Details





Titel:

28 DECEMBER 2020. - Koninklijk besluit tot aanpassing van diverse bepalingen inzake sociale zekerheid en vrijwilligerswerk in het kader van de bestrijding van de sociaal-economische gevolgen van de coronaviruspandemie



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders met het oog op de aanpassing van bepaalde regels die van toepassing zijn in de land- en tuinbouwsector
Art. 1-3
HOOFDSTUK 2. - Uitsluiting uit het begrip loon dat onderworpen is aan sociale zekerheidsbijdragen voor vrijwillige overuren in de kritieke sectoren als bedoeld in de wet van houdende tijdelijke ondersteuningsmaatregelen ten gevolge van de COVID-19-pandemie
Art. 4-5
HOOFDSTUK 3. - Wijziging van het artikel 19quinquies van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders met het oog op de toekenning van de consumptiecheque
Art. 6-7
HOOFDSTUK 4. - Wijziging van het koninklijk besluit van 20 december 2018 tot verhoging van het jaarlijks kostenplafond, zoals bepaald in artikel 10, eerste lid van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van de vrijwilligers, voor bepaalde categorieën van vrijwilligers
Art. 8-9
HOOFDSTUK 5. - Slotbepaling
Art. 10



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1969112813  2018040765 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders met het oog op de aanpassing van bepaalde regels die van toepassing zijn in de land- en tuinbouwsector
Artikel 1. In artikel 8bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 21 juni 1994 en laatst gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 28 april 2014 en nr. 5 van 9 april 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  a) in paragraaf 1, tweede lid, 1°, worden de woorden "of de champignonteelt" vervangen door de woorden ", de champignonteelt of de fruitteelt";
  b) paragraaf 1, tweede lid, wordt aangevuld met de bepaling onder 6°, luidende :
  "6° wat de handarbeiders betreft die tewerkgesteld zijn in de fruitteelt: de handarbeider tewerkgesteld gedurende maximaal 100 dagen per kalenderjaar, met uitzondering van de werknemers die ressorteren onder het Paritair Comité voor de uitzendarbeid, wat de laatste 35 dagen van de 100 dagen betreft.";
  c) paragraaf 1 wordt aangevuld met een lid, luidende :
  "In afwijking van het tweede lid, worden de quota bedoeld in het tweede lid voor het jaar 2021 aangepast als volgt: het maximum van 30 dagen wordt telkens 60 dagen en het maximum van 65 dagen wordt telkens 100 dagen.";
  d) paragraaf 2 wordt aangevuld met een lid, luidende :
  "Voor het jaar 2021 wordt het maximum van 65 dagen, bedoeld in het eerste lid, 100 dagen.";
  e) er wordt een paragraaf 2ter ingevoegd, luidende :
  " § 2ter. In afwijking van paragraaf 2, eerste lid, kan, wat de handarbeiders betreft die in de fruitteelt tewerkgesteld zijn, de beperking van de onderwerping bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, verlengd worden met 35 extra dagen per handarbeider die geen uitzendarbeider is en dit voor 33 % van het aantal gelegenheidswerknemers die de betrokken werkgever in het jaar 2020 heeft aangegeven, voor zover gelijktijdig aan de volgende voorwaarden is voldaan :
  1° de betrokken werkgever toont voor het jaar 2021 een tewerkstellingsvolume aan, uitgedrukt in voltijds equivalent, dat minstens gelijk is aan het gemiddelde van de vier multifunctionele aangiften bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid voor het kalenderjaar 2019;
  2° de betrokken werkgever moet, uiterlijk op 15 april 2021, een schriftelijke aanvraag richten aan de voorzitter van het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf en aan het Waarborg- en Sociaal Fonds voor het tuinbouwbedrijf. Deze aanvraag bevat een verklaring, die samen met de aanvraag ingediend moet worden opdat deze ontvankelijk zou zijn, en waarin de werkgever zich verbindt om :
  - de sociale wetgeving en de collectieve arbeidsovereenkomsten correct toe te passen;
  - geen gebruik te maken van detacheringsconstructies;
  - geen beroep te doen op schijnzelfstandigen;
  - niet aan sociale dumping te doen;
  - niet te werken met constructies van aannemings- of dienstverleningscontracten met Belgische of buitenlandse ondernemingen om de Belgische wetgeving betreffende de verboden terbeschikkingstelling te omzeilen.
  Het Waarborg- en Sociaal Fonds voor het tuinbouwbedrijf stelt een modeldocument ter beschikking voor de schriftelijke aanvraag en de verklaring bedoeld in het eerste lid.
  In de gevallen bedoeld in het eerste lid beoordeelt een werkgroep "Fruitteelt", opgericht binnen het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf, de aanvragen vóór 10 mei 2021 aan de hand van de DmfA- en de Dimona-aangiften.
  Het Waarborg- en Sociaal Fonds voor het tuinbouwbedrijf berekent voor elke onderneming die de aanvraag indient, het aantal gelegenheidswerknemers tijdens het jaar 2020 en het aantal dat overeenkomt met 33 % daarvan voor het jaar 2021.
  De werkgroep "Fruitteelt" onderzoekt het dossier en formuleert een advies aan het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf dat de beslissing neemt. Deze beslissing geeft onder meer het aantal gelegenheidswerknemers tewerkgesteld in de fruitteelt weer waarop de werkgever een beroep kan doen voor het tot 100 dagen uitgebreide stelsel voor het jaar 2021. Het Paritair Comité deelt deze beslissing mee aan de betrokken werkgever en bezorgt ze uiterlijk op 31 mei 2021 tevens aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en aan de minister die Sociale Zaken onder zijn bevoegdheid heeft.
  f) paragraaf 3 wordt aangevuld met een lid, luidende:
  "Voor het jaar 2021 wordt, in afwijking van het eerst lid, de beperking tot 65 dagen verhoogd tot 100 dagen.";
  g) in paragraaf 4 worden de woorden "de land- of tuinbouwsector" vervangen door de woorden "dezelfde onderneming";
  h) paragraaf 4 wordt aangevuld met een lid, luidende:
  "Voor de toepassing van deze paragraaf verstaat men onder dezelfde onderneming, het geheel van juridische entiteiten die worden bestuurd door dezelfde bestuurders en/ of beheerders of die behoren tot dezelfde technische bedrijfseenheid zoals bedoeld in de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven.";
  i) in het artikel worden de paragrafen 4/1 en 4/2 ingevoegd, luidende:
  " § 4/1. Voor de berekening van de 180 dagen, bedoeld in paragraaf 4, wordt geen rekening gehouden met een tewerkstelling in de onderneming tijdens genoemde periode, wanneer deze werd uitgevoerd in het kader van een contract voor bepaalde duur of voor een duidelijk omschreven werk van maximaal zes opeenvolgende kalenderweken.
  § 4/2. In afwijking van paragraaf 4 is de 180-dagenregel niet van toepassing op de werknemer die als gelegenheidswerknemer in dezelfde onderneming wenst te werken nadat diens arbeidsovereenkomst op de wettelijke pensioenleeftijd werd beëindigd.".

Art.2. Artikel 31bis, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 21 juni 1994, vervangen bij het koninklijk besluit van 30 april 2007, en laatst gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 18 maart 2018 en nr. 5 van 9 april 2020, wordt aangevuld met de woorden:
  "Voor het jaar 2021 wordt de regeling voor de eerste 65 dagen uitgebreid tot de eerste 100 dagen.";

Art.3. Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2021 en treedt buiten werking op 31 december 2021.

HOOFDSTUK 2. - Uitsluiting uit het begrip loon dat onderworpen is aan sociale zekerheidsbijdragen voor vrijwillige overuren in de kritieke sectoren als bedoeld in de wet van houdende tijdelijke ondersteuningsmaatregelen ten gevolge van de COVID-19-pandemie
Art.4. In artikel 19, § 2, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, wordt de bepaling onder 24°, ingevoegd en opgeheven bij het koninklijk besluit van 5 juni 2020, hersteld als volgt :
  "24° de netto-vergoedingen voor de 120 bijkomende overuren die gepresteerd zijn in toepassing van artikel 52, §§ 1 en 2, van de wet van 20 december 2020 houdende tijdelijke ondersteuningsmaatregelen ten gevolge van de COVID-19-pandemie."

Art.5. Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 2020 en treedt buiten werking op 31 maart 2021.

HOOFDSTUK 3. - Wijziging van het artikel 19quinquies van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders met het oog op de toekenning van de consumptiecheque
Art.6. In artikel 19quinquies van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 15 juli 2020 en gewijzigd bij de wet van 31 juli 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in paragraaf 2, 4°, eerste en derde lid, wordt de datum "7 juni 2021" telkens vervangen door de datum "31 december 2021";
  2° paragraaf 2, 4°, wordt aangevuld met de volgende leden, luidende :
  "De geldigheidsduur van de consumptiecheque op papieren drager waarop vermeld staat dat hij geldig is tot 7 juni 2021, wordt verlengd tot en met 31 december 2021.
  In afwijking van het eerste en derde lid, mag de consumptiecheque, op papieren drager of in elektronische vorm, uitgereikt worden tot en met 30 juni 2021 in de sectoren die beslist hebben over de toekenning van een consumptiecheque na een financieringsbeslissing van de subsidiërende federale overheid of gefedereerde entiteit in de periode van 1 november 2020 tot en met 31 december 2020."

Art.7. Dit hoofdstuk treedt in werking de dag waarop dit besluit in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

HOOFDSTUK 4. - Wijziging van het koninklijk besluit van 20 december 2018 tot verhoging van het jaarlijks kostenplafond, zoals bepaald in artikel 10, eerste lid van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van de vrijwilligers, voor bepaalde categorieën van vrijwilligers
Art.8. In artikel 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 20 december 2018 tot verhoging van het jaarlijks kostenplafond, zoals bepaald in artikel 10, eerste lid van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van de vrijwilligers, voor bepaalde categorieën van vrijwilligers, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 augustus 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° het lid wordt aangevuld met de bepaling onder een vijfde streepje, luidende :
  "- de vrijwilligers die effectief ingezet werden in de ondernemingen, verenigingen en diensten die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de vitale belangen van de Natie en de behoeften van de bevolking bedoeld in de bijlage van het ministerieel besluit van 28 oktober 2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken, voor activiteiten in het kader van het beheer van de COVID-19 crisis, in het vierde kwartaal van 2020;";
  2° het lid wordt aangevuld met de bepaling onder een zesde streepje, luidende :
  "- de vrijwilligers die effectief ingezet werden in de ondernemingen, verenigingen en diensten die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de vitale belangen van de Natie en de behoeften van de bevolking bedoeld in de bijlage van het ministerieel besluit van 28 oktober 2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken, voor activiteiten in het kader van het beheer van de COVID-19 crisis, in het eerste kwartaal van 2021."

Art.9. Artikel 8, 1°, heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2020 en treedt buiten werking op 31 december 2020. Artikel 8, 2°, heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2021 en treedt buiten werking op 31 december 2021.

HOOFDSTUK 5. - Slotbepaling
Art. 10. De minister bevoegd voor Werk en de minister bevoegd voor Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.