26 APRIL 2009. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 37ter van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en tot opheffing van het koninklijk besluit van 16 mei 2001 houdende vrijstelling van bepaalde werknemersbijdragen ten behoeve van de ondernemingen behorende tot de baggersector (NOTA : voor wat betreft de bepalingen die betrekking hebben op de vrijstelling van werkgeversbijdragen ten behoeve van de ondernemingen behorende tot de baggervaartsector waarop het besluit van BVR2015-11-13/10van toepassing is, opgeheven bij BVR2015-11-13/10, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2014)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 10-06-2009 en tekstbijwerking tot 07-12-2015)
Art. 1-8
Artikel 1. § 1. Dit besluit is van toepassing op de werkgevers die behoren tot de sector van de baggervaart en op hun werknemers.
§ 2. Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder :
Werknemers behorend tot de baggervaartsector : de communautaire zeelieden die onderworpen zijn aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en aan de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en hun uitvoeringsbesluiten;
Zeewaardige baggerschepen : de in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte geregistreerde zeewaardige baggerschepen met eigen voortstuwing die ingericht zijn voor het vervoer van een lading over zee, waarvoor een zeebrief wordt voorgelegd en die minstens 50 % van hun bedrijfstijd vervoer op zee verrichten.
Art.2. § 1. De in artikel 1 bedoelde werkgevers die beantwoorden aan de voorwaarden bepaald in artikel 37ter van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers worden vrijgesteld van de verplichting om voor hun in artikel 1 bedoelde werknemers de werkgeversbijdragen te betalen bedoeld in artikel 38, §§ 3, 1° tot 7° en 9° en 3bis, van voormelde wet van 29 juni 1981, indien zij voldoen aan de voorwaarden gestipuleerd in artikel 3 van dit besluit.
§ 2. Onder dezelfde voorwaarden worden de in artikel 1 bedoelde werkgevers toegelaten de werknemersbijdragen, berekend op basis van een kwartaalloon van 1/4 van het bedrag bedoeld in artikel 7, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, te betalen aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en het bedrag dat overeenstemt met de persoonlijke bijdragen berekend op het verschil tussen dit begrensd loon en het driemaandelijks brutoloon te behouden.
Art.3. § 1. De werkgevers bedoeld in artikel 1 moeten gedurende de periode dat zij genieten van de vermindering van bepaalde werkgevers- en werknemersbijdragen, zoals bepaald bij dit besluit, ten minste een gelijkwaardig arbeidsvolume aan boord van baggerschepen in dezelfde periode, aantonen en dit in vergelijking met het gemiddelde van het overeenstemmende kwartaal van de referentiejaren 2001, 2002 en 2003. De berekening van het arbeidsvolume gebeurt 1 jaar na het einde van het betrokken kwartaal.
§ 2. 1° Voor de berekening van het arbeidsvolume gedurende een kwartaal van de werknemers die behoren tot de baggervaartsector, wordt verstaan onder :
d : de dagen bedoeld in artikel 24, 1°, a), b) en c) van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met uitzondering van de dagen gedekt door de vergoedingen, bedoeld in artikel 19, § 2, 2°, a), b), c) en d) van dit voormeld koninklijk besluit;
v : de dagen bedoeld in artikel 24, 1°, d) van voormeld koninklijk besluit van 28 november 1969;
g : de dagen zoals gedefinieerd bij de artikelen 16, 2°,18, 19bis, 22, 24, 26, 28, 30 tot en met 34ter, 39 tot en met 43, 45 tot en met 47, 51 tot en met 54 en 56 tot en met 60 van het koninklijk besluit van 10 juni 2001 tot eenvormige definiëring van begrippen met betrekking tot arbeidstijdgegevens ten behoeve van de sociale zekerheid, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, en de dagen van arbeidsongeschiktheid volgens arbeidsongeval of beroepsziekte waarvoor de werkgever geen loon betaalt;
b : de arbeidsdagen waarvoor bijdragen worden gestort, bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 15 september 1965 met betrekking tot de inning van de bijdragen in de regeling voor overzeese sociale zekerheid;
w : het aantal kalenderdagen van het kwartaal van de aangifte bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.
2° Het arbeidsvolume van de werknemers, bedoeld in 1°, is gelijk aan :
(d + v + g + b)/w.
§ 3. Indien de werkgevers voor een bepaald kwartaal niet bewijzen dat een ten minste gelijkwaardig arbeidsvolume werd behouden en dit in vergelijking met het overeenstemmende kwartaal van de referentiejaren 2001, 2002 en 2003, dan zijn de vrijgestelde bijdragen voor het betrokken kwartaal verschuldigd.
Art.4. De werkgevers stellen de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid onverwijld in kennis van de in artikel 3, § 2, 1°, bedoelde dagen d, v, g en b. Deze gegevens hebben betrekking op de voormelde werknemers per baggerschip en dit voor elk kwartaal vanaf 2005.
Art.5. De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid maakt jaarlijks vóór 30 oktober een evaluatierapport over aan de Minister van Sociale Zaken en de Minister van Werk.
Art.6. Worden opgeheven :
1° het koninklijk besluit van 16 mei 2001 houdende vrijstelling van bepaalde werknemersbijdragen ten behoeve van de ondernemingen behorende tot de baggersector;
2° het ministerieel besluit van 16 mei 2001 tot uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 16 mei 2001 houdende vrijstelling van bepaalde werknemersbijdragen ten behoeve van de ondernemingen behorende tot de baggersector.
Art.7. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2005 en treedt buiten werking op 1 juli 2015.
Art. 8. De Minister bevoegd voor Sociale Zaken en de Minister bevoegd voor Werk zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.