12 AUGUSTUS 1985. - Koninklijk besluit tot bepaling van de voorwaarden waaronder kinderbijslag wordt verleend voor het kind dat onderworpen is aan de deeltijdse leerplicht. (NOTA : opgeheven voor de Duitstalige gemeenschap bij BDG2018-11-29/14, art. 46,15°, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2019)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 10-07-1987 en tekstbijwerking tot 27-12-2018)
Art. 1-6
Artikel 1. § 1. Het kind bedoeld in artikel 62, § 1, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders dat, ter voldoening aan de deeltijdse leerplicht, onderwijs met beperkt leerplan volgt, is niet gerechtigd op kinderbijslag indien het een winstgevende aktiviteit uitoefent of verbonden is door een leerovereenkomst bedoeld bij de wet van 19 juli 1983 op het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door arbeiders in loondienst, of het een sociale uitkering geniet.
§ 2. Het kind bedoeld in artikel 62, § 1, van de voormelde wetten dat, ter voldoening aan deeltijdse leerplicht, een erkende vorming volgt, is niet gerechtigd op kinderbijslag indien het verbonden is door een leerovereenkomst waarvan sprake in § 1, een winstgevende aktiviteit uitoefent of een sociale uitkering geniet; indien het evenwel verbonden is door een leerovereenkomst zoals bedoeld in artikel (62, § 2, eerste lid) van de samengeordende wetten, is het gerechtigd op kinderbijslag, in de ter uitvoering van voormeld artikel (62, § 2, eerste lid) bepaalde voorwaarden. <KB 1987-06-24/37, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-04-1987>
§ 3. Het kind bedoeld in artikel 62, § 1, van de voormelde wetten dat, ter voldoening aan de deeltijdse leerplicht, onderwijs met volledig leerplan volgt, is gerechtigd op kinderbijslag indien het geen andere winstgevende aktiviteit uitoefent of geen andere sociale uitkeringen geniet, dan deze bedoeld in artikel 12 van het koninklijk besluit van 30 december 1975 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder kinderbijslag wordt verleend ten behoeve van het kind dat onderwijs volgt, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 april 1975 en 5 december 1983.
(§ 4. De kinderen bedoeld bij de §§ 1 en 2, met uitzondering van het kind dat verbonden is door een leerovereenkomst zoals bedoeld in artikel 62, § 2, eerste lid, van de samengeordende wetten, zijn gerechtigd op kinderbijslag indien hun brutoloon of hun sociale uitkering niet meer bedraagt dan (15 000) frank per maand. Dit bedrag wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer (117,19 (basis 1988 = 100)) van de consumptieprijzen. Het verhoogt of vermindert met (300) frank, telkens wanneer de bedragen van de kinderbijslag worden gewijzigd ingevolge een stijging of een daling van dit indexcijfer.) <KB 1991-08-19/37, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-11-1991> <KB 1995-03-15/39, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 01-04-1995>
Art.2. Het in artikel 1, § 1 en § 3 bedoelde kind behoudt zijn recht op kinderbijslag gedurende de zomervakantie, die volgt op het einde van het schooljaar waarin de deeltijdse leerplicht eindigt.
Moeten als zomervakantie worden beschouwd :
a) de periode die valt tussen het einde van het schooljaar in de onderwijsinrichting die het kind vóór de vakantie heeft bezocht, en het begin van het schooljaar of academiejaar in de onderwijsinrichtingen waar het kind het volgend jaar schoolgaat. Die periode mag evenwel hondertwintig kalenderdagen niet overschrijden
;b) de zomervakantie, verleend door de onderwijsinrichting die door het kind werd verlaten als dit kind niet opnieuw naar school gaat; deze vakantie wordt geacht een einde te nemen op uiterlijk 31 augustus.
Art.3. De toekenning van de kinderbijslag neemt een einde wanneer het kind tijdens de zomervakantie bedoeld in artikel 2, b, gevolg geeft aan een normale oproeping onder de wapens, of gevolg geeft aan een aanwijzing voor een interventie-eenheid van de civiele bescherming of voor taken van openbaar nut bij publiekrechtelijke of privaatrechtelijke organen bij toepassing van de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980.
Art.4. Artikel 2 is niet toepasselijk als een winstgevende aktiviteit of het genot van een sociale uitkering bij toepassing van een Belgische of een buitenlandse regeling betreffende ziekte, invaliditeit, werkloosheid, arbeidsongevallen of beroepsziekten de toekenning van de kinderbijslag heeft belet over de gehele kalendermaand die de maand voorafgaat in de loop waarvan de vakantie begint.
Voor de toepassing van artikel 2, is de uitoefening van een winstgevende aktiviteit of het genot van een sociale uitkering toegelaten in dezelfde voorwaarden als deze vermeld in artikel 12 van het voormeld koninklijk besluit van 30 december 1975.
(Voor de toepassing van de artikelen 1 en 2 is het genot van vakantiegeld, betaald bij toepassing van de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers en vakantiegeld betaald bij toepassing van een collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten in een paritair orgaan, geen beletsel voor de toekenning van kinderbijslag tijdens de maanden in de loop waarvan dit vakantiegeld wordt uitbetaald.) <KB 1990-03-19/40, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-05-1990>
Art.5. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 september 1984.
Art. 6. Onze Minister van Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.