4 AUGUSTUS 1986. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de sectoriële voorwaarden voor de lozing, in de gewone oppervlaktewateren, van afvalwater, afkomstig van de titaandioxydeindustrie.
HOOFDSTUK I. Algemene bepalingen.
Art. 1-3
HOOFDSTUK II. Lozingen van afvalwater afkomstig van bestaande industriële inrichtingen.
Art. 4-7
HOOFDSTUK III. Lozingen van afvalwater afkomstig van nieuwe industriële inrichtingen.
Art. 8
HOOFDSTUK IV. Voorschriften voor het toezicht op en de controle van de gevolgen van de lozingen van afvalwater op de gewone oppervlaktewateren.
Art. 9-12
HOOFDSTUK V. Slotbepaling.
Art. 13
BIJLAGEN.
Art. N1-N4
HOOFDSTUK I. _ Algemene bepalingen.
Artikel 1. In dit besluit dient te worden verstaan onder :
_ "bestaande industriële inrichtingen" : industriële inrichtingen die reeds waren opgericht op 22 februari 1978;
_ "nieuwe industriële inrichtingen" : industriële inrichtingen waarvan de oprichting aan de gang was op 22 februari 1978 of die na deze datum werden opgericht.
Worden met nieuwe industriële inrichtingen gelijkgesteld, de uitbreidingen van de bestaande industriële inrichtingen die ter plaatse een verhoging van de produktiecapaciteit van titaandioxyde van de betrokken inrichting van 15 000 ton per jaar of meer ten gevolge hebben.
_ "beïnvloed milieu" : gewoon oppervlaktewater waarin het afvalwater afkomstig van de sector van de titaandioxyde wordt geloosd.
Art.2. Het lozen van afvalwater afkomstig van de titaandioxyde-industrie in de kustwateren is verboden.
Art.3. § 1. Het lozen van afvalwater afkomstig van de titaandioxyde-industrie in andere gewone oppervlaktewateren dan de kustwateren, kan, op basis van de overeenkomstige bijlage I verstrekte inlichtingen, slechts onder de volgende voorwaarden toegestaan worden :
1° er kunnen geen middelen gebruikt worden die geschikter zijn om het te verwijderen;
2° op grond van een beoordeling op basis van de beschikbare wetenschappelijke en technische kennis mogen geen onmiddellijke of latere schadelijke gevolgen voor het aquatisch milieu zijn te verwachten;
3° er mag geen schade worden berokkend aan de scheepvaart, de visserij, de recreatie, de winning van grondstoffen, de ontzilting, de vis- en schaaldierenkweek, streken van bijzonder wetenschappelijk belang en ander rechtmatig gebruik van de betrokken wateren.
§ 2. De lozingsvergunning mag slechts worden verleend voor een duur van 4 jaar. Zij kan worden verlengd.
§ 3. De lozingen van afvalwater gaan gepaard met de in bijlage II vermelde toezicht en controle vanuit fysisch, chemisch, biologisch en ecologisch oogpunt.
Het toezicht en de controles worden periodiek verricht door een hiertoe aangewezen organisme.
§ 4. De nodige maatregelen moeten worden genomen en het opschorten van de lozing moet, zo nodig, geëist worden in de volgende gevallen :
1° indien uit de resultaten van de in bijlage II, punt 1 bedoelde controle blijkt dat niet is voldaan aan de voorwaarden van de voorafgaande vergunning;
2° indien uit de resultaten van de in bijlage II, punt 2 bedoelde proeven inzake acute toxiciteit blijkt dat de erin aangegeven maximum waarden zijn overschreden;
3° indien uit de resultaten van de in artikel 9 van dit besluit voorgeschreven controle blijkt dat het betrokken milieu in het betrokken gebied is verslechterd;
4° indien er bij lozing schade wordt berokkend aan de scheepvaart, de visserij, de recreatie, de winning van grondstoffen, de ontzilting, de vis- en schaaldierenkweek, streken van bijzonder wetenschappelijk belang en ander rechtmatig gebruik van de betrokken wateren.
HOOFDSTUK II. _ Lozingen van afvalwater afkomstig van bestaande industriële inrichtingen.
Art.4. Aan de algemene voorwaarden voor het lozen van afvalwater in de gewone oppervlaktewateren vastgesteld in het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 houdende algemeen reglement voor het lozen van afvalwater in de gewone oppervlaktewateren, in de openbare riolen en in de kunstmatige afvoerwegen voor regenwater, hierna "het algemeen reglement" genoemd, wordt volgende aanvullende voorwaarde toegevoegd :
_ het gehalte aan totaal ijzer mag 40 milligram per liter niet overschrijden; de meting van totaal metaal gebeurt op een niet gefiltreerd monster dat verzuurd is aan pH 2.
Art.5. In afwijking van de voorwaarden vastgesteld in artikel 7, 2° en 5°, b van het algemeen reglement :
1° mag het pH niet minder dan 1,5 bedragen;
2° mag het gehalte aan zwevende stoffen 180 milligram per liter niet overschrijden.
Art.6. De sectoriële lozingsvoorwaarden zijn vastgesteld op basis van het specifiek referentievolume van het effluent van 200 kubieke meter per ton gefabriceerde titaandioxyde.
Art.7. § 1. Het behoud van de lozingsvergunning, die met toepassing van artikel 3, § 1, van dit besluit is afgeleverd, is bovendien onderworpen aan een globaal programma tot geleidelijke vermindering van de verontreiniging afkomstig van al het geloosde afvalwater, met het doel ze uiteindelijk geheel op te heffen.
§ 2. In de programma's worden algemene doelstellingen vastgesteld met betrekking tot de vermindering van de verontreiniging door de lozingen die uiterlijk 1 juli 1987 moeten worden bereikt. De programma's bevatten voorts overgangsdoelstellingen. Zij bevatten ook gegevens over de toestand van het betrokken milieu, over de maatregelen tot vermindering van de verontreiniging evenals over de methoden van behandeling van het afvalwater die rechtstreeks voortvloeien uit de fabricageprocédés.
§ 3. De latere programma's stellen de algemene doelstellingen vast tot de vermindering, die vóór 1 juli 1990 moet bereikt worden, van de verontreiniging door de lozingen.
HOOFDSTUK III. _ Lozingen van afvalwater afkomstig van nieuwe industriële inrichtingen.
Art.8. De voorafgaande vergunning voor het lozen van afvalwater kan slechts worden verleend nadat een studie is gemaakt van de gevolgen voor het milieu op het ontvangende water en alleen aan ondernemingen die verklaren zich ertoe te verbinden om alleen gebruik te maken van de vanuit milieu-oogpunt minst schadelijke materialen, procédés en technieken die op de markt beschikbaar zijn.
HOOFDSTUK IV. _ Voorschriften voor het toezicht op en de controle van de gevolgen van de lozingen van afvalwater op de gewone oppervlaktewateren.
Art.9. § 1. Op het beïnvloed milieu evenals op een niet-beïnvloed geachte naburige zone moeten toezicht en controle worden uitgeoefend door een daartoe aangewezen organisme, waarbij namelijk rekening wordt gehouden met de plaatselijke omstandigheden van dat water en met de wijze van lozing, al dan niet continu, van het afvalwater.
§ 2. De parameters voor toezicht en controle zijn opgenomen in de bijlagen III A en III B van dit besluit.
Wanneer een parameter is opgenomen in de kolom "bepaling verplicht" van de bijlagen, moeten monsterneming en -analyse plaatsvinden voor de aangegeven milieuonderdelen.
Wanneer een parameter is opgenomen in de kolom "bepaling facultief" van de bijlagen, vinden, indien zulks noodzakelijk is, monsterneming en -analyse plaats voor de aangegeven milieuonderdelen.
§ 3. De nauwkeurige plaatsen van monsterneming (te weten, de karakteristieke punten van de bemonstering), de afstand van die plaatsen tot het dichtsbij gelegen punt waar het afvalwater wordt geloosd, alsmede de diepte of de hoogte waarop de monsters moeten worden genomen, worden van geval tot geval vastgesteld, tenzij er een tegenstrijdige bepaling bestaat die in de bijlagen is opgenomen.
De monsters moeten tijdens de op elkaar volgende monsternemingen op dezelfde plaatsen en onder dezelfde omstandigheden worden genomen, bij voorbeeld in het geval van oppervlaktewateren met een getijdenbeweging op hetzelfde tijdstip ten opzichte van hoog water, getijcoëfficiënt.
§ 4. Voor het toezicht en de controle op de beïnvloede milieus, mogen de frekwenties van bemonstering en van analyse voor de parameters waarvan de bepaling verplicht is niet lager zijn dan die welke in de bijlagen III A en III B zijn opgenomen.
Wanneer evenwel, voor zover mogelijk, is bepaald hoe de afvalwateren zich gedragen, wat er verder mee gebeurt en welke uitwerkingen zij hebben, kunnen frekwenties, voor zover er geen significante verslechtering van de kwaliteit van het oppervlaktewater is, verminderd worden.
De in bijlagen III A en III B opgenomen frekwenties zullen opnieuw worden toegepast indien een significante verslechtering van de kwaliteit van de gewone oppervlaktewateren, te wijzen aan de lozingen van afvalwater, is waargenomen.
Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen verschillende parameters, door de bepalingen van deze paragraaf 4 toe te passen op de parameters waarvoor geen significante verslechtering van de kwaliteit van de gewone oppervlaktewateren is waargenomen.
§ 5. Voor het toezicht en de controle op een geschikte niet-beïnvloed geachte naburige zone, is de frekwentie van bemonstering en van analyse vrij.
Art.10. § 1. De referentiemeetmethoden voor de vaststelling van de waarde van de parameters zijn in de bijlagen III A en III B vermeld. De laboratoria die andere methoden gebruiken, moeten zich ervan vergewissen dat de verkregen resultaten vergelijkbaar zijn.
§ 2. De recipiënten waarin de monsters worden bewaard, de middelen of methoden ter conservering van een deel van een monster voor de analyse van één of meer parameters, het vervoer en de bewaring van de monsters, alsmede de voorbehandeling daarvan met het oog op de analyse mogen geen significante verandering van de analyseresultaten kunnen veroorzaken.
Art.11. De gegevens die door het in artikel 3, § 3, bedoelde organisme worden opgenomen moeten bestaan uit :
_ de beschrijving van de plaats van monsterneming; deze beschrijving omvat vaste gegevens die in code kunnen worden weergegeven en verschillende andere administratieve en geografische gegevens. Deze beschrijving wordt eenmaal verricht bij de vaststelling van het karakteristiek punt;
_ de beschrijving van de gebruikte bemonsteringsmethoden;
_ de resultaten van de metingen van de parameters waarvan de bepaling verplicht is, alsook de resultaten van de metingen van de parameters waarvan de bepaling facultatief is;
_ de meet- en analysemethoden en in voorkomend geval de waarnemingsdrempel, nauwkeurigheid en precisie daarvan;
_ de overeenkomstig artikel 9, § 4 van dit besluit aangebrachte wijzigingen in de frekwentie van bemonstering en analyse;
Art.12. In geval van overstromingen of natuurrampen of wegens buitengewone weersomstandigheden, mag van de bepaling van artikel 9 van dit besluit worden afgeweken.
HOOFDSTUK V. _ Slotbepaling.
Art.13. Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Staatssecretaris voor Leefmilieu zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage I. INLICHTINGEN DIE DIENEN TE WORDEN VERSTREKT MET HET OOG OP HET VERLENEN VAN DE IN ARTIKEL 3, 1, BEDOELDE VOORAFGAANDE VERGUNNING.
A. Kenmerken en samenstelling van het afvalwater
1. Totale hoeveelheid en gemiddelde samenstelling van het afvalwater (bijvoorbeeld per jaar).
2. Fysische eigenschappen (zoals oplosbaarheid en soortelijke gewicht), chemische en biochemische eigenschappen (zoals zuurstofverbruik) en biologische eigenscappen.
3. Toxiciteit.
4. Persistentie : fysische, chemische en biologische.
5. Accumulatie en biologische omzetting in biologische stoffen of sedimenten.
6. Gevoeligheid voor fysische, chemische en beschermende omzettingen en wisselwerking in het betrokken milieu met andere organische en anorganische stoffen.
7. Kansen op het verwekken van bederf en andere omzettingen waardoor de handelswaarde van vis, weekdieren en schaaldieren, enz. wordt verminderd.
B. Kenmerken van de plaats, lozing en methode van verwijdering
1. Plaatsbepaling (zoals coördinaten van de lozingsplaats, -diepte, ligging) ten opzichte van andere gebieden (zoals recreatieoorden, paarplaatsen, broedplaatsen, visgronden en exploiteerbare bronnen).
2. Frekwentie van lozing van het water (bijvoorbeeld de hoeveelheid per dag, per week, per maand).
3. Onmiddellijke verdunning die door de voorgestelde wijze van lozing wordt bereikt.
4. Kenmerken van verspreiding (zoals de invloed van de stromingen, eb en vloed en de wind op horizontaal vervoer en vertikale menging).
5. Kenmerken van het water (zoals temperatuur, pH, zoutgehalte, gelaagdheid, aanduidingen van verontreiniging, namelijk : opgeloste zuurstof, chemisch zuurstofverbruik (COD), biochemisch zuurstofverbruik (BOD), aanwezigheid van stikstof in organische en anorganische vorm, met name van ammoniak, van zwevende stoffen, van andere voedingsstoffen en produktiviteit.
6. Kenmerken van de bodem (zoals topografie, geochemische en geologische kenmerken, biologische produktiviteit).
7. Aanwezigheid en werking van andere lozingen in het betrokken gebied (zoals bijvoorbeeld gegevens betreffende de aanwezigheid van zware metalen en het gehalte aan organische koolstof).
Art. N2. Bijlage II. TOEZICHT OP EN CONTROLE VAN DE LOZINGEN
De lozingen gaan gepaard met :
1. een controle op de hoeveelheid, de samenstelling en de toxiciteit van het geloosde water om na te gaan of aan de in artikel 3 bedoelde voorwaarden voor de voorafgaande vergunning is voldaan;
2. proeven inzake acute toxiciteit op bepaalde soorten weekdieren, schaaldieren, vissen en plankton en bij voorkeur op soorten die normaal voorkomen in de lozingsgebieden. Bovendien moeten proeven worden genomen op exemplaren van de pekelkreeft (artemia salina).
Bij deze proeven mag gedurende een periode van 36 uur en bij een verdunningsgraad van het effluent van 1/5 000 :
_ geen sterfte voorkomen van meer dan 20 pct. onder de volwassen exemplaren van de geteste soorten;
_ geen grotere sterfte onder de larven voorkomen dan in een controlegroep.
Art. N3. Bijlage III A. LOZING IN ZOET OPPERVLAKTEWATER. <niet opgenomen om technische redenen; zie B.S. 20-09-1986, bz. 12775>
Art. N4. Bijlage III B. LOZING OF STORTING IN ZEEWATER (IN ESTUARIA). <niet opgenomen om technische redenen; zie B.S. 20-09-1986, bz. 12777>