3 AUGUSTUS 1976. - Koninklijk besluit houdende algemeen reglement voor het lozen van afvalwater in de gewone oppervlaktewateren, in de openbare riolen en in de kunstmatige afvoerwegen voor regenwater. (NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest voor wat betreft de inrichtingen bedoeld in BWG2008-09-25/31; BWG2008-09-25/31, art. 51, 007; Inwerkingtreding : 25-10-2008; BWG2008-09-25/31; BWG2008-09-25/31, art. 15, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2009; BWG2008-11-06/42; BWG2008-11-06/42, art. 17, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2009; BWG2010-10-07/09; BWG2010-10-07/09, art. 63, 011; Inwerkingtreding : 03-12-2010; BWG2010-11-10/09; BWG2010-11-10/09, art. 14; BWG2013-06-13/16, art. 56; BWG2013-06-13/17, art. 51; BWG2013-06-13/18, art. 69) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 31-10-1985 en tekstbijwerking tot 29-11-2010)
HOOFDSTUK I. Toepassingsgebied.
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. Voorafgaande bepalingen.
Art. 3-4
HOOFDSTUK III. Lozing van afvalwater in de gewone oppervlaktewateren.
Art. 4bis, 5-16
HOOFDSTUK IV. Lozing van afvalwater in de openbare riolen.
Afdeling 1. Lozing van normaal huisafvalwater in de openbare riolen.
Art. 17
Afdeling 2. Lozing van ander afvalwater dan normaal huisafvalwater in de openbare riolen.
Art. 18-26
HOOFDSTUK V. Lozing van afvalwater in de kunstmatige afvoerwegen voor regenwater
Art. 27-30
HOOFDSTUK VI. Aanvragen van de vergunningen voor het lozen van afvalwater
Art. 31
HOOFDSTUK VII. Controle op het lozen van afvalwater.
Art. 32-34
HOOFDSTUK VIII. Overgangs- en opheffingsbepalingen.
Art. 35-39, N
1975072550 1985013302 1985013304 1985013305 1985013306 1985013307 1985013308 1985013310 1985013311 1985013312 1985013313 1985013314 1985013338 1985013339 1985013341 1985013342 1985013343 1985013344 1985013363 1985013364 1985913309 1985913340 1985913362 1985913365 1985913366 1986013380 1986025019 1986025050 1986025093 1986025094 1986025270 1986025283 1986025286 1986025296 1986025341 1986025342 1986025348 1986025354 1986025361 1987025095 1987025112 1987025119 1987025120 1987025299 1987025369 1988025068 1988025069 1988025070 1988025071 1988025072 1988025073 1988025074 1988025083 1988025084 1988025092 1989025001 1989025184 1989025201 1990028043 1990028044 1991031286 1992031216 1992031217 1992031219 1992031220 1993027132 1993027133 1993027134 1994031292 1994031551 1999027278 1999031133 2008203665 2008203758 2008204398 2009200009 2009204053 2010027235 2010031519 2013027127 2013027128
HOOFDSTUK I. _ Toepassingsgebied.
Artikel 1. § 1. Voor de toepassing van dit besluit, worden beschouwd als :
1° " gewone oppervlaktewateren " : de kustwateren, de wateren van de waterwegen of die als dusdanig zijn gerangschikt, de wateren van de onbevaarbare waterlopen en van de afwateringen met voortdurende of onderbroken afvoer, alsook in het algemeen, de stromende en stilstaande wateren van het openbaar domein, met uitzondering van de openbare riolen en de kunstmatige afvoerwegen voor regenwater zoals hieronder omschreven :
2° "openbare riolen" : de openbare afwateringen aangelegd als ondergrondse geleidingen of openluchtgreppels en -grachten en bestemd voor het opvangen van afvalwater;
3° "kunstmatige afvoerwegen voor regenwater" : de greppels, grachten of duikers bestemd voor het afvoeren van regenwater;
4° "normaal huisafvalwater" :
a) afvalwater dat enkel bestaat uit het water afkomstig :
- van sanitaire installaties,
- van keukens,
- van het reinigen van gebouwen zoals woningen, kantoren, plaatsen waar groot- of kleinhandel wordt gedreven, zalen voor vertoningen, kazernen, kampeerterreinen, gevangenissen, onderwijsinrichtingen met of zonder internaat, klinieken, hospitalen en andere inrichtingen waar niet besmettelijke zieken opgenomen en verzorgd worden, zwembaden, hotels, restaurants, drankgelegenheden, kapsalons,
- van de ten huize gedane was,
_ van het wassen van rijwielen die niet met motor uitgerust zijn (fietsen, tandems, driewielers, enz.) en van de rijwielen met hulpmotor (met een cylinderinhoud van ten hoogste 50 cm3),
- van het wassen van minder dan tien voertuigen en hun aanhangwagens per dag (zoals personen, vracht- en bestelwagens, autobussen en autocars, tractors, motorrijwielen), met uitzondering van treinen en trams,
- alsook, eventueel uit regenwater;
b) afvalwater afkomstig van wasinrichtingen waar de toestellen uitsluitend door het kliënteel zelf worden bediend;
c) afvalwater van fabrieken, werk- en opslagplaatsen, laboratoria waarin minder dan zeven personen werkzaam zijn behalve wanneer de overheid die bevoegd is voor de aflevering van de lozingsvergunning, oordeelt dat het afvalwater schadelijk is voor de riolering en of voor de normale werking van een waterzuiveringsstation en of voor het ontvangend water, en onder "
ander afvalwater dan normaal huisafvalwater " dient gerangschikt te worden;
d) afvalwater afkomstig van fok- en landbouwinrichtingen met uitzondering van de ondernemingen bedoeld in 5°, d,
hieronder;
5° " ander afvalwater dan normaal huisafvalwater " :
a) ander afvalwater dan bepaald bij 4°, a,
hierboven en afkomstig van fabrieken, werk- en opslagplaatsen en laboratoria waarin tenminste zeven personen werkzaam zijn;
b) afvalwater afkomstig van de fabrieken, werk- en opslagplaatsen en laboratoria waarin minder dan zeven personen werkzaam zijn en waarvan de overheid die bevoegd is voor de aflevering van de lozingsvergunning oordeelt dat dit afvalwater schadelijk is voor de riolering en of de normale werking van een waterzuiveringsstation en of voor het ontvangend water;
c) afvalwater afkomstig van hospitalen, klinieken en andere inrichtingen waar besmettelijke zieken opgenomen en verzorgd worden;
d) afvalwater afkomstig van inrichtingen waar meer dan :
- tien stuks groot vee,
- vijfentwintig gespeende varkens,
- vijftig stuks klein vee,
- driehonderd stuks pluimvee,
- driehonderd andere kleine dieren, gefokt of gehouden worden,
- tien paardachtigen worden gehouden,
- alsook afvalwater afkomstig van bestendige diergaarden en dierentuinen.
6° "koelwater" : het water dat in de nijverheid in open kringloop voor afkoeling wordt gebruikt en dat niet in aanraking is gekomen met de af te koelen stoffen;
7° "geloosd water" : het water dat op de plaats van de inrichting waarvan sprake in artikelen 13, 2° en 3°; 24, 2° en 3°, in een afvoerleiding voor afvalwater vloeit.
Het water dat, op de plaats waar de afvoerleiding uitmondt, in een gewoon oppervlaktewater, in een openbaar riool of in een kunstmatige afvoerweg voor regenwater, terechtkomt, kan even-eens voor de controle van het lozen van afvalwater als "geloosd water" beschouwd worden mits geen aansluiting op de afvoerleiding tussen de in vorig lid bedoelde controleplaats waar de afvoerleiding uitmondt, in de lozingsvergunning toegelaten is.
8° "opgenomen oppervlaktewater" : water dat rechtstreeks uit een gewoon oppervlaktewater opgenomen en derhalve door geen derde geleverd wordt.
9° "gezuiverd rioolwater" : water afkomstig van zuiveringsinstallaties die het water behandelen van de openbare riolen.
§ 2. In geval van betwisting over de rangschikking van een afvoerweg onder 1°, 2° of 3° van § 1 van dit artikel, wordt deze rangschikking door Ons vastgesteld op voorstel van het bevoegd Ministercomité.
Art.2. Dit besluit is van toepassing op het lozen van afvalwater :
1° in gewone oppervlaktewateren;
2° in openbare riolen;
3° in kunstmatige afvoerwegen voor regenwater.
HOOFDSTUK II. _ Voorafgaande bepalingen.
Art.3. <KB 1987-11-04/30, art. 6, §1, 003; Inwerkingtreding : 1987-11-21> De algemene, sectoriële en bijzondere lozingsvoorwaarden gedefinieerd in dit besluit moeten gericht zijn op de verwezenlijking van de basiskwaliteitsnormen, die door Ons worden bepaald.
Een afschrift van elke lozingsvergunning zal overgemaakt worden aan de Minister die regionaal bevoegd is voor de waterzuivering.
++++++++++
GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN
==========================
Art.3. (WAALS GEWEST)
<KB 1987-11-04/30, art. 6, §1, 003; Inwerkingtreding : 1987-11-21> De algemene, sectoriële en bijzondere lozingsvoorwaarden gedefinieerd in dit besluit moeten gericht zijn op de verwezenlijking van de basiskwaliteitsnormen, die door Ons worden bepaald.
(Lid 2 opgeheven) <BWG 2002-07-04/50, art. 124, 006; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
++++++++++
Art.4. Het is verboden in de gewone oppervlaktewateren, in de openbare riolen en in de kunstmatige afvoerwegen voor regenwater, vaste afval te brengen die een voorafgaande mechanische maling heeft ondergaan of water te lozen dat zulke stoffen bevat.
HOOFDSTUK III. _ Lozing van afvalwater in de gewone oppervlaktewateren.
Art. 4bis. <KB 1985-07-12/30, art. 1, 002> De in de artikelen 7 en 19 van dit besluit bedoelde algemene voorwaarden evenals de, overeenkomstig de artikelen 9 en 20 van dit besluit bepaalde sectoriële voorwaarden, zijn maximale waarden die op elk ogenblik dienen te worden nagekomen.
De algemene en sectoriële voorwaarden kunnen nochtans uitgedrukt worden in gemiddelde waarden.
De maximale waarden kunnen ook omgezet worden in de lozingsvergunning in gemiddelde waarden voor een periode van 24 uur; in dat geval, zijn die gemiddelde waarden gelijk aan de twee derden van de in dit besluit en in de sectoriële besluiten vastgestelde waarden en mag op elk ogenblik de waarde die overeenstemt met vijfmaal deze laatste waarden niet overschreden worden. In dat geval zijn de bedrijven verplicht apparatuur te plaatsen voor meting, en/of registratie en/of monsterneming die de controle op het nakomen van de gemiddelde waarden mogelijk maken.
Die bepaling is niet van toepassing voor de microbiologische parameters (BOD niet inbegrepen), de pH, de temperatuur, de smaak, de kleur en de geur.
Art.5. Het lozen van afvalwater in een gewoon oppervlaktewater, mag worden toegelaten onder volgende voorwaarden :
1° de algemene voorwaarden bepaald in de artikelen 6, 7 en 8, respectievelijk voor het normale huisafvalwater, het andere afvalwater dan normaal huisafvalwater en het koelwater;
2° de sectoriële voorwaarden bedoeld in artikel 9;
3° de bijzondere voorwaarden bedoeld in artikel 10;
4° de andere voorwaarden waarvan sprake in artikel 11 tot en met 15.
Art.6. De algemene lozingsvoorwaarden voor normaal huisafvalwater in de gewone oppervlaktewateren, luiden als volgt :
1° het te lozen water dat in zodanige hoeveelheden pathogene kiemen bevat dat het ontvangende water er gevaarlijk door kan worden besmet, moet ontsmet worden.
De Minister die de Volksgezondheid in zijn bevoegdheid heeft, kan de grenzen bepalen waarbinnen, pathogene kiemen in het geloosde water mogen worden toegelaten alsook de aard en de hoeveelheid vastleggen van de aan te wenden ontsmettingsmiddelen;
2° de pH van het geloosde water mag niet meer dan 9 of niet minder dan 6,5 bedragen;
3° de biochemisch zuurstofverbruik in vijf dagen bij 20° C van het geloosde water mag volgende waarden niet overschrijden.
a) 30 milligram zuurstofverbruik per liter voor de lozingen in de Kustwateren, in de bevaarbare of als dusdanig door de Regering gerangschikte stromen en rivieren, met uitzondering van kanalen en de Dender van Aat tot aan zijn monding, de Dijle van Werchter tot aan zijn monding, de Demer van Diest tot Werchter, de Leie van de Franse grens tot Gent en in de onbevaarbare waterlopen van eerste en tweede categorie voorzien in artikel 2 van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen;
b) 15 milligram zuurstofverbruik per liter voor de lozingen in de overige gewone oppervlaktewateren;
c) in afwijking van a en b hierboven, 50 milligram zuurstofverbruik per liter voor de lozingen afkomstig van gebouwen die uitsluitend als woning gebruikt worden en waarin minder dan twintig personen wonen.
4° de inhoud van een flesje uit kleurloos glas van 150 milliliter :
- volledig gevuld met een pas genomen monster van het geloosde water waaraan 0,4 milliliter van een 0,05 pct. oplossing van methyleenblauw wordt toegevoegd,
- met een ingeslepen stof afgesloten,
- en bij kamertemperatuur (ongeveer 20° C) in het duister bewaard,mag binnen de drie dagen niet ontkleuren;
5° in het geloosde water mogen de volgende gehalten niet overschreden worden :
a) 0,5 milliliter per liter voor de bezinkbare stoffen (tijdens een statische bezinking van twee uur);
b) 60 milligram per liter voor de zwevende stoffen;
c) 3 milligram per liter voor de apolaire koolwaterstoffen extraheerbaar met tetrachloorkoolstof;
d) (...) <KB 1985-07-12/30, art. 2, 1°, 002>
6° bovendien mag het geloosde water zonder uitdrukkelijke vergunning geen stoffen bevatten vermeld in bijlage III van dit reglement noch alle andere stoffen met een gehalte dat rechtstreeks of onrechtstreeks schadelijk zou kunnen zijn voor de gezondheid van de mens, voor de flora of fauna.
Dit geldt eveneens voor de stoffen die eutrofiëring van de ontvangende wateren kunnen veroorzaken.
In desbetreffend geval is de aanvrager verplicht bij zijn aanvraag volledige gegevens terzake te verstrekken.
(7° een representatief monster van het geloosde water mag geen oliën, vetten of andere drijvende stoffen bevatten in zulke hoeveelheden dat een drijvende laag op ondubbelzinnige wijze kan vastgesteld worden.
In geval van twijfel, kan dit vastgesteld worden door het monster over te gieten in een scheitrechter en door vervolgens na te gaan of twee fasen gescheiden kunnen worden.) <KB 1985-07-12/30, art 2, 2°, 002>
Art.7. De algemene lozingsvoorwaarden voor ander afvalwater dan normaal huisafvalwater in de gewone oppervlaktewateren, luiden als volgt
:
1° het te lozen water dat in zodanige hoeveelheid pathogene kiemen bevat dat het ontvangende water er gevaarlijk door kan worden besmet, moet ontsmet worden.
De Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft, kan de grenzen bepalen waarbinnen pathogene kiemen in het geloosde water mogen worden toegelaten, alsook de aard en de hoeveelheid vastleggen van de aan te wenden ontsmettingsmiddelen;
2° de pH van het geloosde water mag niet meer dan 9 of niet minder dan 6,5 bedragen.
Indien het geloosde water afkomstig is van het gebruik van een gewoon oppervlaktewater en of van grondwater, kan voor de bepaling van de grenswaarde van de pH de natuurlijke pH van het bedoelde oppervlaktewater en of grondwater aangenomen worden indien die pH meer dan 9 of minder dan 6,5 bedraagt;
3° het biochemische zuurstofverbruik in vijf dagen bij 20° C van het geloosde water mag de volgende waarden niet overschrijden :
a) 30 milligram zuurstofverbruik per liter voor de lozingen in de kustwateren en in de bevaarbare of als dusdanig door de regering gerangschikte stromen en rivieren, met uitzondering van kanalen en de Dender van Ath tot aan zijn monding, de Dijle van Werchter tot aan zijn monding, de Demer van Diest tot Werchter, de Leie van de Franse grens tot Gent, alsook in de onbevaarbare waterlopen van eerste en tweede categorie voorzien in artikel 2 van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen;
b) 15 milligram zuurstofverbruik per liter voor de lozingen in de overige gewone oppervlaktewateren;
4° de temperatuur van het geloosde water mag 30° C niet overschrijden;
5° in het geloosde water mogen de volgende gehalten niet overschreden worden :
a) 0,5 milliliter per liter voor de bezinkbare stoffen (tijdens een statische bezinking van twee uur);
b) 60 milligram per liter voor de zwevende stoffen;
c) 5 milligram per liter voor de apolaire koolwaterstoffen extraheerbaar met tetrachloorkoolstof;
d) (...) <KB 1985-07-12/30, art. 3, 1°, 002>
e) 3 milligram per liter voor de anionische, kationische en niet-ionische oppervlakte aktieve stoffen.
6° bovendien mag het geloosde water zonder uitdrukkelijke vergunning geen stoffen bevatten vermeld in bijlage III van dit reglement noch alle andere stoffen met een gehalte dat rechtstreeks of onrechtstreeks schadelijk zou kunnen zijn voor de gezondheid van de mens, van de flora of de fauna.
Dit geldt eveneens voor de stoffen die eutrofiëring van de ontvangende wateren kunnen veroorzaken.
In desbetreffend geval is de aanvrager verplicht bij zijn aanvraag volledige gegevens terzake te verstrekken;
7° indien het geloosde water afkomstig is van het gebruik van een gewoon oppervlaktewater en of van grondwater kunnen de waarden vastgelegd in 3° en 5° van deze paragraaf vermeerderd worden met het gehalte in het opgenomen water.
(8° een representatief monster van het geloosde water mag geen oliën, vetten of andere drijvende stoffen bevatten in zulke hoeveelheden dat een drijvende laag op ondubbelzinnige wijze kan vastgesteld worden.
In geval van twijfel, kan dit vastgesteld worden door het monster over te gieten in een scheitrechter en door vervolgens na te gaan of twee fasen gescheiden kunnen worden.) <KB 1985-07-12/30, art. 3, 2°, 002>
Art.8. § 1. De algemene lozingsvoorwaarden voor koelwater in gewone oppervlaktewateren, luiden als volgt :
1° het te lozen water dat in zodanige hoeveelheden pathogene kiemen bevat dat het ontvangende water er gevaarlijk door kan worden besmet moet ontsmet worden.
De Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft, kan de grenzen bepalen waarbinnen pathogene kiemen in het geloosde water mogen worden toegelaten, alsook de aard en de hoeveelheid vastleggen van de aan te wenden ontsmettingsmiddelen.
2° de pH van het geloosde water mag niet meer dan 8,5 of niet minder dan 6,5 bedragen.
Indien het geloosde water afkomstig is van het gebruik van een oppervlaktewater en of van grondwater kan voor de bepaling van de grenswaarde van de pH, de natuurlijke pH van het bedoelde oppervlaktewater en of grondwater aangenomen worden indien die pH meer dan 8,5 of minder dan 6,5 bedraagt.
3° het gehalte aan opgeloste zuurstof van het geloosde water moet tenminste 4 milligram per liter bedragen.
Indien het geloosde water afkomstig is van het gebruik van een gewoon oppervlaktewater waarvan het gehalte aan opgeloste zuurstof minder dan 4 milligram per liter bedraagt moet het gehalte aan opgeloste zuurstof van het geloosde water minstens gelijk zijn aan dat van het ontvangende water stroomopwaarts van de waterwinning.
4° de temperatuur van het geloosde water mag 30 4b C niet overschrijden.
5° bovendien mag het geloosde water zonder uitdrukkelijke vergunning geen stoffen bevatten vermeld in bijlage III van dit besluit noch alle andere stoffen met een gehalte dat rechtstreeks of onrechtstreeks schadelijk zou kunnen zijn voor de gezondheid van de mens, voor de flora of fauna.
Dit geldt eveneens voor de stoffen die eutrofiëring van de ontvangende wateren kunnen veroorzaken.
In desbetreffend geval is de aanvrager verplicht bij zijn aanvraag volledige gegevens terzake te verstrekken.
6° het verschil in het chemisch zuurstofverbruik van het geloosde water en het opgenomen gewoon oppervlaktewater en of grondwater mag 30 milligram zuurstofverbruik per liter niet overschrijden.
§ 2. Voor de electrische centrales worden de lozingsvoorwaarden door Ons bepaald van geval tot geval op voordracht van de Ministers met nationale en regionale bevoegdheid inzake waterzuivering.
Art.9. § 1. Sectoriële voorwaarden kunnen door Ons op voordracht van de Minister met nationale bevoegdheid inzake waterzuivering vastgesteld worden voor alle ondernemingen van eenzelfde sector of ondersector.
§ 2. Deze voorwaarden kunnen de algemene voorwaarden aanvullen.
§ 3. Ze kunnen er ook in een strengere zin van afwijken indien het voor de betrokken sector of ondersector mogelijk is en indien dit vereist is voor de bestrijding van de verontreiniging van de oppervlaktewateren.
§ 4. (Ze kunnen er ook van afwijken in minder strenge zin zo blijkt dat geen enkel gecommercialiseerd zuiveringsprocédé toelaat om voor de betrokken sector of ondersector de algemene voorwaarden na te leven.) <KB 1985-07-12/30, art. 4, 1°, 002>
§ 5. De sectoriële voorwaarden kunnen onder andere bestaan uit :
a) (een specifieke hoeveelheid polluent, dit wil zeggen een maximum hoeveelheid verontreinigende stoffen per eenheid gefabriceerd of behandeld produkt of per tewerkgestelde persoon in de onderneming.
In dit geval, zal de lozingsvergunning, in elk geval, de in het geloosde water toegelaten grensconcentraties bepalen, berekend naar de hoeveelheid geloosd water en naar de produktie.
De specifieke hoeveelheden verontreinigende stoffen kunnen ook worden uitgedrukt in gehalten aan verontreinigende stoffen gekoppeld aan een specifiek referentievolume (hoeveelheid geloosd afvalwater per eenheid gefabriceerd of behandeld produkt of per tewerkgestelde persoon in de onderneming).
Dat referentievolume geldt ook voor de algemene voorwaarden die van toepassing zijn op de beschouwde sectoren.
Voor de ondernemingen waarvan het specifiek volume lager of hoger ligt dan het specifiek referentievolume, dienen de waarden van de sectoriële voorwaarden in dezelfde verhouding te worden verhoogd of verlaagd.
Deze bepaling is niet van toepassing voor de microbiologische parameters (BOD niet inbegrepen), de pH, de temperatuur, de smaak, de kleur en de geur.) <KB 1985-07-12/30, , art. 4, 2°, 002>
b) de maximum hoeveelheid water die per hoeveelheid gefabriceerd produkt mag geloosd worden.
§ 6. Voor de elektrische centrales worden de lozingsvoorwaarden door Ons bepaald, van geval tot geval, op voordracht van de Minister met nationale en regionale bevoegdheid inzake waterzuivering.
(§ 7. Indien het geloosde water afkomstig is van het gebruik van een gewoon oppervlaktewater en/of grondwater mogen de waarden van de sectoriële lozingsvoorwaarden opgeteld worden met de overeenstemmende gehalten van het opgenomen water behalve voor de microbiologische parameters (BOD niet inbegrepen), de pH, de temperatuur, de smaak, de kleur en de geur.
Niettemin, indien de waarde van de microbiologische parameters (BOD niet inbegrepen), de pH, de temperatuur, de smaak, de kleur en de geur in het ontvangende water de natuurlijke waarde overschrijdt en/of het naleven van de algemene of sectoriële voorwaarden onmogelijk maakt of indien de natuurlijke waarde zelf de algemene of sectoriële waarde overtreft, mag de overheid die de vergunning aflevert ermede rekening houden op de wijze die het meest geschikt is voor elk afzonderlijk geval.) <KB 1985-07-12/30, , art. 4, 3°, 002>
(§ 8. De sectoriële voorwaarden kunnen slechts herzien worden na een periode van vijf jaar te rekenen vanaf de dag waarop het besluit, waarin zij werden vastgesteld, in werking is getreden, tenzij zij dienen te worden herzien om de internationale verbintenissen na te komen.) <KB 1985-07-12/30, art. 4, 4°, 002>
Art.10. <KB 1987-11-04/30, art. 6, §2, 003; Inwerkingtreding : 1987-11-21> De overheid die bevoegd is voor de aflevering van de lozingsvergunning, onverminderd de toepassing van artikel 6 van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, kan in de lozingsvergunning de bijzondere voorwaarden bepalen, die voortvloeien uit de plaatselijke omstandigheden en die noodzakelijk zijn om:
a) rekening te houden met de door Ons gedefinieerde basiskwaliteitsnormen;
b) rekening te houden met de normale werking van de bestaande industrieën alsook de inplanting van nieuwe industrieën toe te laten.
Art.11. Het scheiden van de verschillende soorten water kan door de lozingsvergunning opgelegd worden.
Art.12. De lozingsvergunning kan verplichtingen opleggen :
1° ten einde het risico van een toevallige lozing van afvalwater of van gevaarlijke stoffen te beperken;
2° ten einde de overheid die bevoegd is voor de aflevering van de lozingsvergunning er onmiddellijk van op de hoogte te stellen wanneer dergelijk risico zich voordoet.
Art.13. De lozingsvergunning kan vermelden :
1° de maximum hoeveelheid afvalwater die per dag mag geloosd worden alsook het maximum ogenblikkelijk debiet van dit water;
2° dat het geloosde water moet afgevoerd worden langs een inrichting :
a) die hetzij op het ogenblik van de controle, hetzij doorlopend de waarde van het debiet of van zekere karakteristieken van het geloosde water aanduidt.
De verantwoordelijkheid voor de goede werking van deze inrichting ligt bij het betrokken bedrijf, dat daarvoor een persoon aanduidt. Indien door deze persoon vastgesteld wordt dat de resultaten van de metingen te wijten zijn aan een foutieve werking van het meettoestel mag hij, na ijking, het toestel weer in goede werking brengen onder de volgende voorwaarden :
- een automatisch en verzegeld monsternametoestel moet een monster kunnen nemen op het ogenblik dat het toestel dient bijgeregeld te worden;
- de persoon die voor de goede werking van deze toestellen verantwoordelijk is moet de dienst die bevoegd is voor de controle van de afvalwaters van het betrokken bedrijf onmiddellijk verwittigen dat het meettoestel werd bijgeregeld en dat een monster ter beschikking is;
b) die de dagelijkse hoeveelheid geloosd water aanduidt;
c) dewelke het gemakkelijk nemen van monsters van het geloosde water mogelijk maakt;
Deze inrichting moet zonder voorafgaande formaliteiten toegankelijk zijn en op een plaats worden aangebracht die alle waarborgen van controle der kwaliteit en kwantiteit van het werkelijk geloosde water biedt;
3° dat een controlekamer van waaruit gemakkelijk monsters van het geloosde water kunnen worden genomen op elke water-afvoerleiding moet worden aangebracht.
Art.14. De lozingsvergunning kan opleggen dat plannen en notities, inzonderheid betreffende de inrichting bedoeld in artikel 13, 2°, opgesteld overeenkomstig de in de vergunningsakte vastgestelde voorwaarden, door de houder van de vergunning aan de bevoegde dienst moeten worden gestuurd.
Art.15. Elke blijvende wijziging van de hoeveelheid of van de samenstelling van het geloosde water moet het voorwerp zijn van een nieuwe lozingsvergunning.
Art.16. <Opgeheven voor het Waalse Gewest bij BWG 1995-03-23/69, art. 9, 005; Inwerkingtreding : 08-07-1995> Voor het gezuiverd gemeentelijk afvalwater gelden de lozingsvoorwaarden welke voorzien zijn in het ontwerp van de zuiveringsinstallatie goedgekeurd door de Minister met regionale bevoegdheid inzake zuivering van afvalwater en dat beantwoordt aan de algemene werkingsvoorwaarden vastgesteld door de Minister die de nationale bevoegdheid heeft in verband met de zuivering van afvalwater.
HOOFDSTUK IV. _ Lozing van afvalwater in de openbare riolen.
Afdeling 1. _ Lozing van normaal huisafvalwater in de openbare riolen.
Art.17. De lozing van normaal huisafvalwater in de openbare riolen kan worden toegelaten onder volgende algemene voorwaarden :
1° het geloosde water mag noch textielvezels, noch verpakkingsmateriaal in plastiek, noch vaste huishoudelijke afvalstoffen van organische of niet organische aard bevatten;
2° het geloosde water mag niet bevatten :
a) minerale oliën, ontvlambare stoffen en vluchtige solventen;
b) andere stoffen extraheerbaar met petroleumether, met een gehalte van hoger dan 0,5 g/l;
c) andere stoffen die het rioolwater giftig of gevaarlijk kunnen maken.
Afdeling 2. _ Lozing van ander afvalwater dan normaal huisafvalwater in de openbare riolen.
Art.18. De lozing van ander afvalwater dan normaal huisafvalwater in de openbare riolen kan worden toegelaten onder de volgende voorwaarden :
1° de algemene voorwaarden bepaald in artikel 19;
2° de sectoriële voorwaarden bepaald in artikel 20;
3° de bijzondere voorwaarden bepaald in artikel 21;
4° de andere voorwaarden waarvan sprake in artikelen 22 tot en met 26.
Art.19. De algemene voorwaarden voor het lozen van ander afvalwater dan normaal huisafvalwater in de openbare riolen luiden als volgt :
1° de pH van het geloosde water moet tussen 6 en 9,5 begrepen zijn;
2° de temperatuur van het geloosde water mag 45 4b C niet overschrijden;
3° de afmetingen van de in het geloosde water aanwezige zwevende stoffen mogen niet groter zijn dan 1 cm.
Die stoffen mogen door hun structuur de goede werking van de pomp- en zuiveringsstations niet hinderen;
4° het geloosde water mag geen opgeloste, ontvlambare of ontplofbare gassen, noch produkten die de afscheiding van dergelijke gassen kunnen teweegbrengen, bevatten.
Het geloosde water mag niet de verspreiding veroorzaken van uitwasemingen waardoor het milieu wordt bedorven;
5° in het geloosde water, mogen de volgende gehalten niet overschreden worden :
a) 1 g/l zwevende stoffen;
b) 0,5 g/l stoffen extraheerbaar met petroleumether.
6° bovendien mag het geloosde water zonder uitdrukkelijke vergunning geen stoffen bevatten die :
a) een gevaar betekenen voor het onderhoudspersoneel der riolen en zuiveringsinstallaties;
b) een beschadiging of verstopping van de leidingen kunnen veroorzaken;
c) een beletsel vormen voor de goede werking van de pomp- en zuiveringsinstallaties;
d) een zware verontreiniging van het ontvangende oppervlaktewater waarin het water van de openbare riool wordt geloosd, kunnen veroorzaken.
Art.20. § 1. Sectoriële voorwaarden kunnen door Ons op voordracht van de Minister met nationale bevoegdheid inzake waterzuivering vastgesteld worden voor alle ondernemingen van eenzelfde sector of ondersector.
§ 2. Deze voorwaarden kunnen de algemene voorwaarden aanvullen.
§ 3. Ze kunnen er ook in strengere zin van afwijken, indien het voor de betrokken sector of ondersector mogelijk is en indien dit vereist is voor de bestrijding van de verontreiniging van de oppervlaktewateren.
§ 4. (Ze kunnen er ook van afwijken in minder strenge zin zo blijkt dat geen enkel gecommercialiseerd zuiveringsprocédé toelaat om voor de betrokken sector of ondersector de algemene voorwaarden na te leven.) <KB 1985-07-12/30, , art. 5, 1°, 002>
§ 5. De sectoriële voorwaarden kunnen onder andere bestaan uit :
a) (Een specifieke hoeveelheid polluent, dit wil zeggen een maximum hoeveelheid verontreinigende stoffen per eenheid gefabriceerd of behandeld produkt of per tewerkgestelde persoon in de onderneming.
In dit geval, zal de lozingsvergunning, in elk geval, de in het geloosde water toegelaten grensconcentraties bepalen, berekend naar de hoeveelheid geloosd water en naar de produktie.
De specifieke hoeveelheden verontreinigende stoffen kunnen ook worden uitgedrukt in gehalten aan verontreinigende stoffen gekoppeld aan een specifiek referentievolume (hoeveelheid geloosd afvalwater per eenheid gefabriceerd of behandeld produkt of per tewerkgestelde persoon in de onderneming).
Dat referentievolume geldt ook voor de algemene voorwaarden die van toepassing zijn op de beschouwde sectoren.
Voor de ondernemingen waarvan het specifiek volume lager of hoger ligt dan het specifiek referentievolume, dienen de waarden van de sectoriële voorwaarden in dezelfde verhouding te worden verhoogd of verlaagd.
Deze bepaling is niet van toepassing voor de microbiologische parameters (BOD niet inbegrepen), de pH, de temperatuur, de smaak, de kleur en de geur.) <KB 1985-07-12/30, art. 5, 2°, 002>
(§ 6. De sectoriële voorwaarden kunnen slechts herzien worden na een periode van vijf jaar te rekenen vanaf de dag waarop het besluit, waarin zij werden vastgesteld, in werking is getreden, tenzij zij dienen te worden herzien om de internationale verbintenissen na te komen.) <KB 1985-07-12/30, art. 5, 3°, 002>
b) maximum hoeveelheid water die per hoeveelheid gefabriceerd produkt mag geloosd worden.
Art.21. § 1. De overheid die bevoegd is voor de aflevering van de lozingsvergunning, onverminderd de toepassing van artikel 6 van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, mag in de lozingsvergunning bijzondere voorwaarden bepalen ten einde te vermijden dat :
a) er gevaar kan ontstaan voor het onderhoudspersoneel der riolen en zuiveringsinstallaties;
b) er beschadiging of verstopping van de leidingen kan worden veroorzaakt;
c) de goede werking van de pomp- en zuiveringsinstallaties kan worden gehinderd;
d) het ontvangende water waarin het water van het openbare riool wordt geloosd, sterk kan worden verontreinigd.
§ 2. Deze bijzondere voorwaarden mogen niet minder streng zijn dan de algemene en sectoriële voorwaarden.
§ 3. Deze bijzondere voorwaarden mogen minder streng zijn indien er dienaangaande een overeenkomst bestaat tussen de aanvrager en de overheid die het zuiveringsstation, dat de industriële afvalwaters ontvangt, uitbaat wanneer zou blijken dat deze afvalwaters op een doeltreffende manier kunnen behandeld worden in dat zuiveringsstation met de bestaande belasting.
§ 4. Ze kunnen de betrokken voorwaarden aanvullen.
Art.22. Het scheiden van de verschillende soorten water kan door de lozingsvergunning opgelegd worden.
Art.23. De lozingsvergunning kan verplichtingen opleggen :
1° ten einde het risico van een toevallige lozing van afvalwater of van gevaarlijke stoffen te beperken;
2° ten einde de bevoegde overheid er onmiddellijk van op de hoogte te stellen wanneer dergelijke risico zich voordoet.
Art.24. De lozingsvergunning kan vermelden :
?43,1° de maximum hoeveelheid afvalwater, die per dag mag geloosd worden, alsook het maximum ogenblikkelijk debiet van dit water;2° dat het geloosde water moet afgevoerd worden langs een inrichting;
a) die, hetzij op het ogenblik van de controle, hetzij doorlopend, de waarde van het debiet of van zekere karakteristieken van het geloosde water aanduidt.
De verantwoordelijkheid voor de goede werking van deze toestellen ligt bij het betrokken bedrijf dat daarvoor een persoon aanduidt. Indien door deze persoon vastgesteld wordt dat de resultaten van de metingen te wijten zijn aan een foutieve werking van het meettoestel mag hij, na ijking, het toestel weer in goede werking brengen onder de volgende voorwaarden :
- een automatisch en verzegeld monsternametoestel moet een monster kunnen nemen op het ogenblik dat het toestel dient bijgeregeld te worden;
- de persoon die voor de goede werking van deze toestellen verantwoordelijk is moet de dienst die bevoegd is voor de controle van de afvalwaters van het betrokken bedrijf onmiddellijk verwittigen dat het meettoestel werd bijgeregeld en dat een monster ter beschikking is;
b) die de dagelijkse hoeveelheid geloosd water aanduidt;
c) dewelke het gemakkelijk nemen van monsters van het geloosde water mogelijk maakt.
Deze inrichting moet zonder voorafgaande formaliteiten toegankelijk zijn en op een plaats worden aangebracht die alle waarborgen van controle der kwaliteit en kwantiteit van het werkelijk geloosde water biedt.
3° dat een controlekamer van waaruit gemakkelijk monsters van het geloosde water kunnen worden genomen op elke waterafvoerleiding moet worden aangebracht.
Art.25. De lozingsvergunning kan opleggen dat plannen en notities, inzonderheid betreffende de inrichting bedoeld in artikel 24, 2°, opgesteld overeenkomstig de in de vergunningsakte vastgestelde voorwaarden, door de houder van de vergunning aan de bevoegde overheid moeten gestuurd worden.
Art.26. Elke blijvende wijziging van de hoeveelheid en van de samenstelling van het geloosde water moet het voorwerp zijn van een nieuwe lozingsvergunning.
HOOFDSTUK V. _ Lozing van afvalwater in de kunstmatige afvoerwegen voor regenwater
Art.27. Afvalwater mag niet worden geloosd in een kunstmatige afvoerweg voor regenwater, behorende tot een openbare weg, wanneer deze openbare weg van openbare riolen is voorzien.
Art.28. Wanneer de openbare weg niet van openbare riolen is voorzien, mag het lozen van normaal huisafvalwater, met uitzondering van water waarin stoffen van faecalische oorsprong aanwezig zijn, in een kunstmatige afvoerweg voor regenwater worden toegelaten mits aan volgende voorwaarden is voldaan :
1° het geloosde water moet op doeltreffende wijze worden behandeld in een inrichting voor verwijdering van vetstoffen, bezinkbare en drijvende stoffen;
2° het geloosde water mag niet meer dan 5 mg l stoffen extraheerbaar met petroleumether bevatten;
3° het geloosde water mag geen hinderlijke reuk verspreiden, noch een dergelijke verspreiding veroorzaken.
Art.29. Wanneer de openbare weg niet van openbare riolen is voorzien en het bovendien niet mogelijk blijkt het afvalwater overeenkomstig de wetten en reglementen, in een naburige waterloop te lozen, mag de lozing van normaal huisafvalwater, waarin stoffen van faecalische oorsprong aanwezig zijn, in een kunstmatige afvoerweg voor regenwater worden toegelaten onder volgende voorwaarden :
1° het geloosde water moet vooraf behandeld worden in een zuiveringsinstallatie die aan de volgende eisen voldoet :
a) ze moet gemakkelijk te bereiken zijn voor het onderzoek van alle onderdelen alsook voor de verwijdering van het slib;
b) ze moet gemakkelijk de bemonstering van het behandelde water toelaten;
2° het behandelde water mag niet schadelijk zijn voor de waterfauna of flora, noch voor de dieren die van het oppervlaktewater drinken waarin de afvoerweg uitmondt;
3° het behandelde water moet bovendien voldoen aan de eisen gesteld in artikel 6, met uitzondering van 3°;
4° het biochemisch zuurstofverbruik in vijf dagen bij 20° C van het behandelde water mag de volgende waarden niet overschrijden :
a) 25 mg/l indien het oppervlaktewater waarin de afvoerweg uitmondt, een kustwater, een bevaarbare of als dusdanige door de regering gerangschikte stroom of rivier is, of een onbevaarbare waterloop van eerste of tweede categorie voorzien bij artikel 2 van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen;
b) 15 mg/l indien het oppervlaktewater waarin de afvoerweg uitmondt een ander gewoon oppervlaktewater is dan degene die in ca
hierboven vermeld zijn.
Art.30. De lozing van ander afvalwater dan normaal huisafvalwater in de kunstmatige afvoerwegen voor regenwater is verboden.
HOOFDSTUK VI. _ Aanvragen van de vergunningen voor het lozen van afvalwater
Art.31.De aanvragers van vergunningen voor het lozen van afvalwater moet de in bijlage I van dit besluit gevraagde inlichtingen en bescheiden verstrekken in bijlage van hun aanvraag alsook de bijkomende inlichtingen, gevraagd door de overheid die de vergunning aflevert.
Art. 31. (Waals gewest)
(Opgeheven) <ARW 2002-07-04/50, art. 125, 006; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
Art. 31. De aanvragers van vergunningen voor het lozen van afvalwater moet de in bijlage I van dit besluit gevraagde inlichtingen en bescheiden verstrekken in bijlage van hun aanvraag alsook de bijkomende inlichtingen, gevraagd door de overheid die de vergunning aflevert.
[1De vergunningsaanvraag voor het lozen van afvalwater wordt betekend aan het Brussels Instituut voor Milieubeheer of aan het college van burgemeester en schepenen, afhankelijk van het geval, per aangetekende brief met bericht van ontvangst of tegen ontvangstbewijs op de zetel van het Instituut of van het college van burgemeester en schepenen. Het Brussels Instituut voor Milieubeheer of het College van burgemeester en schepenen, afhankelijk van het geval, betekent de aanvrager binnen de tien dagen na de ontvangst van de aanvraag een bericht van ontvangst en vermeldt daarbij of het dossier al dan niet volledig is en welke inlichtingen eventueel ontbreken en vermeldt ook de behandelingstermijnen van de aanvraag en de rechtsmiddelen tegen de beslissing van het Brussels Instituut voor Milieubeheer of van het College van burgemeester en schepenen, afhankelijk van het geval. De vergunningsaanvraag voor het lozen van afvalwater kan ook via elektronische weg worden ingediend. In dat geval stuurt het Brussels Instituut voor Milieubeheer of het College van burgemeester en schepenen, afhankelijk van het geval, via elektronische weg een bericht van ontvangst van de vergunningsaanvraag, waarop aangegeven staat of het dossier al dan niet volledig is en welke inlichtingen eventueel ontbreken en waarop ook de behandelingstermijnen van de aanvraag en de rechtsmiddelen tegen het besluit van het Brussels Instituut voor Milieubeheer of van het College van burgemeester en schepenen, afhankelijk van het geval, vermeld staan. Het Brussels Instituut voor Milieubeheer of het College van burgemeester en schepenen, afhankelijk van het geval, betekent zijn beslissing binnen de vijfenveertig dagen na kennisgeving van het ontvangstbewijs voor het volledige dossier of, in voorkomend geval, van de ontvangst van de ontbrekende inlichtingen.]1
----------
(1)<BESL 2010-10-28/09, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 04-02-2011>
HOOFDSTUK VII. _ Controle op het lozen van afvalwater.
Art.32. § 1. Bij lozing van afvalwater in een gewoon oppervlaktewater, moet ter gelegenheid van de controleverrichtingen, tenminste één monster worden genomen van het geloosde water.
Eveneens wordt minstens één monster genomen stroomopwaarts van de watervang in geval van gebruik van een gewoon oppervlaktewater.
Monsters mogen ook stroomafwaarts van de lozing worden genomen.
§ 2. Bij lozing van afvalwater in een openbaar riool of in een kunstmatige afvoerweg voor regenwater moet ter gelegenheid van de controleverrichtingen tenminste één monster worden genomen van het geloosde water.
§ 3. Inbreuken op artikel 30 van dit besluit kunnen worden vastgesteld door de eenvoudige konstatatie van de herkomst van het geloosde water aan de hand van een grondplan, dat aan het proces-verbaal is gevoegd, zonder dat er monsters moeten genomen worden.
Art.33. § 1. Elk monster zal bestaan uit twee identieke delen van minstens drie liter.
Alle verrichtingen, die bij de monstername plaats hebben en die noodzakelijk zijn voor een goede analyse van het monster, moeten op beide delen gebeuren en in het proces-verbaal worden vermeld.
§ 2. Het proces-verbaal en zijn bijlage, beide gesteld naar het bij dit besluit gevoegde model, worden gedagtekend en ondertekend door de ambtenaar die de monsters neemt en medeondertekend door een andere ambtenaar, of bij ontstentenis, door een getuige, opgeroepen om de monsterneming bij te wonen.
§ 3. De ambtenaar die de monsters heeft genomen, overhandigt of zendt binnen de drie werkdagen volgend op de datum van de monsterneming, het proces-verbaal en zijn bijlage :
a) aan de overheid die bevoegd is voor de aflevering van de lozingsvergunning;
b) aan de houder van de lozingsvergunning voor de lozing die gecontroleerd werd;
c) aan de leidende ambtenaar van de Dienst voor zuivering van afvalwater van het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin;
d) aan het hoofd van het laboratorium dat de officiële analyse uitvoert van het monster dat genomen werd.
§ 4. De monsters, zowel voor de contra-analyse als voor de analyse, worden, binnen vierentwintig uur na de monsterneming, aan het rijkslaboratorium of aan het erkend laboratorium, gelast met de officiële analyse, overhandigd of gestuurd.
De protocols van analyse en contra-analyse worden door de laboratoria overgemaakt aan de overheid, die bevoegd is voor de aflevering van de lozingsvergunning; een afschrift van deze protocols wordt aan de leidende ambtenaar van de Dienst voor zuivering van afvalwater van het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin, gezonden of overhandigd.
§ 5. Het gedeelte van de monsters dat voor een eventuele contra-analyse is bestemd, wordt gedurende vijf werkdagen, volgend op de dag van de bemonstering, ter beschikking gehouden van de houder van de lozingsvergunning voor de lozing die gecontroleerd werd; deze persoon wordt onmiddellijk na de monsterneming daarvan in kennis gesteld door de ambtenaar die het monster genomen heeft.
Het monster wordt bij 4° C in het duister bewaard.
§ 6. De controle op de toepassing van de artikelen 7 tot en met 10, 19 tot en met 21, kan ook gebeuren op grond van de aanduidingen verschaft door de in artikelen 13, 2°; 24, 2° voorziene inrichting.
De overheid die bevoegd is voor de aflevering van de lozingsvergunning mag een ijking van de inrichting laten uitvoeren door een rijkslaboratorium of een daartoe erkend laboratorium.
De houder van de lozingsvergunning of zijn vertegenwoordiger mag bij de ijking aanwezig zijn en daartoe de vertegenwoordiger van een ander erkend laboratorium uitnodigen.
§ 7. De controle der lozingen van afvalwater kan eveneens worden uitgevoerd door middel van door het Instituut voor Hygiëne en Epidemiologie goedgekeurde toestellen die ter plaatse de kenmerken van het geloosde water bepalen.
In dat geval dient de houder van de lozingsvergunning waarvan de lozing gecontroleerd wordt of een door hem aangeduide vertegenwoordiger van een erkend laboratorium bij de metingen aanwezig zijn.
De resultaten van deze metingen worden in het proces-verbaal opgenomen en door de houder van de lozingsvergunning of zijn vertegenwoordiger medeondertekend indien de resultaten van de metingen door hem als juist bevonden worden. In geval van betwisting dienen monsters genomen te worden overeenkomstig 1° tot en met 5° van dit artikel.
Art.34. <Opgeheven voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij BESL 1994-06-23/48, art. 13, 3°, 004; Inwerkingtreding : 25-07-1994> De erkenning bedoeld in artikel 36 § 3 van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging te bekomen, moeten de laboratoria voldoen aan de voorwaarden van organisatie en werking die beantwoorden aan de eisen gesteld door de Minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort, op het gebied van de analysen.
De erkenning van een laboratorium gebeurt hetzij voor de analysen van monsters voor de overheid die de lozingsvergunning aflevert, hetzij voor de contra-analysen van dezelfde monsters in opdracht van de houder van de lozingsvergunning.
De erkenning wordt afgeleverd door de Minister met regionale bevoegdheid inzake de zuivering van afvalwater.
HOOFDSTUK VIII. _ Overgangs- en opheffingsbepalingen.
Art.35. De in de vergunningsakte bepaalde voorwaarden moeten worden nageleefd ten laatste veertig maanden an de aflevering van de vergunning.
Een kortere termijn van tenminste twintig maanden kan door Ons worden vastgesteld, op voordracht van de Minister met regionale bevoegdheid inzake zuivering van afvalwater.
Art.36. De vergunningen afgeleverd krachtens het koninklijk besluit van 23 januari 1974 houdende algemeen reglement voor het lozen van afvalwater in openbare riolen en in oppervlaktewateren dienen aangepast te worden aan de algemene en sectoriële lozingsvoorwaarden van dit besluit. De bijzondere voorwaarden blijven desgevallend geldig.
Voor de andere bedrijven blijven de voorwaarden bepaald krachtens de wet van 11 maart 1950 op de bescherming van de wateren tegen verontreiniging geldig tot op de datum waarop de nieuwe voorwaarden van dit besluit zullen moeten worden nagekomen.
Het koninklijk besluit van 29 december 1953, waarbij, ter uitvoering van de wet van 11 maart 1950, worden vastgesteld de algemene voorwaarden voor het lozen van afvalwater dat niet van gemeenteriolen afkomstig is, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29 januari 1957 en 3 december 1963, blijft enkel van kracht voor de toepassing van vorig lid.
Art.37. Het koninklijk besluit van 23 januari 1974 houdende algemeen reglement voor het lozen van afvalwater in openbare riolen en in oppervlaktewateren, wordt opgeheven.
Art.38. Dit besluit treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in het "Belgisch Staatsblad ".
Art.39. Onze Minister van Volksgezondheid en van het Gezin, Onze Staatssecretaris voor Streekeconomie, toegevoegd aan de Minister van Brusselse Aangelegenheden en Onze Staatssecretaris toegevoegd aan de Minister van Economische Zaken zijn, elk wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. N. BIJLAGEN. <Zie B.St. 29-09-1976, 10-11-1975, 03-09-1977>