18 MAART 2003. - Koninklijk besluit tot aanvulling van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en tot vaststelling van bijzondere bepalingen betreffende de schadeloosstelling van de arbeidsongevallen en de beroepsziekten ten gunste van de onthaalouders(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 27-03-2003 en tekstbijwerking tot 23-05-2014)
Art. 1-10
Artikel 1. Artikel 3, 9° van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 juni 1999 en vernietigd bij arrest nr. 100.815 van de Raad van State van 14 november 2001, wordt vervangen als volgt :
" 9° de natuurlijke personen die instaan voor de opvang van kinderen in een woning voor de opvang in gezinsverband en die aangesloten zijn bij een dienst waarmee zij niet zijn verbonden door een arbeidsovereenkomst, dienst die daartoe werd erkend door de terzake bevoegde instelling krachtens ofwel het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 29 maart 1993 houdende algemene reglementering inzake opvangvoorzieningen gesubsidieerd door de "Office de la Naissance et de l'Enfance" (Dienst voor Geboorte en Kinderwelzijn), ofwel het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen, ofwel het besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap van 24 juni 1999 betreffende de opvang van jonge kinderen. Voormelde erkende opvangdienst wordt als hun werkgever beschouwd. "
Art.2. In hetzelfde besluit wordt een artikel 8ter ingevoegd, luidende :
" Art. 8ter. Voor de in artikel 3, 9° van dit besluit bedoelde werknemers wordt de toepassing van de wet beperkt tot de regeling voor verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit, tot de specifieke regeling inzake werkloosheid bedoeld in artikel 7, § 1, derde lid, q - van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, tot de regeling voor rust- en overlevingspensioenen voor werknemers en tot de kinderbijslagregeling voor werknemers. "
Art.3. In hetzelfde besluit wordt een artikel 27bis ingevoegd, luidende :
" Art. 27bis. § 1. Voor de in artikel 3, 9° van dit besluit bedoelde werknemers worden de bijdragen betaald op basis van een fictief forfaitair uurloon "L", per maand berekend en gelijk aan driemaal het G.G.M.M.I. van de maand, gedeeld door 494.
Het bedrag van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen is het bedrag bedoeld in artikel 3 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43 van 2 mei 1988 gesloten in de Nationale Arbeidsraad houdende wijziging en coördinatie van de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 21 van 15 mei 1975 en nr. 23 van 25 juli 1975 betreffende de waarborg van een gemiddeld minimum maandinkomen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 29 juli 1988.
§ 2. Het aantal uren waarop bijdragen verschuldigd zijn staat in strikte verhouding tot de werkelijk gedane opvang, uitgedrukt in opvangdagen, waarbij een opvangdag overeenstemt met de opvang van een niet-gehandicapt kind gedurende 1 dag. Het globaal aantal opvangdagen in een bepaalde periode wordt uitgedrukt door T.
Het aantal uren waarop bijdragen verschuldigd zijn wordt bekomen door T te vermenigvuldigen met de eenheidstijd E : aantal uren = T*E.
E wordt dermate vastgelegd dat de driemaandelijkse maximumprestatie van een onthaalouder aanleiding geeft tot een aangifte van 494 uren overeenstemmend met 65 dagen. Zonder onderscheid tussen de Gemeenschappen bekomt men de absolute maximumprestatie door 65 dagen te vermenigvuldigen met het maximum aantal kinderen waarvoor een onthaalouder kan worden erkend, namelijk 4. Het resultaat van deze vermenigvuldiging, met name (65*4) = 260 opvangdagen per kwartaal, wat overeenstemt met 494 uren. E = 494/260 = 1,9 uur.
§ 3. Voor de toepassing van artikel 24, 1°, wordt verondersteld dat een werktijdregeling van 5 dagen per week voor deze werknemers geldt en dat zij, ongeacht hun prestaties, aangegeven zijn als deeltijdse werknemers met een referentiepersoon, voltijdse onthaalouder, van wie wordt verondersteld dat zijn prestaties 38 uren per week bedragen.
De fictieve uren die overeenstemmen met maximum 20 (onbezoldigde) vakantiedagen per jaar en met de wettelijke feestdagen zonder opvang van kinderen worden door de werkgever door middel van een specifieke code aangegeven als gelijkgestelde prestaties van de onthaalouder.
De fictieve uren die overeenstemmen met de andere dagen waarop de onthaalouder beslist geen kinderen op te vangen, worden door de werkgever aangegeven als verlof zonder wedde.
Voor de gelijkgestelde dagen en voor de dagen verlof zonder wedde wordt het aantal opvangdagen dat overeenstemt met deze dagen en dat als basis dient voor de berekening van het aantal aan te geven fictieve uren, bekomen door het aantal van deze dagen te vermenigvuldigen met het gemiddeld aantal ingeschreven kinderen in de maand waarin deze dagen vallen. Het aantal aan te geven fictieve uren is gelijk aan het berekend aantal opvangdagen, vermenigvuldigd met de eenheidstijd E.
De fictieve uren die overeenstemmen met voorziene maar niet geleverde prestaties, te wijten aan de afwezigheid van kinderen die normaal door de werknemer worden opgevangen maar die afwezig zijn om redenen buiten zijn wil worden door de werkgever als gelijkgestelde prestaties aangegeven door middel van een specifieke code.
Art.4. In hetzelfde besluit wordt een artikel 42bis ingevoegd, luidende :
" Artikel 42bis. De persoonlijke bijdragen van de werknemers bedoeld in artikel 3, 9°, worden door de erkende dienst ingehouden op de vergoedingen waarop ze recht hebben ten laste van de Gemeenschap waarin ze werken overeenkomstig ofwel het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 29 maart 1993 houdende algemene reglementering inzake opvangvoorzieningen gesubsidieerd door de "Office de la Naissance et de l'Enfance" (Dienst voor Geboorte en Kinderwelzijn), ofwel het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen, ofwel het besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap van 24 juni 1999 betreffende de opvang van jonge kinderen. "
Art.5.
<Opgeheven bij KB 2014-04-24/45, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.6. In hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 18 april 2000 tot vaststelling van de bijzondere regels van basisloonberekening voor de toepassing van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 op bepaalde categorieën werknemers wordt na afdeling IV een afdeling V ingevoegd luidende :
" Afdeling V - Personen die instaan voor de opvang van kinderen in het kader van een erkende dienst.
Art. 6bis. Het basisloon bedoeld in artikel 34 van de wet wordt voor de onthaalouder bedoeld in artikel 3, 9° van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, vastgesteld op twaalf maal het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen zoals dat op het ogenblik van het ongeval voor een voltijdse werknemer is vastgesteld bij collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in de Nationale Arbeidsraad en bij koninklijk besluit algemeen bindend verklaard.
In afwijking van het eerste lid, wordt voor de berekening van de vergoedingen voor tijdelijke arbeidsongeschiktheid het in het eerste lid vermeld loon vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de noemer gelijk is aan het maximum aantal opvangplaatsen dat op grond van de Gemeenschapsreglementering kan erkend worden, en de teller gelijk is aan het aantal opvangplaatsen waarvoor de onthaalouder een erkenning heeft op het ogenblik van het ongeval. "
Art.7. Artikel 2 van het koninklijk besluit van 13 juli 1970 betreffende de schadevergoeding ten gunste van sommige personeelsleden van provincies, gemeenten, agglomeraties en federaties van gemeenten, verenigingen van gemeenten, openbare centra voor maatschappelijk welzijn, diensten van het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie en diensten van de Franse Gemeenschapscommissie en openbare kassen van lening, voor arbeidsongevallen en voor ongevallen op de weg naar en van het werk, gewijzigd bij koninklijk besluit van 6 juni 1975 en 19 april 1993, wordt aangevuld met een lid luidend als volgt :
" De regeling ingesteld door de wet, is niet van toepassing op de onthaalouder bedoeld in artikel 3, 9°, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en waarvoor een in artikel 1 bedoelde overheid, bedrijf, vereniging, dienst of inrichting als werkgever beschouwd wordt. "
Art.8. Artikel 2 van het koninklijk besluit van 12 januari 1973 betreffende de schadevergoeding voor beroepsziekten, ten gunste van sommige personeelsleden van provincies, gemeenten, agglomeraties en federaties van gemeenten, verenigingen van gemeenten, openbare centra voor maatschappelijk welzijn, intercommunale centra voor maatschappelijk welzijn, diensten, inrichtingen en verenigingen voor maatschappelijk welzijn en openbare kassen van lening wordt aangevuld met een lid luidend als volgt :
" Het is eveneens niet van toepassing op de onthaalouder bedoeld in artikel 3, 9°, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en waarvoor een in artikel 1 bedoelde overheid, bedrijf, vereniging, dienst of inrichting als werkgever beschouwd wordt. "
Art.9. Dit besluit treedt in werking op 1 april 2003.
Art. 10. Onze Minister van Werkgelegenheid, Onze Minister van Sociale Zaken, onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Besturen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.