Details





Titel:

13 MAART 2001. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 102, § 1, eerste lid, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders (NOTA : opgeheven voor de Duitstalige gemeenschap bij BDG2018-11-29/14, art. 46,29°, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2019)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 19-04-2001 en tekstbijwerking tot 27-12-2018)



Inhoudstafel:


Art. 1-3



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2001022233  2013022066  2018206331 



Artikels:

Artikel 1.[1 De Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers wordt belast met het toekennen van gezinsbijslag uit hoofde van in België wonende werknemers die onder de toepassing vallen van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, of van de Verordening (EG) nr. 883/2004 van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, en die overeenkomstig artikel 1 van deze Verordeningen als grensarbeider tewerkgesteld zijn of een sociale uitkering genieten omdat ze zich in een gelijkgestelde situatie bevinden na een dergelijke tewerkstelling.]1
  Het recht op kinderbijslag dat de grensarbeiders krachtens het eerste lid bezitten is afhankelijk van het ontbreken van een recht op kinderbijslag bij toepassing van andere Belgische of buitenlandse wets- of reglementsbepalingen of krachtens regelen van toepassing op het personeel van een volkenrechtelijke instelling.
  Het recht op kraamgeld of adoptiepremie dat de grensarbeiders krachtens het eerste lid bezitten is afhankelijk van het ontbreken van een dergelijk recht bij toepassing van andere Belgische of buitenlandse wets- of reglementsbepalingen of krachtens regelen van toepassing op het personeel van een volkenrechtelijke instelling.
  ----------
  (1)<KB 2013-01-29/08, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-05-2010>

Art.2. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 1999.

Art. 3. Onze Minister van Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.