16 MAART 1968. - Wet betreffende de politie over het wegverkeer. (genoemd "de wegverkeerswet") (NOTA : art. 38, § 3, gewijzigd met ingang op een onbepaalde datum bij <W 2007-06-04/33, art. 3, 2°, 020; Inwerkingtreding : onbepaald >) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 08-11-1990 en tekstbijwerking tot 28-05-2024)
TITEL I. - REGLEMENTERING.
HOOFDSTUK I. - ALGEMENE REGLEMENTEN.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - AANVULLENDE REGLEMENTEN.
Art. 2
Art. 2 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 2 Vlaams Gewest
Art. 2 WAALS GEWEST
Art. 2bis
Art. 2bis Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 2bis Vlaams Gewest
Art. 2bis WAALS GEWEST
Art. 3
Art. 3 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 3 Vlaams Gewest
Art. 3 WAALS GEWEST
Art. 4-6
HOOFDSTUK III. - RAADGEVENDE COMMISSIES.
Art. 7
Art. 7 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 7 Vlaams Gewest
Art. 7 WAALS GEWEST
HOOFDSTUK IV. - REGELING EIGEN AAN DE AUTOSNELWEGEN.
Art. 8
HOOFDSTUK V. - SPORTWEDSTRIJDEN EN SPORTCOMPETITIES.
Art. 9
HOOFDSTUK VI. - GEMEENTELIJKE POLITIEREGLEMENTEN.
Art. 10
HOOFDSTUK VII. - BEVELEN VAN BEVOEGDE PERSONEN.
Art. 11
HOOFDSTUK VIII. - OPENBAARMAKING.
Art. 12
Art. 12 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 12 Vlaams Gewest
Art. 12 WAALS GEWEST
TITEL II. - VERKEERSTEKENS.
HOOFDSTUK I. - PLAATSING VAN DE VERKEERSTEKENS.
AFDELING I. - ALGEMENE REGELS.
Art. 13
Art. 13 WAALS GEWEST
Art. 13 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 13 Vlaams Gewest
AFDELING II. - VERKEERSBELEMMERINGEN EN WERKEN.
Art. 14
Art. 14 WAALS GEWEST
Art. 14 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 14 Vlaams Gewest
AFDELING III. - OVERWEGEN EN KRUISINGEN MET SPOORWEGEN.
Art. 15
AFDELING IV. - DOUANESTROKEN.
Art. 16
HOOFDSTUK II. - BEKOSTIGING VAN VERKEERSTEKENS.
Art. 17
Art. 17 WAALS GEWEST
Art. 17 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 17 Vlaams Gewest
HOOFDSTUK III. - TOEZICHT OP VERKEERSTEKENS EN AMBTSHALVE UITVOERING.
Art. 18
Art. 18 WAALS GEWEST
Art. 19
Art. 19 WAALS GEWEST
Art. 19 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 20
Art. 20 WAALS GEWEST
Art. 20 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
TITEL III. - (RIJBEWIJS). <W 09-07-1976, art. 1; Inwerkingtreding : 14-02-1977 (zie KB 1977-02-01, (B.S. 08-02-1977)) >
HOOFDSTUK I. - ALGEMENE REGELS.
Art. 21-22
HOOFDSTUK II. - (Voorwaarden tot verkrijging.) <W 1990-07-18/37, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1992 (KB 1991-07-18/43, art. 48)>
Art. 23
Art. 23 Vlaams Gewest
Art. 23bis
Art. 23bis.Vlaams Gewest..
Art. 24
HOOFDSTUK III. - (opgeheven) <W 09-07-1976, art. 6; Inwerkingtreding : 14-02-1977 (zie KB 1977-02-01, (B.S. 08-02-1977))>
Art. 25
HOOFDSTUK IV. - (Bijzondere regels.) <W 1990-07-18/37, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1992 (KB 1991-07-18/43, art. 48)>
Art. 26-27
Art. 27 Vlaams Gewest
Art. 27/1 Vlaams Gewest
TITEL IIIbis. - Algemene gedragsregels voor de weggebruikers. <ingevoegd bij W 2007-03-20/42, art. 2, Inwerkingtreding : onbepaald>
Art. 27bis, 27ter, 27quater, 27quinquies
TITEL IV. - STRAFBEPALINGEN EN VEILIGHEIDSMAATREGELEN.
HOOFDSTUK I. - DEFINITIE.
Art. 28
HOOFDSTUK Ibis- Overtredingen van de algemene gedragsregels. <ingevoegd bij W 2007-03-20/42, art. 3, Inwerkingtreding : onbepaald>
Art. 28bis
HOOFDSTUK II. - OVERTREDINGEN VAN DE REGLEMENTEN.
Art. 29
Art. 29 WAALS GEWEST
Art. 29 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 29 Vlaams Gewest
Art. 29bis, 29ter
Art. 29quater Vlaams Gewest
HOOFDSTUK III. - OVERTREDING VAN DE BEPALINGEN BETREFFENDE HET RIJBEWIJS EN DE LEERVERGUNNING.
Art. 30-32
HOOFDSTUK IV. - VLUCHTMISDRIJF.
Art. 33
HOOFDSTUK V. - (Alcoholopname en dronkenschap.) <W 1990-07-18/37, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 01-12-1994, zie KB 1994-11-21/33, art. 3>
Art. 34-37, 37/1
HOOFDSTUK Vbis. - <Ingevoegd bij W 1999-03-16/34, art. 3, Inwerkingtreding : 09-04-1999> Andere stoffen die de rijvaardigheid beïnvloeden.
Art. 37bis
HOOFDSTUK VI. - VERVAL VAN HET RECHT TOT STUREN.
AFDELING I. - VERVAL UITGESPROKEN ALS STRAF.
Art. 38-41
AFDELING II. - VERVAL UITGESPROKEN WEGENS (LICHAMELIJKE OF GEESTELIJKE ONGESCHIKTHEID). <W 2005-07-20/52, art. 11, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
Art. 42-44
AFDELING III. - BEPALINGEN GEMEEN AAN DE VERVALLENVERKLARING VAN HET RECHT TOT STUREN.
Art. 45-49, 49/1
HOOFDSTUK VII. - (IMMOBILISERING) EN VERBEURDVERKLARING VAN VOERTUIGEN. <W 2005-07-20/52, art. 20, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
Art. 50-54, 54bis
HOOFDSTUK VIII. - ONMIDDELLIJKE INTREKKING VAN HET RIJBEWIJS OF VAN DE LEERVERGUNNING.
Art. 55, 55bis, 56-58
HOOFDSTUK VIIIbis. - De (immobilisering) van een voertuig als beveiligingsmaatregel. <Ingevoegd W 2003-02-07/38, art. 27; Inwerkingtreding : 01-03-2004>
Art. 58bis
HOOFDSTUK IX. - (Alcoholopname : ademtest, ademanalyse en tijdelijk ((rijverbod.)) <W 1990-07-18/37, art. 29, 002; Inwerkingtreding : 01-12-1994, zie KB 1994-11-21/33, art. 3> <W 1999-03-16/34, art. 8, 007; Inwerkingtreding : 09-04-1999>
Art. 59-61
HOOFDSTUK IXbis. - <Ingevoegd bij W 1999-03-16/34, art. 9, 007; Inwerkingtreding : 09-04-1999> Andere stoffen die de rijvaardigheid beïnvloeden: test en tijdelijk rijverbod
Art. 61bis, 61ter, 61ter/1, 61quater
HOOFDSTUK X. - [1 Voertuigen uitgerust met een alcoholslot in het kader van een veroordeling]1
Art. 61quinquies, 61sexies
TITEL V. <W 2003-02-07/38, art. 28, 011; Inwerkingtreding : onbepaald> - STRAFVORDERING, BEVEL TOT BETALING EN BURGERLIJKE RECHTSVORDERING.
HOOFDSTUK I. - OPSPORING EN VASTSTELLING VAN DE MISDRIJVEN.
AFDELING I. - BEVOEGDE PERSONEN.
Art. 62
Art. 62 Vlaams Gewest
AFDELING Ibis. - <Ingevoegd bij W 1996-08-04/95, art. 9, 006; Inwerkingtreding : 22-09-1996> Tegenwerking van de opsporing en van de vaststelling van overtredingen.
Art. 62bis
AFDELING II. - [1 SPEEKSELANALYSE -]1 BLOEDPROEF.
Art. 62ter, 63-64
HOOFDSTUK II. - EVENTUEEL VERVAL VAN DE STRAFVORDERING TEGEN BETALING VAN EEN SOM [1 OF NA HET VOLGEN VAN EEN OPLEIDING]1. <W 29-02-1984, art. 6>
Art. 65
HOOFDSTUK II/1. [1 - Bevel tot betalen]1
Art. 65/1
HOOFDSTUK IIbis. <Ingevoegd bij W 2003-02-07/38, art. 31, 011; Inwerkingtreding : 01-03-2004> - BEVEL TOT BETALING OPGELEGD DOOR DE PROCUREUR DES KONINGS WEGENS BEPAALDE OVERTREDINGEN DOOR EEN PERSOON DIE IN BELGIE EEN VASTE WOONPLAATS OF EEN VASTE VERBLIJFPLAATS HEEFT.
Art. 65bis, 65ter
HOOFDSTUK III. - SCHADEVERGOEDING.
Art. 66
HOOFDSTUK IV. - PERSONEN DIE BURGERRECHTELIJK AANSPRAKELIJK ZIJN VOOR DE GELDBOETE.
Art. 67
HOOFDSTUK IVbis. - <Ingevoegd bij W 1996-08-04/95, art. 10, 006; Inwerkingtreding : 22-09-1996> Identificatie van de overtreder.
Art. 67bis, 67ter
HOOFDSTUK V. - VERJARING.
Art. 68, 68/1
HOOFDSTUK VI. (...) <W 2005-12-06/45, art. 11, 015 ; Inwerkingtreding : 01-01-2005>
Art. 68bis, 68ter, 68quater, 68quinquies
TITEL VI. - <Ingevoegd bij W 1990-07-18/37, art. 36, 002; Inwerkingtreding : 01-10-1998> Allerlei bepalingen.
Art. 69, 69bis
TITEL VII. - Overgangsbepaling.
Art. 70
1969071751 1981121150 1991014264 1994014043 1998000457 1998000739 1998014201 1998014262 1998014263 1998014264 1998014265 1998014323 1999000374 1999009649 1999014129 1999014131 1999014132 1999014133 1999014134 1999014203 1999014247 2000014158 2001003599 2001014003 2001014153 2001014154 2001014209 2001014210 2001014250 2001027358 2002009644 2002014099 2002014136 2002014139 2002014141 2002014142 2002014162 2002014186 2002014237 2002014286 2002014287 2002014318 2002014319 2002014330 2002014331 2002014341 2003000335 2003014060 2003014086 2003014102 2003014196 2003014276 2003014278 2003014297 2003014301 2003014302 2004000344 2004014074 2004014083 2004014090 2004014094 2004014097 2004014104 2004200909 2005014047 2005014048 2005014083 2005014106 2005014125 2005014126 2005014129 2005014141 2005014181 2005014182 2005014204 2005022829 2005022918 2005036483 2005A14141 2006014019 2006014020 2006014021 2006014042 2006014055 2006014056 2006014073 2006014094 2006014095 2006014110 2006014119 2006014120 2006014146 2006014147 2006014162 2006014170 2006014172 2006014197 2006014198 2006014213 2006014214 2006014296 2006021366 2007003033 2007009478 2007014007 2007014008 2007014009 2007014010 2007014048 2007014072 2007014140 2007014141 2007014142 2007014146 2007014147 2007014149 2007014152 2007014155 2007014165 2007014181 2007014215 2007014271 2007014282 2007014333 2007014364 2007031544 2007037116 2008014013 2008014150 2008014268 2008014269 2008014274 2008014275 2008014302 2008014303 2008014312 2008014322 2008014323 2008014348 2008014351 2009014071 2009014072 2009014148 2009014168 2009014182 2009014244 2009014248 2009014249 2009014331 2010009556 2010014025 2010014089 2010014111 2010014130 2010014138 2010014145 2010014168 2010014213 2010014215 2010014234 2010014236 2010014239 2010014240 2010014277 2010014295 2010014300 2010014305 2011014048 2011014124 2011014125 2011014195 2011014228 2011014240 2011014260 2011014319 2011201489 2011201490 2011201491 2011201492 2011201493 2011201494 2011201495 2011201496 2011201497 2011201498 2011201499 2011202322 2012014031 2012014482 2012014498 2012014500 2012014539 2012014553 2012014561 2012014562 2012014563 2012022008 2012205523 2013014014 2013014071 2013014124 2013014172 2013014173 2013014266 2013014419 2013014443 2013014445 2013014446 2013014447 2013014704 2013024426 2014014019 2014014058 2014014059 2014014152 2014014153 2014014160 2014014161 2014014171 2014014172 2014014277 2014014352 2014014353 2014014354 2014014615 2014014619 2015009782 2015014256 2015014264 2015014265 2015035295 2015035299 2015035962 2015036434 2015036638 2016011316 2016014094 2016014095 2016014261 2016014324 2016014374 2016014395 2016036623 2017011019 2017012840 2017013157 2017013648 2017013649 2017014274 2017014355 2017030253 2017030272 2017030291 2017030379 2017030579 2017031085 2017031543 2017040299 2017202080 2018010118 2018010274 2018010275 2018011108 2018011160 2018011260 2018011610 2018011657 2018011719 2018011836 2018012186 2018012650 2018012651 2018012955 2018013292 2018014349 2018014548 2018014814 2018014896 2018014897 2018014898 2018014899 2018015525 2018030219 2018030865 2018032363 2018203170 2019011006 2019011418 2019011472 2019012003 2019013153 2019013248 2019014359 2019014425 2019014527 2019014667 2019030200 2019030825 2019042183 2019201749 2019201997 2020015119 2020015565 2020016354 2020020701 2020030169 2020030170 2020030610 2020030731 2020031192 2020040941 2020041844 2020041967 2020042128 2020042395 2020042594 2020042763 2020043080 2020043081 2020043198 2020044304 2020200332 2020205007 2021020225 2021020406 2021021386 2021021402 2021021624 2021021641 2021021932 2021021959 2021030059 2021031380 2021031392 2021032137 2021032297 2021032782 2021033441 2021033477 2021033478 2021040317 2021040318 2021041002 2021042255 2021042532 2021042700 2021043012 2021200063 2021200753 2021203392 2021204385 2021204393 2022020283 2022030587 2022030588 2022030653 2022031351 2022032534 2022033578 2022033709 2022040613 2022041400 2022042048 2022043156 2022205502 2023041741 2023042873 2023043355 2023044334 2023044869 2023046110 2023046431 2023047667 2024000654 2024000761 2024000806 2024005707 2024005742 2024005817 2024006816 2024007591 2024008489 2024010635 2024203789
TITEL I. - REGLEMENTERING.
HOOFDSTUK I. - ALGEMENE REGLEMENTEN.
Artikel 1.De Koning stelt de algemene reglementen vast betreffende de politie over het verkeer op de wegen van voetgangers, van middelen van vervoer te land en dieren, alsmede van de middelen van vervoer per spoor die de openbare weg gebruiken.
(Bij de reglementen kan worden voorgeschreven dat vergoedingen worden geheven tot gehele of gedeeltelijke dekking van de kosten van bestuur, controle of toezicht.) [1 ...]1 <W 21-06-1985, art. 9>
[1 Op voorstel van de minister bevoegd voor het wegverkeer, bepaalt de Koning het bedrag van die vergoedingen. De vergoedingen voor de inschrijving van voertuigen worden bepaald bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit.]1
----------
(1)<W 2010-04-28/01, art. 23, 026; Inwerkingtreding : 01-11-2010>
HOOFDSTUK II. - AANVULLENDE REGLEMENTEN.
Art.2.Onder voorbehoud van artikel 3 van deze gecoördineerde wetten en van artikelen 2 en 3 van de wet van 12 juli 1956 tot vaststelling van het statuut der autosnelwegen, stellen de gemeenteraden aanvullende reglementen vast betreffende de op het grondgebied van hun gemeente gelegen openbare wegen. Die reglementen worden ter goedkeuring voorgelegd aan de Minister tot wiens bevoegdheid het wegverkeer behoort, na advies van de betrokken raadgevende commissies, ingesteld met toepassing van artikel 7, eerste en tweede lid.
Hebben de raadgevende commissies geen advies uitgebracht binnen zestig dagen nadat het aanvullend reglement is ingekomen, dan kunnen de gemeenteraden het rechtstreeks aan de Minister voorleggen. Heeft de Minister geen uitspraak gedaan binnen zestig dagen nadat het aanvullend reglement of, in voorkomend geval, het advies van de raadgevende commissie is ingekomen, dan kan het in werking gesteld worden.
(NOTA : art. 2 vervangen bij W 2003-02-07/38, art. 2, zelf vernietigd bij arrest Arbitragehof nr 174/2004 van 03-11-2004 (B.S. 16-11-2004, p. 76219-76222), nooit van kracht geweest)
(NOTA 2 : art. 2, eerste lid tweede zin en tweede lid wordt opgeheven voor wat betreft de federale overheid door W 2005-07-20/52, art. 3, 014 ; Inwerkingtreding : 01-01-2008)
Art. 2_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.
<Opgeheven bij ORD 2014-04-03/32, art. 19, 034; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
Art. 2_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2008-05-16/31, art. 13, 023; Inwerkingtreding : 05-04-2009>
Art. 2_WAALS_GEWEST.
<Opgeheven bij DWG 2018-07-17/04, art. 89, 17°, 045; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 2bis.<KB 140 30-12-1982, art. 12> Om de exploitatiekosten van de maatschappijen voor gemeenschappelijk vervoer te beheersen, kan de Minister tot wiens bevoegdheid het wegverkeer behoort de gemeenteraden verzoeken te beraadslagen over de maatregelen die hij voorstelt om het verkeer van het gemeenschappelijk vervoer op het grondgebied van de gemeente te vergemakkelijken.
De aanvullende reglementen die door de gemeenteraden worden vastgesteld op verzoek van de Minister behoeven de goedkeuring van deze laatste, die het advies van de betrokken, overeenkomstig artikel 7, eerste lid, opgerichte raadgevende commissies inwint. Hebben de raadgevende commissies geen advies gegeven binnen zestig dagen na de ontvangst van het aanvullend reglement, dan kan de Minister dat reglement goedkeuren.
Indien de gemeenteraden aan het verzoek van de Minister geen gevolg hebben gegeven binnen de door hem gestelde termijn of indien de Minister niet kan instemmen met het door de gemeenteraden vastgestelde aanvullend reglement kan hij het aanvullend reglement vaststellen na het advies van de betrokken raadgevende commissies te hebben ingewonnen.
Indien de raadgevende commissies geen advies hebben gegeven binnen zestig dagen na de ontvangst van het aanvullend reglement kan het reglement in werking worden gesteld.
(NOTA : art. 2bis opgeheven bij W 2003-02-07/38, art. 3, zelf vernietigd bij arrest Arbitragehof nr. 174/2004 van 03-11-2004 (B.S. 16-11-2004, p. 76219-76222), nooit van kracht geweest)
(NOTA 2 : art. 2bis wordt opgeheven voor wat betreft de federale overheid door W 2005-07-20/52, art. 3, 014 ; Inwerkingtreding : 01-01-2008)
Art. 2bis_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.
<Opgeheven bij ORD 2014-04-03/32, art. 19, 034; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
Art. 2bis_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2008-05-16/31, art. 13, 023; Inwerkingtreding : 05-04-2009>
Art. 2bis_WAALS_GEWEST.
<Opgeheven bij DWG 2007-12-19/38, art. 4, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
Art.3.§ 1. De Minister van Openbare Werken, de Minister tot wiens bevoegdheid het wegverkeer behoort, de Minister van Landbouw en de Minister van Landsverdediging stellen onderscheidenlijk de aanvullende reglementen vast die betrekking hebben op :
1° openbare wegen die tot grote rijkswegen behoren en kruispunten waarvan een van die openbare wegen deel uitmaakt;
2° de aanwijzing van de bebouwde kommen, bedoeld in het algemeen reglement op de politie over het wegverkeer, wanneer die zich over meer dan één gemeente uitstrekken;
(3° voor het openbaar verkeer openstaande wegen in Staatsbossen, natuur- en bosreservaten;) <W 12-07-1973, art. 49>
4° militaire wegen die voor het openbaar verkeer openstaan.
Die reglementen worden vastgesteld na advies van de betrokken gemeenteraden of, wanneer het gaat om gemeenten die deel uitmaken van groepen van gemeenten als bedoeld in artikel 7, eerste lid, na advies van de betrokken raadgevende commissies.
Is dat advies binnen zestig dagen na de aanvraag niet ingekomen, dan kan de bevoegde Minister het reglement ambtshalve vaststellen.
§ 2. De gemeenteraden stellen de in § 1 bedoelde aanvullende reglementen vast indien de bevoegde Minister dat niet heeft gedaan. Die reglementen worden hem ter goedkeuring voorgelegd na advies van de betrokken raadgevende commissies, wanneer het gaat om gemeenten die deel uitmaken van groepen van gemeenten als bedoeld in artikel 7, eerste lid.
Hebben de raadgevende commissies geen advies uitgebracht binnen zestig dagen nadat het aanvullend reglement is ingekomen, dan kunnen de gemeenteraden het rechtstreeks aan de Minister voorleggen. Heeft de Minister geen uitspraak gedaan binnen zestig dagen nadat het aanvullend reglement of, in voorkomend geval, het advies van de raadgevende commissies is ingekomen, dan kan het in werking gesteld worden. <W 12-07-1973, art. 49>
(NOTA : art. 3 vervangen bij W 2003-02-07/38, art. 4, zelf vernietigd bij arrest Arbitragehof nr. 174/2004 van 03-11-2004 (B.S. 16-11-2004, p. 76219-76222), nooit van kracht geweest)
Art. 3_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.
<Opgeheven bij ORD 2014-04-03/32, art. 19, 034; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
Art. 3_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2008-05-16/31, art. 13, 023; Inwerkingtreding : 05-04-2009>
Art. 3_WAALS_GEWEST.
<Opgeheven, met uitzondering van de militaire wegen bedoeld in § 1, eerste lid, 4°, bij DWG 2018-07-17/04, art. 89, 17°, 045; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.4. De Minister van Financiën en de Minister tot wiens bevoegdheid het wegverkeer behoort kunnen in onderlinge overeenstemming aanvullende reglementen vaststellen betreffende het aanbrengen van verkeerstekens voor de douanekantoren, de hulpdouanekantoren en andere aan de grens gelegen inningskantoren, alsmede voor de controleposten die in de douanetoezichtstroken langs de grens gevestigd zijn.
Art.5. Door de Koning kan opdracht worden gegeven :
(1° Aan de provinciegouverneurs om het verkeer op alle wegen, in dooitijd, te regelen;) <W 29-02-1984, art. 1>
2° aan de bestendige deputaties om buiten dooitijd, op te treden bij de toepassing van de ladingstarieven en de vaststelling van de voorwaarden voor het gebruik van straatlocomotieven.
Art.6. De provincieraden mogen geen aanvullende reglementen met betrekking tot de politie over het wegvervoer vaststellen.
HOOFDSTUK III. - RAADGEVENDE COMMISSIES.
Art.7.De Koning kan voor door hem te bepalen groepen van gemeenten raadgevende commissies instellen, die van advies dienen over de vraagstukken betreffende het verkeer en het stationeren van voertuigen in die groepen van gemeenten.
Die commissies zijn samengesteld uit de betrokken burgemeesters of hun gemachtigden en uit vertegenwoordigers van de Minister van Openbare Werken, van de Minister van Binnenlandse Zaken en van de Minister tot wiens bevoegdheid het wegverkeer behoort.
De raadgevende commissies kunnen een vast secretariaat instellen, waarvan de werkingskosten ten laste van de gemeenten komen, onder voorwaarden door de Koning te bepalen na advies van de betrokken commissie.
De Koning kan een nationale commissie instellen voor de coördinatie van de werkzaamheden van de raadgevende commissies. Hij bepaalt de samenstelling en de werkwijze van die nationale commissie. De vertegenwoordigers van de raadgevende commissies vormen er de meerderheid in.
(NOTA : art. 7 wordt opgeheven voor wat betreft de federale overheid door W 2005-07-20/52, art. 3, 014 ; Inwerkingtreding : 01-01-2008)
Art. 7_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.
<Opgeheven bij ORD 2014-04-03/32, art. 19, 034; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
Art. 7_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2008-05-16/31, art. 13, 023; Inwerkingtreding : 05-04-2009>
Art. 7_WAALS_GEWEST.
<Opgeheven bij DWG 2007-12-19/38, art. 4, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
HOOFDSTUK IV. - REGELING EIGEN AAN DE AUTOSNELWEGEN.
Art.8. De openbare wegen die de Koning bij de categorie van de autosnelwegen indeelt blijven onderworpen aan de regeling ingevoerd bij de wet van 12 juli 1956 tot vaststelling van het statuut der autosnelwegen.
HOOFDSTUK V. - SPORTWEDSTRIJDEN EN SPORTCOMPETITIES.
Art.9. De inrichting van en de deelneming aan sportwedstrijden of sportcompetities die geheel of ten dele op de openbare weg plaatshebben, zijn verboden, behoudens voorafgaand en schriftelijk verlof van de burgemeesters van de gemeenten op welker grondgebied die wedstrijden of competities plaatshebben.
Het verlof zal in voorkomend geval bepalen welke voorzorgen dienen te worden getroffen en welke voorwaarden nageleefd, zowel door de organisators als door de deelnemers, in het belang van de veiligheid van personen, van het verkeer in het algemeen en van een normaal verloop van de wedstrijd of van de competitie.
De Koning stelt de voorwaarden vast waaraan bepaalde wedstrijden en competities, alsmede het verlenen van het verlof moeten voldoen; deze voorwaarden hebben onder meer betrekking op de aansprakelijkheidsverzekering.
HOOFDSTUK VI. - GEMEENTELIJKE POLITIEREGLEMENTEN.
Art.10. <W 2005-07-20/52, art. 4, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006> Voor zover de politie over het wegverkeer betrekking heeft op blijvende of periodieke toestanden, valt zij niet onder de bepalingen van de nieuwe gemeentewet van 26 mei 1989.
HOOFDSTUK VII. - BEVELEN VAN BEVOEGDE PERSONEN.
Art.11. De bevoegde personen die de kentekens van hun ambt dragen, kunnen het verkeer regelen door aanwijzingen; deze gaan boven de bepalingen van de algemene reglementen en de aanvullende reglementen.
HOOFDSTUK VIII. - OPENBAARMAKING.
Art.12.De maatregelen tot regeling van het verkeer, genomen krachtens (de artikelen 2, (...), 3 en 4 van deze gecoördineerde wet) of krachtens de artikelen 2 en 3 van de wet van 12 juli 1956 tot vaststelling van het statuut der autosnelwegen, moeten, om bindend te zijn, ter kennis van de belanghebbenden worden gebracht door personen die de kentekens van hun ambt dragen en ter plaatse opgesteld zijn of door passende verkeerstekens. <KB 30-12-1982, art. 13> <verwijzing naar artikel 2bis opgeheven voor wat betreft de federale overheid door W 2005-07-20/52, art. 3; 014 ; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
(Dit geldt eveneens voor de maatregelen tot regeling van gelegenheidstoestanden door de gemeentelijke overheden genomen krachtens de nieuwe gemeentewet van 26 mei 1989.) <W 2005-07-20/52, art. 5, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
Art. 12_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. [1 ...]1 (Dit geldt eveneens voor de maatregelen tot regeling van gelegenheidstoestanden door de gemeentelijke overheden genomen krachtens de nieuwe gemeentewet van 26 mei 1989.) <W 2005-07-20/52, art. 5, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006> ----------
(1)<ORD 2014-04-03/32, art. 19, 034; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
Art. 12_VLAAMS_GEWEST. De maatregelen tot regeling van het verkeer, genomen krachtens (de artikelen 2, 2bis, 3 en 4 van deze gecoördineerde wet) of krachtens de artikelen 2 en 3 van de wet van 12 juli 1956 tot vaststelling van het statuut der autosnelwegen[, of krachtens het decreet van 16 mei 2008 betreffende de aanvullende reglementen op het wegverkeer en de plaatsing en bekostiging van de verkeerstekens,] moeten, om bindend te zijn, ter kennis van de belanghebbenden worden gebracht door personen die de kentekens van hun ambt dragen en ter plaatse opgesteld zijn of door passende verkeerstekens. <KB 30-12-1982, art. 13> <DVR 2008-05-16/31, art. 14, 023; Inwerkingtreding : 05-04-2009> (Dit geldt eveneens voor de maatregelen tot regeling van gelegenheidstoestanden door de gemeentelijke overheden genomen krachtens de nieuwe gemeentewet van 26 mei 1989.) <W 2005-07-20/52, art. 5, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
Art. 12_WAALS_GEWEST. [1 ...]1 (Dit geldt eveneens voor de maatregelen tot regeling van gelegenheidstoestanden door de gemeentelijke overheden genomen krachtens de nieuwe gemeentewet van 26 mei 1989.) <W 2005-07-20/52, art. 5, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
----------
(1)<DWG 2018-07-17/04, art. 89, 17°, 045; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
TITEL II. - VERKEERSTEKENS.
HOOFDSTUK I. - PLAATSING VAN DE VERKEERSTEKENS.
AFDELING I. - ALGEMENE REGELS.
Art.13.Tekens die een gebod of een verbod inhouden worden geplaatst door de overheid die de maatregel heeft genomen. Het plaatsen van alle andere tekens op de openbare weg berust bij de overheid die het beheer over die weg heeft.
Art. 13_WAALS_GEWEST.
<Opgeheven bij DWG 2018-07-17/04, art. 89, 17°, 045; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 13_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.
<Opgeheven bij ORD 2014-04-03/32, art. 19, 034; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
Art. 13_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2008-05-16/31, art. 13, 023; Inwerkingtreding : 05-04-2009>
AFDELING II. - VERKEERSBELEMMERINGEN EN WERKEN.
Art.14.In afwijking van artikel 13 moeten de verkeersbelemmeringen aangeduid worden door degene die ze heeft doen ontstaan. Ingeval hij hierin tekort schiet neemt de overheid die het beheer over de openbare weg heeft, die verplichting op zich.
Werken in uitvoering op de openbare weg worden onder de door de Koning te bepalen voorwaarden aangeduid door degene die de werken uitvoert.
Art. 14_WAALS_GEWEST.
<Opgeheven bij DWG 2018-07-17/04, art. 89, 17°, 045; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 14_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.
<Opgeheven bij ORD 2014-04-03/32, art. 19, 034; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
Art. 14_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2008-05-16/31, art. 13, 023; Inwerkingtreding : 05-04-2009>
AFDELING III. - OVERWEGEN EN KRUISINGEN MET SPOORWEGEN.
Art.15. In afwijking van artikel 13, worden de verkeerstekens ter hoogte van overwegen en kruisingen met spoorwegen geplaatst door de exploitant van de spoorweg.
De verkeerstekens op een afstand worden geplaatst door de overheid die het beheer over de openbare weg heeft.
AFDELING IV. - DOUANESTROKEN.
Art.16. De Minister van Financiën mag op de openbare wegen aanwijzingstekens plaatsen betreffende de bepalingen van wetten en verordeningen die het bestuur der douane en der accijnzen moet doen in acht nemen.
HOOFDSTUK II. - BEKOSTIGING VAN VERKEERSTEKENS.
Art.17.<KB 140 30-12-1982, art. 14> § 1. De kosten, verbonden aan het plaatsen, onderhouden en vernieuwen van de verkeerstekens worden gedragen door degenen die ze heeft geplaatst.
Evenwel :
1° de kosten verbonden aan het plaatsen van de inrichtingen voor het op afstand bedienen van de verkeerslichten door de voertuigen van het gemeenschappelijk vervoer worden gedragen door de Minister tot wiens bevoegdheid het gemeenschappelijk vervoer behoort; de kosten verbonden aan het onderhouden en vernieuwen van die inrichtingen worden gedragen door de maatschappij voor gemeenschappelijk vervoer aangeduid door deze Minister;
2° de kosten verbonden aan de werking, het onderhouden en vernieuwen van de verkeerstekens geplaatst krachtens een door de Minister (...) vastgesteld aanvullend reglement, worden gedragen door de gemeente op wiens grondgebied de verkeerstekens geplaatst zijn; <W 2003-02-07/38, art. 3, 012; Inwerkingtreding : onbepaald > <verwijzing naar artikel 2bis opgeheven voor wat betreft de federale overheid door W 2005-07-20/52, art. 3; 014 ; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
3° de kosten van de aanduiding van verkeersbelemmeringen door de overheid die het beheer over de openbare weg heeft gedaan ingeval degene die de hindernis heeft doen ontstaan dit nalaat, worden door deze laatste gedragen.
§ 2. De kosten verbonden aan het plaatsen van verkeerstekens met toepassing van artikel 3, § 2, kunnen geheel of gedeeltelijk worden gedragen door de overheid die het beheer heeft over de openbare weg waarop het aanvullend reglement betrekking heeft.
Art. 17_WAALS_GEWEST.
<Opgeheven bij DWG 2018-07-17/04, art. 89, 17°, 045; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 17_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.
<Opgeheven bij ORD 2014-04-03/32, art. 19, 034; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
Art. 17_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2008-05-16/31, art. 13, 023; Inwerkingtreding : 05-04-2009>
HOOFDSTUK III. - TOEZICHT OP VERKEERSTEKENS EN AMBTSHALVE UITVOERING.
Art.18. Met het oog op het toezicht op de uitvoering van de voorgaande bepalingen, wordt de Koning gemachtigd bij het ministerieel departement waaronder het wegverkeer ressorteert, een dienst voor het inspecteren van de verkeerstekens op te richten.
Art. 18_WAALS_GEWEST.
<Opgeheven bij DWG 2018-07-17/04, art. 89, 17°, 045; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.19.§ 1. Indien de bij deze gecoördineerde wetten bedoelde verkeerstekens niet aangebracht of onderhouden worden door de overheid op wie die verplichting rust, kan de Koning, nadat de overheid door de Minister tot wiens bevoegdheid het wegverkeer behoort twee achtereenvolgende malen schriftelijk verzocht werd haar verplichting na te komen, bevelen dat de nodige werken door een speciaal commissaris, die hij aanwijst, ambtshalve worden uitgevoerd.
Dit geldt mede wanneer de aangebrachte verkeerstekens niet aan de bij de algemene reglementen bepaalde voorwaarden voldoen.
§ 2. De Staat kan de uitgave, waartoe de uitvoering van ambtswege van de signalisatiewerken aanleiding heeft gegeven, voorschieten. In dat geval kan het bedrag ervan op de in gebreke gebleven overheid worden verhaald door bemiddeling van de Minister van Financiën.
Art. 19_WAALS_GEWEST.
<Opgeheven bij DWG 2018-07-17/04, art. 89, 17°, 045; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 19_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.
<Opgeheven bij ORD 2014-04-03/32, art. 19, 034; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
Art.20.De bepalingen van dit hoofdstuk vinden geen toepassing wanneer de verkeerstekens door de Staat moeten aangebracht worden.
Art. 20_WAALS_GEWEST.
<Opgeheven bij DWG 2018-07-17/04, art. 89, 17°, 045; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 20_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.
<Opgeheven bij ORD 2014-04-03/32, art. 19, 034; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
TITEL III. - (RIJBEWIJS).
HOOFDSTUK I. - ALGEMENE REGELS.
Art.21. <W 09-07-1976, art. 2; Inwerkingtreding : 14-02-1977 (zie KB 1977-02-01, (B.S. 08-02-1977))> Niemand mag op de openbare weg een motorvoertuig besturen, tenzij hij houder is van, en tevens bij zich heeft, een rijbewijs in België regelmatig afgegeven, of een buitenlands nationaal of internationaal rijbewijs onder de voorwaarden vastgesteld door de bepalingen die inzake internationaal wegverkeer van toepassing zijn. Het rijbewijs moet geldig zijn voor de categorie waartoe het voertuig behoort.
De Koning kan, onder de algemene voorwaarden die Hij stelt, vrijstelling verlenen van deze verplichting inzonderheid voor het besturen met het oog op de scholing.
Art.22. <W 09-07-1976, art. 3; Inwerkingtreding : 14-02-1977 (zie KB 1977-02-01, (B.S. 08-02-1977))> De bestuurder is gehouden het rijbewijs of het als zodanig geldend bewijs, afgegeven met het oog op de scholing, te vertonen op iedere vordering van een ambtenaar of beambte bevoegd om toezicht te houden op de uitvoering van deze wet en de krachtens deze laatste uitgevaardigde reglementen.
HOOFDSTUK II. - (Voorwaarden tot verkrijging.)
Art.23. <W 09-07-1976, art. 4; Inwerkingtreding : 14-02-1977 (zie KB 1977-02-01, (B.S. 08-02-1977))> § 1. Het Belgisch rijbewijs wordt afgegeven indien de verzoeker aan de volgende voorwaarden voldoet :
1° een verklaring hebben ondertekend, waarin bevestigd wordt dat hij niet vervallen is van het recht om voertuigen te besturen van de categorie waarvoor het rijbewijs wordt aangevraagd; de verzoeker moet voldaan hebben aan het onderzoek, hem eventueel opgelegd krachtens artikel 38, § 3, voor het besturen van een voertuig van de categorie waarvoor het rijbewijs wordt aangevraagd;
2° geslaagd zijn voor een door de Koning in te richten praktisch examen betreffende de kennis en vaardigheid die nodig zijn voor het besturen van voertuigen van elke categorie, waarvoor het rijbewijs wordt aangevraagd. De Koning bepaalt de nadere regelen inzake scholing;
3° een verklaring hebben ondertekend waarin bevestigd wordt dat hij niet lijdt aan een van de lichaamsgebreken en aandoeningen bepaald door de Koning. De Koning kan deze verklaring aanvullen met of vervangen door de verplichting om zich aan een geneeskundig onderzoek te onderwerpen.
(...) <W 1990-07-18/37, art. 3, 1°, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1992 (KB 1991-07-18/43, art. 48)>
4° (geslaagd zijn voor een door de Koning in te richten examen over de kennis van de wetten en reglementen, het gedrag ter voorkoming van ongevallen, de voornaamste begrippen van mechaniek, alsook de eerste hulp bij ongevallen, betreffende het gebruik van de voertuigen van de categorie waarvoor het rijbewijs wordt aangevraagd; de Koning bepaalt de nadere regelen inzake het onderricht.) <W 1990-07-18/37, art. 3, 2°, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1992 (KB 1991-07-18/43, art. 48)>
§ 2. Van de examens, bedoeld bij § 1, 2°, 3° en 4°, is vrijgesteld de verzoeker die overlegt :
1° ofwel een geldig nationaal buitenlands rijbewijs dat is afgegeven overeenkomstig de voorwaarden die inzake internationaal wegverkeer van toepassing zijn of waarvan de geldigheid is erkend krachtens door de Koning afgesloten akkoorden; (De Koning kan deze vrijstelling afhankelijk maken van voorwaarden inzake het verblijf van de verzoeker in de Staat die het rijbewijs heeft afgegeven.) <W 29-02-1984, art. 2>
2° ofwel een getuigschrift dat is afgegeven door een overheidsorgaan dat door de Koning is aangewezen en waarin bevestigd wordt dat hij geslaagd is voor een gelijkwaardig geoordeeld examen.
(§ 3. De Koning bepaalt de voorwaarden waaraan de scholen voor het besturen van motorvoertuigen moeten voldoen met het oog op het vervullen van de taken die Hij vaststelt.) <W 1990-07-18/37, art. 3, 3°, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1992 (KB 1991-07-18/43, art. 48)>
Art. 23_VLAAMS_GEWEST. <W 09-07-1976, art. 4; Inwerkingtreding : 14-02-1977 (zie KB 1977-02-01, (B.S. 08-02-1977))> § 1. Het Belgisch rijbewijs wordt afgegeven indien de verzoeker aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° een verklaring hebben ondertekend, waarin bevestigd wordt dat hij niet vervallen is van het recht om voertuigen te besturen van de categorie waarvoor het rijbewijs wordt aangevraagd; de verzoeker moet voldaan hebben aan het onderzoek, hem eventueel opgelegd krachtens artikel 38, § 3, voor het besturen van een voertuig van de categorie waarvoor het rijbewijs wordt aangevraagd; 2° geslaagd zijn voor een door de Koning in te richten praktisch examen betreffende de kennis en vaardigheid die nodig zijn voor het besturen van voertuigen van elke categorie, waarvoor het rijbewijs wordt aangevraagd. De Koning bepaalt de nadere regelen inzake scholing; 3° een verklaring hebben ondertekend waarin bevestigd wordt dat hij niet lijdt aan een van de lichaamsgebreken en aandoeningen bepaald door de Koning. De Koning kan deze verklaring aanvullen met of vervangen door de verplichting om zich aan een geneeskundig onderzoek te onderwerpen. (...) <W 1990-07-18/37, art. 3, 1°, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1992 (KB 1991-07-18/43, art. 48)> 4° (geslaagd zijn voor een door de Koning in te richten examen over de kennis van de wetten en reglementen, het gedrag ter voorkoming van ongevallen, de voornaamste begrippen van mechaniek, alsook de eerste hulp bij ongevallen, betreffende het gebruik van de voertuigen van de categorie waarvoor het rijbewijs wordt aangevraagd; de Koning bepaalt de nadere regelen inzake het onderricht.) <W 1990-07-18/37, art. 3, 2°, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1992 (KB 1991-07-18/43, art. 48)> § 2. Van de examens, bedoeld bij § 1, 2°, 3° en 4°, is vrijgesteld de verzoeker die overlegt : 1° ofwel een geldig nationaal buitenlands rijbewijs dat is afgegeven overeenkomstig de voorwaarden die inzake internationaal wegverkeer van toepassing zijn of waarvan de geldigheid is erkend krachtens door de Koning afgesloten akkoorden; (De Koning kan deze vrijstelling afhankelijk maken van voorwaarden inzake het verblijf van de verzoeker in de Staat die het rijbewijs heeft afgegeven.) <W 29-02-1984, art. 2> 2° ofwel een getuigschrift dat is afgegeven door een overheidsorgaan dat door de Koning is aangewezen en waarin bevestigd wordt dat hij geslaagd is voor een gelijkwaardig geoordeeld examen. § 3. [2 De Vlaamse Regering kan de voorwaarden en nadere regels bepalen die gelden voor: 1° de instellingen en hun personeelsleden die instaan voor het afnemen van examens om een rijbewijs of een bewijs van vakbekwaamheid te behalen; 2° de instellingen en hun personeelsleden of de personen die onderricht verstrekken: a) om een rijbewijs te verkrijgen; b) in het kader van de voortgezette rijopleiding; c) om een bewijs van vakbekwaamheid te behalen of te verlengen; [4 d) aan de niet-professionele begeleiders van kandidaten voor een rijbewijs;]4 3° de opleidingsverstrekkers die opleidingen en bijscholingen geven aan kandidaat-personeelsleden en personeelsleden van de instellingen, vermeld in punt 1° en 2°, of aan de personen, vermeld in punt 2° ; 4° de personen die kandidaat-personeelsleden en personeelsleden van de instellingen, vermeld in punt 1° en 2°, of die de personen, vermeld in punt 2°, begeleiden tijdens hun opleiding; 5° de commissie die oordeelt over een beroep dat wordt ingediend naar aanleiding van het niet-slagen voor een examen. De Vlaamse Regering kan de regels voor de toekenning, weigering, verlenging, stopzetting, schorsing en intrekking van de erkenning van de instellingen en de personen, vermeld in het eerste lid, 1° tot en met 4°, bepalen. De Vlaamse Regering kan de regels voor de opleidingen en de bijscholingen van kandidaat-personeelsleden en personeelsleden van de instellingen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, en van de personen, vermeld in het eerste lid, 2°, bepalen.]2 [1 § 4. [4 In het kader van de bevoegdheden en de taken met betrekking tot de scholing en de examens over de kennis en de vaardigheid die nodig zijn om voertuigen van elke categorie te besturen, en met betrekking tot de vakbekwaamheid worden de volgende gegevens verwerkt: 1° de gegevens over het onderricht om een rijbewijs te verkrijgen, het onderricht in het kader van de voortgezette rijopleiding, het onderricht om een bewijs van vakbekwaamheid te behalen of te verlengen en het onderricht aan de personen die kandidaten begeleiden, over de personen die het onderricht volgen en over de instellingen en hun personeelsleden en de personen die het onderricht verstrekken, met inbegrip van de uitgereikte getuigschriften en attesten; 2° de gegevens over de examens om een rijbewijs en een bewijs van vakbekwaamheid te behalen en de examens tot herstel in het recht tot sturen, over de personen die de examens afleggen en over de instellingen en hun personeelsleden die de examens afnemen, met inbegrip van de uitgereikte getuigschriften en attesten; 3° de gegevens over de beroepen die worden ingediend in het kader van het behalen van een rijbewijs, de voortgezette rijopleiding en het behalen of verlengen van een bewijs van vakbekwaamheid, over de beslissingen die genomen zijn over die beroepen en over de instantie die over de beroepen beslist; 4° de gegevens over de rijopleiding en de afgelegde examens van bestuurders van voertuigen, met inbegrip van de documenten als bewijs daarvan; 5° de gegevens over de vakbekwaamheid van bestuurders van voertuigen, met inbegrip van de documenten als bewijs daarvan; 6° de gegevens in het kader van het toezicht op de rijgeschiktheid van de bestuurders en de kandidaat-bestuurders die lijden aan een vermindering van hun functionele vaardigheden, met inbegrip van de uitgereikte getuigschriften en attesten; 7° de gegevens over opleidingen en bijscholingen die georganiseerd worden voor personen die onderricht verstrekken of willen verstrekken en voor personen die examens afnemen of willen afnemen, over de personen die aan die opleidingen en bijscholingen deelnemen en over de instellingen en hun personeelsleden en de personen die de opleidingen en bijscholingen organiseren, met inbegrip van de uitgereikte getuigschriften en attesten; 8° de gegevens over de begeleiders van personen die onderricht verstrekken of willen verstrekken en van personen die examens afnemen of willen afnemen tijdens een opleiding of bijscholing; 9° de gegevens in het kader van aanvragen tot erkenningen, vergunningen en toelatingen, over de uitgereikte erkenningen, vergunningen en toelatingen en over de instellingen en hun personeelsleden en de personen die ze hebben aangevraagd en aan wie ze zijn uitgereikt; 10° de gegevens over geschorste erkenningen, vergunningen en toelatingen, de datum waarop de beslissing tot schorsing is genomen en de reden ervan; 11° de gegevens over de opgeheven en ingetrokken erkenningen, vergunningen en toelatingen, de datum waarop de beslissing tot opheffing en intrekking is genomen en de reden ervan; 12° de gegevens over het toezicht, de vaststellingen, de sancties en de maatregelen; 13° de contactgegevens en identificatiegegevens, met inbegrip van eventuele handtekeningen, rijksregistergegevens en ondernemingsgegevens, die noodzakelijk zijn bij de verwerking van de gegevens, vermeld in punt 1° tot en met 12°. Bij de verwerking van de gegevens, vermeld in het eerste lid, kunnen ook gegevens als vermeld in artikel 9, lid 1, en artikel 10 van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) worden verwerkt. De gegevens, vermeld in artikel 9, lid 1, van voormelde verordening, worden beperkt tot de vermelding dat de persoon al dan niet medisch geschikt is, zonder informatie over de eventuele aandoening. De Vlaamse Regering kan de lijst van gegevens, vermeld in het eerste lid, inclusief de gezondheidsgegevens, verder preciseren. De gegevens, vermeld in het eerste lid, worden verzameld en verwerkt voor de volgende doeleinden: 1° de uitvoering van de bevoegdheden en de taken, vermeld in of ter uitvoering van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan; 2° het dossierbeheer; 3° het toezicht op en de handhaving van de bepalingen van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan; 4° statistische doeleinden. De gegevens die verzameld en verwerkt worden voor het doeleinde, vermeld in het vierde lid, 4°, worden geanonimiseerd. De Vlaamse Regering kan, met behoud van de doeleinden, vermeld in het vierde lid, de nadere doeleinden van de verwerking vaststellen. De Vlaamse Regering kan bepalen welke van de gegevens, vermeld in het eerste lid, kunnen worden uitgewisseld tussen of met andere bevoegde overheidsinstanties en entiteiten die belast zijn met een taak van openbaar belang ter uitvoering van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan, en voor welke doeleinden als vermeld in het zesde lid. De Vlaamse Regering kan de voorwaarden en nadere regels voor de gegevensuitwisseling bepalen. De Vlaamse Regering stelt de maximale bewaartermijn van de gegevens vast. De persoonsgegevens die verbonden zijn aan een erkenning, vergunning, toelating of aanwijzing worden niet langer bewaard dan vijf jaar na het verstrijken van de geldigheid van die erkenning, vergunning, toelating of aanwijzing. Persoonsgegevens die geen betrekking hebben op een erkenning, vergunning, toelating of aanwijzing kunnen gedurende de levensloop van de betrokken persoon worden bewaard. De gegevens met betrekking tot een dossier over de handhaving van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan worden niet langer bewaard dan dertig jaar na de vaststelling van de inbreuk. De persoonsgegevens worden in ieder geval niet langer bewaard dan nodig is voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt. De Vlaamse Regering wijst de instantie aan die de verwerkingsverantwoordelijke is voor de verwerking van de gegevens, vermeld in het eerste lid.]4]1 [2 § 5. Inspecteurs kunnen de instellingen en de personen, vermeld in paragraaf 3, controleren op de naleving van de reglementering over de scholing en de examens over de kennis en de vaardigheid die nodig zijn om voertuigen van elke categorie te besturen, en inzake de reglementering over de vakbekwaamheid, vermeld in of ter uitvoering van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de controle, vermeld in het eerste lid, en voor de aanwijzing van de inspecteurs die die controle verrichten. Met toepassing van artikel 23, lid 1, e) en h), van de verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) kunnen de inspecteurs, vermeld in het eerste lid, beslissen om de verplichtingen en de rechten, vermeld in artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening, niet toe te passen bij de verwerkingen van persoonsgegevens in het kader van een onderzoek dat betrekking heeft op een welbepaalde natuurlijke persoon, als voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in het vierde tot en met het twaalfde lid. De afwijkingsmogelijkheid, vermeld in het derde lid, geldt alleen gedurende de periode waarin de betrokkene het voorwerp uitmaakt van een controle, een onderzoek of de voorbereidende werkzaamheden die daarmee verband houden, in het kader van de decretale en reglementaire opdrachten van de inspecteurs, vermeld in het eerste lid, en op voorwaarde dat het voor het goede verloop van het onderzoek noodzakelijk is of kan zijn dat de verplichtingen en de rechten, vermeld in artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening, niet worden toegepast. De duur van de voorbereidende werkzaamheden mag in voorkomend geval niet meer bedragen dan een jaar vanaf de ontvangst van een verzoek tot uitoefening van een van de rechten, vermeld in artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening. De persoonsgegevens worden niet langer bewaard dan nodig is voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt. De afwijkingsmogelijkheid, vermeld in het derde lid, heeft geen betrekking op de gegevens die losstaan van het voorwerp van het onderzoek dat of van de controle die de weigering of beperking van de rechten, vermeld in het derde lid, rechtvaardigt. Als de betrokkene in het geval, vermeld in het derde lid, tijdens de periode, vermeld in het vierde lid, een verzoek indient op basis van artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening, bevestigt de bevoegde functionaris voor gegevensbescherming de ontvangst daarvan. De bevoegde functionaris voor gegevensbescherming brengt de betrokkene schriftelijk, zo snel mogelijk en in elk geval binnen een maand vanaf de dag die volgt op de dag waarop hij het verzoek heeft ontvangen, op de hoogte van elke weigering of beperking van de rechten, vermeld in het derde lid. De verdere informatie over de nadere redenen voor die weigering of die beperking hoeft niet te worden verstrekt als dat de decretale en reglementaire opdrachten van de inspecteurs, vermeld in het eerste lid, zou ondermijnen, met behoud van de toepassing van het tiende lid. Als het nodig is, kan de voormelde termijn met twee maanden worden verlengd, rekening houdend met het aantal aanvragen en de complexiteit ervan. De verwerkingsverantwoordelijke brengt de betrokkene binnen een maand vanaf de dag die volgt op de dag waarop hij het verzoek heeft ontvangen, op de hoogte van die verlenging en van de redenen voor het uitstel. De bevoegde functionaris voor gegevensbescherming informeert de betrokkene ook over de mogelijkheid om een verzoek in te dienen bij de Vlaamse Toezichtcommissie voor de verwerking van persoonsgegevens conform artikel 10/5 van het decreet van 18 juli 2008 betreffende het elektronische bestuurlijke gegevensverkeer en om een beroep in rechte in te stellen. De bevoegde functionaris voor gegevensbescherming noteert de feitelijke of juridische gronden waarop de beslissing is gebaseerd. Die informatie houdt hij ter beschikking van de voormelde Vlaamse Toezichtcommissie. Nadat het onderzoek afgesloten is, worden de rechten, vermeld in artikel 13 tot en met 22 van de voormelde verordening, in voorkomend geval, conform artikel 12 van de voormelde verordening, opnieuw toegepast. Als een dossier dat persoonsgegevens als vermeld in het derde lid bevat, naar het Openbaar Ministerie is gestuurd en kan leiden tot activiteiten onder leiding van het Openbaar Ministerie of een onderzoeksrechter, en er onduidelijkheid is over het geheim van het onderzoek onder leiding van het Openbaar Ministerie of een onderzoeksrechter, mag de bevoegde functionaris voor gegevensbescherming op verzoek van de betrokkene overeenkomstig artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening, pas antwoorden nadat het Openbaar Ministerie of, in voorkomend geval, de onderzoeksrechter heeft bevestigd dat een antwoord het onderzoek niet in het gedrang brengt of kan brengen.]2
----------
(1)<DVR 2019-04-26/34, art. 46, 049; Inwerkingtreding : 04-07-2019>
(2)<DVR 2020-10-09/08, art. 4, 051; Inwerkingtreding : 07-12-2020>
(3)<DVR 2022-07-08/15, art. 2, 054; Inwerkingtreding : 23-09-2022>
(4)<DVR 2023-06-16/11, art. 2, 058; Inwerkingtreding : 20-08-2023>
Art 23bis. <W 2003-02-07/38, art. 5, 011; Inwerkingtreding : onbepaald > De houder van een Belgisch rijbewijs volgt lessen bij een centrum voor voortgezette rijopleiding volgens de nadere regels en in de gevallen door de Koning bepaald.
Deze lessen beogen met name de bestuurders aan te zetten tot een niet-agressief en preventief rijgedrag en tot een betere controle van het voertuig, zodat ze geen gevaarlijke situaties creëren; ze moeten gevolgd worden in een centrum voor voortgezette rijopleiding, dat beantwoordt aan door de Koning bepaalde voorwaarden.
Art 23bis.VLAAMS_GEWEST... <W 2003-02-07/38, art. 5, 011; Inwerkingtreding : onbepaald > De houder van een Belgisch rijbewijs volgt lessen bij een centrum voor voortgezette rijopleiding volgens de nadere regels en in de gevallen door de Koning bepaald. Deze lessen beogen met name de bestuurders aan te zetten tot een niet-agressief en preventief rijgedrag en tot een betere controle van het voertuig, zodat ze geen gevaarlijke situaties creëren; ze moeten gevolgd worden in een centrum voor voortgezette rijopleiding, dat beantwoordt aan door de Koning bepaalde voorwaarden. [1 Met het oog op de uitvoering van de bevoegdheden en de taken vermeld in dit artikel, worden gegevens, inclusief de gegevens, vermeld in artikel 9, lid 1, en 10 van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG, verwerkt. Die gegevens worden verwerkt met naleving van de regelgeving op de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens. De Vlaamse Regering bepaalt welke gegevens worden verwerkt, stelt de wijze vast waarop die gegevens worden verwerkt en wijst de verantwoordelijke voor de verwerking aan.]1
----------
(1)<DVR 2019-04-26/34, art. 47, 049; Inwerkingtreding : 04-07-2019>
Art.24.De houder van een Belgisch rijbewijs moet dit inleveren bij het overheidsorgaan dat het heeft afgegeven, hetzij voor kanttekening, hetzij voor intrekking, indien :
(1° hij lijdt aan een van de lichaamsgebreken of kwalen door de Koning bepaald overeenkomstig [1 artikel 23, § 1, 3°]1, of indien hij niet voldoet aan het geneeskundig onderzoek door Hem ingericht in de gevallen die Hij bepaalt.) <W 09-07-1976, art. 5; Inwerkingtreding : 14-02-1977 (zie KB 1977-02-01, (B.S. 08-02-1977))>
2° hij onderworpen is en niet meer voldoet aan de reglementsbepalingen welke de Koning inzake geneeskundig toezicht en geneeskundige schifting heeft uitgevaardigd ter uitvoering van de besluitwet van 30 december 1946 houdende herziening en coördinatie van de wetgeving betreffende het bezoldigd vervoer van personen door middel van automobielen.
Die formaliteit moet vervuld worden binnen vier dagen na de dag waarop de houder kennis krijgt van het lichaamsgebrek of van de kwaal, of binnen vier dagen na de intrekking van het getuigschrift van geneeskundige schifting; zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen zijn in deze termijnen niet begrepen.
Het rijbewijs, ingeleverd met toepassing van 1°, wordt teruggegeven aan de houder die, in de gevallen door de Koning bepaald, met goed gevolg een door hem in te richten onderzoek heeft ondergaan.
----------
(1)<W 2018-03-06/04, art. 4, 042; Inwerkingtreding : 15-02-2018>
TOEKOMSTIGE RECHT
HOOFDSTUK III. - <Ingevoegd bij W 1990-07-18/37, art. 4, 002; Inwerkingtreding : onbepaald > Rijbewijs met punten.
Art. 24. <W 1990-07-18/37, art. 5, 002; Inwerkingtreding : onbepaald > § 1. De Koning kent, bij een in Ministerraad overlegd besluit, een aantal punten toe aan de door Hem aangewezen overtredingen naar gelang van hun zwaarwichtigheid uit de hiernavolgende overtredingen :
1° de zware overtredingen bedoeld in artikel 29;
2° de overtredingen van de andere bepalingen van deze wet;
3° de overtredingen van de wet betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorvoertuigen;
4° de overtredingen van de besluiten genomen in uitvoering van de wet betreffende de technische eisen waaraan elk voertuig voor vervoer te land, de onderdelen ervan, evenals het veiligheidstoebehoren moeten voldoen.
Het aantal door de Koning toegekende punten voor elke overtreding mag niet meer dan drie bedragen; bij samenloop van deze overtredingen wordt het aantal punten voor elke overtreding samengeteld zonder dat vier punten mogen worden overschreden.
§ 2. De in § 1 bedoelde overtredingen, alsmede de eraan toegekende punten worden ingeschreven in een centraal bestand op naam van de bestuurders van een motorvoertuig, die deze overtredingen hebben begaan, voor zover deze overtredingen het voorwerp hebben uitgemaakt van hetzij een betaling, hetzij een in kracht van gewijsde gegane veroordeling; dit centraal bestand wordt bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit opgericht in de diensten die ressorteren onder de Minister tot wiens bevoegdheid het wegverkeer behoort.
§ 3. De bestuurder die het totaal van zes punten heeft bereikt, moet binnen de door de Koning bepaalde periode een door Hem ingerichte veiligheidscursus volgen; zo niet, wordt het recht tot sturen van de betrokkene opgeschort voor een duur van 1 maand.
Wanneer de bestuurder binnen vijf jaar het totaal van zes punten opnieuw bereikt, wordt het recht tot sturen van de betrokkene opgeschort voor een duur van drie maanden; de beëindiging van deze opschorting is bovendien afhankelijk van het volgen van een veiligheidscursus bedoeld in het vorige lid.
§ 4. Wanneer het aantal punten vier of vijf bereikt, wordt dit aantal herleid tot twee, indien de betrokkene een veiligheidscursus als bedoeld in § 3 volgt; deze mogelijkheid kan slechts eenmaal om de drie jaar worden toegepast.
De bestuurder die het totaal van vier of vijf punten bereikt, wordt hiervan ingelicht; in voorkomend geval wordt hij eveneens ingelicht over de mogelijkheid bepaald in het vorige lid.
§ 5. De Koning kan voor de door Hem aangewezen nieuwe houders van een rijbewijs, het totaal van zes punten herleiden tot vier, voor een periode van achttien maanden, die aanvangt bij de afgifte van het rijbewijs; § 4 is in dat geval niet van toepassing.
Deze periode wordt, in voorkomend geval, geschorst voor de duur van de onmiddellijke intrekking van het rijbewijs, het verval van het recht tot sturen of de opschorting van het recht tot sturen.
In het geval dat het totaal van 4 punten wordt bereikt, bestaat de in § 3 bedoelde veiligheidscursus uit een specifieke vorming waarvan de inhoud en de nadere regels door de Koning worden bepaald.
§ 6. De vermelding van de overtredingen, alsmede de eraan toegekende punten worden automatisch uitgewist, na verloop van 3 jaar of nadat zij aanleiding hebben gegeven tot een in § 3 bedoelde maatregel.
§ 7. De Koning bepaalt de nadere regelen inzake inschrijving en uitwissing van de overtredingen en de eraan toegekende punten, het ingaan en het uitvoeren van de opschorting van het recht tot sturen, alsmede inzake het volgen van de in § 3 bedoelde veiligheidscursus.
§ 8. De in §§ 3 en 5 bedoelde maatregelen doen geen afbreuk aan de toepassing van artikel 38.
HOOFDSTUK III. - (opgeheven)
Art.25. (opgeheven) <W 09-07-1976, art. 6; Inwerkingtreding : 14-02-1977 (zie KB 1977-02-01, (B.S. 08-02-1977))>
TOEKOMSTIG RECHT
Art. 25. <Hersteld door W 1990-07-18/37, art. 6, 002; Inwerkingtreding : onbepaald > § 1. De gegevens van het centraal bestand bedoeld in artikel 24, § 2, zijn alleen toegankelijk voor en mogen slechts gebruikt worden door de Minister tot wiens bevoegdheid het wegverkeer behoort of zijn gemachtigde, evenals door de gerechtelijke overheden.
§ 2. (opgeheven) <W 1998-12-11/54, art. 41, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2001>
§ 3. De (verantwoordelijke voor de verwerking) is verplicht alle maatregelen te treffen om de perfecte bewaring van de persoonsgegevens te verzekeren. <W 1998-12-11/54, art. 41, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2001>
De personen die mededeling hebben bekomen van persoonsgegevens volgens de bepalingen van dit hoofdstuk, zijn ertoe gehouden maatregelen te treffen om het vertrouwelijk karakter van deze gegevens te verzekeren en om er voor te zorgen dat ze uitsluitend worden aangewend voor de doeleinden door of krachtens dit hoofdstuk bepaald of voor het vervullen van hun wettelijke opdrachten.
§ 4. Wanneer een bestuurder voor de eerste maal wordt geregistreerd in het bestand, wordt hij daarvan onverwijld in kennis gesteld door de (verantwoordelijke voor de verwerking). <W 1998-12-11/54, art. 41, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2001>
(In deze kennisgeving wordt melding gemaakt van :
1° de identiteit en het adres van de (verantwoordelijke voor de verwerking), van diens eventuele vertegenwoordiger in België en, in voorkomend geval, van de bewerker; <W 1998-12-11/54, art. 41, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2001>
2° de wettelijke of reglementaire grondslag voor de gegevensverzameling;
3° de doeleinden waarvoor de verzamelde gegevens worden gebruikt;
4° de persoonsgegevens ten aanzien van de bestuurder;
5° het adres van de in § 5 genoemde Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer;
6° het bestaan van het recht op toegang tot de gegevens, op verbetering van die gegevens, alsmede de nadere regelen voor de uitoefening van deze rechten en voor de toepassing van het rijbewijs met punten.) <W 1992-12-08/32, art. 50.1, 004; Inwerkingtreding : 01-09-1993>
§ 5. (Met het oog op de toepassing van dit hoofdstuk oefent de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer de bevoegdheden uit die haar zijn toegewezen door hoofdstuk VII van de wet van ... tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.) <W 1992-12-08/32, art. 50.2, 004; Inwerkingtreding : 01-09-1993>
§ 6. Met gevangenisstraf van 3 maanden tot een jaar en met geldboete van 100 (euro) tot 50 000 (euro) of met een van die straffen alleen, wordt gestraft hij die zich toegang verschaft tot of gebruik maakt van de gegevens van het bestand, met uitzondering van de in § 1 bepaalde personen. <W 2005-07-20/52, art. 6, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
HOOFDSTUK IV. - (Bijzondere regels.)
Art.26. <W 09-07-1976, art. 8; Inwerkingtreding : 14-02-1977 (zie KB 1977-02-01, (B.S. 08-02-1977))> De Koning bepaalt het model van het Belgisch rijbewijs en van het als zodanig geldend bewijs, de categorieën van voertuigen waarvoor ze afgegeven worden, alsook de voorschriften betreffende de afgifte, de geldigheid, de vernieuwing, de vervanging en de teruggave ervan.
Art.27. <W 09-07-1976, art. 9; Inwerkingtreding : 14-02-1977 (zie KB 1977-02-01, (B.S. 08-02-1977))> De Koning bepaalt het tarief van de ten bate van de Staat of van de erkende instellingen te heffen retributies voor gehele of gedeeltelijke dekking van de bestuurs-, controle- en toezichtskosten, welke de toepassing van (de artikelen van deze Titel) en van de op grond daarvan uitgevaardigde reglementsbepalingen medebrengt. <W 1990-07-18/37, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1992 (KB 1991-07-18/43, art. 48)>
Art. 27_VLAAMS_GEWEST. <W 09-07-1976, art. 9; Inwerkingtreding : 14-02-1977 (zie KB 1977-02-01, (B.S. 08-02-1977))> [1 De Vlaamse Regering kan, wat haar bevoegdheden betreft, regels bepalen in verband met de]1 te heffen retributies voor gehele of gedeeltelijke dekking van de bestuurs-, controle- en toezichtskosten, welke de toepassing van (de artikelen van deze Titel) en van de op grond daarvan uitgevaardigde reglementsbepalingen medebrengt. <W 1990-07-18/37, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1992 (KB 1991-07-18/43, art. 48)> [1 In het bijzonder kan de Vlaamse Regering ten laste van de aanvrager een retributie bepalen voor: 1° het behandelen van een aanvraag tot erkenning van de rijscholen en hun personeel, evenals van de lokalen en de oefenterreinen van de rijscholen; 2° het afleggen van de examens en het uitoefenen van de stage voor het behalen van een getuigschrift van beroepsbekwaamheid door het personeel van de rijscholen; 3° het behandelen van een aanvraag tot het uitoefenen van het beroep van rijschooldirecteur, rijschoollesgever of kantoorverantwoordelijke. Tevens kan de Vlaamse Regering periodieke retributies bepalen voor de uitoefening van het toezicht op de erkenning van de rijscholen en hun personeel. De Vlaamse Regering kan de bedragen en de wijze waarop de retributies moeten worden voldaan evenals de procedure bij niet-naleving bepalen.]1
----------
(1)<DVR 2019-12-13/05, art. 2, 050; Inwerkingtreding : 19-01-2020>
Art. 27/1_VLAAMS_GEWEST. [1 De Vlaamse Regering kan een retributie bepalen voor: 1° het behandelen van een aanvraag tot erkenning of tot verlenging van de erkenning van de instellingen, vermeld in artikel 23, § 3, eerste lid, 1° en 2°, en van de lokalen, de terreinen en het personeel van die instellingen; 2° het behandelen van een aanvraag tot erkenning of tot verlenging van de erkenning van de personen, vermeld in artikel 23, § 3, eerste lid, 2°, en van de lokalen en de terreinen van die personen; 3° het behandelen van een aanvraag tot erkenning of tot verlenging van de erkenning van de opleidingsverstrekkers, vermeld in artikel 23, § 3, eerste lid, 3° ; 4° het behandelen van een aanvraag tot erkenning of tot verlenging van de erkenning van de personen, vermeld in artikel 23, § 3, eerste lid, 4° ; 5° het behandelen van een aanvraag tot het verkrijgen van een bewijs van vakbekwaamheid of tot verlenging ervan; 6° het afleggen van examens in de instellingen, vermeld in artikel 23, § 3, eerste lid, 1° ; 7° het volgen van verplichte rijopleidingen en bijscholingen om een rijbewijs te behalen, in het kader van de voortgezette rijopleiding of om een bewijs van vakbekwaamheid te behalen of te verlengen; [2 7° /1 het volgen van verplichte opleidingen en bijscholingen door niet-professionele begeleiders van kandidaten voor een rijbewijs;]2 8° het afleggen van de examens, het uitoefenen van de stage en het volgen van verplichte opleidingen en bijscholingen door kandidaat-personeelsleden en personeelsleden van de instellingen, vermeld in artikel 23, § 3, eerste lid, 1° en 2°, of door de personen, vermeld in artikel 23, § 3, eerste lid, 2° ; 9° het indienen van een verzoekschrift bij de beroepscommissie; 10° het onderzoek in een centrum voor rijgeschiktheid. Tevens kan de Vlaamse Regering periodieke retributies bepalen voor de uitoefening van het toezicht op de erkenning van de instellingen en de personen, vermeld in artikel 23, § 3, eerste lid, 1° tot en met 4°. De in het eerste lid, 1°, 2° en 8°, en het tweede lid, vermelde diensten omvatten niet de diensten waarvoor een retributie als vermeld in artikel 27, tweede en derde lid, kan worden bepaald. De Vlaamse Regering kan de bedragen en de wijze waarop de retributies moeten worden voldaan evenals de procedure bij niet-naleving bepalen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DVR 2020-10-09/08, art. 5, 051; Inwerkingtreding : 07-12-2020>
(2)<DVR 2023-06-16/11, art. 3, 058; Inwerkingtreding : 20-08-2023>
TITEL IIIbis. - Algemene gedragsregels voor de weggebruikers.
Art. 27bis. <ingevoegd bij W 2007-03-20/42, art. 2, Inwerkingtreding : onbepaald > Het is iedere weggebruiker verboden zich zodanig te gedragen dat :
- hij een gevaar op de openbare weg veroorzaakt of kan veroorzaken;
- hij andere weggebruikers hindert of kan hinderen.
Art. 27ter. <ingevoegd bij W 2007-03-20/42, art. 2, Inwerkingtreding : onbepaald > Elke bestuurder moet in staat zijn te sturen, de vereiste lichaamsgeschikteid en de nodige kennis en rijvaardigheid bezitten.
Hij moet steeds in staat zijn alle nodige rijbewegingen uit te voeren en voortdurend zijn voertuig of zijn dieren goed in de hand hebben.
Art. 27quater. <ingevoegd bij W 2007-03-20/42, art. 2, Inwerkingtreding : onbepaald > § 1. De bestuurders moeten van een verhoogde voorzichtigheid blijk geven ten aanzien van de categorieën van meer kwetsbare weggebruikers, zoals de fietsers en voetgangers, in het bijzonder als het om kinderen, bejaarden en gehandicapten gaat.
§ 2. Elke weggebruiker moet zijn gedrag aanpassen aan de plaatsgesteldheid, haar belemmering, de verkeersdichtheid, het zicht, de staat van de weg, de weersomstandigheden, de aard, de staat en de lading van zijn voertuig en de aanwezigheid van andere weggebruikers.
§ 3. De bestuurder moet, rekening houdend met zijn snelheid, tussen hem en de andere weggebruikers een voldoende veiligheidsafstand houden.
§ 4. De bestuurder moet in alle omstandigheden kunnen stoppen vóór een hindernis die kan worden voorzien.
Art. 27quinquies. <ingevoegd bij W 2007-03-20/42, art. 2, Inwerkingtreding : onbepaald > Het is verboden een weggebruiker aan te sporen of uit te dagen de bepalingen in de wet of haar uitvoeringsbesluiten te overtreden.
TITEL IV. - STRAFBEPALINGEN EN VEILIGHEIDSMAATREGELEN.
HOOFDSTUK I. - DEFINITIE.
Art.28. In deze gecoördineerde wetten worden onder " openbare plaats " verstaan de openbare weg, de terreinen toegankelijk voor het publiek en de niet-openbare terreinen die voor een zeker aantal personen toegankelijk zijn.
HOOFDSTUK Ibis- Overtredingen van de algemene gedragsregels.
Art. 28bis. <ingevoegd bij W 2007-03-20/42, art. 3, Inwerkingtreding : onbepaald > De overtredingen van de artikelen 27bis tot 27quinquies worden gestraft met een geldboete van 10 euro tot 250 euro.
HOOFDSTUK II. - OVERTREDINGEN VAN DE REGLEMENTEN.
Art.29.<W 2005-07-20/52, art. 7, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006> § 1. De Koning kan overtredingen van de reglementen uitgevaardigd op grond van deze gecoördineerde wetten die de veiligheid van personen rechtstreeks in gevaar brengen en die van die aard zijn dat ze bij een ongeval bijna onvermijdbaar leiden tot fysieke schade en overtredingen die bestaan uit het negeren van een stopbevel van een bevoegd persoon, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, als zodanig aanwijzen als overtredingen van de vierde graad. Deze overtredingen worden gestraft met een geldboete van 40 euro tot 500 euro en met een verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig voor een duur van ten minste acht dagen en ten hoogste vijf jaar. Wanneer de rechter het verval van het recht tot sturen niet uitspreekt, motiveert hij deze beslissing.
De Koning kan overtredingen van de reglementen uitgevaardigd op grond van deze gecoördineerde wetten die de veiligheid van personen rechtstreeks in gevaar brengen en overtredingen die bestaan uit het negeren van een bevel van een bevoegd persoon, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, als zodanig aanwijzen als overtredingen van de derde graad. Deze overtredingen worden gestraft met een geldboete van 30 euro tot 500 euro.
De Koning kan overtredingen van de reglementen uitgevaardigd op grond van deze gecoördineerde wetten die de veiligheid van personen onrechtstreeks in gevaar brengen en de overtredingen die bestaan uit het onrechtmatig gebruiken van parkeerfaciliteiten voor personen met een handicap [2 of uit gedragingen inzake de inschrijving waardoor men zich aan vervolging kan onttrekken]2 , bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, als zodanig aanwijzen als overtredingen van de tweede graad. Deze overtredingen worden gestraft met een geldboete van 20 euro tot 250 euro.
§ 1bis. Elk besluit genomen ter uitvoering van § 1 van dit artikel dat niet bij wet wordt bekrachtigd binnen 12 maanden na de inwerkingtreding ervan, houdt op uitwerking te hebben.
§ 2. De andere overtredingen van de reglementen uitgevaardigd op grond van deze gecoördineerde wetten zijn overtredingen van de eerste graad en worden gestraft met een geldboete van 10 euro tot 250 euro.
Het in voormelde reglementen omschreven parkeren met beperkte parkeertijd, betalend parkeren en parkeren op plaatsen voorbehouden aan (houders van een gemeentelijke parkeerkaart) worden niet strafrechtelijk bestraft, behoudens het halfmaandelijks beurtelings parkeren, de beperking van het langdurig parkeren, en bedrog met de parkeerschijf. <W 2007-03-20/42, art. 4, 017; Inwerkingtreding : 16-04-2007>
(Het niet meer strafrechtelijk bestrafte parkeren bedoeld in het tweede lid kan, tot een datum bepaald door de Koning, door de agenten van politie worden vastgesteld met het oog op de vestiging van een parkeerretributie of -belasting, verschuldigd krachtens de wet van 22 februari 1965 waarbij aan de gemeenten wordt toegestaan parkeergeld op motorrijtuigen in te voeren.) <W 2006-04-01/38, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 10-05-2006>
§ 3. Het overschrijden van de toegelaten maximumsnelheid bepaald in de reglementen uitgevaardigd op grond van deze gecoördineerde wetten wordt gestraft met een geldboete van 10 euro tot 500 euro.
De rechter houdt rekening met het aantal kilometer per uur waarmee de toegelaten maximumsnelheid wordt overschreden.
De volgende overtredingen worden bovendien gestraft met een verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig voor een duur van ten minste acht dagen en ten hoogste vijf jaar :
- het overschrijden van de toegelaten maximumsnelheid met meer dan 40 kilometer per uur, of :
- het overschrijden van de toegelaten maximumsnelheid met meer dan 30 kilometer per uur binnen een bebouwde kom, in een zone 30, schoolomgeving, erf of woonerf.
Wanneer de rechter het verval van het recht tot sturen niet uitspreekt, motiveert hij deze beslissing.
§ 4. In geval van verzachtende omstandigheden kan de geldboete verminderd worden, zonder dat ze minder dan één euro mag bedragen.
Indien voor dezelfde feiten een verval van het recht tot sturen en een geldboete wordt uitgesproken, dan kan de rechter de geldboete verminderen met de door de betrokkene te betalen kosten van de herstelonderzoeken en -examens en de erelonen van de geneesheer en psycholoog, zonder dat ze minder dan één euro mag bedragen. Enkel de kosten en bijhorende erelonen van de herstelonderzoeken en -examens die door de betrokkene voor de eerste maal worden afgelegd worden in aanmerking genomen. De door de betrokkene te betalen kosten en bijhorende erelonen van de herstelonderzoeken en -examens zijn vaste bedragen die vooraf door de Koning worden bepaald.
De geldboetes worden verdubbeld bij herhaling van een overtreding als bedoeld in paragraaf een of drie binnen [1 drie jaar]1 te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan.
----------
(1)<W 2011-12-02/32, art. 2, 027; Inwerkingtreding : 01-02-2012>
(2)<W 2013-07-08/10, art. 2, 031; Inwerkingtreding : 07-09-2013>
Art. 29_WAALS_GEWEST. <W 2005-07-20/52, art. 7, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006> § 1. De Koning kan overtredingen van de reglementen uitgevaardigd op grond van deze gecoördineerde wetten die de veiligheid van personen rechtstreeks in gevaar brengen en die van die aard zijn dat ze bij een ongeval bijna onvermijdbaar leiden tot fysieke schade en overtredingen die bestaan uit het negeren van een stopbevel van een bevoegd persoon, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, als zodanig aanwijzen als overtredingen van de vierde graad. Deze overtredingen worden gestraft met een geldboete van 40 euro tot 500 euro en met een verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig voor een duur van ten minste acht dagen en ten hoogste vijf jaar. Wanneer de rechter het verval van het recht tot sturen niet uitspreekt, motiveert hij deze beslissing. De Koning kan overtredingen van de reglementen uitgevaardigd op grond van deze gecoördineerde wetten die de veiligheid van personen rechtstreeks in gevaar brengen en overtredingen die bestaan uit het negeren van een bevel van een bevoegd persoon, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, als zodanig aanwijzen als overtredingen van de derde graad. Deze overtredingen worden gestraft met een geldboete van 30 euro tot 500 euro. De Koning kan overtredingen van de reglementen uitgevaardigd op grond van deze gecoördineerde wetten die de veiligheid van personen onrechtstreeks in gevaar brengen en de overtredingen die bestaan uit het onrechtmatig gebruiken van parkeerfaciliteiten voor personen met een handicap [2 of uit gedragingen inzake de inschrijving waardoor men zich aan vervolging kan onttrekken]2 , bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, als zodanig aanwijzen als overtredingen van de tweede graad. Deze overtredingen worden gestraft met een geldboete van 20 euro tot 250 euro. § 1bis. Elk besluit genomen ter uitvoering van § 1 van dit artikel dat niet bij wet wordt bekrachtigd binnen 12 maanden na de inwerkingtreding ervan, houdt op uitwerking te hebben. § 2. De andere overtredingen van de reglementen uitgevaardigd op grond van deze gecoördineerde wetten zijn overtredingen van de eerste graad en worden gestraft met een geldboete van 10 euro tot 250 euro. Het in voormelde reglementen omschreven parkeren met beperkte parkeertijd, betalend parkeren en parkeren op plaatsen voorbehouden aan (houders van een gemeentelijke parkeerkaart) worden niet strafrechtelijk bestraft, behoudens het halfmaandelijks beurtelings parkeren, de beperking van het langdurig parkeren, en bedrog met de parkeerschijf. <W 2007-03-20/42, art. 4, 017; Inwerkingtreding : 16-04-2007> (Het niet meer strafrechtelijk bestrafte parkeren bedoeld in het tweede lid kan, tot een datum bepaald door de Koning, door de agenten van politie worden vastgesteld met het oog op de vestiging van een parkeerretributie of -belasting, verschuldigd krachtens de wet van 22 februari 1965 waarbij aan de gemeenten wordt toegestaan parkeergeld op motorrijtuigen in te voeren.) <W 2006-04-01/38, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 10-05-2006> [3 De overtreding van de in het eerste lid bedoelde reglementen m.b.t. een lage-emissiezone, zoals bedoeld in artikel 2.63 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg, wordt niet strafrechtelijk vervolgd.]3 § 3. Het overschrijden van de toegelaten maximumsnelheid bepaald in de reglementen uitgevaardigd op grond van deze gecoördineerde wetten wordt gestraft met een geldboete van 10 euro tot 500 euro. De rechter houdt rekening met het aantal kilometer per uur waarmee de toegelaten maximumsnelheid wordt overschreden. De volgende overtredingen worden bovendien gestraft met een verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig voor een duur van ten minste acht dagen en ten hoogste vijf jaar : - het overschrijden van de toegelaten maximumsnelheid met meer dan 40 kilometer per uur, of : - het overschrijden van de toegelaten maximumsnelheid met meer dan 30 kilometer per uur binnen een bebouwde kom, in een zone 30, schoolomgeving, erf of woonerf. Wanneer de rechter het verval van het recht tot sturen niet uitspreekt, motiveert hij deze beslissing. § 4. In geval van verzachtende omstandigheden kan de geldboete verminderd worden, zonder dat ze minder dan één euro mag bedragen. Indien voor dezelfde feiten een verval van het recht tot sturen en een geldboete wordt uitgesproken, dan kan de rechter de geldboete verminderen met de door de betrokkene te betalen kosten van de herstelonderzoeken en -examens en de erelonen van de geneesheer en psycholoog, zonder dat ze minder dan één euro mag bedragen. Enkel de kosten en bijhorende erelonen van de herstelonderzoeken en -examens die door de betrokkene voor de eerste maal worden afgelegd worden in aanmerking genomen. De door de betrokkene te betalen kosten en bijhorende erelonen van de herstelonderzoeken en -examens zijn vaste bedragen die vooraf door de Koning worden bepaald. De geldboetes worden verdubbeld bij herhaling van een overtreding als bedoeld in paragraaf een of drie binnen [1 drie jaar]1 te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan. ----------
(1)<W 2011-12-02/32, art. 2, 027; Inwerkingtreding : 01-02-2012>
(2)<W 2013-07-08/10, art. 2, 031; Inwerkingtreding : 07-09-2013>
(3)<DWG 2019-01-17/22, art. 22, 048; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
Art. 29_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. <W 2005-07-20/52, art. 7, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006> § 1. De Koning kan overtredingen van de reglementen uitgevaardigd op grond van deze gecoördineerde wetten die de veiligheid van personen rechtstreeks in gevaar brengen en die van die aard zijn dat ze bij een ongeval bijna onvermijdbaar leiden tot fysieke schade en overtredingen die bestaan uit het negeren van een stopbevel van een bevoegd persoon, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, als zodanig aanwijzen als overtredingen van de vierde graad. Deze overtredingen worden gestraft met een geldboete van 40 euro tot 500 euro en met een verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig voor een duur van ten minste acht dagen en ten hoogste vijf jaar. Wanneer de rechter het verval van het recht tot sturen niet uitspreekt, motiveert hij deze beslissing. De Koning kan overtredingen van de reglementen uitgevaardigd op grond van deze gecoördineerde wetten die de veiligheid van personen rechtstreeks in gevaar brengen en overtredingen die bestaan uit het negeren van een bevel van een bevoegd persoon, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, als zodanig aanwijzen als overtredingen van de derde graad. Deze overtredingen worden gestraft met een geldboete van 30 euro tot 500 euro. De Koning kan overtredingen van de reglementen uitgevaardigd op grond van deze gecoördineerde wetten die de veiligheid van personen onrechtstreeks in gevaar brengen en de overtredingen die bestaan uit het onrechtmatig gebruiken van parkeerfaciliteiten voor personen met een handicap [2 of uit gedragingen inzake de inschrijving waardoor men zich aan vervolging kan onttrekken]2 , bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, als zodanig aanwijzen als overtredingen van de tweede graad. Deze overtredingen worden gestraft met een geldboete van 20 euro tot 250 euro. § 1bis. Elk besluit genomen ter uitvoering van § 1 van dit artikel dat niet bij wet wordt bekrachtigd binnen 12 maanden na de inwerkingtreding ervan, houdt op uitwerking te hebben. § 2. De andere overtredingen van de reglementen uitgevaardigd op grond van deze gecoördineerde wetten zijn overtredingen van de eerste graad en worden gestraft met een geldboete van 10 euro tot 250 euro. Het in voormelde reglementen omschreven parkeren met beperkte parkeertijd, betalend parkeren en parkeren op plaatsen voorbehouden aan (houders van een gemeentelijke parkeerkaart) worden niet strafrechtelijk bestraft, behoudens het halfmaandelijks beurtelings parkeren, de beperking van het langdurig parkeren, en bedrog met de parkeerschijf. <W 2007-03-20/42, art. 4, 017; Inwerkingtreding : 16-04-2007> (Het niet meer strafrechtelijk bestrafte parkeren bedoeld in het tweede lid kan, tot een datum bepaald door de Koning, door de agenten van politie worden vastgesteld met het oog op de vestiging van een parkeerretributie of -belasting, verschuldigd krachtens de wet van 22 februari 1965 waarbij aan de gemeenten wordt toegestaan parkeergeld op motorrijtuigen in te voeren.) <W 2006-04-01/38, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 10-05-2006> [3 De overtreding van de reglementen vermeld in het eerste lid die betrekking hebben op een lage-emissiezone, zoals bedoeld in artikel 2.63 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg, wordt niet strafrechtelijk gesanctioneerd.]3 § 3. Het overschrijden van de toegelaten maximumsnelheid bepaald in de reglementen uitgevaardigd op grond van deze gecoördineerde wetten wordt gestraft met een geldboete van 10 euro tot 500 euro. De rechter houdt rekening met het aantal kilometer per uur waarmee de toegelaten maximumsnelheid wordt overschreden. De volgende overtredingen worden bovendien gestraft met een verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig voor een duur van ten minste acht dagen en ten hoogste vijf jaar : - het overschrijden van de toegelaten maximumsnelheid met meer dan 40 kilometer per uur, of : - het overschrijden van de toegelaten maximumsnelheid met meer dan 30 kilometer per uur binnen een bebouwde kom, in een zone 30, schoolomgeving, erf of woonerf. Wanneer de rechter het verval van het recht tot sturen niet uitspreekt, motiveert hij deze beslissing. § 4. In geval van verzachtende omstandigheden kan de geldboete verminderd worden, zonder dat ze minder dan één euro mag bedragen. Indien voor dezelfde feiten een verval van het recht tot sturen en een geldboete wordt uitgesproken, dan kan de rechter de geldboete verminderen met de door de betrokkene te betalen kosten van de herstelonderzoeken en -examens en de erelonen van de geneesheer en psycholoog, zonder dat ze minder dan één euro mag bedragen. Enkel de kosten en bijhorende erelonen van de herstelonderzoeken en -examens die door de betrokkene voor de eerste maal worden afgelegd worden in aanmerking genomen. De door de betrokkene te betalen kosten en bijhorende erelonen van de herstelonderzoeken en -examens zijn vaste bedragen die vooraf door de Koning worden bepaald. De geldboetes worden verdubbeld bij herhaling van een overtreding als bedoeld in paragraaf een of drie binnen [1 drie jaar]1 te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan. ----------
(1)<W 2011-12-02/32, art. 2, 027; Inwerkingtreding : 01-02-2012>
(2)<W 2013-07-08/10, art. 2, 031; Inwerkingtreding : 07-09-2013>
(3)<ORD 2017-12-07/03, art. 18, 041; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art. 29_VLAAMS_GEWEST. <W 2005-07-20/52, art. 7, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006> § 1. De Koning kan overtredingen van de reglementen uitgevaardigd op grond van deze gecoördineerde wetten die de veiligheid van personen rechtstreeks in gevaar brengen en die van die aard zijn dat ze bij een ongeval bijna onvermijdbaar leiden tot fysieke schade en overtredingen die bestaan uit het negeren van een stopbevel van een bevoegd persoon, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, als zodanig aanwijzen als overtredingen van de vierde graad. Deze overtredingen worden gestraft met een geldboete van 40 euro tot 500 euro en met een verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig voor een duur van ten minste acht dagen en ten hoogste vijf jaar. Wanneer de rechter het verval van het recht tot sturen niet uitspreekt, motiveert hij deze beslissing. De Koning kan overtredingen van de reglementen uitgevaardigd op grond van deze gecoördineerde wetten die de veiligheid van personen rechtstreeks in gevaar brengen en overtredingen die bestaan uit het negeren van een bevel van een bevoegd persoon, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, als zodanig aanwijzen als overtredingen van de derde graad. Deze overtredingen worden gestraft met een geldboete van 30 euro tot 500 euro. De Koning kan overtredingen van de reglementen uitgevaardigd op grond van deze gecoördineerde wetten die de veiligheid van personen onrechtstreeks in gevaar brengen en de overtredingen die bestaan uit het onrechtmatig gebruiken van parkeerfaciliteiten voor personen met een handicap [2 of uit gedragingen inzake de inschrijving waardoor men zich aan vervolging kan onttrekken]2 , bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, als zodanig aanwijzen als overtredingen van de tweede graad. Deze overtredingen worden gestraft met een geldboete van 20 euro tot 250 euro. § 1bis. Elk besluit genomen ter uitvoering van § 1 van dit artikel dat niet bij wet wordt bekrachtigd binnen 12 maanden na de inwerkingtreding ervan, houdt op uitwerking te hebben. § 2. De andere overtredingen van de reglementen uitgevaardigd op grond van deze gecoördineerde wetten zijn overtredingen van de eerste graad en worden gestraft met een geldboete van 10 euro tot 250 euro. Het in voormelde reglementen omschreven parkeren met beperkte parkeertijd, betalend parkeren en parkeren op plaatsen voorbehouden aan (houders van een gemeentelijke parkeerkaart) worden niet strafrechtelijk bestraft, behoudens het halfmaandelijks beurtelings parkeren, de beperking van het langdurig parkeren, en bedrog met de parkeerschijf. <W 2007-03-20/42, art. 4, 017; Inwerkingtreding : 16-04-2007> (Het niet meer strafrechtelijk bestrafte parkeren bedoeld in het tweede lid kan, tot een datum bepaald door de Koning, door de agenten van politie worden vastgesteld met het oog op de vestiging van een parkeerretributie of -belasting, verschuldigd krachtens de wet van 22 februari 1965 waarbij aan de gemeenten wordt toegestaan parkeergeld op motorrijtuigen in te voeren.) <W 2006-04-01/38, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 10-05-2006> [3 De overtreding van de reglementen bedoeld in het eerste lid die betrekking hebben op een lage-emissiezone zoals bedoeld in artikel 2.63 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg, worden niet strafrechtelijk bestraft.]3 § 3. Het overschrijden van de toegelaten maximumsnelheid bepaald in de reglementen uitgevaardigd op grond van deze gecoördineerde wetten wordt gestraft met een geldboete van 10 euro tot 500 euro. De rechter houdt rekening met het aantal kilometer per uur waarmee de toegelaten maximumsnelheid wordt overschreden. De volgende overtredingen worden bovendien gestraft met een verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig voor een duur van ten minste acht dagen en ten hoogste vijf jaar : - het overschrijden van de toegelaten maximumsnelheid met meer dan 40 kilometer per uur, of : - het overschrijden van de toegelaten maximumsnelheid met meer dan 30 kilometer per uur binnen een bebouwde kom, in een zone 30, schoolomgeving, erf of woonerf. Wanneer de rechter het verval van het recht tot sturen niet uitspreekt, motiveert hij deze beslissing. § 4. In geval van verzachtende omstandigheden kan de geldboete verminderd worden, zonder dat ze minder dan één euro mag bedragen. Indien voor dezelfde feiten een verval van het recht tot sturen en een geldboete wordt uitgesproken, dan kan de rechter de geldboete verminderen met de door de betrokkene te betalen kosten van de herstelonderzoeken en -examens en de erelonen van de geneesheer en psycholoog, zonder dat ze minder dan één euro mag bedragen. Enkel de kosten en bijhorende erelonen van de herstelonderzoeken en -examens die door de betrokkene voor de eerste maal worden afgelegd worden in aanmerking genomen. De door de betrokkene te betalen kosten en bijhorende erelonen van de herstelonderzoeken en -examens zijn vaste bedragen die vooraf door de Koning worden bepaald. De geldboetes worden verdubbeld bij herhaling van een overtreding als bedoeld in paragraaf een of drie binnen [1 drie jaar]1 te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan. ----------
(1)<W 2011-12-02/32, art. 2, 027; Inwerkingtreding : 01-02-2012>
(2)<W 2013-07-08/10, art. 2, 031; Inwerkingtreding : 07-09-2013>
(3)<DVR 2015-11-27/09, art. 13, 035; Inwerkingtreding : 01-03-2016 (DVR 2016-02-26/02, art. 9,1°)>
Art. 29bis.<Ingevoegd bij W 1996-08-04/95, art. 4, 006; Inwerkingtreding : 22-09-1996> Met gevangenisstraf van vijftien dagen tot drie maanden en met geldboete van 100 (euro) tot 1 000 (euro), of met een van die straffen alleen wordt gestraft, hij die een overtreding begaan heeft van artikel 62bis. Deze straffen worden verdubbeld bij herhaling binnen drie jaar [1 te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan]1. <W 2003-02-07/38, art. 7, 011; Inwerkingtreding : 01-03-2004>
De uitrusting of elk ander middel bedoeld in datzelfde artikel wordt onmiddellijk in beslag genomen door de bevoegde personen zelfs indien ze niet aan de overtreder toebehoren. Ze worden verbeurdverklaard overeenkomstig de artikelen 42 en 43 van het Strafboek of artikel 216bis van het Wetboek van Strafvordering en worden vernietigd.
----------
(1)<W 2011-12-02/32, art. 3, 027; Inwerkingtreding : 01-02-2012>
Art. 29ter.<Ingevoegd bij W 1996-08-04/95, art. 5, 006; Inwerkingtreding : 22-09-1996> Met gevangenisstraf van vijftien dagen tot zes maanden en (met geldboete van 200 euro tot 4 000 euro) of met een van die straffen alleen wordt gestraft, hij die de verplichtingen bedoeld in artikel 67ter niet nakomt. Deze straffen worden verdubbeld bij herhaling binnen drie jaar [1 te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan]1. <W 2003-02-07/38, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 01-03-2004>
[2 Met gevangenisstraf van vijftien dagen tot twee jaar en met geldboete van 50 euro tot 4000 euro of met een van die straffen alleen, wordt gestraft, hij die de verplichting bedoeld in artikel 67bis, tweede lid, tweede zin, niet nakomt. De rechter kan bovendien het verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig uitspreken voor een duur van ten minste acht dagen en ten hoogste vijf jaar of levenslang. Deze straffen worden verdubbeld bij herhaling binnen drie jaar te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan.]2
----------
(1)<W 2011-12-02/32, art. 4, 027; Inwerkingtreding : 01-02-2012>
(2)<W 2018-03-06/04, art. 5, 042; Inwerkingtreding : 15-02-2018>
Art. 29quater_VLAAMS_GEWEST. [1 § 1. De gemeenteraad kan in zijn reglementen of verordeningen administratieve geldboetes bepalen voor beperkte snelheidsovertredingen in welk geval die overtredingen niet strafrechtelijk worden bestraft. § 2. De gemeenteraden kunnen alleen administratieve geldboetes als vermeld in paragraaf 1 bepalen als al de volgende voorwaarden vervuld zijn: 1° het betreft een overschrijding van de toegelaten maximumsnelheid met niet meer dan 20 kilometer per uur; 2° de snelheidsovertredingen worden begaan op een plaats waar de snelheid beperkt is tot 30 of 50 kilometer per uur; 3° het gaat om snelheidsovertredingen vastgesteld volgens de voorwaarden, vermeld in artikel 62, met uitzondering van het zesde en achtste lid, met automatisch werkende toestellen als vermeld in hetzelfde artikel, die volledig worden gefinancierd door de lokale overheid; 4° de snelheidsovertredingen worden begaan door meerderjarige natuurlijke personen of door rechtspersonen; 5° er wordt niet gelijktijdig een andere overtreding vastgesteld. § 3. De bedragen van de administratieve geldboetes die de gemeenteraad in zijn reglementen of verordeningen bepaalt, zijn gelijk aan de bedragen die de Vlaamse Regering bepaalt ter uitvoering van artikel 65, § 1, tweede lid. De administratieve geldboete wordt betaald op de wijze die in het betalingsverzoek is bepaald. § 4. [2 Een afschrift van het proces-verbaal]2 van de overtreding wordt binnen veertien dagen nadat de overtreding is vastgesteld, aan de sanctionerend ambtenaar, vermeld in artikel 6 van de wet van 24 juni 2013 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties, bezorgd. [2 Binnen veertien dagen na de dag waarop de sanctionerend ambtenaar het afschrift van het proces-verbaal heeft ontvangen conform het eerste lid, bezorgt hij een afschrift daarvan, samen met de vermelding van het bedrag van de administratieve geldboete, aan de overtreder. Als de overtreder geen woonplaats of vaste verblijfplaats in België heeft, mag het afschrift van het proces-verbaal vervangen worden door de informatiebrief, vermeld in artikel 5 van richtlijn 2015/413/EU van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2015 ter facilitering van de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie.]2 De overtreder betaalt de administratieve geldboete binnen dertig dagen na de kennisgeving ervan, tenzij de overtreder binnen die termijn zijn schriftelijke verweermiddelen bezorgt aan de sanctionerend ambtenaar. Als de sanctionerend ambtenaar de verweermiddelen onontvankelijk of ongegrond verklaart, brengt hij de overtreder daarvan op de hoogte binnen [2 negentig dagen]2 met de vermelding van de administratieve geldboete die moet worden betaald. De administratieve geldboete wordt betaald binnen dertig dagen na de kennisgeving van de beslissing, vermeld in het vierde lid. Als de sanctionerend ambtenaar binnen [2 negentig dagen]2 na de dag waarop hij de verweermiddelen van de overtreder heeft ontvangen, de verweermiddelen van de overtreder niet onontvankelijk of niet ongegrond verklaart, worden die verweermiddelen geacht aanvaard te zijn. De beslissing om een administratieve geldboete op te leggen, heeft uitvoerbare kracht als ze definitief geworden is. De voormelde beslissing is definitief op een van de volgende tijdstippen: 1° dertig dagen na de kennisgeving van de administratieve geldboete, vermeld in het tweede lid, als er geen beroep is aangetekend; 2° dertig dagen na de kennisgeving van de beslissing, vermeld in het vierde lid, als er geen beroep is aangetekend. § 5. Tegen een beslissing waarbij een administratieve geldboete wordt opgelegd, kan degene aan wie de boete is opgelegd, binnen een maand na de kennisgeving van de beslissing volgens de burgerlijke procedure beroep aantekenen bij de politierechtbank. De politierechtbank oordeelt over de wettelijkheid en de proportionaliteit van de opgelegde administratieve geldboete. Hij kan de opgelegde administratieve geldboete bevestigen of herzien. De beslissing van de politierechtbank is niet vatbaar voor hoger beroep. § 6. Als de sanctionerend ambtenaar tijdens de procedure, vermeld in paragraaf 4, vaststelt dat de voorwaarden om een administratieve geldboete op te leggen, vermeld in paragraaf 2, niet vervuld zijn, brengt hij de vaststeller van de overtreding daarvan op de hoogte zodat de strafrechtelijke procedure kan worden gevolgd. Met het oog hierop kan een protocol worden opgesteld tussen de betrokken diensten en overheden. § 7. De relevante persoons- en informatiegegevens, bedoeld in artikel 44, § 2, eerste lid, van de wet van 24 juni 2013 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties, worden opgenomen in het register van gemeentelijke administratieve sancties, vermeld in artikel 44, § 1, van dezelfde wet. § 8. De vordering tot voldoening van de administratieve geldboete verjaart na vijf jaar vanaf de datum waarop zij betaald moet worden. De verjaring kan gestuit worden op de wijze en onder de voorwaarden, vermeld in artikel 2244 tot en met 2250 van het Burgerlijk Wetboek. § 9. De gemeente kwalificeert als verwerkingsverantwoordelijke in de zin van artikel 4, 7), van de verordening (EU) 2016/679 en voldoet aan de verplichtingen vervat in artikel 26 van de verordening (EU) 2016/679 die in dat verband op haar rusten. De gemeente en de sanctionerende ambtenaar verzamelen en verwerken slechts die persoonsgegevens die noodzakelijk zijn om de overtreder te identificeren en noodzakelijk zijn voor de controle en de sanctionering van de snelheidsovertreding. De verzamelde gegevens worden bewaard voor een periode van zes jaar.]1
----------
(1)<DVR 2020-10-09/08, art. 6, 051; Inwerkingtreding : onbepaald >
(2)<DVR 2023-03-31/06, art. 2, 057; Inwerkingtreding : 01-05-2023>
HOOFDSTUK III. - OVERTREDING VAN DE BEPALINGEN BETREFFENDE HET RIJBEWIJS EN DE LEERVERGUNNING.
Art.30.<W 1990-07-18/37, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1992 (KB 1991-07-18/43, art. 48)> § 1. (...) [5 Met gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en met geldboete van 200 euro tot 2000 euro of met één van deze straffen alleen]5 (...), wordt gestraft hij die : <W 2003-02-07/38, art. 9, 011; Inwerkingtreding : 01-03-2004>
1° een motorvoertuig bestuurt zonder houder te zijn van het rijbewijs vereist voor het besturen van dit voertuig, of van het als zodanig geldend bewijs;
2° [5 een motorvoertuig bestuurt zonder de voorwaarden of de beperkingen, vermeld op het rijbewijs of het als zodanig geldend bewijs, onder meer in de vorm van codes, na te leven, onverminderd de toepassing van eventuele specifieke bepalingen vervat in deze wet;]5
3° een valse verklaring heeft afgelegd om de afgifte van een rijbewijs of van een als zodanig geldend bewijs te bekomen; in dit geval wordt het verkregen document in beslag genomen en de verbeurdverklaring ervan wordt uitgesproken in geval van veroordeling;
4° een motorvoertuig bestuurt terwijl hij lijdt aan een van de lichaamsgebreken of aandoeningen, door de Koning bepaald overeenkomstig artikel 23, § 1, 3°, of indien hij niet voldaan heeft aan het geneeskundig onderzoek, door de Koning opgelegd in de gevallen die Hij bepaalt.
§ 2. (...) met geldboete van 50 (euro) tot 500 (euro), (...), wordt gestraft hij die : <W 2003-02-07/38, art. 9, 011; Inwerkingtreding : 01-03-2004> <W 2005-07-20/52, art. 8, 1 °, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
1° een overtreding heeft begaan van de bepalingen door de Koning vastgesteld krachtens artikel 23, § 1, 2° en 4°, hetzij als bestuurder, hetzij als persoon die een bestuurder begeleidt met het oog op de scholing;
2° met het oog op de scholing in het sturen, een persoon begeleidt die in overtreding is met de bepalingen van 1°;
(§ 3. Met gevangenisstraf van drie maanden tot [5 twee jaar]5 en met geldboete van 200 euro tot 2 000 euro of met een van die straffen alleen, en met het verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig voor een duur van ten minste drie maanden en ten hoogste vijf jaar of [4 levenslang]4, wordt gestraft hij die een motorvoertuig bestuurt [3 of een bestuurder begeleidt met het oog op scholing]3 terwijl zijn rijbewijs of het als zodanig geldende bewijs dat vereist is voor het besturen van dat voertuig [3 of voor het begeleiden met het oog op scholing]3 met toepassing van artikel 55 onmiddellijk is ingetrokken [3 of terwijl de onmiddellijke intrekking met toepassing van artikel 55bis is verlengd]3.) <W 2003-02-07/38, art. 9, 011; Inwerkingtreding : 01-03-2004>
(§ 4. [5 De gevangenisstraffen en geldboeten worden verdubbeld bij herhaling van de bepalingen van § 1, § 2 of § 3, binnen drie jaar te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis met toepassing van een van deze bepalingen, dat in kracht van gewijsde is gegaan.]5
----------
(1)<W 2011-12-02/32, art. 5, 027; Inwerkingtreding : 01-02-2012>
(2)<W 2014-03-09/16, art. 2, 033; Inwerkingtreding : 01-01-2015. Zie ook art. 35 (NOTA)>
(3)<W 2016-03-02/07, art. 2, 036; Inwerkingtreding : 02-06-2016>
(4)<W 2018-03-06/04, art. 6, 042; Inwerkingtreding : 15-02-2018>
(5)<W 2018-03-06/04, art. 7, 042; Inwerkingtreding : 15-02-2018>
Art.31.((...) met geldboete van 10 (euro) tot 500 (euro) (...) wordt gestraft hij die, buiten de in (artikelen 30, 34, §2, 2°, [2 37bis, § 1, 4°]2 en 48) bedoelde gevallen, een motorvoertuig bestuurt zonder het rijbewijs of het als zodanig geldend bewijs vereist voor het besturen van dit voertuig bij zich te hebben of weigert die documenten te vertonen overeenkomstig artikel 22, wanneer hij daarom wordt verzocht). <W 29-02-1984, art. 3> <W 1990-07-18/37, art. 10, 1°, 002; Inwerkingtreding : 01-12-1994, zie KB 1994-11-21/33, art. 3> <W 2003-02-07/38, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-03-2004>
In geval van verzachtende omstandigheden kan de geldboete verminderd worden, zonder dat ze minder dan 1 frank mag bedragen.
De straffen worden verdubbeld bij herhaling binnen [1 drie jaar]1 te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan.
----------
(1)<W 2011-12-02/32, art. 6, 027; Inwerkingtreding : 01-02-2012>
(2)<W 2014-03-09/16, art. 3, 033; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.32. <W 09-07-1976, art. 12; Inwerkingtreding : 14-02-1977 (zie KB 1977-02-01, (B.S. 08-02-1977))> Met geldboete van 100 (euro) tot 1.000 (euro) wordt gestraft hij die wetens een motorvoertuig toevertrouwt aan een persoon, die niet voorzien is van het rijbewijs of het als zodanig geldend bewijs vereist voor het besturen van dit voertuig. <W 2003-02-07/38, art. 11, 011; Inwerkingtreding : 01-03-2004>
HOOFDSTUK IV. - VLUCHTMISDRIJF.
Art.33.<W 09-06-1965, art. 3> § 1. Met gevangenisstraf (van vijftien dagen tot zes maanden en met geldboete van 200 (euro) tot 2.000 (euro)) of met een van die straffen alleen wordt gestraft <W 1990-07-18/37, art. 12, 1°, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1992 (KB 1991-07-18/43, art. 48)>: <W 2003-02-07/38, art. 12, 011; Inwerkingtreding : 01-03-2004>
1° elke bestuurder van een voertuig of van een dier die, wetend dat dit voertuig of dit dier oorzaak van, dan wel aanleiding tot een [3 verkeersongeval]3 op een openbare plaats is geweest,
2° hij die wetend dat hij zelf oorzaak van, dan wel aanleiding tot een verkeersongeval op een openbare plaats is geweest, de vlucht neemt om zich aan de dienstige vaststellingen te onttrekken, zelfs wanneer het ongeval niet aan zijn schuld te wijten is.
§ 2. [3 Heeft het ongeval voor een ander slagen of verwondingen tot gevolg gehad, dan wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van vijftien dagen tot drie jaar en met een geldboete van 400 euro tot 5.000 euro of met een van die straffen alleen en met het verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig voor een duur van ten minste drie maanden en ten hoogste vijf jaar of levenslang.]3
[3 Heeft het ongeval voor een ander de dood tot gevolg gehad, dan wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van vijftien dagen tot vier jaar en met een geldboete van 400 euro tot 5000 euro of met een van die straffen alleen en met het verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig voor een duur van ten minste drie maanden en ten hoogste vijf jaar of levenslang.]3
(Het herstel van het recht tot sturen is afhankelijk van het slagen voor het theoretisch examen, het praktisch examen en het psychologisch onderzoek bedoeld in artikel 38, § 3, eerste lid.) <W 2007-06-04/34, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
(§ 3. 1° Met een gevangenisstraf van een maand tot [3 vier jaar]3 en met een geldboete van 400 euro tot 5 000 euro of met een van deze straffen alleen, wordt hij gestraft die, na een veroordeling met toepassing van artikel 33, § 1 of 33, § 2 [1 binnen drie jaar te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan]1 een van de bepalingen van artikel 33, § 1 overtreedt.
2° Hij die, na een veroordeling met toepassing van artikel 33, § 1, of 33, § 2, binnen de drie jaar [3 te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan]3 artikel 33, § 2, overtreedt wordt gestraft met een gevangenisstraf van een maand tot [3 acht jaar]3 en met een geldboete van 800 tot 10 000 euro, of met een van deze straffen alleen [2 ...]2.) <W 2007-06-04/33, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
----------
(1)<W 2011-12-02/32, art. 7, 027; Inwerkingtreding : 01-02-2012>
(2)<W 2014-03-09/16, art. 4, 033; Inwerkingtreding : 01-01-2015. Zie ook art. 35 (NOTA)>
(3)<W 2018-03-06/04, art. 8, 042; Inwerkingtreding : 15-02-2018>
HOOFDSTUK V. - (Alcoholopname en dronkenschap.)
Art.34.<W 1990-07-18/37, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 01-12-1994, zie KB 1994-11-21/33, art. 3> § 1. Met geldboete van 25 (euro) tot 500 (euro) wordt gestraft hij die op een openbare plaats een voertuig of een rijdier bestuurt, of een bestuurder begeleidt met het oog op de scholing, terwijl de ademanalyse een alcoholconcentratie van ten minste 0,22 milligram en minder dan 0,35 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht meet of de bloedanalyse een alcoholconcentratie van ten minste 0,5 gram en minder dan 0,8 gram per liter bloed aangeeft. <W 2003-02-07/38, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-03-2004>
[1 Bij herhaling binnen drie jaar te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis [3 met toepassing van het eerste lid of van artikel 35 of 37bis, § 1,]3 dat in kracht van gewijsde is gegaan worden deze straffen verdubbeld.]1
§ 2. (...) met geldboete van 200 (euro) tot 2 000 (euro) (...), wordt gestraft : <W 2003-02-07/38, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-03-2004>
1° hij die op een openbare plaats een voertuig of een rijdier bestuurt of een bestuurder begeleidt met het oog op de scholing, terwijl de ademanalyse een alcoholconcentratie van ten minste 0,35 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht meet of de bloedanalyse een alcoholconcentratie van ten minste 0,8 gram per liter bloed aangeeft;
2° hij die op een openbare plaats een voertuig of een rijdier bestuurt of een bestuurder begeleidt met het oog op de scholing, gedurende de tijd dat dit hem krachtens artikel 60 verboden is;
3° hij die geweigerd heeft zich te onderwerpen aan de ademtest of aan de ademanalyse, bedoeld in de artikelen 59 en 60, of, zonder wettige reden, geweigerd heeft (de bloedproef bedoeld in artikel 63, § 1, 1° en 2°) te laten nemen; <W 1999-03-16/34, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 09-04-1999>
4° hij die het rijbewijs of het als zodanig geldend bewijs waarvan hij houder is, in de gevallen bedoeld in artikel 61, niet heeft afgegeven, of het ingehouden voertuig of rijdier heeft bestuurd.
[2 § 3. De in de eerste paragraaf bedoelde gehalten van alcoholconcentratie per liter uitgeademde alveolaire lucht zijn respectievelijk ten minste 0,09 milligram en minder dan 0,35 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht en, voor wat betreft de alcoholconcentratie per liter bloed, ten minste 0,2 gram en minder dan 0,8 gram per liter bloed, wanneer de bestuurder :
a) een voertuig bestuurt waarvoor een rijbewijs, of een als zodanig geldend bewijs van de categorie C1, C, C1+E, C+E, D1, D, D1+E of D+E vereist is;
b) personen vervoert met een voertuig van een andere rijbewijscategorie waarvoor dezelfde medische voorschriften gelden als voor de bestuurders bedoeld in a).]2
----------
(1)<W 2011-12-02/32, art. 8, 027; Inwerkingtreding : 01-02-2012>
(2)<W 2014-03-09/16, art. 5, 033; Inwerkingtreding : 01-01-2015. Zie ook art. 35 (NOTA)>
(3)<W 2018-03-06/04, art. 9, 042; Inwerkingtreding : 15-02-2018>
Art.35.<W 2003-02-07/38, art. 14, 011; Inwerkingtreding : 01-03-2004> Met geldboete van 200 euro tot 2 000 euro en met het verval van het recht tot besturen van een motorvoertuig voor een duur van ten minste een maand en ten hoogste vijf jaar of [1 levenslang]1, wordt gestraft hij die op een openbare plaats een voertuig of een rijdier bestuurt of een bestuurder begeleidt met het oog op de scholing, terwijl hij in staat van dronkenschap verkeert of in een soortgelijke staat met name ten gevolge van het gebruik van drugs of van geneesmiddelen.
----------
(1)<W 2018-03-06/04, art. 6, 042; Inwerkingtreding : 15-02-2018>
Art.36.<W 1990-07-18/37, art. 16, 002; Inwerkingtreding : 01-12-1994, zie KB 1994-11-21/33> Met gevangenisstraf van een maand tot twee jaar en met geldboete van 400 (euro) tot 5 000 (euro) of met een van die straffen alleen [2 ...]2, wordt gestraft hij die, na een veroordeling met toepassing van artikel 34, § 2 of artikel 35 [1 of artikel 37bis, § 1]1, een van deze bepalingen binnen drie jaar [1 te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan]1 opnieuw overtreedt. <W 2003-02-07/38, art. 15, 011; Inwerkingtreding : 01-03-2004>
In geval van nieuwe herhaling binnen drie jaar na de tweede veroordeling, kunnen de hierboven bepaalde gevangenisstraffen en geldboeten worden verdubbeld.
----------
(1)<W 2011-12-02/32, art. 9, 027; Inwerkingtreding : 01-02-2012>
(2)<W 2014-03-09/16, art. 6, 033; Inwerkingtreding : 01-01-2015. Zie ook art. 35 (NOTA)>
Art.37. <W 1990-07-18/37, art. 17, 002; Inwerkingtreding : 01-12-1994, zie KB 1994-11-21/33> Met een geldboete van 200 euro tot 2 000 euro), wordt gestraft : <W 2003-02-07/38, art. 16, 011; Inwerkingtreding : 01-03-2004>
1° hij die een persoon, die duidelijke tekens van strafbare alcoholopname vertoont of die zich blijkbaar bevindt in de toestand bedoeld in artikel 35, aanzet of uitdaagt tot het besturen van een voertuig of een rijdier of tot het begeleiden met het oog op de scholing;
2° hij die aan een persoon, die duidelijke tekens van strafbare alcoholopname vertoont of die zich blijkbaar bevindt in de toestand bedoeld in artikel 35, een voertuig toevertrouwt om te besturen of om te begeleiden met het oog op de scholing of een rijdier toevertrouwt.
Art. 37/1. § 1. In geval van een veroordeling wegens overtreding van artikel 34, § 2, artikel 35 in geval van dronkenschap of van artikel 36, kan de rechter, indien hij geen definitief verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig uitspreekt of geen toepassing maakt van artikel 42, voor een periode van ten minste één jaar en ten hoogste drie jaar of levenslang, de geldigheid van het rijbewijs van de overtreder beperken tot alle motorvoertuigen die zijn uitgerust met een alcoholslot, op voorwaarde dat de overtreder als bestuurder voldoet aan de voorwaarden van het in artikel 61quinquies, § 3, bedoelde omkaderingsprogramma.
In geval van een veroordeling wegens overtreding van artikel 34, § 2, indien de ademanalyse een alcoholconcentratie van ten minste 0,78 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht meet of de bloedanalyse een alcoholconcentratie van ten minste 1,8 gram per liter bloed aangeeft, beperkt de rechter de geldigheid van het rijbewijs van de overtreder tot alle motorvoertuigen die zijn uitgerust met een alcoholslot volgens dezelfde modaliteiten als bedoeld in het eerste lid. Indien de rechter evenwel verkiest om deze sanctie niet op te leggen, motiveert hij dit uitdrukkelijk.
In geval van een veroordeling wegens overtreding van artikel 36, indien het gaat om een bestraffing na een veroordeling met toepassing van artikel 34, § 2 indien de ademanalyse telkens een alcoholconcentratie van ten minste 0,50 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht meet of de bloedanalyse telkens een alcoholconcentratie van ten minste 1,2 gram per liter bloed aangeeft, beperkt de rechter de geldigheid van het rijbewijs van de overtreder tot alle motorvoertuigen die zijn uitgerust met een alcoholslot volgens dezelfde modaliteiten als bedoeld in het eerste lid, onverminderd de bepaling van artikel 38, § 6.
§ 2. Evenwel kan de rechter, indien hij zijn beslissing motiveert, een of meerdere voertuigcategorieën aanduiden overeenkomstig de bepalingen vastgesteld door de Koning krachtens artikel 26, waarvoor hij de geldigheid van het rijbewijs niet beperkt overeenkomstig § 1. De beperkte geldigheid moet wel ten minste betrekking hebben op de voertuigcategorie waarmee de overtreding die aanleiding heeft gegeven tot toepassing van § 1 werd begaan.
§ 3. De rechter kan de geldboete verminderen met de volledige of gedeeltelijke kosten van de installatie en het gebruik van een alcoholslot in een voertuig evenals de kosten van het omkaderingsprogramma, zonder dat ze minder dan één euro mag bedragen.
§ 4. Met een gevangenisstraf van vijftien dagen tot twee jaar en met een geldboete van 500 euro tot 2000 euro of met een van die straffen alleen en met het verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig voor een periode die ten minste even lang is als de periode waarin de geldigheid van het rijbewijs werd beperkt, wordt gestraft hij die is veroordeeld wegens overtreding van dit artikel en een motorvoertuig bestuurt waarvoor een rijbewijs vereist is en dat niet uitgerust is met het opgelegde alcoholslot, of die als bestuurder niet voldoet aan de voorwaarden van het omkaderingsprogramma.]1
----------
(1)<W 2018-03-06/04, art. 10, 042; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
HOOFDSTUK Vbis. -
Art. 37bis.[1 § 1. Wordt gestraft met een geldboete van 200 euro tot 2 .000 euro :
1° hij die op een openbare plaats een voertuig of een rijdier bestuurt, of een bestuurder begeleidt met het oog op scholing, wanneer de speekselanalyse bedoeld in artikel 62ter, § 1, of de bloedanalyse bedoeld in artikel 63, § 2 de aanwezigheid in het organisme aantoont van minstens een van de volgende stoffen die de rijvaardigheid beïnvloeden :
Delta-9-tetrahydrocannabinol (THC)
Amfetamine
Methyleendioxymethylamfetamine (MDMA)
Morfine of 6-acetylmorfine
Cocaïne of benzoylecgonine
en waarvan het gehalte gelijk is aan of hoger dan het gehalte bepaald in artikel 62ter, § 1, voor de speekselanalyse en in artikel 63, § 2, voor de bloedanalyse;
2° hij die een persoon die duidelijke tekenen vertoont van invloed als gevolg van gebruik van één van de stoffen bedoeld in 1° van deze paragraaf, aanzet of uitdaagt tot het besturen van een voertuig of een rijdier of tot het begeleiden met het oog op de scholing;
3° hij die aan een persoon die duidelijke tekenen vertoont van invloed als gevolg van gebruik van één van de stoffen bedoeld in 1° van deze paragraaf, een voertuig toevertrouwt om het te besturen of om te begeleiden met het oog op de scholing of een rijdier toevertrouwt;
4° hij die op een openbare plaats een voertuig of een rijdier bestuurt of een bestuurder begeleidt met het oog op de scholing gedurende de tijd dat dit hem krachtens artikel 61ter, § 1 en § 2, verboden is;
5° hij die, zonder wettige reden, geweigerd heeft zich te onderwerpen :
- aan de speekseltest bedoeld in artikel 61bis, § 2, 2°,
- aan de speekselanalyse bedoeld in 62ter, § 1 of aan de bloedproef bedoeld in artikel 63, § 2;
6° hij die het rijbewijs of het als zodanig geldend bewijs waarvan hij houder is, in het geval bedoeld in artikel 61quater, niet heeft afgegeven, of het ingehouden voertuig of rijdier heeft bestuurd.
§ 2. Met gevangenisstraf van een maand tot twee jaar en met geldboete van 400 euro tot 5.000 euro of met een van die straffen alleen, [3 ...]3 wordt gestraft hij die, na een veroordeling met toepassing van een bepaling van § 1 [2 of van artikel 34, § 2 of artikel 35]2, deze bepaling binnen drie jaar [2 te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan]2 opnieuw overtreedt. In geval van een nieuwe herhaling binnen de drie jaar na de tweede veroordeling kunnen de hierboven bepaalde gevangenisstraffen en geldboetes worden verdubbeld.]1
----------
(1)<W 2009-07-31/37, art. 2, 025; Inwerkingtreding : 01-10-2010>
(2)<W 2011-12-02/32, art. 10, 027; Inwerkingtreding : 01-02-2012>
(3)<W 2014-03-09/16, art. 8, 033; Inwerkingtreding : 01-01-2015. Zie ook art. 35 (NOTA)>
HOOFDSTUK VI. - VERVAL VAN HET RECHT TOT STUREN.
AFDELING I. - VERVAL UITGESPROKEN ALS STRAF.
Art.38.<W 1990-07-18/37, art. 18, 002; Inwerkingtreding : 01-12-1994, zie KB 1994-11-21/33, art. 3> § 1. De rechter kan het verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig uitspreken :
(1° indien hij veroordeelt wegens overtreding van de artikelen 34, 37, 37bis, § 1, (...)[2 49/1]2 of 62bis;) <W 2003-02-07/38, art. 19, 011; Inwerkingtreding : 01-03-2004> <W 2005-07-20/52, art. 10, 1°, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
2° indien hij veroordeelt wegens een verkeersongeval te wijten aan het persoonlijk toedoen van de dader en de veroordeling wordt uitgesproken wegens doding of verwonding;
3° (indien hij veroordeelt wegens een van de overtredingen van de tweede of de derde graad, zoals bedoeld in artikel 29, § 1;) <W 2005-07-20/52, art. 10, 2°, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
(3°bis indien hij veroordeelt wegens het overschrijden van de toegelaten maximumsnelheid bepaald in de reglementen uitgevaardigd op grond van deze gecoördineerde wetten, op basis van artikel 29,§ 3, wanneer :
- de toegelaten maximumsnelheid met meer dan 30 kilometer per uur en hoogstens 40 kilometer per uur overschreden wordt, of :
- de toegelaten maximumsnelheid met meer dan 20 kilometer per uur en hoogstens 30 kilometer per uur overschreden wordt in een bebouwde kom, in een zone 30, schoolomgeving, erf of woonerf.) <W 2005-07-20/52, art. 10, 3°, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
4° indien hij veroordeelt wegens enige overtreding van deze wet en van de reglementen uitgevaardigd ter uitvoering ervan en de schuldige binnen [1 drie jaar]1 vóór de overtreding driemaal hieromtrent werd veroordeeld;
(5° indien hij veroordeelt wegens overtreding (van de artikelen 30, § 1 of 33, § 1) (, 33, § 3, 1°);) <W 2003-02-07/38, art. 19, 011; Inwerkingtreding : 01-03-2004> <W 2005-07-20/52, art. 10, 4°, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006> <W 2007-06-04/33, art. 3, 1°, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
De vervallenverklaringen uitgesproken krachtens deze paragraaf bedragen ten minste acht dagen en ten hoogste vijf jaar; zij kunnen evenwel uitgesproken worden voor een periode van meer dan vijf jaar [5 of levenslang indien de schuldige veroordeeld wordt voor een inbreuk op artikel 419 van het Strafwetboek of binnen de drie jaar]5 vóór de overtredingen bedoeld in 1° en 5°, veroordeeld is wegens een van deze overtredingen [3 en voor het geval bedoeld in 4°]3.
(§ 2. Indien de rechter tegelijkertijd veroordeelt wegens een overtreding van artikel (419) van het Strafwetboek en wegens een overtreding van de artikelen (29, § 1 en § 3), 34, § 2, 35 of 37bis, § 1, van deze gecoördineerde wetten, zal het verval van het recht tot sturen worden uitgesproken voor een duur van ten minste 3 maanden. <W 2005-07-20/52, art. 10, 5°, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
Het herstel in het recht tot sturen is afhankelijk van het slagen voor de vier examens en onderzoeken bedoeld in § 3, eerste lid.
Indien hij tegelijkertijd veroordeelt wegens een overtreding van artikel (419) van het Strafwetboek en wegens een overtreding van de artikelen 36 of 37bis, § 2, van deze gecoördineerde wetten, zal het verval van het recht tot sturen worden uitgesproken voor een periode van ten minste 1 jaar. <W 2005-07-20/52, art. 10, 5°, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
Het herstel in het recht tot sturen is afhankelijk van het slagen voor de vier examens en onderzoeken bedoeld in § 3, eerste lid.
Indien hij tegelijkertijd veroordeelt wegens een overtreding van artikel (420) van het Strafwetboek en wegens een overtreding van de artikelen 36 of 37bis, § 2, van deze gecoördineerde wetten, zal het verval van het recht tot sturen worden uitgesproken voor een periode van ten minste 6 maanden. <W 2005-07-20/52, art. 10, 5°, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
Het herstel in het recht tot sturen is afhankelijk van het slagen voor de vier examens en onderzoeken bedoeld in § 3, eerste lid.) <W2003-02-07/38, art. 19, 011; Inwerkingtreding : 01-03-2004>
§ 2bis. ([3 Behoudens in geval van artikel 37/1 [5 ...]5 of als hij het herstel in het recht tot sturen afhankelijk maakt van het slagen voor een of meer van de in § 3 vermelde examens en onderzoeken, kan de rechter]3 lastens iedere bestuurder houder van een rijbewijs of het als zodanig geldend bewijs, bevelen dat het effectief verval enkel wordt uitgevoerd :
- van vrijdag om 20 uur tot zondag om 20 uur;
- van 20 uur op de vooravond van een feestdag tot 20 uur op die feestdag.) <W 2005-07-20/52, art. 10, 6°, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
§ 3. De rechter kan het herstel in het recht tot sturen afhankelijk maken van het slagen voor een of meer van de hiernavermelde (examens enonderzoeken) : <W 2003-02-07/38, art. 19, 011; Inwerkingtreding : 01-03-2004>
1° een theoretisch (examen); <W 2003-02-07/38, art. 19, 011; Inwerkingtreding : 01-03-2004>
2° een praktisch (examen); <W 2003-02-07/38, art. 19, 011; Inwerkingtreding : onbepaald >
3° een geneeskundig onderzoek;
4° een psychologisch onderzoek;
(5° [5 een specifieke opleiding]5 bepaald door de Koning.) <W 2003-02-07/38, art. 19, 011; Inwerkingtreding : 01-03-2004>
[5 ...]5
(§ 4. [5 ...]5
(§ 5. De rechter moet het verval van het recht tot sturen uitspreken en het herstel van het recht tot sturen minstens afhankelijk maken van het slagen voor het theoretisch of praktisch examen indien hij veroordeelt wegens een overtreding begaan met een motorvoertuig die tot een verval van het recht tot sturen kan leiden en de schuldige sinds minder dan twee jaar houder is van het rijbewijs B.
Het eerste lid is niet van toepassing op artikel 38, § 1, 2°, in geval van een verkeersongeval met enkel lichtgewonden.
Het eerste lid is niet van toepassing op de overtredingen van de tweede graad, zoals bedoeld in artikel 29, § 1.) <W 2007-04-21/05, art. 2, 019; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
[3 § 6. [6 [7 Behoudens in geval van § 7, moet de rechter]7 het verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig van ten minste drie maanden uitspreken en het herstel van het recht tot sturen afhankelijk maken van het slagen voor de vier examens en onderzoeken bedoeld in § 3, eerste lid, wanneer de schuldige, na een veroordeling met toepassing van de artikelen 29, § 1, eerste lid, 29, § 3, derde lid, 30, §§ 1, 2 en 3, 33, §§ 1 en 2, 34, § 2, 35, 37, 37bis, § 1, 48, 62bis of artikel 22 van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, één van deze bepalingen binnen drie jaar te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan, opnieuw overtreedt.
In geval van herhaling binnen drie jaar na een veroordeling waarin toepassing is gemaakt van het eerste lid, en die in kracht van gewijsde is gegaan voor één van de in het eerste lid bedoelde overtredingen, bedraagt het verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig ten minste zes maanden en is het herstel van het recht tot sturen afhankelijk van het slagen voor de vier examens en onderzoeken bedoeld in § 3, eerste lid.
In geval van nieuwe herhaling binnen drie jaar na een veroordeling waarin toepassing is gemaakt van het tweede lid of dit lid, en die in kracht van gewijsde is gegaan voor één van de in het eerste lid bedoelde overtredingen, bedraagt het verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig ten minste negen maanden en is het herstel van het recht tot sturen afhankelijk van het slagen voor de vier examens en onderzoeken bedoeld in § 3, eerste lid.]6]3
[4 § 7. De rechter is niet verplicht om het verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig uit te spreken en het herstel in het recht tot sturen afhankelijk te maken van examens of onderzoeken, indien de overtreding werd begaan met een voertuig dat niet in aanmerking komt voor de vervallenverklaring [7 of indien de overtreding werd begaan door een voetganger]7.]4
[5 § 8. De examens en onderzoeken waarvan het herstel in het recht tot sturen afhankelijk wordt gemaakt, bedoeld in dit artikel, zijn niet van toepassing in de volgende gevallen :
1° indien de vervallenverklaarde niet voldoet aan de door de Koning bepaalde voorwaarden om een Belgisch rijbewijs te kunnen verkrijgen;
2° wanneer een levenslang verval van het recht tot sturen als straf is uitgesproken.]5
----------
(1)<W 2011-12-02/32, art. 11, 027; Inwerkingtreding : 01-02-2012>
(2)<W 2014-03-09/16, art. 9, 033; Inwerkingtreding : 01-07-2014 >
(3)<W 2014-03-09/16, art. 9, 033; Inwerkingtreding : 01-01-2015. Zie ook art. 35 (NOTA)>
(4)<W 2017-07-18/12, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-10-2017>
(5)<W 2018-03-06/04, art. 11, 042; Inwerkingtreding : 15-02-2018>
(6)<W 2018-09-02/16, art. 2, 044; Inwerkingtreding : 12-10-2018>
(7)<W 2019-05-08/17, art. 2, 047; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.39. Indien ingevolge samenloop van misdrijven de bij deze gecoördineerde wetten bepaalde vrijheidsstraffen en geldboeten niet uitgesproken worden, is dit nochtans wel het geval voor het verval van het recht tot sturen onder de voorwaarden als bepaald in deze wetten.
Art.40.Elk verval dat als straf is uitgesproken, gaat in de vijfde dag na die waarop het openbaar ministerie de kennisgeving aan de veroordeelde heeft gedaan. [2 Zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen zijn in deze termijn niet inbegrepen]2.
[1 Onverminderd artikel 49/1 wordt ingeval de veroordeelde nalaat zijn rijbewijs [2 of het als zodanig geldend bewijs]2 tijdig te doen toekomen op de griffie, de lopende periode van het verval van rechtswege verlengd met de termijn die is verstreken [2 vanaf de vijfde dag na de in het eerste lid bedoelde kennisgeving tot]2 de datum van effectieve afgifte van het rijbewijs [2 of het als zodanig geldend bewijs]2. [2 Zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen zijn in deze termijn niet inbegrepen]2 [2 Indien het verval krachtens artikel 38, § 2bis, beperkt is, wordt het verval van rechtswege enkel verlengd indien de afgifte van het rijbewijs [2 of het als zodanig geldend bewijs]2 gebeurt nadat het verval effectief is ingegaan en dit met een termijn gelijk aan het aantal dagen verval dat reeds is uitgevoerd.]2.
Indien er lastens de veroordeelde meerdere vervallenverklaringen als straf zijn uitgesproken, kan het openbaar ministerie deze na de kennisgeving opeenvolgend laten ingaan.]1
[3 In geval van veroordeling bij verstek, wordt bij de in het eerste lid bedoelde kennisgeving melding gemaakt van de rechtsmiddelen die openstaan tegen een verstekvonnis, van de termijnen om die aan te wenden en van de na te leven vormvoorwaarden, overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering.]3
----------
(1)<W 2012-07-18/14, art. 2, 029; Inwerkingtreding : 01-03-2013>
(2)<W 2014-03-09/16, art. 10, 033; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(3)<W 2019-05-08/17, art. 3, 047; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.41. <W 2003-02-07/38, art. 20, 011; Inwerkingtreding : 01-03-2004> In de gevallen waarin de rechter in toepassing van deze wet een verval van het recht tot sturen uitspreekt, moet hij, indien hij gebruik wenst te maken van artikel 8, § 1 van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie een effectief gedeelte opleggen van minimum acht dagen.
AFDELING II. - VERVAL UITGESPROKEN WEGENS (LICHAMELIJKE OF GEESTELIJKE ONGESCHIKTHEID).
Art.42.[1 Verval van het recht tot sturen moet uitgesproken worden wanneer, naar aanleiding van een veroordeling of opschorting van straf of internering wegens overtreding van de politie over het wegverkeer of wegens een verkeersongeval te wijten aan het persoonlijk toedoen van de dader, de schuldige lichamelijk of geestelijk ongeschikt wordt bevonden tot het besturen van een motorvoertuig.
De uitspraak van dit verval is mogelijk in elke graad van veroordeling, ongeacht wie het rechtsmiddel heeft ingesteld.
De duur van het verval van het recht tot sturen is afhankelijk van het bewijs dat betrokkene niet meer ongeschikt is om een motorvoertuig te besturen.]1
----------
(1)<W 2018-03-06/04, art. 12, 042; Inwerkingtreding : 15-02-2018>
Art.43. Het verval van het recht tot sturen wegens lichamelijke (of geestelijke) ongeschiktheid van de bestuurder gaat in bij de uitspraak van de beslissing wanneer deze op tegenspraak is gewezen en bij de betekening wanneer zij bij verstek is gewezen, niettegenstaande voorziening. <W 2005-07-20/52, art. 11, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
Art.44.[1 Hij die wegens lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van het recht tot sturen vervallen is verklaard, kan, na minstens zes maanden te rekenen van de dag van de uitspraak van het vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan, een herziening vragen via een aan het openbaar ministerie gericht verzoekschrift voor het gerecht dat het verval heeft uitgesproken. Tegen de uitspraak van dit gerecht staat geen hoger beroep open.
Wordt het verzoek afgewezen dan kan geen nieuw verzoek worden ingediend voordat een termijn van zes maanden te rekenen van de datum van de afwijzing, is verstreken.]1
----------
(1)<W 2018-03-06/04, art. 13, 042; Inwerkingtreding : 15-02-2018>
AFDELING III. - BEPALINGEN GEMEEN AAN DE VERVALLENVERKLARING VAN HET RECHT TOT STUREN.
Art.45.<W 1990-07-18/37, art. 22, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1992 (KB 1991-07-18/43, art. 48)> [1 Behalve in geval van artikel 37/1 [2 ...]2 of als hij het herstel in het recht tot sturen afhankelijk maakt van het slagen voor een of meer van de in artikel 38, § 3, vermelde examens en onderzoeken, kan de rechter]1 het verval van het recht tot sturen beperken tot de categorieën van voertuigen die hij aangeeft overeenkomstig de bepalingen vastgesteld door de Koning krachtens artikel 26.
(Wanneer de overtreding met een motorvoertuig werd begaan, moet het verval ten minste betrekking hebben op de categorie van voertuigen waarmee de overtreding die aanleiding heeft gegeven tot verval, werd begaan.) <W 2005-07-20/52, art. 12, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
[3 Indien de rechter het herstel in het recht tot sturen afhankelijk maakt van het slagen voor een of meer van de in artikel 38, § 3, bedoelde examens, kan hij deze maatregel beperken tot de categorie van voertuigen waarmee de overtreding die aanleiding heeft gegeven tot verval, werd begaan.]3
----------
(1)<W 2014-03-09/16, art. 11, 033; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(2)<W 2018-03-06/04, art. 14, 042; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
(3)<W 2018-06-27/14, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 09-08-2018>
Art.46. <W 1990-07-18/37, art. 23, 002; Inwerkingtreding : 01-10-1998> De Koning bepaalt de formaliteiten die moeten worden vervuld met betrekking tot de uitvoering van de vervallenverklaringen van het recht tot sturen.
Art.47. <W 09-07-1976, art. 18; Inwerkingtreding : 14-02-1977 (zie KB 1977-02-01, (B.S. 08-02-1977))> Hij die verval van het recht tot sturen heeft opgelopen na 25 mei 1965 en onderworpen werd aan een theoretisch, praktisch, geneeskundig of psychologisch onderzoek, mag, wanneer het verval geëindigd is, een voertuig van een der categorieën waarop de beslissing van vervallenverklaring slaat, slechts besturen mits hij met goed gevolg het opgelegd onderzoek heeft ondergaan.
De Koning bepaald de organisatie en de nadere regels van dit onderzoek en stelt het tarief vast van de ten bate van de Staat of van de erkende instellingen te heffen retributies om de kosten ervan te dekken.
Art.48.<W 09-07-1976, art. 19; Inwerkingtreding : 14-02-1977 (zie KB 1977-02-01, (B.S. 08-02-1977))> Met gevangenisstraf (van vijftien dagen tot [4 twee jaar]4) en met geldboete van 500 (euro) tot 2.000 (euro) of met een van die straffen alleen (en met het verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig voor een duur van ten minste drie maanden en ten hoogste vijf jaar of [3 levenslang]3), wordt gestraft, hij die : <W 2003-02-07/38, art. 21, 011; Inwerkingtreding : 01-03-2004>
1° een voertuig of een luchtschip bestuurt, een rijdier geleidt of een bestuurder begeleidt met het oog op de scholing, spijts het tegen hem uitgesproken verval;2° een motorvoertuig bestuurt van de categorie bedoeld in de beslissing van vervallenverklaring of een bestuurder begeleidt met het oog op de scholing, zonder het voorgeschreven onderzoek met goed gevolg te hebben ondergaan.
[1 [2 De gevangenisstraffen en geldboeten]2 worden verdubbeld bij herhaling binnen drie jaar te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan.]1
----------
(1)<W 2012-07-18/15, art. 2, 030; Inwerkingtreding : 01-03-2013>
(2)<W 2014-03-09/16, art. 12, 033; Inwerkingtreding : 01-01-2015. Zie ook art. 35 (NOTA)>
(3)<W 2018-03-06/04, art. 6, 042; Inwerkingtreding : 15-02-2018>
(4)<W 2018-03-06/04, art. 15, 042; Inwerkingtreding : 15-02-2018>
Art.49. <W 09-07-1976, art. 20; Inwerkingtreding : 14-02-1977 (zie KB 1977-02-01, (B.S. 08-02-1977))> (Hij die wetens een motorvoertuig voor het besturen of voor de begeleiding met het oog op de scholing, toevertrouwt aan een persoon die van het recht tot sturen vervallen is verklaard, wordt gestraft met een geldboete van 100 (euro) tot 1 000 (euro).) <W 1990-07-18/37, art. 25, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1992 (KB 1991-07-18/43, art. 48)> <W 2003-02-07/38, art. 22, 011; Inwerkingtreding : 01-03-2004>
Deze bepaling is niet van toepassing op het personeelslid van een erkende rijschool die een regelmatig ingeschreven leerling begeleidt die zich voorbereidt op het praktisch examen opgelegd krachtens de artikelen 23, 2°, of 38.
Art. 49/1.[1 Met geldboete van 200 euro tot 2000 euro [2 ...]2 wordt gestraft hij die, nadat tegen hem een verval van het recht op sturen werd uitgesproken, zijn rijbewijs [2 of het als zodanig geldend bewijs]2 niet inlevert binnen de door de Koning bepaalde termijn.
In geval van verzachtende omstandigheden kan de geldboete verminderd worden, zonder dat ze minder dan één euro mag bedragen.
De straffen worden verdubbeld bij herhaling binnen drie jaar te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2012-07-18/14, art. 3, 029; Inwerkingtreding : 01-03-2013>
(2)<W 2014-03-09/16, art. 13, 033; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
HOOFDSTUK VII. - (IMMOBILISERING) EN VERBEURDVERKLARING VAN VOERTUIGEN.
Art.50.§ 1. De rechter kan tijdelijke (immobilisering) van het voertuig bevelen in alle gevallen waarin tijdelijk verval van het recht tot het besturen van een voertuig als straf wordt uitgesproken [1 ...]1. (immobilisering) mag voor geen langere duur dan die van het tijdelijk verval van het recht tot sturen worden uitgesproken. <W 2005-07-20/52, art. 20, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
[1 Indien het voertuig geen eigendom is van de dader van het misdrijf, kan de rechter de immobilisering van het voertuig slechts bevelen indien de eigenaar van het voertuig veroordeeld wordt voor een overtreding als bedoeld in de artikelen 32, 37, 2°, 37bis, § 1, 3°, of 49.]1
§ 2. Hij kan verbeurdverklaring van het voertuig bevelen wanneer het verval [1 levenslang]1 is of [1 ten minste drie maanden]1 bedraagt, zo het voertuig eigendom is van de dader van het misdrijf.
[1 Indien het voertuig geen eigendom is van de dader van het misdrijf, kan hij niettemin de verbeurdverklaring van het voertuig bevelen indien de eigenaar van het voertuig veroordeeld wordt voor een overtreding zoals bedoeld in de artikelen 32, 37, 2°, 37bis, § 1, 3°, of 49.]1
----------
(1)<W 2018-09-02/16, art. 3, 044; Inwerkingtreding : 12-10-2018>
Art.51.
<Opgeheven bij W 2018-09-02/16, art. 4, 044; Inwerkingtreding : 12-10-2018>
Art.52. In afwijking van artikel 43, eerste lid, van het Strafwetboek wordt de verbeurdverklaring van het voertuig wegens overtreding van deze gecoördineerde wetten enkel uitgesproken in de gevallen bij dit hoofdstuk bepaald.
Art.53. <W 2005-07-20/52, art. 13, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006> Bij tijdelijke immobilisering wordt het voertuig geïmmobiliseerd op kosten en risico van de dader van het misdrijf.
Art.54. Hij die gebruik maakt of aan een derde toelaat gebruik te maken van een voertuig waarvan hij weet dat de (immobilisering) of de verbeurdverklaring is uitgesproken, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van 100 (euro) tot 1.000 (euro) of met een van die straffen alleen. <W 2003-02-07/38, art. 24, 011; Inwerkingtreding : 01-03-2004> <W 2005-07-20/52, art. 20, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
Art. 54bis. <ingevoegd bij W 2005-07-20/52, art. 14, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006> In de door de Koning bepaalde gevallen van parkeerovertredingen kan het voertuig met een wielklem worden geïmmobiliseerd.
HOOFDSTUK VIII. - ONMIDDELLIJKE INTREKKING VAN HET RIJBEWIJS OF VAN DE LEERVERGUNNING.
Art.55.<W 1990-07-18/37, art. 27, 002; Inwerkingtreding : 01-12-1994, zie KB 1994-11-21/33> [1 § 1.]1 Het rijbewijs of het als zodanig geldend bewijs kan onmiddellijk ingetrokken worden :
1° (in de gevallen bedoeld in de artikelen 60, §§ 3 [1 , 4 en 4bis]1 en 61ter, § 1;) <W 1999-03-16/34, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 09-04-1999>
2° indien de bestuurder de vlucht neemt om zich aan de dienstige vaststellingen te onttrekken;
3° indien het verkeersongeval, dat klaarblijkelijk aan een zware fout van de bestuurder te wijten is, aan een ander ernstige verwondingen of de dood heeft veroorzaakt;
4° indien de bestuurder of de persoon die hem begeleidt met het oog op de scholing, vervallen is verklaard van het recht tot het besturen van een motorvoertuig van de categorie van het voertuig dat hij gebruikt;
5° (indien de bestuurder een van de speciaal door de Koning aangewezen overtredingen bedoeld in artikel 29 van de tweede, derde of vierde graad heeft begaan of indien de bestuurder de toegelaten maximumsnelheid met meer dan 20 kilometer per uur heeft overschreden binnen een bebouwde kom, zone 30, schoolomgeving, woonerf of erf of indien de bestuurder de toegelaten maximumsnelheid met meer dan 30 kilometer per uur heeft overschreden;) <W 2005-07-20/52, art. 15, 1°, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
(6° indien de bestuurder een overtreding heeft begaan van artikel 62bis.) <W 1996-08-04/95, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 22-09-1996>
[1 7° indien de geldigheid van het rijbewijs van de bestuurder beperkt is tot motorvoertuigen die uitgerust zijn met een alcoholslot en de bestuurder een motorvoertuig bestuurt dat niet uitgerust is met een alcoholslot of niet voldoet aan de voorwaarden van het omkaderingsprogramma.]1
[2 8° indien de bestuurder een overtreding bedoeld in artikel 406, derde lid, van het Strafwetboek heeft begaan.]2
Indien de bestuurder, in de gevallen bedoeld onder 1° of 4°, begeleid wordt met het oog op de scholing, kan het rijbewijs waarvan de begeleider houder is, onmiddellijk ingetrokken worden.
Onmiddellijke intrekking wordt bevolen door de procureur des Konings, (...). Onmiddellijke intrekking kan echter alleen door de procureur-generaal bij het hof van beroep (...) worden gelast indien de feiten tot de bevoegdheid van (dit hof behoort). <W 2005-07-20/52, art. 15, 2°, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
[1 § 2. In afwijking van de vorige paragraaf, kan tevens indien de bestuurder de toegelaten maximumsnelheid met meer dan 20 kilometer per uur heeft overschreden binnen een bebouwde kom, zone 30, schoolomgeving, woonerf of erf of indien de bestuurder de toegelaten maximumsnelheid met meer dan 30 kilometer per uur heeft overschreden of in het geval bedoeld in artikel 60, § 3, en 61ter, § 1, de onmiddellijke intrekking worden bevolen door de officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings.
De officier van gerechtelijke politie deelt de betrokkene mee dat hij, overeenkomstig artikel 56, de mogelijkheid heeft de procureur des Konings of in voorkomend geval de procureur-generaal, de teruggave van zijn rijbewijs te vragen.
De officier van gerechtelijke politie bezorgt onmiddellijk het proces-verbaal van zijn beslissing aan het openbaar ministerie, met de eventuele vermelding van de verklaringen van de houder van het rijbewijs.]1
[1 § 3. De bestuurder of de persoon die hem begeleidt, bedoeld in de bepalingen van paragraaf 1, eerste lid, 1°, of tweede lid, is gehouden zijn rijbewijs of het als zodanig geldend bewijs in te leveren op verzoek van de politie, na vordering van de procureur des Konings of in voorkomend geval van de procureur-generaal die de intrekking heeft bevolen of in het geval bedoeld in paragraaf 2, na de beslissing van de officier van gerechtelijke politie. Doet hij dit niet, dan kan het bevoegd openbaar ministerie de inbeslagneming van het document bevelen.
In het geval bedoeld in paragraaf 1, deelt de politie aan de betrokkene mee welk openbaar ministerie de intrekking van het rijbewijs heeft bevolen.]1
----------
(1)<W 2014-03-09/16, art. 15, 033; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(2)<W 2018-03-06/04, art. 17, 042; Inwerkingtreding : 15-02-2018>
Art. 55bis.<ingevoegd bij W 2005-07-20/52, art. 16 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006> § 1. De procureur des Konings kan een beschikking tot verlenging van de intrekking met ten hoogste drie maanden vorderen voor de politierechtbank.
Tussen de datum van de dagvaarding en de datum van verschijning moet een termijn van ten minste zeven dagen gelaten worden.
Artikel 146, tweede en derde lid, van het Wetboek van strafvordering is van toepassing.
Onverminderd de wettelijke bepalingen bevat de dagvaarding tevens een opgave van de feiten die de gedaagde in die stand van het onderzoek ten laste worden gelegd.
§ 2. De politierechtbank doet uitspraak in openbare terechtzitting binnen vijftien dagen na de beslissing tot intrekking [1 ...]1.
De beschikking tot verlenging van de intrekking vermeldt nauwkeurig, maar op een wijze die beknopt mag zijn, de feiten die de gedaagde in die stand van het onderzoek ten laste worden gelegd en de redenen waarom de rechter de intrekking [1 ...]1 verlengt.
De beslissing over de kosten wordt aangehouden teneinde er over te beslissen overeenkomstig artikel 162 van het Wetboek van strafvordering.
Tegen deze beschikking tot verlenging van de intrekking is enkel verzet mogelijk overeenkomstig artikel 187, eerste tot vierde lid, van het Wetboek van strafvordering.
Het verzet schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing tot intrekking niet.
§ 3. De politierechter belast met de behandeling ten gronde, is niet gebonden door de omschrijving van de feiten zoals weerhouden naar aanleiding van de aflevering van de beschikking tot verlenging van de intrekking.
§ 4. In afwijking van § 1 kan de procureur des Konings of, bij delegatie, een officier van gerechtelijke politie, op het ogenblik van de intrekking, de dader van de overtreding oproepen om te verschijnen voor de politierechtbank of de correctionele rechtbank binnen een termijn van vijftien dagen.
Hij stelt hem in kennis van de beslissing een beschikking tot verlenging van de intrekking te vorderen, geeft een opgave van de feiten die hem ten laste worden gelegd alsook de plaats, de dag en het uur van de zitting van de politierechtbank en deelt hem mede dat hij het recht heeft een advocaat te kiezen.
Deze kennisgeving en mededeling worden in een proces-verbaal vermeld, waarvan hem onmiddellijk een kopie wordt overhandigd.
Deze kennisgeving geldt als dagvaarding om voor de politierechtbank te verschijnen.
§ 5. De procureur des Konings kan ten laste van de dader van de overtreding een beschikking tot hernieuwing van de verlenging met ten hoogste drie maanden vorderen bij de politierechtbank.
Hij dagvaardt de betrokkene overeenkomstig § 1 ten laatste vijftien dagen vóór het verstrijken van de termijn van de aanvankelijke beschikking.
§ 6. De politierechtbank doet in openbare terechtzitting uitspraak overeenkomstig §§ 2 en 3 vóór het verstrijken van de aanvankelijke beschikking tot verlenging.
§ 7. In afwijking van § 6 en op voorwaarde dat de procureur des Konings voor diezelfde zitting ten gronde heeft gedagvaard, kan de politierechtbank onmiddellijk kennis nemen van de grond van de zaak.
----------
(1)<W 2016-03-02/07, art. 3, 036; Inwerkingtreding : 02-06-2016>
Art.56.<W 1990-07-18/37, art. 28, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1992 (KB 1991-07-18/43, art. 48)> Het rijbewijs of het als zodanig geldend bewijs mag door het openbaar ministerie dat de intrekking ervan heeft bevolen [1 of het bevoegde openbaar ministerie ingeval van toepassing van artikel 55, § 2]1, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de houder, teruggegeven worden.
Het moet worden teruggegeven :
1° (na vijftien dagen, behalve indien de politierechtbank de termijn heeft verlengd;) <W 2005-07-20/52, art. 17, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
(2° na het verstrijken van de door de politierechtbank verlengde termijn;) <W 2005-07-20/52, art. 17, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
(3°) indien de rechter geen verval van het recht tot sturen uitspreekt; <W 2005-07-20/52, art. 17, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
(4°) indien de [2 rijbewijshouder]2 die niet voldoet aan de door de Koning bepaalde voorwaarden om een Belgisch rijbewijs te kunnen verkrijgen, het grondgebied verlaat. <W 2005-07-20/52, art. 17, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
----------
(1)<W 2014-03-09/16, art. 16, 033; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(2)<W 2018-03-06/04, art. 18, 042; Inwerkingtreding : 15-02-2018>
Art.57.<W 09-06-1975, art. 7> <W 09-07-1976, art. 24; Inwerkingtreding : 14-02-1977 (zie KB 1977-02-01, (B.S. 08-02-1977))> Indien de rechter verval van het recht tot sturen uitspreekt, wordt het rijbewijs of het als zodanig geldend bewijs ter griffie ingeleverd opdat er zou worden gehandeld overeenkomstig (de reglementen uitgevaardigd op grond van artikel 46). <W 2005-07-20/52, art. 18, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
Indien tijdelijk verval van het recht tot sturen is uitgesproken, wordt de tijd gedurende welke het rijbewijs of het als zodanig geldend bewijs met toepassing van [1 artikel 55, § 1, eerste lid, 1°, 2°, 3° en 5°, en § 2]1, is ingetrokken, op de duur van het verval aangerekend met uitzondering van de perioden van hechtenis door de veroordeelde ondergaan gedurende die tijd.
----------
(1)<W 2014-03-09/16, art. 17, 033; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.58.Overtreding van de bepalingen van [2 artikel 55, § 3, eerste lid]2, wordt gestraft met gevangenisstraf van een dag tot een maand en met geldboete van 10 (euro) tot 500 (euro) of met een van die straffen alleen. <W 09-07-1976, art. 25; Inwerkingtreding : 14-02-1977 (zie KB 1977-02-01, (B.S. 08-02-1977))> <W 2003-02-07/38, art. 26, 011; Inwerkingtreding : 01-03-2004>
In geval van verzachtende omstandigheden kan de geldboete verminderd worden, zonder dat ze minder dan 1 (euro) mag bedragen. <W 2003-02-07/38, art. 26, 011; Inwerkingtreding : 01-03-2004>
De straffen worden verdubbeld bij herhaling binnen [1 drie jaar]1 te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis dat in kracht van gewijsde is gedaan.
----------
(1)<W 2011-12-02/32, art. 12, 027; Inwerkingtreding : 01-02-2012>
(2)<W 2014-03-09/16, art. 18, 033; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
HOOFDSTUK VIIIbis. - De (immobilisering) van een voertuig als beveiligingsmaatregel.
Art. 58bis.<Ingevoegd W 2003-02-07/38, art. 27; Inwerkingtreding : 01-03-2004> § 1. De (immobilisering) van het voertuig als beveiligingsmaatregel kan worden bevolen in de gevallen bedoeld (in artikel 30, §§ 1 tot 3), en in artikel 48 [1 ...]1. <W 2005-07-20/52, art. 19, 1°, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006> <W 2005-07-20/52, art. 20, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
De (immobilisering) als beveiligingsmaatregel wordt bevolen door de in [1 artikel 55, § 1, derde lid]1 bedoelde personen. <W 2005-07-20/52, art. 20, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
[1 Ingeval de officier van gerechtelijke politie toepassing maakt van artikel 55, § 2, kan hij eveneens de immobilisering van het voertuig als beveiligingsmaatregel bevelen.]1
§ 2. Het voertuig wordt (geïmmobiliseerd) op kosten en op risico van de overtreder. <W 2005-07-20/52, art. 19, 2°, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
Indien de eigenaar van het voertuig niet de overtreder is, kan hij het zonder kosten terugkrijgen. De kosten en de risico's zijn ten laste van de overtreder.
§ 3. De (immobilisering) als beveiligingsmaatregel wordt beëindigd door de personen die de (immobilisering) hebben bevolen, [1 of ingeval van toepassing van artikel 55, § 2, door de procureur des Konings of de procureur-generaal, bedoeld in artikel 55, § 2, tweede lid]1 hetzij ambtshalve, [2 hetzij op verzoek van de overtreder, hetzij - indien deze niet de overtreder is - op verzoek van de natuurlijke persoon of rechtspersoon die bewijst dat hij de eigenaar is van het voertuig]2. <W 2005-07-20/52, art. 20, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
De (immobilisering) mag niet langer duren dan tot het tijdstip waarop het rijbewijs of het als zodanig geldend bewijs wordt teruggegeven in de gevallen bedoeld in § 1 of wanneer een rechter het einde van het verval van het recht tot sturen heeft uitgesproken. <W 2005-07-20/52, art. 20, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
[2 Het verzoek tot opheffing van de immobilisering, zoals bedoeld in het eerste lid, wordt met redenen omkleed en is gericht aan de procureur des Konings of, in voorkomend geval, de bevoegde procureur-generaal, dewelke een uitspraak doet na uiterlijk vijftien dagen.]2
[2 § 3/1. Indien een verzoek tot opheffing van de immobilisering door de eigenaar van het voertuig, zoals bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, wordt afgewezen, kan de zaak worden aangebracht bij de politierechtbank die territoriaal bevoegd is voor de plaats waar het voertuig geïmmobiliseerd werd, binnen vijftien dagen na de kennisgeving van de beslissing aan de verzoeker.
De zaak wordt aangebracht middels het toezenden aan of het neerleggen op de griffie van de politierechtbank van een verzoekschrift dat wordt ingeschreven in het daartoe bestemde register.
Indien een officier van gerechtelijke politie de immobilisatie heeft bevolen, bezorgt hij onmiddellijk de stukken aan de procureur des Konings. De procureur des Konings legt de stukken ter griffie neer.
De politierechtbank doet uitspraak binnen vijftien dagen na de neerlegging van de verklaring. Deze termijn is geschorst tijdens de duur van het uitstel verleend op vraag van de verzoeker of van zijn advocaat.
De griffier stelt de verzoeker en zijn advocaat per faxpost of bij een ter post aangetekende brief, uiterlijk achtenveertig uur vooraf, in kennis van de plaats, de dag en het uur van de zitting.
De procureur des Konings, de verzoeker en zijn advocaat worden gehoord.
De verzoeker die in het ongelijk wordt gesteld, kan veroordeeld worden tot de betaling van de kosten.
De verzoeker mag geen verzoekschrift met hetzelfde voorwerp toezenden vooraleer een termijn van drie maanden is verstreken, te rekenen van de laatste beslissing die betrekking heeft op hetzelfde voorwerp.]2
§ 4. Met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van 100 euro tot 1 000 euro of met een van die straffen alleen, wordt gestraft hij die gebruik maakt of aan een derde toelaat gebruik te maken van een voertuig waarvan hij weet dat de (immobilisering) als beveiligingsmaatregel is bevolen. <W 2005-07-20/52, art. 20, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
----------
(1)<W 2014-03-09/16, art. 19, 033; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(2)<W 2022-12-06/08, art. 2, 056; Inwerkingtreding : 01-02-2023>
HOOFDSTUK IX. - (Alcoholopname : ademtest, ademanalyse en tijdelijk ((rijverbod.))
Art.59.<W 1990-07-18/37, art. 30, 002; Inwerkingtreding : 01-12-1994, zie KB 1994-11-21/33> § 1. De officieren van gerechtelijke politie die hulpofficier zijn van de procureur des Konings (...), (het personeel van het operationeel kader van de federale en lokale politie) kunnen een ademtest opleggen die erin bestaat te blazen in een toestel dat het niveau van de alcoholopname in de uitgeademde alveolaire lucht aangeeft : <W 2005-07-20/52, art. 21, 1° en 2°, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
1° aan de vermoedelijke dader van een verkeersongeval of aan ieder die het mede heeft kunnen veroorzaken, zelfs indien hij het slachtoffer ervan is;
2° aan ieder die op een openbare plaats een voertuig of een rijdier bestuurt of een bestuurder begeleidt met het oog op de scholing;
3° aan ieder die (op het punt staat) om op een openbare plaats een voertuig of een rijdier te besturen [1 of op het punt staat een bestuurder te begeleiden met het oog op de scholing]1.
[2 § 1/1. Voorafgaand aan de ademtest bedoeld in § 1, aan de ademanalyse bedoeld in § 2 of aan de bloedproef bedoeld in artikel 63, § 1, mogen de overheidsagenten bedoeld in § 1, in dezelfde omstandigheden, een toestel gebruiken bestemd voor het detecteren van de aanwezigheid van alcohol bij de in § 1, 1°, 2° en 3° bedoelde personen. Dit ontslaat deze personen niet van de andere verplichtingen die hen overeenkomstig artikel 59 worden opgelegd.]2
§ 2. De overheidsagenten bedoeld in § 1 kunnen in dezelfde omstandigheden, zonder voorafgaande ademtest, een ademanalyse opleggen, die erin bestaat te blazen in een toestel dat de alcoholconcentratie in de uitgeademde alveolaire lucht meet.
§ 3. Op verzoek van de in § 1, 1° en 2°, bedoelde personen aan wie een ademanalyse werd opgelegd, wordt onmiddellijk een tweede analyse uitgevoerd en, indien het verschil tussen deze twee resultaten meer bedraagt dan de door de Koning bepaalde nauwkeurigheidsvoorschriften, een derde analyse.
Indien het eventuele verschil tussen twee van deze resultaten niet meer bedraagt dan de hierboven bepaalde nauwkeurigheidsvoorschriften, wordt het laagste resultaat in aanmerking genomen.
Indien het verschil groter is, wordt de ademanalyse als niet uitgevoerd beschouwd.
§ 4. De toestellen gebruikt voor de ademtest en voor de ademanalyse moeten gehomologeerd zijn, op kosten van de fabrikanten, invoerders of verdelers die de homologatie aanvragen, overeenkomstig de bepalingen vastgesteld door de Koning die bovendien bijzondere gebruiksmodaliteiten van deze toestellen kan vaststellen.
----------
(1)<W 2009-07-31/37, art. 3, 025; Inwerkingtreding : 01-10-2010>
(2)<W 2014-03-09/16, art. 20, 033; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art.60.<W 1990-07-18/37, art. 31, 002; Inwerkingtreding : 01-12-1994, zie KB 1994-11-21/33, art. 3> § 1. Er wordt een ademanalyse verricht wanneer de ademtest een alcoholconcentratie van ten minste 0,22 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht aangeeft.
[2 Voor de toepassing van de gevallen bedoeld in artikel 34, § 3, bedraagt de in het vorige lid bedoelde alcoholconcentratie ten minste 0,09 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht.]2
[2 § 1/1. Het besturen op een openbare plaats van een voertuig of een rijdier of het begeleiden met het oog op scholing, in de gevallen bedoeld in artikel 34, § 3, is verboden aan iedere persoon die een voertuig of een rijdier bestuurde, daartoe aanstalten maakte of een bestuurder begeleidde met het oog op de scholing of op het punt stond een bestuurder te begeleiden met het oog op de scholing, voor de duur van twee uren te rekenen vanaf de vaststelling :
1° wanneer de ademanalyse een alcoholconcentratie meet van ten minste 0,09 milligram en minder dan 0,22 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht;
2° wanneer de ademanalyse niet uitgevoerd kan worden en de ademtest een alcoholconcentratie van ten minste 0,09 milligram en minder dan 0,22 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht aangeeft.]2
§ 2. Het besturen op een openbare plaats van een voertuig of een rijdier [1 of het begeleiden met het oog op de scholing]1 is verboden aan iedere persoon die een voertuig of een rijdier bestuurde, daartoe aanstalten maakte of een bestuurder begeleidde met het oog op de scholing [1 of op het punt stond een bestuurder te begeleiden met het oog op de scholing]1 , voor de duur van drie uren te rekenen vanaf de vaststelling :
1° wanneer de ademanalyse een alcoholconcentratie meet van ten minste 0,22 milligram en minder dan 0,35 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht;
2° wanneer de ademanalyse niet uitgevoerd kan worden en de ademtest een alcoholconcentratie van ten minste 0,22 milligram en minder dan 0,35 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht aangeeft.
§ 3. Het besturen op een openbare plaats van een voertuig of van een rijdier [1 of het begeleiden met het oog op de scholing]1 is verboden aan iedere persoon die een voertuig of een rijdier bestuurde, daartoe aanstalten maakte of een bestuurder begeleidde met het oog op de scholing [1 of op het punt stond een bestuurder te begeleiden met het oog op de scholing]1, voor de duur van zes uren te rekenen vanaf de vaststelling :
1° wanneer de ademanalyse een alcoholconcentratie van ten minste 0,35 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht meet;
2° wanneer de ademanalyse niet uitgevoerd kan worden en de ademtest een alcoholconcentratie aangeeft van ten minste 0,35 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht;
3° ingeval van weigering van de ademtest of van de ademanalyse;
§ 4. Wanneer, wegens een andere reden dan de weigering, noch de ademtest noch de ademanalyse kunnen worden uitgevoerd en de persoon die bestuurde, daartoe aanstalten maakte of een bestuurder begeleidde met het oog op de scholing [1 of op het punt stond een bestuurder te begeleiden met het oog op de scholing]1 , [1 duidelijke tekenen van alcoholopname vertoont]1 [1 ...]1, dan is het hem verboden voor de duur van zes uren, te rekenen vanaf de vaststelling, op een openbare plaats een voertuig of een rijdier te besturen of een bestuurder te begeleiden met het oog op de scholing.
[1 § 4bis. Wanneer wegens een andere reden dan de weigering noch de ademtest noch de ademanalyse kunnen worden uitgevoerd en de persoon die bestuurde, daartoe aanstalten maakte of een bestuurder begeleidde met het oog op de scholing of op het punt stond een bestuurder te begeleiden met het oog op de scholing, zich blijkbaar bevindt in de toestand bedoeld in artikel 35, dan is het hem verboden voor de duur van twaalf uren, te rekenen vanaf de vaststelling, op een openbare plaats een voertuig of een rijdier te besturen of een bestuurder te begeleiden met het oog op de scholing.]1
§ 5. Vooraleer aan de persoon wordt toegestaan opnieuw een voertuig of een rijdier op een openbare plaats te besturen of de bestuurder te begeleiden met het oog op de scholing, wordt hem, in de gevallen bedoeld onder de [1 §§ 3, 4 en 4bis]1, een nieuwe ademanalyse of ademtest opgelegd.
In het geval deze ademanalyse of ademtest een alcoholconcentratie meet van ten minste 0,35 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht of in geval van weigering zich hieraan te onderwerpen, wordt het verbod tot sturen of tot begeleiden verlengd met een periode van zes uren, te rekenen vanaf de nieuwe ademanalyse of de ademtest of de weigering.
In het geval evenwel deze ademanalyse of ademtest een alcoholconcentratie meet van ten minste 0,22 milligram en minder dan 0,35 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht wordt het verbod tot sturen of begeleiden verlengd met een periode van drie uren, te rekenen vanaf de nieuwe ademanalyse of ademtest.
[1 Wanneer noch de ademtest noch de ademanalyse kunnen worden uitgevoerd zoals bepaald in de gevallen bedoeld in §§ 4 en 4bis, wordt het verbod tot sturen of begeleiden, naargelang het geval, met dezelfde periode verlengd.]1
De artikelen 59, § 3 en 63 zijn niet van toepassing.
§ 6. De bepalingen van dit artikel doen geen afbreuk aan de toepassing van andere wettelijke bepalingen betreffende de beteugeling van de openbare dronkenschap.
§ 7. De overheidsagenten bedoeld in artikel 59, § 1, zijn belast met de toepassing van dit artikel.
----------
(1)<W 2009-07-31/37, art. 4, 025; Inwerkingtreding : 01-10-2010>
(2)<W 2014-03-09/16, art. 21, 033; Inwerkingtreding : 01-01-2015. Zie ook art. 35 (NOTA)>
Art.61.<W 09-06-1975, art. 9> <W 09-07-1976, art. 28; Inwerkingtreding : 14-02-1977 (zie KB 1977-02-01, (B.S. 08-02-1977))> Ieder persoon aan wie het (rijverbod) bedoeld [1 in artikel 60 [2 ...]2]1, is opgelegd, moet op verzoek van de politie (...) het rijbewijs, of het als zodanig geldend bewijs waarvan hij houder is, afgeven voor de duur van het verbod tot sturen. <W 1999-03-16/34, art. 8, 007; Inwerkingtreding : 09-04-1999> <W 2005-07-20/52, art. 22, 014 ; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
Wanneer de afgifte niet dadelijk kan gebeuren of wanneer de persoon aan wie het verbod is opgelegd niet verplicht is houder te zijn van een rijbewijs of van een als zodanig geldend bewijs, wordt het voertuig of het rijdier dat hij bestuurde of daartoe aanstalten maakte, op zijn kosten en risico, ingehouden.
(Na het verstrijken van de in artikel 60 bedoelde termijn wordt het rijbewijs of het als zodanig geldend bewijs niet teruggegeven indien artikel 55 wordt toegepast.) <W 1990-07-18/37, art. 32, 002; Inwerkingtreding : 01-12-1994, zie KB 1994-11-21/33, art. 3>
----------
(1)<W 2014-03-09/16, art. 22, 033; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(2)<W 2018-03-06/04, art. 19, 042; Inwerkingtreding : 15-02-2018>
HOOFDSTUK IXbis. -
Art. 61bis.[1 § 1. De in artikel 59, § 1 bedoelde overheidspersonen kunnen de test bepaald in § 2 voor het detecteren van stoffen die de rijvaardigheid beïnvloeden [...], bedoeld in artikel 37bis, § 1, 1°, opleggen : (ERRATUM, zie B.St. 18-02-2010, p. 11809)
1° aan de vermoedelijke dader van een verkeersongeval of aan ieder die het mede heeft kunnen veroorzaken, zelfs indien hij het slachtoffer ervan is. In dit geval kan er onmiddellijk worden overgegaan tot de speekseltest bedoeld in § 2, 2°, zonder de checklist bedoeld in § 2, 1° te overlopen;
2° aan ieder die op een openbare plaats een voertuig of een rijdier bestuurt of een bestuurder begeleidt met het oog op scholing;
3° aan ieder die op het punt staat om op een openbare plaats een voertuig of een rijdier te besturen of op het punt staat een bestuurder te begeleiden met het oog op scholing.
§ 2. De test bedoeld in § 1 van dit artikel bestaat uit :
1° eerst het vaststellen van indicaties van tekenen van recent gebruik van één van de stoffen bedoeld in artikel 37bis, § 1, 1° aan de hand van een gestandaardiseerde checklist, waarvan de nadere toepassingsregels en het model door de Koning worden bepaald;
2° vervolgens, indien de gestandaardiseerde checklist bedoeld in 1°, een indicatie geeft van tekenen van recent gebruik van een van de stoffen bedoeld in artikel 37bis, § 1, 1°, het afnemen van een speekseltest.
Onder de hieronder vermelde gehaltes wordt het resultaat van de speekseltest niet in aanmerking genomen.
Stof | Gehalte (ng/ml) |
Delta-9-tetrahydrocannabinol (THC) | 25 |
Amfetamine | 50 |
Methyleendioxymethylamfetamine (MDMA) | 50 |
Morfine (vrij) of 6-acetylmorfine | 10 |
Cocaïne of Benzoylecgonine | 20 |
Stof | Gehalte (ng/ml) |
Delta-9-tetrahydrocannabinol (THC) | 10 |
Amfetamine | 25 |
Methyleendioxymethylamfetamine (MDMA) | 25 |
Morfine (vrij) of 6-acetylmorfine | 5 |
Cocaïne of Benzoylecgonine | 10 |
Stof | Gehalte (ng/ml) |
Delta-9-tetrahydrocannabinol (THC) | 1 |
Amfetamine | 25 |
Methyleendioxymethylamfetamine (MDMA) | 25 |
Morfine (vrij) | 10 |
Cocaïne of Benzoylecgonine | 25 |