2 MAART 2011. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs
Art. 1-3
Artikel 1. In bijlage 6 bij het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 5 september 2002, 15 juli 2004, 1 september 2006 en 10 september 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in de bepaling onder II.3.1, Nederlandstalige tekst, worden de woorden " bedoeld in die " vervangen door de woorden " vermeld in deze ";
2° in de bepaling onder II.3.2.8, Nederlandstalige tekst, wordt het woord " aandoeningen " vervangen door de woorden " Neurologische aandoeningen ";
3° in de bepaling onder II.3.2.10, worden de woorden " 3.1.6 en 3.1.7 " vervangen door de woorden " 3.2.6 en 3.2.7 ";
4° de bepaling onder II.6.3.1 wordt vervangen als volgt :
" 6.3.1. Normen voor de kandidaten van groep 1
6.3.1.1. De geneesheer, gekozen door de kandidaat, verwijst de kandidaat naar een cardioloog voor het inwinnen van het cardiologisch advies betreffende de rijgeschiktheid en geldigheidsduur ervan.
6.3.1.2. De kandidaat met ernstige niet-gecorrigeerde en niet gecontroleerde stoornissen van het hartritme of van de atrioventriculaire geleiding is niet rijgeschikt.
6.3.1.3. De kandidaat met een ingeplante pacemaker is niet rijgeschikt tijdens de maand die volgt op de inplanting van de pacemaker of het vervangen van de pacemaker-elektrode. Bij het vervangen van enkel de pacemaker kan de kandidaat door de behandelende cardioloog onmiddellijk rijgeschikt worden bevonden.
Om rijgeschikt te zijn dient de kandidaat, die drager is van een pacemaker, het behandelingsplan van de behandelende cardioloog te volgen. De geldigheidsduur van de rijgeschiktheid kan maximaal drie jaar bedragen.
6.3.1.4. De kandidaat met een ingeplante automatische defibrillator is niet rijgeschikt.
6.3.1.4.1. De kandidaat die geen hartstilstand heeft gehad en bij wie om louter preventieve redenen een defibrillator ingeplant werd, kan rijgeschikt bevonden worden één maand na de datum van inplanting. De kandidaat kan rijgeschikt worden bevonden door de cardioloog van het geneeskundig centrum dat instaat voor de opvolging van de goede werking van de defibrillator en de behandeling van de kandidaat.
6.3.1.4.2. De kandidaat die een hartstilstand heeft gehad en bij wie een defibrillator ingeplant werd, kan na een periode van minstens drie maanden, te rekenen vanaf de datum van inplanting, rijgeschikt worden bevonden door de cardioloog van het geneeskundig centrum dat instaat voor de opvolging van de goede werking van de defibrillator en de behandeling van de kandidaat.
6.3.1.4.3. Als alleen de defibrillator vervangen wordt, kan de kandidaat onmiddellijk rijgeschikt worden verklaard. Bij het vervangen van de elektrode kan de kandidaat rijgeschikt worden verklaard één maand na de inplanting ervan. De cardioloog van het geneeskundig centrum dat instaat voor de opvolging van de goede werking van de defibrillator en de behandeling van de kandidaat, levert het rijgeschiktheidsattest af.
6.3.1.4.4. De kandidaat van wie de defibrillator een stroomstoot heeft gegeven die een invloed heeft gehad op het hartritme, is niet rijgeschikt.
De kandidaat kan na een periode van minstens drie maanden, te rekenen vanaf de datum van de laatste stroomstoot, rijgeschikt worden bevonden door de cardioloog van het geneeskundig centrum dat instaat voor de opvolging van de goede werking van de defibrillator en de behandeling van de kandidaat.
6.3.1.4.5. De voorwaarden voor het afleveren van een rijgeschiktheidsattest en voor het verlengen van de geldigheidsduur ervan zijn :
a) onder regelmatig geneeskundig toezicht staan;
b) voldoende inzicht hebben in de aandoening;
c) blijk geven van een strikte therapietrouw;
d) en het voorgeschreven behandelingsplan nauwgezet volgen.
6.3.1.4.6. Het rijgeschiktheidsattest kan een maximale geldigheidsduur hebben van drie jaar. ";
5° in de bepaling onder III.2.1, Nederlandstalige tekst, wordt het woord " oogaarts " vervangen door het woord " oogarts ";
6° in de bepaling onder III.2.3.2, Nederlandstalige tekst, wordt het woord " gezichtssterkte " vervangen door het woord " gezichtsscherpte ";
7° in de bepaling onder III.3.2.2, Nederlandstalige tekst, worden de woorden " het gezichtsscherpte " vervangen door de woorden " de gezichtsscherpte ".
Art.2. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 3. De Minister bevoegd voor het Wegverkeer is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 2 maart 2011.
ALBERT
Van Koningswege :
De Eerste Minister,
Y. LETERME
De Staatssecretaris voor Mobiliteit,
E. SCHOUPPE