 022; Inwerkingtreding : 09-01-1990>

Art.83. (Opgeheven) <W 1998-06-10/75, art. 3, 041; Inwerkingtreding : 01-01-1999>

Art.84. (opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 93, 022; Inwerkingtreding : 09-01-1990>

Art.85. (Opgeheven) <W 1998-06-10/75, art. 3, 041; Inwerkingtreding : 01-01-1999>

SECTIE II. - [1 Werknemers waarvoor geen bijdrage moet gestort worden]1   ----------   (1)
Art.86. (Opgeheven) <W 1998-06-10/75, art. 3, 041; Inwerkingtreding : 01-01-1999>

Art.87. (Opgeheven) <W 1998-06-10/75, art. 3, 041; Inwerkingtreding : 01-01-1999>

Art.88. (opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 96, 022; Inwerkingtreding : 09-01-1990>

SECTIE III. - (VAN HET RESERVEFONDS)
Art.89. (opgeheven) <KB 10-04-1957, art. 30>

Art.90. (opgeheven) <KB 10-04-1957, art. 30>

Art.91.<W 2000-08-12/62, art. 79, 047; Inwerkingtreding : 01-01-2000> § 1. De krachtens artikel 19 erkende vrije kinderbijslagfondsen en de bij artikel 31 bedoelde bijzondere kinderbijslagfondsen, zijn verplicht een reservefonds tot stand te brengen.
  § 2. Het reservefonds wordt gestijfd met :
  a) het vermogen van het reservefonds van het kinderbijslagfonds op [2 30 juni 2014]2;
  b) 1° wat de vrije, krachtens artikel 19 erkende kinderbijslagfondsen betreft : het deel van de toelage bedoeld bij artikel 94, § 2, a), dat door de Koning aan het reservefonds wordt toegewezen;
  2° wat de bijzondere kinderbijslagfondsen waarvan sprake in artikel 31 betreft : een jaarlijkse storting door de [2 FAMIFED]2, ten belope van 0,15 per duizend van de gezinsbijslag betaald door het kinderbijslagfonds in de loop van het dienstjaar [3 en van 1,5 % van het bedrag van de ten onrechte uitbetaalde gezinsbijslag die werd teruggeïnd]3;
  c) de intresten opgebracht door de sommen van dit reservefonds en van het thesauriefonds bedoeld in artikel 93;
  d) de schenkingen en legaten die aan het kinderbijslagfonds zouden worden toegekend;
  e) de opbrengst van de geldboeten, bijdragenverhogingen en verwijlintresten bedoeld in het artikel 24, zevende lid;
  f) [4 ...]4;
  [1 h) de overdrachten bedoeld in artikel 94, § 7, 6°;
   i) het deel van de toelage bedoeld in artikel 2, eerste lid, 7°, i), van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 betreffende de beheersrekening en de administratieve reserve van de kinderbijslagfondsen.]1
  g) het deel van de overschotten van de beheersrekening dat eventueel wordt overgedragen overeenkomstig het derde lid van artikel 94, § 3.
  § 3. Het vermogen van het reservefonds van het kinderbijslagfonds mag op 31 december van het dienstjaar niet hoger zijn dan 1,5 % van het bedrag van de gezinsbijslag in de loop van datzelfde dienstjaar door het kinderbijslagfonds betaald.
  Indien die grens wordt overschreden, wordt het overschot aan [2 FAMIFED]2 gestort in de loop van het eerste semester van het volgende dienstjaar. Het kinderbijslagfonds dat zijn overschot niet tijdig heeft doorgestort, is van rechtswege de wettelijke intrest verschuldigd.
  De Koning kan, op voorstel van het beheerscomité van [2 FAMIFED]2, het percentage waarvan sprake in deze paragraaf wijzigen.
  § 4. Het reservefonds wordt aangewend :
  1° [1 tot voorlopige dekking van de ten onrechte betaalde gezinsbijslag die teruggevorderd wordt;]1
  2° [1 tot definitieve dekking van de ten onrechte betaalde gezinsbijslag die niet kan teruggevorderd worden wegens de verjaring bedoeld in artikel 120bis of op grond van artikel 17 van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het handvest van de sociaal verzekerde;]1
  3° [1 ...]1
  4° [1 ...]1
  5° [1 ...]1
  6° tot definitieve dekking van de verliezen die veroorzaakt zijn door in gebreke gebleven aangesloten werkgevers en rechthebbenden;
  7° als voorschot om bij te dragen in de betaling op de vervaldag van de gezinsbijslag zonder te wachten tot [2 FAMIFED]2 de storting doet van de gelden bedoeld in artikel 108, eerste lid, 1°;
  8° tot definitieve dekking van de verliezen die veroorzaakt zijn door elke andere oorzaak, mits het voorafgaand akkoord van het beheerscomité van [2 FAMIFED]2;
  9° tot aanzuivering van de vereffeningskosten van het kinderbijslagfonds, na uitputting van de administratieve reserve waarvan sprake in artikel 94.
  § 5. De middelen van het reservefonds kunnen in geen geval worden aangewend tot dekking van administratiekosten, noch tot financiering van de roerende en onroerende investeringen die noodzakelijk zijn voor de goede werking van het kinderbijslagfonds, met uitzondering van de financieringen die voor 1 januari 1999 door het beheerscomité van [2 FAMIFED]2 werden goedgekeurd.
  ----------
  (1)<W 2013-06-28/04, art. 42, 101; Inwerkingtreding : 01-01-2014 wat betreft vanaf die datum betekende onverschuldigde betalingen (zie KB 2014-05-22/30, art. 1, al. 1 en 2)>
  (2)<W 2014-04-04/30, art. 84, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>
  (3)<W 2014-04-04/30, art. 84,3°, 107; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (4)<W 2014-04-04/30, art. 84,4°, 107; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art. 91/1.[1 De erkende vrije kinderbijslagfondsen en de bijzondere kinderbijslagfondsen laten ten onrechte betaalde gezinsbijslag ten laste van het globaal beheer van de sociale zekerheid ingesteld door de wet houdende sociale bepalingen van 30 maart 1994, in de volgende gevallen :
   1° wanneer afgezien wordt van terugvordering omdat die uit sociaal oogpunt niet raadzaam is;
   2° bij toepassing van artikel 119bis;
   3° wanneer terugvordering technisch onmogelijk blijkt;
   4° bij toepassing van artikel 22, § 3, van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het handvest van de sociaal verzekerde.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-06-28/04, art. 43, 101; Inwerkingtreding : 01-01-2014 wat betreft vanaf die datum betekende onverschuldigde betalingen; is niet langer van toepassing wat betreft de niet terugbetaalde onverschuldigde bedragen met betrekking tot periodes vanaf [01-01-2015](zie KB 2014-05-22/30, art. 1, al. 1 en 2)>

Art. 91/2.[1 [2 FAMIFED]2 legt de rechtzetting op van de boekingen van de erkende vrije kinderbijslagfondsen en de bijzondere kinderbijslagfondsen wanneer die onverschuldigde gezinsbijslag aanrekenden ten laste van het globaal beheer van de sociale zekerheid :
   1° wanneer die moest aangerekend worden ten laste van hun reservefonds op basis van artikel 91, § 4, 2°;
   2° in andere gevallen dan die bedoeld in artikel 91/1.
   Het fonds betaalt aan [2 FAMIFED]2 ten laste van zijn beheersrekening een verhoging die 10 % bedraagt van de som waarop de rechtzetting betrekking heeft.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-06-28/04, art. 44, 101; Inwerkingtreding : 01-01-2014 wat betreft vanaf die datum betekende onverschuldigde betalingen; is niet langer van toepassing wat betreft de niet terugbetaalde onverschuldigde bedragen met betrekking tot periodes vanaf [01-01-2015] (zie KB 2014-05-22/30, art. 1, al. 1 en 2)>
  (2)<W 2014-04-04/30, art. 85, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art. 91/3. [1 De erkende vrije kinderbijslagfondsen laten de bedragen van de onverschuldigde betalingen die vanaf 1 januari 2015 ter kennis worden gebracht of oninvorderbaar worden verklaard of waarvoor vanaf diezelfde datum van terugvordering wordt afgezien, ten laste van de deelentiteiten overeenkomstig de door de deelentiteiten gezamenlijk vastgestelde aanknopingsfactoren voor de financiële tenlasteneming, in de volgende gevallen:
   1° wanneer afgezien wordt van terugvordering omdat die uit sociaal oogpunt niet raadzaam is;
   2° bij toepassing van artikel 119bis;
   3° wanneer terugvordering technisch onmogelijk blijkt;
   4° bij toepassing van artikel 22, § 3, van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het handvest van de sociaal verzekerde.
   De bedragen van de onverschuldigde betalingen die vóór 1 januari 2014 ter kennis werden gebracht, blijven in de gevallen bedoeld in het eerste lid, echter ten laste van de reservefondsen van de kinderbijslagfondsen, indien deze vanaf 1 januari 2015 oninvorderbaar worden verklaard of indien voor deze bedragen vanaf diezelfde datum van terugvordering wordt afgezien.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij NO 2016-07-14/21, art. 8, 119; Inwerkingtreding : 01-01-2015>


Art. 91/4. [1 FAMIFED legt de rechtzetting op van de boekingen van de erkende vrije kinderbijslagfondsen wanneer die onverschuldigde gezinsbijslag aanrekenden ten laste van de deelentiteiten:
   1° wanneer die moest aangerekend worden ten laste van hun reservefonds op basis van artikel 91, § 4, 2° ;
   2° in andere gevallen dan die bedoeld in artikel 91/3.
   Het fonds betaalt aan FAMIFED ten laste van zijn beheersrekening een verhoging die 10 % bedraagt van de som waarop de rechtzetting betrekking heeft.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij NO 2016-07-14/21, art. 9, 119; Inwerkingtreding : 01-01-2015>


Art.92. De Koning zal de voorwaarden bepalen onder dewelke (de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten), waarvan sprake in artikel 32 een reservefonds (mag) stichten. <KB 1989-10-23/37, art. 4, 020; Inwerkingtreding : 01-10-1985>

SECTIE IV. - (THESAURIEFONDS VOOR DE BETALING VAN DE GEZINSBIJSLAG EN FONDS VOOR DEKKING VAN DE ADMINISTRATIEKOSTEN VAN DE KINDERBIJSLAGFONDSEN)
Art.93. <W 2000-08-12/62, art. 80, 047; Inwerkingtreding : 01-01-2000> § 1. De krachtens artikel 19 erkende vrije en de in artikel 31 bedoelde bijzondere kinderbijslagfondsen zijn verplicht een thesauriefonds voor de betaling van de gezinsbijslag tot stand te brengen.
  § 2. [1 Het thesauriefonds voor de betaling van de gezinsbijslag wordt gestijfd met de in artikel 108, eerste lid, 1°, bedoelde gelden.]1
  § 3. Dit thesauriefonds wordt aangewend voor de betaling van de gezinsbijslag en de ermee gepaard gaande uitgiftekosten.
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 86, 107; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.94.<W 2000-08-12/62, art. 81, 047; Inwerkingtreding : 01-01-2000> § 1. De krachtens artikel 19 erkende vrije kinderbijslagfondsen en de in artikel 31 bedoelde bijzondere kinderbijslagfondsen zijn verplicht een fonds voor administratiekosten, hierna beheersrekening genoemd, tot stand te brengen.
  § 2. De beheersrekening wordt gestijfd met :
  a) een toelage verleend door [4 FAMIFED]4.
  Deze toelage waarvan de berekeningswijze en toekenningsvoorwaarden door de Koning worden bepaald, kan verschillend zijn naargelang het gaat om vrije, krachtens artikel 19 erkende kinderbijslagfondsen of om in artikel 31 bedoelde bijzondere kinderbijslagfondsen.
  Wat betreft de vrije, krachtens artikel 19 erkende kinderbijslagfondsen kan de Koning een deel van deze toelage toewijzen aan het reservefonds;
  b) de andere dan in a) bedoelde subsidies;
  c) de intresten, met uitzondering van de intresten bedoeld in artikel 91, § 2, c);
  d) de opbrengsten en meerwaarden van alle fondsen, roerende en onroerende goederen in het bezit van het kinderbijslagfonds;
  e) de aanvullende bijdrage die het kinderbijslagfonds eventueel onder zijn (aangesloten werkgevers) vordert overeenkomstig paragraaf 8. <W 2004-12-27/30, art. 31, 069; Inwerkingtreding : 01-01-2005>
  § 3. De middelen van deze beheersrekening worden aangewend voor de dekking van de administratiekosten.
  De Koning kan maatregelen nemen inzake de uitgaven voor administratiekosten.
  Onverminderd hetgeen bepaald is in artikel 94, § 2, a), kan het kinderbijslagfonds op 31 december van elk dienstjaar een gedeelte of het geheel van het overschot van de beheersrekening overdragen naar het reservefonds. Wanneer op 31 december van het dienstjaar de middelen van het reservefonds van het kinderbijslagfonds onvoldoende zijn voor de aanwending bedoeld in artikel 91, § 4, 1° tot 6°, moet het kinderbijslagfonds minstens 5 % van de overschotten van de beheersrekening overdragen naar het reservefonds. Deze overdrachten zijn definitief.
  § 4. De krachtens artikel 19 erkende vrije kinderbijslagfondsen en de in artikel 31 bedoelde bijzondere kinderbijslagfondsen zijn verplicht een administratieve reserve tot stand te brengen.
  § 5. De administratieve reserve wordt gestijfd met :
  a) het vermogen van de administratieve reserve van het kinderbijslagfonds op [4 30 juni 2014]4;
  b) de overschotten van de beheersrekening op 31 december van het dienstjaar, na aftrek van het deel dat eventueel naar het reservefonds wordt overgedragen overeenkomstig het derde lid van § 3.
  § 6. De Koning kan het vermogen van de administratieve reserve van het kinderbijslagfonds begrenzen en het eventuele overschot toewijzen.
  § 7. De administratieve reserve wordt aangewend :
  1° tot voorlopige financiering van de administratiekosten die in de loop van het dienstjaar niet kunnen worden gedekt door de middelen van de beheersrekening;
  2° tot financiering van de roerende en onroerende investeringen die noodzakelijk zijn voor de goede werking van het kinderbijslagfonds;
  3° tot definitieve aanzuivering op het einde van het dienstjaar van de tekorten op de beheersrekening;
  4° tot voorlopige financiering van de onverschuldigde gezinsbijslagen, na aanwending van het reservefonds overeenkomstig artikel 91, § 4, 1°;
  5° tot aanzuivering van de vereffeningskosten van het kinderbijslagfonds;
  [1 6° tot stijving van het reservefonds, naar believen van het fonds, door een onomkeerbare overdracht]1
  § 8. Indien de administratieve reserve ontoereikend is tot definitieve dekking van de administratiekosten, kan het kinderbijslagfonds van zijn aangesloten werkgevers een aanvullende bijdrage vorderen om die ontoereikendheid te dekken, ongeacht elke strijdige bepaling in de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (...) of de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid der zeelieden ter koopvaardij. <W 2002-12-24/31, art. 165, 058; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  (Het bedrag van de aanvullende bijdrage per aangesloten werkgever wordt als volgt berekend. Het bedrag van de ontoereikendheid bedoeld in het vorig lid wordt vermenigvuldigd met het aantal rechthebbenden ingeschreven bij de aangesloten werkgever op 31 december van het laatst afgesloten dienstjaar. Dit product wordt gedeeld door het totaal aantal rechthebbenden ingeschreven op dezelfde datum bij het kinderbijslagfonds.) <W 2004-12-27/30, art. 31, 069; Inwerkingtreding : 01-01-2005>
  (§ 9. Voor het dienstjaar 2005 wordt het bedrag van de toelagen verschuldigd aan de vrije kinderbijslagfondsen, bedoeld in artikel 2, 1e lid, 3° van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 betreffende het Fonds voor administratiekosten en de administratieve reserve van de kinderbijslagfondsen, verminderd met een miljoen euro. De vermindering wordt proportioneel over die fondsen gespreid in verhouding tot het aandeel waarop ze recht hebben.) <W 2004-12-27/30, art. 47, 069; Inwerkingtreding : 01-01-2005>
  [1 Voor dienstjaar 2012 wordt het bedrag van de toelagen verschuldigd aan de vrije kinderbijslagfondsen bedoeld in artikel 2, eerste lid, 3°, van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 betreffende het Fonds voor administratiekosten en de administratieve reserve van de kinderbijslagfondsen, verminderd met 2,8 miljoen euro. De vermindering wordt proportioneel over die fondsen gespreid in verhouding tot het aandeel waarop ze recht hebben.]1
  [2 Voor het dienstjaar 2013 wordt het bedrag van de toelagen verschuldigd aan de vrije kinderbijslagfondsen bedoeld in artikel 2, eerste lid, 6°, van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 betreffende de beheersrekening en de administratieve reserve van de kinderbijslagfondsen, verminderd met 5,5 miljoen euro. De vermindering wordt proportioneel over die fondsen gespreid in verhouding tot het aandeel waarop ze recht hebben.]2
  [3 Voor het dienstjaar 2014 wordt het bedrag van de toelagen verschuldigd aan de vrije kinderbijslagfondsen bedoeld in artikel 2, eerste lid, 7°, van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 betreffende de beheersrekening en de administratieve reserve van de kinderbijslagfondsen, verminderd met 5,5 miljoen euro. De vermindering wordt proportioneel over die fondsen gespreid in verhouding tot het aandeel waarop ze recht hebben.]3
  [5 Vanaf het dienstjaar 2015 wordt het bedrag van de toelagen verschuldigd aan de vrije kinderbijslagfondsen en bedoeld in artikel 2, eerste lid, 7°, van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 betreffende de beheersrekening en de administratieve reserve van de kinderbijslagfondsen, verminderd met 5,5 miljoen EUR. De vermindering wordt proportioneel over die fondsen gespreid in verhouding tot het aandeel waarop ze recht hebben.]5
  ----------
  (1)<W 2012-03-29/08, art. 57, 099; Inwerkingtreding : 06-04-2012>
  (2)<W 2013-12-26/09, art. 25, 104; Inwerkingtreding : 15-12-2013, in de mate dat het een derde lid invoegt in artikel 94, § 9>
  (3)<W 2013-12-26/09, art. 25, 104; Inwerkingtreding : 01-01-2014, in de mate dat het een vierde lid invoegt in artikel 94, § 9>
  (4)<W 2014-04-04/30, art. 87, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>
  (5)<W 2014-12-19/07, art. 176, 114; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

SECTIE V. - STORTING DER BIJDRAGEN
Art.95. (Opgeheven) <W 1998-06-10/75, art. 5, 041; Inwerkingtreding : 01-01-1999>

Art.96.<W 1998-06-10/75, art. 6, 041; Inwerkingtreding : 01-01-1999> De bij een [1 kinderbijslagfonds]1 aangesloten werkgevers storten aan [1 dit kinderbijslagfonds]1 het bedrag van de door hen verschuldigde aanvullende bijdrage, bedoeld in (artikel 94, § 8), binnen de maand volgend op het kwartaal waarin zij werd gevraagd. <W 2003-12-22/42, art. 254, 063; Inwerkingtreding : 10-01-2004>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 88, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.97.<RB 29-12-1944, art. 21> (In geval van niet-naleving van het voorschrift van artikel 96 is de betrokken werkgever ertoe gehouden aan [1 het betrokken kinderbijslagfonds]1 (...), te storten : <W 1998-06-10/75, art. 7, 041; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
  a) de achterstallige bijdragen, verhoogd met 10 t.h.;
  b) (een intrest wegens verwijl berekend aan de wettelijke rentevoet) <KBN207 13-9-1983, art. 20, 1°>
  (Lid 2 opgeheven) <W 1998-06-10/75, art. 7, 041; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
  (Lid 3 opgeheven) <W 1998-06-10/75, art. 7, 041; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
  (Indien de vertraging te wijten is aan een omstandigheid, onafhankelijk van de wil van de werkgever, kan het beheerscomité van [1 FAMIFED]1 hem op zijn verzoek geheel of gedeeltelijk ontslaan van de betaling van de verhoging (...) en van de interest wegens verwijl (...). <KBN68 10-11-1967, art. 10> <KBN207 13-9-1983, art. 20, 4°.>
  (lid opgeheven) <KB 1989-10-23/37, art. 6, 020; Inwerkingtreding : 01-10-1985>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 89, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.98. De werkgever heeft het recht noch afhoudingen te doen op de bezoldiging van de leden van zijn personeel, noch de geheele of gedeeltelijke terugbetaling te eischen van de (aanvullende bijdragen), (...). <W 1998-06-10/75, art. 8, 041; Inwerkingtreding : 01-01-1999>

SECTIE VI. - ANDERE BEPALINGEN BETREFFENDE DE BIJDRAGEN
Art.99.<KB 25-10-1960, art. 24> De bij een [1 kinderbijslagfonds]1 (...) aangesloten werkgevers doen aan [1 dat kinderbijslagfonds]1 (...), regelmatig binnen de termijn welke door het desbetreffende reglement wordt bepaald, de inlichtingsstaat geworden welke nodig is tot het berekenen van (...) de aanvullende bijdragen welke zij verschuldigd zijn. <W 1998-06-10/75, art. 9, 041; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
  Indien de werkgever die verplichting niet nakomt binnen de voorgeschreven termijn, mag [1 het betrokken kinderbijslagfonds]1 (...), de door hem verschuldigde bijdragen ramen (...). <W 1998-06-10/75, art. 9, 041; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
  In geval van betwisting worden de aldus geraamde bijdragen voor juist gehouden tot bewijs van het tegendeel.
  [1 Het betrokken kinderbijslagfonds of de FAMIFED]1, naargelang het geval, mag ook op kosten van de werkgever in kwestie de vereiste inlichtingsstaat ambtshalve laten opmaken.
  Op verzoek van [1 het betrokken kinderbijslagfonds of de FAMIFED]1 zal dat werk worden gedaan door een der controleurs die aangeduid werden krachtens artikel 143 of bevoegd verklaard werden krachtens artikel 148.
  Bij gebrek aan een regelmatig gehouden staat van het personeel en loonboek, kan de werkgever door [1 het betrokken kinderbijslagfonds]1 (...), worden beschouwd als hebbende geheel zijn personeel te werk gesteld (...). <W 1998-06-10/75, art. 9, 041; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 90, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.100. <W 8-3-1962, art. 5> Het bedrag van de door de kinderbijslagfondsen te ontvangen bijdragen wordt vastgesteld (zonder rekening te houden met de gedeelten van een cent, indien het gedeelte 0,5 niet bereikt. De gedeelten van een cent die 0,5 of meer bereiken worden voor een cent gerekend). <KB 2001-12-11/42, art. 18, 053; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  De afronding op een (cent) naar boven of naar beneden geschiedt op het gezamenlijk te ontvangen bedrag. <KB 2001-12-11/42, art. 18, 053; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

HOOFDSTUK VII. - [1 Het federaal agentschap voor de kinderbijslag (FAMIFED)]1   ----------   (1)
Art.101.(Indien, binnen de termijn van artikel 34, geen gebruik werd gemaakt van de mogelijkheid voorzien in artikel 17, worden de toegelaten [3 kinderbijslagfondsen]3 van rechtswege bij de [3 FAMIFED]3 aangesloten.) <W 1998-02-22/43, art. 38, 039; Inwerkingtreding : 01-07-1998>
  ([3 FAMIFED]3 heeft tot taak de inkomsten van het stelsel onder deze verschillende [3 kinderbijslagfondsen]3 en zichzelf te verdelen, overeenkomstig de regels bepaald bij artikel 108). <KB 25-10-1960, art. 26, 1°>
  (Hij is er bovendien mede belast onder dezelfde voorwaarden als de vrije kinderbijslagfondsen en onverminderd artikel 7 van het koninklijk besluit van 26 maart 1965 betreffende de kinderbijslag voor bepaalde categorieën van het door de Staat bezoldigd personeel, (gezinsbijslag) uit te keren : <W 1996-04-29/32, art. 55, 036; Inwerkingtreding : 30-04-1996>
  1° aan de [3 werknemers en de zelfstandigen]3 die krachtens [3 deze wet]3 gerechtigd zijn op deze uitkeringen en die daarop geen aanspraak kunnen maken ten laste van de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, de openbare instellingen, bedoeld in artikel 18, (B.I.A.C. voor zover het de personeelsleden bedoeld bij artikel 1,15 ° van het koninklijk besluit van 27 mei 2004 betreffende de omzetting van B.I.A.C. in een naamloze vennootschap van privaatrecht en betreffende de luchthaveninstallaties betreft) of een kinderbijslaginstelling; <KB 2004-05-27/44, art. 20, 064; Inwerkingtreding : 29-12-2004>
  2° (aan de gewezen personeelsleden van de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, BELGACOM, [1 bpost]1, (BELGOCONTROL, BIAC) (voor zover het gaat om de personeelsleden bedoeld bij artikel 1,15 ° van het koninklijk besluit van 27 mei 2004 betreffende de omzetting van B.I.A.C. in een naamloze vennootschap van privaatrecht en betreffende de luchthaveninstallaties), de Regie voor Maritiem Transport en de instellingen die gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid bepaald in het vierde lid, die gerechtigd zijn op kinderbijslag krachtens de artikelen 56 of 57; <W 2002-12-24/31, art. 104, 056; Inwerkingtreding : 02-10-1998> <KB 2004-05-27/44, art. 20, 064; Inwerkingtreding : 29-12-2004>
  3° aan de wezen die gerechtigd zijn op kinderbijslag krachtens artikel 56bis, zo deze verschuldigd is door de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, BELGACOM, [1 bpost]1, (BELGOCONTROL, BIAC,) de Regie voor Maritiem Transport en de instellingen die gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid bepaald in het vierde lid, krachtens de uitvoeringsbepalingen van artikel 71, § 1bis; <W 2002-12-24/31, art. 104, 056; Inwerkingtreding : 02-10-1998>
  4° aan de personen die gerechtigd zijn op kinderbijslag krachtens artikel 56quater, zo deze verschuldigd is door de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, BELGACOM, [1 bpost]1, (BELGOCONTROL, BIAC,) de Regie voor Maritiem Transport en de instellingen die gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid bepaald in het vierde lid krachtens de uitvoeringsbepalingen van artikel 71, § 1bis;) <W 1996-04-29/32, art. 55, 036; Inwerkingtreding : 04-09-1992 behalve waar het de instellingen beoogt die gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid bepaald in artikel 101, vierde lid, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders in welk geval het uitwerking heeft met ingang van 1 oktober 1995> <W 2002-12-24/31, art. 104, 056; Inwerkingtreding : 02-10-1998>)
  5° aan de personen, bedoeld in de artikelen 56quinquies tot 56septies;
  6° aan de gesubsidieerde contractuelen, bedoeld in titel III, hoofdstuk II van de programmawet van 30 december 1988 (die geen aanspraak kunnen maken op deze gezinsbijslag ten laste van het bijzonder kinderbijslagfonds bedoeld in artikel 32);) <W 1989-12-22/31, art. 98, 022; Inwerkingtreding : 01-01-1989> <W 2006-12-27/32, art. 99, 079; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  7° (aan de tijdelijke leerkrachten van het door de Gemeenschappen ingericht of gesubsidieerd onderwijs, met inbegrip van het bestuurspersoneel, het opvoedend hulppersoneel, het paramedisch, sociaal, psychologisch, administratief personeel en het technisch personeel van de psycho-medisch-sociale centra bezoldigd in de hoedanigheid van tijdelijke, evenals aan het meester-, vak- en dienstpersoneel van de onderwijsinstellingen, voor zover dit personeel direct wordt bezoldigd in de hoedanigheid van tijdelijke (of vervanger) door de bevoegde Gemeenschappen;) <W 1992-06-26/30, art. 40, 028; Inwerkingtreding : 01-04-1990> <W 1996-04-29/32, art. 55, 036; Inwerkingtreding : 01-01-1990>
  (8° aan de vastbenoemde leerkrachten van het door de Gemeenschappen ingericht of gesubsidieerd onderwijs, met inbegrip van het bestuurspersoneel, het opvoedend hulppersoneel, het paramedisch, sociaal, psychologisch, administratief personeel en het technisch personeel van de psycho-medisch-sociale-centra bezoldigd in de hoedanigheid van vastbenoemde, evenals aan het meester-, vak- en dienstpersoneel van de onderwijsinstellingen, voor zover dit personeel direct wordt bezoldigd in de hoedanigheid van vastbenoemde door de bevoegde Gemeenschappen.) <W 1992-06-26/30, art. 41, 028; Inwerkingtreding : onbepaald > <Vlaamse Gemeenschap : Inwerkingtreding : 01-09-1993> <Franse en Duitstalige Gemeenschap : Inwerkingtreding : 01-05-1995>
  (9° aan hen die aanspraak maken op kinderbijslag ten laste van en via de in artikel 3, 1° en 2°, bedoelde publiekrechtelijke rechtspersonen, wanneer die publiekrechtelijke rechtspersonen zich op 1 oktober 2008 niet hebben geconformeerd aan het bepaalde in artikel 33 van de programmawet van 20 juli 2006. Een protocol stelt de nadere regels vast voor de overheveling van de dossiers en de gegevens op grond waarvan [3 FAMIFED]3 de betalingen kan overnemen. (Zolang [3 FAMIFED]3 niet in staat is de betalingen over te nemen, worden deze tijdelijk verder gezet door de voornoemde publiekrechtelijke rechtspersonen. Deze bepaling is eveneens analoog van toepassing op de publiekrechtelijke rechtspersonen die na 1 oktober 2008 voor het eerst onderworpen zijn aan de verplichting bedoeld in voormeld artikel 33, omdat zij een of meer personen tewerkstellen die de hoedanigheid van rechthebbende hebben verworven na deze datum, [2 ...]2.)[3 Vanaf 1 januari 2015 beoogt deze bepaling het geheel van het personeel van de voornoemde publiekrechtelijke rechtspersonen die de bijdrage voorzien in artikel 38, § 3, 11°, van de wet van 29 juni 1981 houdende algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, verschuldigd zijn.]3) <W 2007-04-27/35, art. 28, 082; Inwerkingtreding : 18-05-2007> <W 2008-12-22/32, art. 106, 1°, 091; Inwerkingtreding : 01-10-2008>
  [2 In de situaties die niet bedoeld zijn in het vorige lid en onverminderd artikel 32quinquies, wordt de betaling van de gezinsbijslagen aan de personeelsleden van de Staat en de instellingen die daarvan afhangen, ten laatste op 1 januari 2015, overgenomen door [3 FAMIFED]3. De modaliteiten van de overdracht van de dossiers en de gegevens aan de hand waarvan [3 FAMIFED]3 de betalingen kan overnemen, worden geregeld in een protocol. In afwachting van de overname van de betalingen door [3 FAMIFED]3, blijven de bedoelde publiekrechtelijke rechtspersonen tijdelijk doorbetalen.
   [3 FAMIFED]3 wordt tevens gemachtigd de gezinsbijslagen te betalen aan het personeel van de gemeenschappen, de gewesten en de instellingen die daarvan afhangen, indien deze ten laatste op 31 december 2013 hierom vragen bij ter post aangetekend schrijven. De modaliteiten van de overdracht van de dossiers en de gegevens aan de hand waarvan [3 FAMIFED]3 de betalingen kan overnemen, worden geregeld in een protocol. In afwachting van de overname van de betalingen door [3 FAMIFED]3, blijven de bedoelde publiekrechtelijke rechtspersonen tijdelijk doorbetalen.]2
  (De Koning kan [3 FAMIFED]3 ook toestemming verlenen tot het uitkeren van de gezinsbijslag verschuldigd op grond van de artikelen 56, 56bis, 56quater en 57 uit hoofde van ziekte, overlijden of pensionering van bepaalde categorieën van voormalige personeelsleden van overheidsinstellingen bedoeld in de wetten betreffende de afschaffing en de herstructurering van instellingen van openbaar nut en andere overheidsdiensten, gecoördineerd op 13 maart 1991, waarvan de ontbinding hangende is of beëindigd).) <W 1996-04-29/32, art. 55, 036; Inwerkingtreding : 30-04-1996; W 1999-01-25/32, art. 21, 036; Inwerkingtreding : 30-04-1996>
  ([3 FAMIFED]3 neemt te zijnen laste de kosten van de medische onderzoeken, uitgevoerd met toepassing van de bepalingen van de bepalingen van de (artikelen 47, 56septies) en 63 en de daaraan verbonden administratiekosten, ten behoeve van de bij de artikelen 18bis, 19, 31 en 33 bedoelde kinderbijslaginstellingen. <W 1998-02-22/43, art. 38, 036; Inwerkingtreding : 30-04-1996>
  [3 FAMIFED]3 neemt de kosten van de medische onderzoeken en de daaraan verbonden administratiekosten niet te zijnen laste wanneer deze onderzoeken uitgevoerd werden in het raam van de betalingen van de gezinsbijslag gedaan met toepassing van (de leden 3, 2°, 3°, 4°, 7° (, 8° en 9°), 4 en 5.) ) <W 1994-12-21/31, art. 35, 032; Inwerkingtreding : 01-01-1994> <W 1998-02-22/43, art. 38, 036; Inwerkingtreding : 30-04-1996> <W 2008-12-22/32, art. 106, 2°, 091; Inwerkingtreding : 01-10-2008>
  (Wanneer [3 FAMIFED]3 na 31 maart 2008 wordt belast met de bepaling van de gezinsbijslag aan het personeel van de publiekrechtelijke rechtspersonen bedoeld in artikel 3, 1° en 2°, bij toepassing van het derde lid, 9°, en het vierde lid van dit artikel, is hij gemachtigd voor rekening van deze personen in de mate dat zij federaal zijn de gezinsbijslag terug te vorderen die deze ten onrechte hebben betaald voor de overname van de betalingen door deze Rijksdienst. De publiekrechtelijke rechtspersonen bedoeld in artikel 3, 1° en 2°, die niet federaal zijn evenals de publiekrechtelijke rechtspersonen bedoeld in artikel 3, 1° en 2°, die [3 FAMIFED]3 voor 1 april 2008 belast hebben met de betaling van de gezinsbijslag voor hun personeel, kunnen onder dezelfde voorwaarden [3 FAMIFED]3 belasten met dezelfde opdracht.) <W 2008-12-22/32, art. 106, 3°, 091; Inwerkingtreding : 01-04-2008>
  ----------
  (1)<W 2010-12-13/07, art. 4, 097; Inwerkingtreding : 17-01-2011>
  (2)<W 2013-06-28/04, art. 45, 101; Inwerkingtreding : 11-07-2013>
  (3)<W 2014-04-04/30, art. 92, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.102.<KB 1996-12-10/37, art. 2, 037; Inwerkingtreding : 01-01-1997> § 1. (De Koning kan, op voorstel van het Beheerscomité van [1 FAMIFED]1, afwijken, inzonderheid van de voorwaarde van tewerkstelling in België bedoeld in artikel 1, in categorieën van behartigenswaardige gevallen die Hij bepaalt en [1 FAMIFED]1 ermee belasten om gezinsbijslag uit te betalen voor deze categorieën.) <W 2005-07-20/41, art. 104, 072; Inwerkingtreding : 29-07-2005>
  De [1 bevoegde minister]1 bepaalt, op voorstel van het Beheerscomité van [1 FAMIFED]1, de voorwaarden waaronder deze gezinsbijslag wordt toegekend aan de categorieën van personen bepaald door de Koning krachtens het eerste lid.
  (...) <Lid 3 opgeheven bij W 2001-07-19/38, art. 9, 049; Inwerkingtreding : 28-07-2001>
  (...) <Lid 4 opgeheven bij W 2001-07-19/38, art. 9, 049; Inwerkingtreding : 28-07-2001>
  § 2. [1 FAMIFED]1 is belast met het betalen van gezinsbijslag aan de categorieën van personen die vóór 1 januari 1997 gerechtigd waren op voordelen verleend ten laste van zijn reservefonds onder de voorwaarden die vóór deze datum waren vastgesteld.
  [2 ...]2
  De Koning kan, op voorstel van het Beheerscomité van [1 FAMIFED]1, categorieën van personen bedoeld in het eerste lid uitsluiten van het recht op kinderbijslag. De [1 bevoegde minister]1 kan, op voorstel van het Beheerscomité van [1 FAMIFED]1, de toekenningsvoorwaarden bedoeld in het eerste lid wijzigen.) <W 1998-02-22/43, art. 39, 039; Inwerkingtreding : 01-07-1998>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 93, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>
  (2)<NO 2016-07-14/21, art. 7, 119; Inwerkingtreding : 01-10-2014>

Art.103. (opgeheven) <BESLW 21-08-1946, art. 22 en 23>

Art.104.<W 1985-08-01/31, art. 44, 008> Het beheerscomité van de [1 FAMIFED]1 bepaalt de wijze van berekening van de vergoeding die kan worden toegekend aan zijn aangeslotenen die belast zijn met de opdracht bedoeld in artikel 18bis; deze beslissing moet worden goedgekeurd door de [1 bevoegde minister]1.
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 94, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.105.<KB 25-10-1960, art. 27> De beheerskosten van [1 FAMIFED]1 zullen worden gedekt door middel van :
  1° de opbrengst welke voortvloeit uit de toepassing van de artikelen 24, zesde lid, 31, elfde lid, 33, derde lid, (...); <W 1998-06-10/75, art. 10, 041; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
  2° een heffing op het gedeelte van de bijdragen voor maatschappelijke zekerheid bestemd voor de kinderbijslag en dat door de bevoegde instellingen aan de [1 FAMIFED]1 dient gestort.
  (De in het eerste lid, 2°, bedoelde heffing mag niet meer belopen dan het werkelijk bedrag van de beheerskosten vermeld in de begroting van de Rijksdienst, verminderd met de opbrengst bedoeld in het eerste lid, 1°). <W 15-4-1965, art. 2>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 95, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.106.<KB 25-10-1960, art. 28> De [2 FAMIFED]2 zal een reservefonds (voor de kinderbijslag, het kraamgeld en de adoptiepremie) samenstellen door middel van : <W 1992-12-30/40, art. 26, 030; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
  1° de overschotten, waarvan sprake in (artikel 108 eerste lid, 3°); <KB28 15-12-1978, art. 4, § 1>
  2° alle andere middelen, welke hem mochten worden toegekend.
  (Het reservefonds is bestemd :
  1° in hoofdzaak om in eventuele onvoldoende inkomsten te voorzien;
  2° [1 tot definitieve dekking van de ten onrechte betaalde gezinsbijslag die niet kan teruggevorderd worden wegens de verjaring bedoeld in artikel 120bis, of op grond van de bepalingen van artikel 17 van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het handvest van de sociaal verzekerde;]1
  3° [1 ...]1
  4° (...) <W 1998-06-10/75, art. 11, 041; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
  5° [1 ...]1
  6° tot dekking van de verliezen veroorzaakt door elke andere oorzaak, mits het voorafgaand akkoord van de [2 minister bevoegd voor Sociale Zaken]2). <KBN28 15-12-1978, art. 4>
  7° [1 ...]1
  (Het reservefonds van [2 FAMIFED]2 is, daarenboven, bestemd om de thesauriemiddelen nodig voor de uitbetaling van de kinderbijslagen te stijven in afwachting van de inning van de bijdragen. (tweede zin opgeheven) : <W 1996-04-29/32, art. 56, 036; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  1° tot het stijven van het fonds voor collectieve uitrustingen en diensten in geval van toepassing van lid 2 van § 4 van artikel 107;
  2° (...)) <W 5-8-1978, art. 28.> <KB122 30-12-1982, art. 17.>
  (lid opgeheven) <KB 1996-12-10/37, art. 3, 037; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  (lid opgeheven) <KB 1996-12-10/37, art. 3, 037; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  ----------
  (1)<W 2013-06-28/04, art. 46, 101; Inwerkingtreding : 01-01-2014 wat betreft vanaf die datum betekende onverschuldigde betalingen (zie KB 2014-05-22/30, art. 1, al. 1 en 2)>
  (2)<W 2014-04-04/30, art. 88, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art. 106bis.[1 [2 FAMIFED]2 laat de bedragen ten onrechte betaalde gezinsbijslag ten laste van het globaal beheer van de sociale zekerheid ingesteld door de wet houdende sociale bepalingen van 30 maart 1994, in de volgende gevallen :
   1° wanneer afgezien wordt van terugvordering omdat die uit sociaal oogpunt niet raadzaam is;
   2° bij toepassing van artikel 119bis;
   3° wanneer terugvordering technisch onmogelijk blijkt;
   4° bij toepassing van artikel 22, § 3, van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het handvest van de sociaal verzekerde.]1
  ----------
  (1)<Hersteld bij W 2013-06-28/04, art. 47, 101; Inwerkingtreding : 01-01-2014 wat betreft vanaf die datum betekende onverschuldigde betalingen; is niet langer van toepassing wat betreft de niet terugbetaalde onverschuldigde bedragen met betrekking tot periodes vanaf [01-01-2015] (zie KB 2014-05-22/30, art. 1, al. 1 en 2)>
  (2)<W 2014-04-04/30, art. 97, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.107. <Opgeheven door W 2014-01-06/65, art. 24, 112; Inwerkingtreding : 31-12-2014>

Art. 107bis. (opgeheven) <KBN122 30-12-1982, art. 17>

HOOFDSTUK VIII. - [1 Financiële verdeling waarmee FAMIFED is belast]1   ----------   (1)
Art.108.<KB 25-10-1960, art. 30> [1 FAMIFED]1 gebruikt het deel van de bijdragen van de maatschappelijke zekerheid dat voor de kinderbijslag bestemd is en door de bevoegde instellingen wordt gestort, (...), en de staatstoelage waarvan sprake in artikel 110 als volgt : <W 1998-06-10/75, art. 12, 041; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
  1° (hij verdeelt onder de [1 kinderbijslagfondsen]1, met uitzondering van de [1 het bijzondere kinderbijslagfonds]1 bedoeld in artikel 32, de sommen bestemd voor de uitkering van de kinderbijslag, het kraamgeld en de adoptiepremie, evenals van de achterstallige gezinsvakantiebijslag, verschuldigd overeenkomstig artikel 73quater zoals het van kracht was tot 1 januari 1983;) <W 1992-12-30/40, art. 27, 030; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
  2° hij stort aan [1 elk kinderbijslagfonds]1, met uitzondering van de [1 het bijzondere kinderbijslagfonds]1 beoogd bij artikel 32, (de toelage voorzien bij artikel 94) en bestemd tot het dekken van de bestuurskosten van [1 dat kinderbijslagfonds]1; <KBN28 15-12-1978, art. 6>
  3° hij stort het eventuele overschot in zijn reservefonds(.
  (Opgeheven) <KBN 131 30-12-1982, art. 10, 4°.>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 100, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.109. (opgeheven) <KB 10-4-1957, art. 30>

HOOFDSTUK VIIIbis. _ TOELAGE VAN DE STAAT
Art.110.<W 27-3-1951, art. 49> (De Staat stort elk jaar aan [1 FAMIFED]1 een toelage gelijk aan het verschil tussen, enerzijds, het globaal jaarlijks bedrag :
  1° van de (kinderbijslag, het kraamgeld en de adoptiepremie) voorzien bij [1 deze wet]1, voor dat jaar te betalen; <W 1992-12-30/40, art. 28, 030; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
  2° van de bij [1 deze wet]1 of in toepassing ervan vastgestelde heffingen bestemd om de bestuurskosten van de [1 kinderbijslagfondsen]1 en de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers te dekken,
  en, anderzijds, de opbrengst van de voor hetzelfde jaar te innen bijdragen) <KB 25-10-1960, art. 31>
  (Onverminderd de toepassing van het tweede lid van § 4 van artikel 107 (...)[1 ...]1, is het eerste lid van dit artikel niet van toepassing indien en in de mate waarin, op het einde van het jaar, genoemd verschil kan gedekt worden door het in artikel 106 genoemd reservefonds.) <W 5-8-1978, art. 28, § 3> <KBN122 30-12-1982, art. 20>
  (De Koning bepaalt de perken binnen welke de bij artikel 32 bedoelde Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten deze toelage geniet.) <KB 1989-10-23/37, art. 7, 020; Inwerkingtreding : 01-10-1985>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 93, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art. 110/1. [1 De financiering van de opdrachtenbegroting van FAMIFED betreffende de periode van 1 juli 2014 tot 31 december 2014 wordt verzekerd respectievelijk door de RSZ-globaal beheer bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, en door het globaal financieel beheer van het sociaal statuut der zelfstandigen bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 18 november 1996 strekkende tot invoering van een globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van hoofdstuk I van titel VI van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels. Het aandeel van de RSZ-globaal beheer bedraagt 90,89 % en het aandeel van het globaal financieel beheer van het sociaal statuut der zelfstandigen 9,11 %. Deze verdeelsleutel kan worden gewijzigd bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-04-04/30, art. 102, 107; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art. 110/2. [1 Onverminderd het tweede lid, wordt de financiering van de beheersbegroting van FAMIFED betreffende de periode van 1 juli 2014 tot 31 december 2014 verzekerd door de RSZ-globaal beheer bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
   Het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen stort aan FAMIFED, in de loop van het tweede trimester van 2014, een bedrag van 4,5 miljoen euro ter medefinanciering van de voormelde beheersbegroting.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-04-04/30, art. 103, 107; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

HOOFDSTUK IX. - [1 Bijslagen door het rijk of de provincies terug te betalen aan FAMIFED]1   ----------   (1)
Art.111.<W 1996-04-29/32, art. 58, 036; Inwerkingtreding : 01-10-1995> De gezinsbijslag, betaald door [1 FAMIFED]1 (met toepassing van artikel 101, derde lid, 2°, 3°, 4°, 7°, 8° en 9°), [2 vierde, vijfde en zesde lid]2, en de daarop betrekking hebbende administratiekosten worden door de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten (, B.I.A.C.) of de bij artikel 3, 2°, bedoelde openbare instellingen aan [1 FAMIFED]1 terugbetaald volgens de door de Koning bepaalde modaliteiten. <KB 2004-05-27/44, art. 20, 064; Inwerkingtreding : 29-12-2004> <W 2007-04-27/35, art. 29, 082; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
  (De administratiekosten die worden gestort door de in artikel 101, derde lid, 9°, bedoelde publiekrechtelijke rechtspersonen, worden vastgesteld op 1,35 % van het bedrag van de in hun plaats betaalde kinderbijslag, wegens de overdracht, door die rechtspersonen, van het type gegevens dat het, overeenkomstig de bij de Koning vastgestelde nadere regels, mogelijk maakt dat het percentage van de aan [1 FAMIFED]1 verschuldigde kosten kan worden verminderd.) <W 2007-04-27/35, art. 29, 082; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
  De overheid belast met de terugbetaling van de gezinsbijslag betaald door [1 FAMIFED]1 met toepassing van artikel 101, vijfde lid, wordt door de Koning aangewezen.
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 105, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>
  (2)<W 2014-04-04/30, art. 105, 107; Inwerkingtreding : 01-07-2013>

Art.112. (opgeheven) <BESLW 21-8-1946, art. 26>

HOOFDSTUK X. - [1 Te volgen voorschriften in geval van gemis van evenwicht tussen de ontvangsten van famifed en de globale som waarover hij moet beschikken om het wettelijke bijslagminimum aan de rechthebbende kinderen te verzekeren]1   ----------   (1)
Art.113.<KB 10-12-1964, art. 10> Wanneer de ontvangsten waarover [1 FAMIFED]1 krachtens artikel 108, eerste lid, beschikt, ontoereikend zijn om hem in staat te stellen de verplichtingen na te komen welke voortvloeien uit de bij dat eerste lid bepaalde verdelingen, worden de nodige sommen om dat tekort aan te vullen op de bij artikel 110 bepaalde Rijkstoelage geheven.
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 107, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.114.<KB 25-10-1960, art. 34> In elk geval mag [1 FAMIFED]1 de ontoereikendheid van de door hem tijdens een boekjaar ontvangen gelden verhelpen door middel van voor andere boekjaren geldende ontvangsten.
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 108, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

HOOFDSTUK XI. _ BEOORDELING EN BIJLEGGING VAN GESCHILLEN
Art.115. (opgeheven) <W 10-10-1967, (art. 2), art. 12, 1°>

Art.116. (opgeheven) <W 10-10-1967, (art. 2), art. 12, 1°>

Art.117.<W 10-10-1967, (art. 3), art. 78, §1> De arbeidsrechtbank neemt kennis van de geschillen tussen de [1 kinderbijslagfondsen]1 of de [1 FAMIFED]1 en (de personen aan wie gezinsbijslag) verschuldigd is of moet worden gestort. <W 12-5-1971, art. 17, 1°, a>
  Bij hetzelfde gerecht worden aangebracht de geschillen tussen die personen en de werkgever voor wiens rekening de arbeid wordt verricht die voor toekenning (van de gezinsbijslag) in aanmerking komt. <W 12-5-1971, art. 17, 1°, b>
  (Indien de gezinsbijslag is of moet worden uitbetaald) aan iemand anders dan de belanghebbende [1 werknemer of zelfstandige]1, wordt de plaatselijke bevoegdheid inzake de door of tegen die persoon ingestelde vorderingen bepaald door de plaats waar deze (zijn hoofdverblijfplaats heeft in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.) <W 12-5-1971, art. 17, 1°, c> <W 1991-04-04/40, art. 4, 026; Inwerkingtreding : 01-04-1993>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 109, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.118. <W 1992-12-30/40, art. 37, 030; Inwerkingtreding : 19-01-1993> In de zaken waarin een medisch expert wordt aangewezen, worden de voorschotten, de erelonen en de kosten van deze expert, die vervat zijn in de nota die hij opstelt overeenkomstig de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek, vermeld met toepassing van het door de Koning vastgestelde tarief.

Art.119.<W 12-5-1971, art. 17, 1°> De geschillen tussen de kinderbijslagfondsen of [1 FAMIFED]1 en hun leden, zelfs wanneer deze handelaars zijn, [1 of de in artikel 15, § 3, eerste en tweede lid, bedoelde sociale verzekeringsfondsen]1 behoren in elk geval tot de bevoegdheid van de arbeidsrechtbank.
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 110, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art. 119bis.<KBN534 1987-03-31/42, art. 24, 012; Inwerkingtreding : 01-04-1987> Wanneer de invordering van de verschuldigde sommen al te onzeker of te bezwarend blijkt in verhouding met het bedrag van de in te vorderen sommen, kunnen de kinderbijslaginstellingen binnen de perken bepaald door de Koning hetzij van het navorderen van die sommen door een gerechtelijke procedure, hetzij van de invordering van die sommen door gedwongen ten uitvoerlegging, afzien.
  De kinderbijslaginstellingen kunnen daarenboven afzien van de terugvordering van geringe sommen, binnen de perken bepaald door de Koning, wanneer de terugvordering van deze sommen door inhouding op later verschuldigde bijslag niet mogelijk is.
  [1 ...]1
  ----------
  (1)<W 2013-06-28/04, art. 48, 101; Inwerkingtreding : 01-01-2014 wat betreft vanaf die datum betekende onverschuldigde betalingen (zie KB 2014-05-22/30, art. 1, al. 1 en 2)>

HOOFDSTUK XII. - DE VERJARING.
Art.120. (De rechtsvorderingen waarover de personen beschikken, aan wie de kinderbijslag, het kraamgeld en de adoptiepremie verschuldigd zijn of moeten uitbetaald worden, moeten binnen de (vijf jaar) worden ingesteld.) <W 2001-12-30/30, art. 27, 052; Inwerkingtreding : 01-01-2002> <W 2002-12-24/31, art. 105, 058; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  (Voor de kinderbijslagen) betreffende een zeker aantal dagen van een trimester, neemt de termijn van (vijf jaar) aanvang den laatsten dag van gezegde trimester. <W 1992-12-30/40, art. 30, 030; Inwerkingtreding : 01-01-1993> <W 27-3-1951, art. 52> <W 2003-04-08/33, art. 10, 062; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  (Voor het kraamgeld neemt de termijn van (vijf jaar) een aanvang de laatste dag van het trimester waarin de geboorte plaats vond. Voor de adoptiepremie, neemt de termijn van (vijf jaar) een aanvang de laatste dag van het trimester waarin (het verzoekschrift dat de wil uitdrukt om te adopteren wordt ingediend bij de bevoegde rechtbank of, bij gebrek hieraan, de laatste dag van het trimester waarin de adoptieakte is ondertekend; indien echter het kind op deze datum nog geen deel uitmaakt van het gezin van de adoptant, vangt de voormelde termijn aan op de laatste dag van het trimester in de loop waarvan het kind werkelijk deel uitmaakt van dit gezin.).) <W 1992-12-30/40, art. 30, 030; Inwerkingtreding : 01-01-1993> <W 2003-04-08/33, art. 10, 062; Inwerkingtreding : 01-01-2003> <W 2006-07-20/39, art. 144, 077; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
  (Buiten de oorzaken vermeld in het Burgerlijk Wetboek, wordt de verjaring gestuit door een aanvraag of een klacht, bij gewone brief, fax of elektronische post verzonden naar de kinderbijslaginstelling die bevoegd is voor de toekenning van de gezinsbijslag, of door de neerlegging van een dergelijke aanvraag of klacht bij deze instelling. Naargelang van het geval, gebeurt de stuiting op de datum van het aangetekend schrijven, waarvoor de postdatum als bewijs geldt, of, bij gebreke eraan, op de datum van het ontvangstbewijs dat door de bevoegde kinderbijslaginstelling wordt afgeleverd aan de persoon die deze bijslag aanvraagt of opeist.) <W 2001-12-30/30, art. 27, 052; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  (In afwijking van het vierde lid geldt, naargelang van het geval, als datum voor de aanvraag of klacht die werd toegezonden aan de bevoegde kinderbijslaginstelling en die werd ingediend bij een onbevoegde Belgische instelling van sociale zekerheid, de datum van het aangetekend schrijven, waarvoor de postdatum geldt als bewijs, of, bij gebreke eraan, de ontvangstdatum die de laatst genoemde instelling aan de bevoegde kinderbijslaginstelling meedeelt.) <W 2001-12-30/30, art. 27, 052; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  De onderbreking is geldig voor (vijf jaar). Zij mag worden hernieuwd. <W 27-3-1951, art. 52> <W 2003-04-08/33, art. 10, 062; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  In geen geval zullen (de kinderbijslaginstellingen) aan het voordeel der verjaring, zoals zij bij dit artikel werd vastgesteld, verzaken. <W 2001-12-30/30, art. 27, 052; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

Art. 120bis.<W 2006-07-20/38, art. 35, 076; Inwerkingtreding : 01-10-2006> De terugvordering van de ten onrechte uitbetaalde uitkeringen kan niet geëist worden na verloop van een termijn van drie jaar te rekenen vanaf de datum waarop de uitbetaling is geschied.
  Benevens de redenen waarin is voorzien in het Burgerlijk Wetboek, wordt de verjaring gestuit door het eisen van het onverschuldigd uitbetaalde, door middel van een ter post aangetekend aan de schuldenaar betekend schrijven.
  [1 In afwijking van het eerste lid wordt de verjaringstermijn op vijf jaar gebracht als de ten onrechte betaalde uitkeringen verkregen werden door bedrieglijke handelingen of door valse of opzettelijk onvolledige verklaringen. [2 Die termijn gaat in op de dag waarop de instelling kennis heeft van het bedrog, de arglist of de bedrieglijke handelingen van de sociaal verzekerde.]2]1
  ----------
  (1)<W 2013-06-28/04, art. 49, 101; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<W 2013-06-28/04, art. 49, 101; Inwerkingtreding : 01-08-2013>

Art.121.De vorderingen waarover de [1 kinderbijslagfondsen]1 (...) (voor de arbeidsgerechten) beschikken tegen hun aangesloten leden, uit hoofde van niet-betaling der bijdragen binnen den vereischten termijn, verjaren na (drie jaar), zelfs wanneer de tekortkoming strafbaar is krachtens [1 het Sociaal Strafwetboek]1. [1 ...]1. <W 10-10-1967, (art. 3), art. 78, § 3> <W 1996-04-29/32, art. 79, 036; Inwerkingtreding : 01-07-1996> <W 1998-06-10/75, art. 13, 041; Inwerkingtreding : 01-01-1999> <W 2005-07-03/46, art. 37, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 111, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

HOOFDSTUK XIII. - (opgeheven)
Art.122. (opgeheven) <W 5-1-1976, art. 134, § 1>

Art.123. (opgeheven) <W 5-1-1976, art. 134, § 1>

Art.124. (opgeheven) <W 5-1-1976, art. 134, § 1>

Art.125. (opgeheven) <W 5-1-1976, art. 134, § 1>

Art.126. (opgeheven) <W 5-1-1976, art. 134, § 1>

Art.127. (opgeheven) <W 5-1-1976, art. 134, § 1>

Art.128. (opgeheven) <W 5-1-1976, art. 134, § 1>

Art.129. (opgeheven) <W 5-1-1976, art. 134, § 1>

HOOFDSTUK XIV. _ AFHOUDING OP DEN KOOPPRIJS VAN ZEKERE UIT HET BUITENLAND INGEVOERDE KOOPWAREN.
Art.130. (opgeheven) <W 26-2-1954, art. 1, 1°>

Art.131. (opgeheven) <W 26-2-1954, art. 1, 1°>

Art.132. (opgeheven) <W 26-2-1954, art. 1, 1°>

Art.133. (opgeheven) <W 26-2-1954, art. 1, 1°>

Art.134. (opgeheven) <W 26-2-1954, art. 1, 1°>

Art.135. (opgeheven) <W 26-2-1954, art. 1, 1°>

Art.136. (opgeheven) <W 26-2-1954, art. 1, 1°>

Art.137. (opgeheven) <W 26-2-1954, art. 1, 1°>

Art.138. (opgeheven) <W 26-2-1954, art. 1, 1°>

Art.139. (opgeheven) <W 26-2-1954, art. 1, 1°>

HOOFDSTUK XV. _ BEPALINGEN BETREFFENDE HET TOEZICHT
Art. 139bis.<ingevoegd bij W 2008-12-22/32, art. 107; Inwerkingtreding : 01-10-2008> Voor de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk worden de publiekrechtelijke rechtspersonen bedoeld in artikel 3, 1° en 2° die zich hebben aangepast aan de bepalingen van artikel 33 van de programmawet van 20 juli 2006, gelijkgesteld met [1 vrije kinderbijslagfondsen]1.
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 112, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

SECTIE I. - [1 Toezicht uitgeoefend door de minister bevoegd voor Sociale zaken, door het Federaal agentschap voor de kinderbijslag en door de kinderbijslagfondsen]1   ----------   (1)
Art.140.Vóór 1 Oktober van ieder jaar, zenden de [1 "vrije kinderbijslagfondsen en FAMIFED]1 aan den [1 minister bevoegd voor Sociale Zaken]1, de balans der algemene rekeningen, alsook de balans en de winst- en verliesrekening van het voorgaand dienstjaar.
  Anderzijds, zenden zij hem, vóór het einde van de (eerste maand van ieder kwartaal), een staat nopens hun bedrijvigheid tijdens voorafgaand kwartaal. <W 1999-01-25/32, art. 24, 042; Inwerkingtreding : 06-02-1999>
  Deze laatste verplichting wordt ook aan de diensten voor gezinsvergoedingen, die van het Rijk en de provincies afhangen, opgelegd.
  De rekeningsplichtige stukken en de driemaandelijksche staat in te dienen, in uitvoering van dit artikel, zullen opgemaakt worden overeenkomstig een bij ministerieel besluit te bepalen model.
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 114, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.141.[1 Bij het begin van elk kwartaal bezorgt de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers aan de bevoegde minister een verslag over het door de instelling in het afgelopen kwartaal uitgeoefende toezicht op de bij de Rijksdienst aangesloten werkgevers die hoofdelijke bijdragen verschuldigd zijn, en op de in deze wet bedoelde sociaal verzekerden.
   Die verslagen worden opgesteld volgens een model dat vastgesteld is door de bevoegde minister.]1

  TOEKOMSTIG RECHT

  Art. 141. [1 Bij het begin van elk kwartaal bezorgt [2 FAMIFED]2 aan de [2 minister bevoegd voor Sociale Zaken]2 een verslag over het door de instelling in het afgelopen kwartaal uitgeoefende toezicht [3 ...]3 op de in deze wet bedoelde sociaal verzekerden.   [2 Dit verslag wordt]2 opgesteld volgens een model dat vastgesteld is door de [2 minister bevoegd voor Sociale Zaken]2.]1
  ----------
  (1)<W 2013-12-21/57, art. 29, 105; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
  (2)<W 2014-04-04/30, art. 115, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>
  (3)<W 2014-04-04/30, art. 115,1°,c, 107; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.142.Bij den aanvang van ieder kwartaal zendt [1 FAMIFED]1, eveneens aan [1 de minister bevoegd voor Sociale Zaken]1, een verslag nopens het toezicht dat (bij) over de [1 vrije kinderbijslagfondsen]1 uitoefent, alsook over hun aangeslotenen en het personeel dezer laatsten, onder opzicht van de toepassing van de (verdeling) <KB 25-10-1960, art. 45> id. <KB 25-10-1960, art. 45>
  [1 Ieder jaar legt het Algemeen Bestuur van FAMIFED aan zijn Beheerscomité een verslag voor over de algemene opdracht van toezicht. Dit verslag wordt, na goedkeuring door het Beheerscomité, aan de minister bevoegd voor Sociale Zaken verzonden.]1
  (al opgeheven) <W 2-5-1958, art. 14>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 116, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

SECTIE II. - [1 De door de minister bevoegd voor Sociale Zaken aangewezen of gemachtigde controleurs en de toezichtsdiensten van het Federaal Agentschap voor de Kinderbijslag en van de vrije kinderbijslagfondsen]1   ----------   (1)
Art.143.De door [1 de minister bevoegd voor Sociale Zaken]1 aangeduide agenten zullen over de uitvoering van deze wet waken, onverminderd de verplichtingen van de ambtenaar der rechterlijke politie.
  Zij zullen er zich, in 't bijzonder, van vergewissen dat alle werkgevers die verplicht zijn aan te sluiten bij een [1 vrij kinderbijslagfonds]1 (of bij [1 FAMIFED]1), deze verplichting nakomen en dat de aansluiting voor gansch het personeel werd gedaan. <KB 25-10-1960, art. 46>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 118, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.144.[1 ieder vrij kinderbijslagfonds]1 is er toe gehouden :
  a) (Aan de door [1 de minister bevoegd voor Sociale Zaken]1 aangewezen controleurs, op hun verzoek, de nodige inlichtingen te verstrekken, die zij ter volbrenging hunner taak, nodig mochten hebben, zonder dat zij zichzelf kan vrijstellen of zonder dat zij kan vrijgesteld worden van deze verplichting wegens om 't even welke reden, zelfs indien zij deel uitmaakt van een administratief complex of indien zij haar beheer aan derden heeft toevertrouwd) <W 2-5-1958, art. 11>
  b) Hun, op hun verzoek en zonder verplaatsing, mededeeling te geven van de registers, staten, briefwisseling, en andere documenten, waarvan de inzage hun, onder hetzelfde opzicht, nuttig zou zijn.
  Dezelfde verplichtingen worden opgelegd :
  a) Aan [1 FAMIFED]1 <KB 25-10-1960, art. 13, 2°>
  b) Aan de diensten voor gezinsvergoedingen, die van het Rijk of van de provincies afhangen.
  De [1 vrije kinderbijslagfondsen]1 hebben, bovendien, gezegde verplichtingen tegenover de controleurs aangesteld door de [1 FAMIFED]1 <KB 25-10-1960, art. 13, 3°>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 119, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.145.[1 De inbreuken op de bepalingen [2 van deze wetten en hun uitvoeringsbesluiten ervan]2 worden opgespoord, vastgesteld en bestraft overeenkomstig het Sociaal Strafwetboek.
   De sociaal inspecteurs beschikken over de bevoegdheden bedoeld in de artikelen 23 tot 39 van het Sociaal Strafwetboek wanneer zij, ambtshalve of op verzoek, optreden in het kader van hun opdracht tot informatie, bemiddeling en toezicht inzake de naleving van de bepalingen [2 van deze wetten en hun uitvoeringsbesluiten ervan]2.]1
  ----------
  (1)<W 2010-06-06/06, art. 33, 095; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
  (2)<W 2014-04-04/30, art. 120, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.146. (opgeheven) <KB 16-2-1952, art. 15, 2°>

Art.147. (opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 125, 022; Inwerkingtreding : 09-01-1990>

Art.148.De [1 minister bevoegd voor Sociale Zaken]1 zal ook aan één of meerdere agenten van den controledienst (van [1 FAMIFED]1) de bevoegdheid kunnen toekennen, waarvan in artikel 143, alinea 2, sprake alsook de voorrechten bepaald bij artikelen 145 tot 147. <KB 25-10-1960, art. 47>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 121, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.149.De Rijks- en provinciebeambten die met de uitkering van de (kinderbijslag, het kraamgeld en de adoptiepremie) zijn belast of daaraan medewerken alsmede de bedienden en daartoe aangestelden van de bijzondere [2 kinderbijslagfondsen]2, in uitvoering van artikel 32 tot stand gebracht, dienen, wanneer hun dit wordt gevraagd, aan de door [2 de minister bevoegd voor Sociale Zaken]2 aangestelde controleurs de inlichtingen te verstrekken, welke dezen nodig hebben om zich van hun opdracht te kwijten. <W 1992-12-30/40, art. 31, 030; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
  Dezelfde verplichting berust op de bedienden :
  1° [1 van HR Rail]1 van (BELGACOM), van het Nationaal Instituut voor radio-omroep en van de andere zelfstandige regieën; <W 1991-03-21/30, art. 55, 025; Inwerkingtreding : 04-09-1992> <KB 2004-10-18/32, art. 9, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2005>
  2° (Van het Voorlopig Steunfonds voor onvrijwillige werklozen;) <W 27-3-1951, art. 57>
  3° Van de openbare instellingen.
  Indien zij er om vragen, zullen de door [2 de minister bevoegd voor Sociale Zaken]2 aangestelde contrôleurs in staat worden gesteld, zonder verplaatsing, de lijsten of registers in te zien betreffende :
  a) De leden in actieven dienst of gepensioneerde leden van het personeel die, in uitvoering van deze wet, (kinderbijslag, kraamgeld of een adoptiepremie) genieten; <W 1992-12-30/40, art. 31, 030; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
  b) De leden van het gepensioneerd personeel aan wie, in uitvoering van wettelijke of reglementaire bepalingen buiten die van deze wet en van het organiek koninklijk besluit van 22 December 1938, gezinsvergoedingen worden verleend;
  c) De personen die van het personeel geen deel uitmaken en aan wie, onder de bij letter b voorziene voorwaarden, gezinsvergoedingen worden toegekend.
  ----------
  (1)<KB 2013-12-11/02, art. 51, 103; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<W 2014-04-04/30, art. 122, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.150.Zijn er ook nog toe gehouden aan de door [1 de minister bevoegd voor Sociale Zaken]1 aangestelde controleurs de inlichtingen te verschaffen, welke deze nodig hebben om zich van hun opdracht te kwijten, de Rijks-, provincie- en gemeentebeambten [1 ...]1.
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 123, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.151.Voor de toepassing van de artikelen 149 en 150, worden de controleurs door [1 FAMIFED]1 aangeduid en krachtens artikel 148 bevoegd gemaakt, met de door [1 de minister bevoegd voor Sociale Zaken]1 aangewezen controleurs gelijkgesteld. <KB 25-10-1960, art. 42>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 124, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.152.[1 [2 FAMIFED]2 zal over een voldoende controledienst beschikken, om hem toe te laten, op meer dan voldoende wijze, zijn opdracht van toezicht te volbrengen.]1
  ----------
  (1)<W 2013-06-28/04, art. 50, 101; Inwerkingtreding : 11-07-2013>
  (2)<W 2014-04-04/30, art. 125, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

SECTIE III. - ANDERE BEPALINGEN BETREFFENDE HET TOEZICHT
Art.153.De [1 vrije kinderbijslagfondsen]1, [1 FAMIFED]1 en de diensten voor gezinsvergoedingen, die afhangen van het Rijk en de provincies, zullen uitsluitend, op hun kosten, aan [1 de minister bevoegd voor Sociale Zaken]1, al de door hem, met een doel van controle of statistiek, gevraagde inlichtingen verstrekken. <KB 25-10-1960, art. 13, 3°>
  Dezelfde verplichting wordt aan de [1 vrije kinderbijslagfondsen]1, alsook aan de gezegde diensten voor gezinsvergoedingen, ten overstaan van [1 FAMIFED]1 opgelegd. <KB 25-10-1960, art. 13, 3°>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 126, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.154.De [1 vrije kinderbijslagfondsen]1, [1 FAMIFED]1 en de diensten voor gezinsvergoedingen, die afhangen van het Rijk en de provincies, gedragen zich, bovendien, naar alle andere bepalingen door den Koning, met een zelfde doel, vastgesteld. <KB 25-10-1960, art. 13>
  De Koning kan insgelijks met een doel van controle verplichtingen opleggen :
  a) Aan de onderworpen werkgevers;
  b) Aan de leden of oud-leden van het personeel van de onderworpen werkgevers [1 en aan de zelfstandigen]1;
  c) Aan de personen, buiten de leden of oud-leden van dit personeel, aan wie de (kinderbijslag, het kraamgeld en de adoptiepremie) moeten gestort worden. <W 1992-12-30/40, art. 32, 030; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 127, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

HOOFDSTUK XVI.   
Art.155. [1 opgeheven]1
  ----------
  (1)<W 2010-06-06/06, art. 109, 095; Inwerkingtreding : 01-07-2001>

Art.156. [1 opgeheven]1
  ----------
  (1)<W 2010-06-06/06, art. 109, 095; Inwerkingtreding : 01-07-2001>


Art.157. [1 opgeheven]1
  ----------
  (1)<W 2010-06-06/06, art. 109, 095; Inwerkingtreding : 01-07-2011>

Art.158. [1 opgeheven]1
  ----------
  (1)<W 2010-06-06/06, art. 109, 095; Inwerkingtreding : 01-07-2011>

Art.159. [1 opgeheven]1
  ----------
  (1)<W 2010-06-06/06, art. 109, 095; Inwerkingtreding : 01-07-2011>

Art.160. [1 opgeheven]1
  ----------
  (1)<W 2010-06-06/06, art. 109, 095; Inwerkingtreding : 01-07-2011>

Art.161. [1 opgeheven]1
  ----------
  (1)<W 2010-06-06/06, art. 109, 095; Inwerkingtreding : 01-07-2011>

Art.162. [1 opgeheven]1
  ----------
  (1)<W 2010-06-06/06, art. 109, 095; Inwerkingtreding : 01-07-2001>

Art.163. [1 opgeheven]1
  ----------
  (1)<W 2010-06-06/06, art. 109, 095; Inwerkingtreding : 01-07-2011>

Art.164. (opgeheven) <W 2-5-1958, art. 14>

Art. 164bis. (Opgeheven) <W 2003-12-22/42, art. 256, 063; Inwerkingtreding : 10-01-2004>

HOOFDSTUK XVII. _ VERSCHILLENDE BEPALINGEN
Art.165.De toegelaten [1 kinderbijslagfondsen]1 leggen ter griffie van de verschillende (arbeidsrechtbanken), in welker rechtsgebied een of meer aangesloten werkgevers gevestigd zijn, een exemplaar neer van hun statuten, alsmede van het reglement houdende vaststelling (van de kinderbijslag, het kraamgeld en de adoptiepremie) (...), welke de [1 sociaal verzekerden]1 die van deze kas afhangen, genieten, en van de voorwaarden (waaronder de bijslagen) (...) dienen toegekend. <W 10-10-1967, (art. 3), art. 78, § 4, 1°> <W 1992-12-30/40, art. 33, 030; Inwerkingtreding : 01-01-1993> <KB 10-4-1957, art. 25> <Nederlandse versie : KB 10-12-1964, art. 16> <KB 10-4-1957, art. 25>.
  In voorkomend geval is de neerlegging niet tot den oorspronkelijken tekst beperkt, doch betreft insgelijks één of meer vertalingen hetzij in het Nederlandsch, hetzij in het Fransch, hetzij in het Duitsch, derwijze dat de stukken worden verstaan door de meerderheid van de in de streek werkzaam betrokken personen.
  De voorschriften van de voorgaande alinea gelden insgelijks voor de bijzondere [1 kinderbijslagfondsen]1 opgericht bij koninklijk besluit, wat betreft den tekst van hun besluit van oprichting en inrichting, alsmede den tekst van hun reglement.
  (Zijnerzijds zendt [1 FAMIFED]1 de Nederlandse tekst, de Franse tekst en de Duitse vertaling van zijn organiek besluit en van zijn verschillende reglementen aan alle (arbeidsrechtbanken) in het Rijk.) <KB 25-10-1960, art. 51> <W 10-10-1967, (art. 3), art. 78, § 4>
  De stukken, waarvan sprake in dit artikel, kunnen, zonder verplaatsing worden geraadpleegd door alwie hetzelve aanvraagt.
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 129, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.166.Elke individuele werkgever die onder deze wet valt, evenals de persoon die belast is met het dagelijksch beheer van een vennootschap, van een instelling of van elk andere groepeering die aan deze wet onderworpen is zorgt er voor dat in de lokalen of andere werkplaatsen de benaming aangeplakt wordt van [1 het kinderbijslagfonds]1 (of [1 FAMIFED]1), waarbij hij zelf of, ingeval hij zaakvoerder is, de door hem beheerde gemeenschap aangesloten is, en dat de plaats, straat en nummer, waar de zetel van [1 dit kinderbijslagfonds]1 [1 of FAMIFED]1 gevestigd is, aangegeven worden. <KB 25-10-1960, art. 58>
  De aanplakbrief wordt opgesteld, hetzij in het Fransch, hetzij in het Nederlandsch, hetzij in het Duitsch of in verscheidene dezer talen, zoodat hij door al de belanghebbende [1 werknemers]1 begrepen wordt.
  Hij moet gemakkelijk leesbaar zijn en op een goed zichtbare plaats worden aangeplakt.
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 130, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.167. De betaling van (...) de aanvullende stortingen, die door de ingevolge deze wet onderworpen werkgevers verschuldigd zijn, wordt gewaarborgd door een voorrecht dat onmiddellijk gerangschikt wordt na nr 4ter en onder nr 4quater van artikel 19 der wet dd. 16 December 1851 op de voorrechten en hypotheken. <W 1998-06-10/75, art. 16, 041; Inwerkingtreding : 01-01-1999>

Art.168. (Opgeheven) <W 1998-06-10/75, art. 17, 041; Inwerkingtreding : 01-01-1999>

Art.169.De bij koninklijk besluit ingestelde bijzondere [1 kinderbijslagfondsen]1 (en [1 FAMIFED]1) genieten, als openbare inrichtingen, rechtspersoonlijkheid. <KB 25-10-1960, art. 54, 1°>
  Hun kunnen toelagen worden toegekend door de provinciën en de gemeenten.
  Zij mogen slechts, na daaromtrent door den Koning te zijn gemachtigd, giften en legaten ontvangen.
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 131, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.170.[1 [2 FAMIFED]2 mag slechts een lening aangaan op voorwaarde dat hij er vooraf door de [2 minister bevoegd voor Sociale Zaken]2 toe gemachtigd is.
   Een vrij kinderbijslagfonds of een bijzonder fonds mag een lening of een financieel leasingcontract aangaan dat het totaal van de schulden in verband met de beheersverrichtingen boven de 100 % van de eigen fondsen, inclusief provisies, brengt, op voorwaarde dat het er vooraf door de [2 minister bevoegd voor Sociale Zaken]2 toe gemachtigd is, op advies van het beheerscomité van [2 FAMIFED]2. De machtiging van de minister wordt geacht te zijn verkregen als geen beslissing is genomen binnen een termijn van twee maanden na de datum van de aanvraag van het fonds.]1
  ----------
  (1)<W 2012-03-29/01, art. 11, 098; Inwerkingtreding : 09-04-2012>
  (2)<W 2014-04-04/30, art. 132, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art. 170bis.<KB 10-4-1957, art. 26> [1 De vrije kinderbijslagfondsen en de [2 bijzondere kinderbijslagfondsen]2 mogen geen onroerende goederen verwerven of er afstand van doen zonder vooraf machtiging daartoe te hebben gekregen van de [2 minister bevoegd voor Sociale Zaken]2, op advies van het beheerscomité van [2 FAMIFED]2. De machtiging van de minister wordt geacht te zijn verkregen als geen beslissing is genomen binnen een termijn van twee maanden na de datum van de aanvraag van [2 het kinderbijslagfonds]2]1
  Zij mogen bovendien haar tegoed en beschikbare gelden slechts gebruiken voor de verwezenlijking der verrichtingen met het oog waarop zij werden erkend overeenkomstig artikel 23 of ingesteld bij toepassing van artikel 31.
  Het tegoed en de beschikbare gelden welke niet tot dit doeleind zouden worden gebruikt dienen te worden belegd in fondsen waarvan de lijst door de Minister van Financiën wordt opgemaakt.
  ----------
  (1)<W 2012-03-29/01, art. 12, 098; Inwerkingtreding : 09-04-2012>
  (2)<W 2014-04-04/30, art. 133, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.171.[1 FAMIFED]1 en [1 het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen]1 dienen [1 elkaar, voor zover vereist, te ondersteunen bij de toepassing van deze wet]1. <KB 25-10-1960, art. 56>
  (al. 2 opgeheven) <KB 25-10-1960, art. 59, 3°>
  [1 ...]1.
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 134, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.172.
  <Opgeheven bij W 2014-04-04/30, art. 135, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.173.(De volmachten, kwitanties, uittreksels uit de registers van de akten van den burgerlijken stand, kadastrale uittreksels en inlichtingen, attesten, verklaringen van bekendheid en alle andere stukken afgeleverd voor de uitvoering van deze wet, zijn vrij van zegel. Zij dragen, boven den tekst, de vermelding van hun bestemming; zij mogen tot geen ander doeleinde dienen.
  De openbare besturen mogen te hunnen bate de betaling niet vorderen van eenige som, als bezoldiging of te anderen titel, wegens de aflevering van de in voorgaande alinea bedoelde stukken en inlichtingen). <BESLW 22-11-1945, art. 12>
  (Anderzijds zijn [1 FAMIFED]1 en de [1 bijzondere kinderbijslagfondsen]1 die bij koninklijk besluit zijn opgericht, vrijgesteld van de grondbelasting ten voordele van het Rijk, voor de gebouwen of delen van gebouwen die zij ten behoeve van hun diensten betrekken). <KB 25-10-1960, art. 58>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 136, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art. 173bis.<KB 10-12-1964, art. 17> De Rijksbesturen, de provincies en de gemeenten, de openbare instellingen of de instellingen van openbaar nut bij welke een aanvraag om (kinderbijslag), kraamgeld of een adoptiepremie) aanhangig gemaakt wordt, bezorgen deze aanvraag onverwijld en kosteloos aan de bevoegde instelling of, ingeval twijfel bestaat, aan [1 FAMIFED]1. <W 1992-12-30/40, art. 34, 030; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 137, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art. 173ter.<ingevoegd bij W 1990-12-29/30, art. 89, 024; Inwerkingtreding : 01-01-1991> De fotografische, microfotografische of elektronische afschriften van de documenten bewaard door de kinderbijslaginstellingen en door de Dienst kinderbijslag van [1 de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid]1 hebben dezelfde bewijskracht als de originelen, indien zij door deze instellingen of onder hun controle werden opgesteld.
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 138, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art. 173quater.<Ingevoegd bij W 1991-04-04/40, art. 5, 026; Inwerkingtreding : 01-07-1993> De kinderbijslaginstellingen en de ministeriële diensten die belast zijn met de uitvoering van [1 deze wet]1, zijn gehouden zich tot het Rijksregister van de natuurlijke personen te richten om de informatiegegevens bedoeld bij artikel 3, eerste en tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, te bekomen of wanneer ze de juistheid van deze informatiegegevens nagaan.
  Het beroep doen op een andere bron is slechts toegestaan in de mate dat de nodige informatiegegevens niet bij het Rijksregister kunnen bekomen worden.
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 139, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art. 173quinquies.<Ingevoegd bij W 1991-04-04/40, art. 6, 026; Inwerkingtreding : 01-07-1993> De informatiegegevens, bedoeld bij artikel 173quater, verkregen bij het Rijksregister van de natuurlijke personen en opgetekend op een identificatiefiche toegevoegd aan het dossier, hebben bewijskracht tot bewijs van het tegendeel.
  Deze identificatiefiche mag gedateerd en ondertekend worden om de herkomst van de informatiegegevens en de datum van hun bewijskracht te waarmerken.
  Wanneer ze beslissen om van deze mogelijkheid gebruik te maken, wijzen het bevoegd orgaan van iedere kinderbijslaginstelling [1 en]1 de bevoegde autoriteit van de ministeriële diensten die belast zijn met de uitvoering van deze [1 <wet]1, de personeelsleden aan die gemachtigd zijn tot het aanbrengen van deze waarmerking.
  Wanneer het bewijs van het tegendeel, bedoeld in het eerste lid, aanvaard wordt door de betrokken kinderbijslaginstelling of ministeriële dienst die belast is met de uitvoering van deze [1 <wet]1, delen deze de inhoud van het aldus aanvaarde informatiegegeven, ten titel van inlichting, mee aan het Rijksregister van de natuurlijke personen en voegen er de bewijsstukken bij.
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 140, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art. 173sexies.<Ingevoegd bij W 1991-04-04/40, art. 7, 026; Inwerkingtreding : 01-07-1993> Het toezenden van stukken aan de betrokkene en het uitvoeren van betalingen aan de bijslagtrekkende gebeuren op hun hoofdverblijfplaats in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.
  Van deze verplichting kan evenwel afgeweken worden op schriftelijk verzoek van de betrokkene, gericht aan de kinderbijslaginstelling of de ministeriële dienst die belast is met de uitvoering van deze [1 wet]1.
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 141, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art. 173septies.<Ingevoegd bij KB 2001-06-10/58, art. 33; Inwerkingtreding : 01-01-2003 (AR 2002-11-05/41, art. 1)> Voor de toepassing van deze [1 wet]1 gelden de definities van de arbeidstijdgegevens zoals vastgesteld bij koninklijk besluit van 10 juni 2001 tot eenvormige definiëring van begrippen met betrekking tot arbeidstijdgegevens ten behoeve van de sociale zekerheid, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.
  ----------
  (1)<W 2014-04-04/30, art. 142, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.174. Om de drie jaar, brengt de regeering aan de Kamers verslag uit over de uitvoering van deze wet.

Hoofdstuk XVIII. - [1 Wijzigings-, opheffings- en overgangspepalingen]1   ----------   (1)
Art.175.[1 Worden opgeheven :
   1° de artikelen 1 tot en met 7 en artikel 9 van de wet van 29 maart 1976 betreffende de gezinsbijslag voor zelfstandigen, gewijzigd bij de wetten van 17 maart 1993, 6 april 1995, 20 december 1995, 20 december 1995 en het koninklijk besluit van 18 november 1996;
   2° het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen, laatstelijk gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 januari 2009, 9 mei 2009, 12 juli 2009, 9 juillet 2010, 3 september 2010, 16 april 2013 en 19 juillet 2013;
   3° het koninklijk besluit van 27 april 1976 tot aanvulling van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen, laatstelijk gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 mei 1984, 9 maart 1985, 3 juli 1985, 3 september 1985, 23 december 1986, 29 september 1987, 21 februari 1991, 13 maart 1995, 30 september 1997, 13 juli 2001, 31 december 2003, 17 september 2005, 12 juli 2006, 9 mei 2007 en 3 september 2010;
   4° het koninklijk besluit van 10 april 1987 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen;
   5° het koninklijk besluit van 5 november 1987 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen;
   6° het koninklijk besluit van 21 februari 1991 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen;
   7° het koninklijk besluit van 21 februari 1991 tot uitvoering van artikel 34, § 4, van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen;
   8° het koninklijk besluit van 28 augustus 1991 tot uitvoering van de artikelen 20, §§ 2 en 3, 26 en 35 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen, en van artikel 23 van het koninklijk besluit van 21 februari 1991 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 16 november 1999 en 13 juli 2001;
   9° het koninklijk besluit van 25 januari 2004 tot uitvoering van de artikelen 20, 26 en 35, § 2, van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 5 augustus 2006, 25 februari 2007 en 9 mei 2009;
   10° het koninklijk besluit van 19 juli 2005 tot uitvoering van de artikelen 17, 17bis, 19 en 20, § 1, van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 en 27 april 2007 en het koninklijk besluit van 18 september 2008;
   11° het ministerieel besluit van 29 september 1980 genomen in uitvoering van artikel 27 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 20 oktober 1986, 7 mei 1991 en 28 maart 1994;
   12° het ministerieel besluit van 2 augustus 1985 genomen in uitvoering van artikel 34 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 22 februari 1991;
   13° artikel 21, tweede lid, van de wet van 10 juni 1998 tot wijziging van de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, voor zover het betrekking heeft op :
   a) artikel 3 van de voormelde wet van 10 juni 1998, voor zover het betrekking heeft op de artikelen 77, 78 en 79 van de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;
   b) de artikelen 4, 1°, 10, 12 en 19 van dezelfde wet.

(NOTA : vroegere art. 175 opgeheven bij W 2014-04-04/30, art. 143, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>
  ----------
  (1)<ingevoegd bij W 2014-04-04/30, art. 150, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014, met uitzondering van 13°, Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art. 175/1. [1 Het statutaire doel van de voor 1 juli 2014 toegelaten kinderbijslagfondsen, wordt uitgebreid tot de verdeling van de kinderbijslagen, de kraamgelden en de adoptiepremies voor de zelfstandigen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-04-04/30, art. 151, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art. 175/2. [1 Het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen, dat krachtens artikel 5 van de wet van 29 maart 1976 instond voor het beheer van gezinsbijslagdossiers, draagt zijn opdracht inzake gezinsbijslag integraal over aan FAMIFED.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-04-04/30, art. 152, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art. 175/3. [1 De sociale verzekeringsfondsen blijven bevoegd voor de betaling en terugvordering van gezinsbijslag die betrekking heeft op een periode vóór 1 juli 2014.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-04-04/30, art. 153, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art. 175/4. [1 De wetsbepalingen die niet strijdig zijn met deze wet, waarbij verwezen wordt naar bepalingen van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen, worden geacht te verwijzen naar de overeenkomstige bepalingen in deze wet.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-04-04/30, art. 154, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art. 175/5. [1 De algemene en individuele afwijkingen die werden toegekend krachtens het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen, blijven van kracht voor de toepassing van deze wet.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-04-04/30, art. 155, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art. 175/6. [1 De reglementaire bepalingen ter uitvoering en toepassing van de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders en van zijn uitvoeringsbesluiten, hebben betrekking op de zelfstandige, voor zover dit nodig is voor de uitvoering van deze wet.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-04-04/30, art. 156, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art. 175/7. [1 De reglementaire bepalingen genomen in uitvoering en toepassing van de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, waarin wordt verwezen naar de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers of naar een van de afkortingen van die benaming, worden voortaan geacht te verwijzen naar het Federaal Agentschap voor de Kinderbijslag (FAMIFED).
   Dit geldt ook voor alle wettelijke bepalingen die naar de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers of naar één van zijn afkortingen verwijzen.
   De wettelijke en reglementaire bepalingen die verwijzen naar de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders of een van zijn afkortingen, worden voortaan geacht te verwijzen naar de Algemene Kinderbijslagwet (AKBW).]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-04-04/30, art. 157, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

OVERGANGSBEPALINGEN   
Art.176.
  <Opgeheven bij W 2014-04-04/30, art. 144, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.177.
  <Opgeheven bij W 2014-04-04/30, art. 144, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

OVERGANGSBEPALINGEN INGEVOERD BIJ KONINKLIJK BESLUIT DD. 30 MAART 1936   
Art.178.
  <Opgeheven bij W 2014-04-04/30, art. 145, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

Art.179. (Opgeheven) <W 1998-06-10/75, art. 17, 041; Inwerkingtreding : 01-01-1999>

Art.180. (Opgeheven) <W 1998-06-10/75, art. 17, 041; Inwerkingtreding : 01-01-1999>

BIJKOMEND ARTIKEL DOOR HETZELFDE BESLUIT TOEGEVOEGD (30 MAART 1936)   
Art.181.
  <Opgeheven bij W 2014-04-04/30, art. 146, 107; Inwerkingtreding : 30-06-2014>

OVERGANGSBEPALING INGEVOERD BIJ KONINKLIJK BESLUIT DD. 22 DECEMBER 1938   
Art.182. (opgeheven) <KB 23-1-1976, art. 1, 16°>

(AANVULLENDE BEPALING)   
Art.183. (opgeheven) <KBN534 1987-03-31/42, art. 32, 012; Inwerkingtreding : 01-04-1987>

Art.184. (opgeheven) <KBN534 1987-03-31/42, art. 32, 012; Inwerkingtreding : 01-04-1987>

Art. 185. (opgeheven) <KBN534 1987-03-31/42, art. 32, 012; Inwerkingtreding : 01-04-1987>