10 MEI 2015. - Gecoördineerde wet betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen (NOTA : art. 43 gewijzigd voor het Vlaamse Gewest met ingang op een onbepaalde datum bij DVR2016-07-15/17, art. 35; Inwerkingtreding : onbepaald ) (NOTA : art. 4 ; 23 ; 122 ; 149 ; N4 gewijzigd met ingang op een onbepaalde datum bij W2016-12-18/02, art. 95, 008; Inwerkingtreding : onbepaald , heeft uitwerking met ingang van de dag dat de eerste graden master werden toegekend) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 18-06-2015 en tekstbijwerking tot 04-06-2024)
Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen
Art. 1-2, 2/1
Hoofdstuk 2. De uitoefening van de geneeskunde en van de artsenijbereidkunde
Art. 3-5, 5/1, 6-7, 7/1, 8, 8/1, 8/2, 8/3, 8/4, 8/5, 8/6, 8/7, 8/8, 9-28, 28/1, 29-31, 31/1, 32-42
Hoofdstuk 3. De uitoefening van de kinesitherapie
Art. 43
Art. 43 Vlaams Gewest
Art. 44
Hoofdstuk 4. De uitoefening van de verpleegkunde
Art. 45-46, 46/1, 46/2, 47, 47/1, 48-55
Art. 55 Vlaams Gewest
Art. 56
Art. 56 Vlaams Gewest
Art. 57-61
Art. 61 Vlaams Gewest
Hoofdstuk 5. De uitoefening van het beroep van vroedvrouw
Art. 62-63
Art. 63 Vlaams Gewest
Art. 64
Art. 64 Vlaams Gewest
Hoofdstuk 6. De uitoefening van het beroep van hulpverlener - ambulancier
Art. 65
Art. 65 Vlaams Gewest
Art. 66-68
Hoofdstuk 6/1. - [1 De uitoefening van de klinische psychologie en van de klinische orthopedagogiek]1
Art. 68/1
Art. 68/1 Vlaams Gewest
Art. 68/2
Art. 68/2 Vlaams Gewest
Art. 68/2/1, 68/2/2, 68/3, 68/4
Art. 68/4 Vlaams Gewest
Hoofdstuk 7. De uitoefening van de paramedische beroepen
Art. 69-72
Art. 72 Vlaams Gewest TOEKOMSTIG RECHT
Art. 73-84
Hoofdstuk 8. Bijzondere beroepsbekwaamheden, bijzondere beroepstitels, aanbodsbeheersing, eindeloopbaan, evaluatie, structuur en organisatie van de praktijk, organen en permanente federale databank van de beoefenaars van de gezondheidszorgberoepen
Afdeling 1. Bijzondere beroepsbekwaamheden en bijzondere beroepstitels
Art. 85-86
Art. 86 Vlaams Gewest
Art. 87-88
Art. 88 Vlaams Gewest
Art. 89-90
Afdeling 2. Aanbodsbeheersing
Art. 91-92
Art. 92 Vlaams Gewest
Art. 92/1, 92/2, 92/3
Afdeling 3. Eindeloopbaan
Art. 93
Afdeling 4. Evaluatie
Art. 94
Afdeling 5. Structuur en organisatie van de praktijk
Art. 95
Afdeling 6. Organen
Art. 96, 96/1
Afdeling 7. De permanente federale databank van de beoefenaars van de gezondheidszorgberoepen
Art. 97-101
Hoofdstuk 8/1. Vlaams Gewest. [1 De erkenning ]1
Art. 101/1 Vlaams Gewest
Art. 101/2 Vlaams Gewest
Art. 101/3 Vlaams Gewest
Art. 101/4 Vlaams Gewest
Hoofdstuk 9. Erkenning van beroepskwalificaties Toepassing van de Europese regelgeving
Art. 102
Afdeling 1. Definities
Art. 103
Afdeling 2. Vrijheid van vestiging
Art. 104
Art. 104/1 Vlaams Gewest . [1 De Vlaamse Regering bepaalt de volgende elementen:
Art. 104/1 Franse gemeenschap
Art. 104.1 DUITSTALIGE GEMMEENSCHAP, 104.2 DUITSTALIGE GEMMEENSCHAP
Onderafdeling 1. Algemeen stelsel van erkenning van opleidingstitels
Art. 105
Onderafdeling 2. Automatische erkenning op basis van de coördinatie van de minimumopleidingseisen
Art. 106
Art. 106 Vlaams Gewest
Afdeling 3. Tijdelijke en incidentele dienstverrichting
Art. 107-110, 110/1, 111-112, 112/1
Afdeling 4. Overige bepalingen
Art. 113-114, 114bis, 115-117
Hoofdstuk 10. De geneeskundige commissies
Art. 118-119
Hoofdstuk 11. Cel medische bewaking
Art. 120-121
Hoofdstuk 12. Strafbepalingen en tuchtmaatregelen
Art. 122, 122/1, 123-128, 128/1, 129-131, 131/1, 132
Hoofdstuk 13. Algemene bepalingen
Art. 132/1, 133-143, 143/1, 143/2, 144-145, 145/1, 146, 146/1, 147-148, 148/1, 149-154
Hoofdstuk 14. Toekomstige wijzigingsbepalingen
Art. 155-187
BIJLAGEN.
Art. N1-N5
2015024190 2015024214 2015024252 2015024253 2015024254 2015024255 2015024258 2015024290 2015029633 2016024054 2016024062 2016024064 2016024111 2016024112 2016024113 2016024181 2016024185 2016024196 2016024197 2016024219 2016024254 2016024255 2016029586 2016029591 2016029609 2016035126 2016035149 2016035163 2016035680 2016036431 2016202717 2017011011 2017011790 2017012267 2017012269 2017012282 2017012283 2017012805 2017012921 2017013016 2017013632 2017013633 2017020338 2017020480 2017020557 2017030187 2017030755 2017031231 2017031865 2017032156 2018010351 2018010773 2018011190 2018011191 2018011469 2018012632 2018012633 2018012635 2018012703 2018013783 2018013951 2018014172 2018015085 2018030121 2018030181 2018030432 2018030459 2018031096 2018031257 2018032376 2018040020 2018040021 2018040022 2018040023 2018040024 2018040025 2018040026 2018040027 2018040028 2018040102 2018040432 2018A40020 2018A40021 2018A40022 2018A40023 2018A40024 2019010114 2019010523 2019010524 2019011430 2019011431 2019012020 2019012112 2019012160 2019012277 2019012286 2019012429 2019012432 2019012467 2019012542 2019012567 2019012568 2019012881 2019012954 2019012957 2019012960 2019013373 2019013942 2019013943 2019013944 2019013945 2019013946 2019013947 2019013948 2019013949 2019013950 2019013951 2019013952 2019013955 2019014660 2019030335 2019031032 2019040320 2019040321 2019040533 2019040710 2019041065 2019041708 2019041796 2019041797 2019041798 2019041799 2019041800 2019041801 2019041802 2019041839 2019202246 2019A12432 2019A12467 2019A13942 2019A13943 2019A13944 2019A13945 2019A13946 2019A13947 2019A13948 2019A13949 2019A13950 2019A13951 2019A13952 2019A41796 2019A41797 2019A41799 2019A41800 2019A41801 2019A41802 2019A41839 2020015266 2020015667 2020030751 2020030865 2020030866 2020030867 2020031582 2020040171 2020041008 2020041577 2020041578 2020041674 2020041887 2020042048 2020042682 2020043253 2020043292 2020043293 2020043294 2020043295 2020044003 2020044117 2020044118 2020A43292 2020A43293 2020A43294 2020A43295 2020A44117 2020A44118 2021020589 2021021635 2021031617 2021031618 2021031949 2021032025 2021032026 2021033926 2021040993 2021043531 2021204179 2022015146 2022015210 2022021061 2022030743 2022032677 2022032794 2022034009 2022034088 2022034089 2022034090 2022034767 2022040009 2022040153 2022042849 2022045300 2023030441 2023031106 2023040199 2023040200 2023041332 2023041335 2023041729 2023041731 2023041734 2023041735 2023041743 2023042666 2023042667 2023042706 2023042894 2023043876 2023044230 2023045319 2023045523 2023045525 2023045744 2023045842 2023046640 2023047542 2023047544 2023048137 2023048192 2023048632 2024000651 2024000812 2024000816 2024000817 2024000818 2024001502 2024001506 2024001510 2024001511 2024001907 2024001909 2024001930 2024003117 2024003886 2024003887 2024003889 2024003890 2024004489 2024004490 2024004909 2024005528 2024005632 2024005839 2024006602 2024007058 2024007534 2024007903 2024010858 2024011195
Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen
Artikel 1. De geneeskunst omvat de geneeskunde, de tandheelkunde inbegrepen, uitgeoefend ten aanzien van menselijke wezens, en de artsenijbereidkunde, onder hun preventief of experimenteel, curatief, continu en palliatief voorkomen.
Art.2.Voor de toepassing van deze gecoördineerde wet wordt verstaan onder:
1° "Europees onderdaan":
a) onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie;
b) onderdaan van Noorwegen, IJsland of het Vorstendom Liechtenstein;
c) onderdaan van een Staat waarmee de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten een Associatieovereenkomst gesloten hebben die in werking is getreden en waarin bepaald wordt dat deze onderdaan, voor wat betreft de toegang tot en de uitoefening van een beroepsactiviteit, niet mag gediscrimineerd worden op grond van zijn nationaliteit;
2° "patiënt": de natuurlijke persoon [2 die gezondheidszorg ontvangt]2, al dan niet op eigen verzoek;
3° "gezondheidszorg": diensten verstrekt door een beroepsbeoefenaar in de zin van deze gecoördineerde wet, met het oog op het bevorderen, vaststellen, behouden, herstellen of verbeteren van de gezondheidstoestand van een patiënt, om het uiterlijk van een patiënt om voornamelijk esthetische redenen te veranderen of om de patiënt bij het sterven te begeleiden.
4° "Ziekteverzekeringswet van 14 juli 1994": de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;
5° "Wet Persoonlijke Levenssfeer van 8 december 1992": de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levensfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens;
6° "Kruispuntbankwet van 15 januari 1990": de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid;
7° "Vestigingswet van 17 december 1973": de wet van 17 december 1973 tot wijziging van de wet van 12 april 1958 betreffende de medisch-farmaceutische cumulatie en van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de geneeskunst, de uitoefening van de daaraan verbonden beroepen en de geneeskundige commissies;
[1 8° Toezichtcommissie: de Federale Commissie voor toezicht op de praktijkvoering in de gezondheidszorg, bedoeld in artikel 44 van de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg.]1
----------
(1)<W 2022-07-30/01, art. 22, 032; Inwerkingtreding : 18-08-2022>
(2)<W 2024-02-06/05, art. 28, 042; Inwerkingtreding : 04-03-2024>
Art. 2/1. [1 Artikelen 5/1, 45, 63, 132/1 en hoofdstuk 9 "Erkenning van beroepskwalificaties - Toepassing van de Europese regelgeving" van de huidige wet voorzien in de gedeeltelijke omzetting van de Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van de beroepskwalificaties, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2013/55/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2016-06-27/18, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 18-07-2016>
Hoofdstuk 2. De uitoefening van de geneeskunde en van de artsenijbereidkunde
Art.3.§ 1. Niemand mag de geneeskunde uitoefenen die niet het wettelijk diploma bezit van doctor in de genees-, heel- en verloskunde, dat werd behaald in overeenstemming met de wetgeving op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, of die niet wettelijk ervan vrijgesteld is, en die bovendien de voorwaarden gesteld bij artikel 25, niet vervult.
Wordt beschouwd als onwettige uitoefening van de geneeskunde, het gewoonlijk verrichten door een persoon die het geheel van de voorwaarden, gesteld bij het eerste lid, niet vervult, van elke handeling die tot doel heeft, of wordt voorgesteld tot doel te hebben, bij een menselijk wezen, hetzij het onderzoeken van de gezondheidstoestand, hetzij het opsporen van ziekten en gebrekkigheden, hetzij het stellen van de diagnose, het instellen of uitvoeren van een behandeling van een fysieke of psychische, werkelijke of vermeende pathologische toestand, hetzij de inenting.
De Koning kan, overeenkomstig de bepalingen van artikel 140, de handelingen bedoeld in het tweede lid nader bepalen.
Eveneens een onwettige uitoefening van de geneeskunde is het gewoonlijk verrichten door een persoon die niet aan alle in het eerste lid bedoelde voorwaarden beantwoordt, ten aanzien van een mens, van elke medische technische ingreep doorheen de huid of de slijmvliezen en waarbij, zonder enig therapeutisch of reconstructief doel, vooral beoogd wordt het uiterlijk van de patiënt om esthetische redenen te veranderen.
De Koning kan, overeenkomstig artikel 142, de in het vierde lid bedoelde ingrepen nader omschrijven.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, zijn de houders van de beroepstitel van vroedvrouw erkend overeenkomstig artikel 63, ertoe gemachtigd de praktijk van de normale bevallingen te doen, voor zover zij voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 25.
Zonder afbreuk te doen aan de uitoefening van de geneeskunde, wordt als onwettige uitoefening van de geneeskunde beschouwd, het gewoonlijk verrichten door een persoon die het geheel van de voorwaarden gesteld in het eerste lid niet vervult van elke handeling die tot doel heeft, of wordt voorgesteld als tot doel hebbend, het toezicht uit te oefenen op de zwangerschap, op de bevalling of op het postpartum, alsmede elk ingrijpen dat erop betrekking heeft.
[1 § 3. In afwijking van paragraaf 1 zijn de personen die de artsenijbereidkunde mogen uitoefenen overeenkomstig artikel 6, § 1, gemachtigd om, voorafgaandelijk aan de aflevering, vaccins enkel vergund voor de profylaxe van influenza voor te schrijven. De Koning kan de nadere regelen en de te volgen procedure bepalen. De Koning kan dit voorschrift beperken tot vooraf bepaalde types vaccins vergund voor de profylaxe van influenza. De Koning kan dit voorschrift onderwerpen aan een te volgen voorschrijfprotocol.]1
[4 In afwijking van paragraaf 1 zijn de personen die de artsenijbereidkunde uitoefenen overeenkomstig artikel 6, § 1, en die hun beroep in voor het publiek opengestelde apotheken uitoefenen, ook gemachtigd om de in het eerste lid bedoelde vaccins toe te dienen voor zover zij voldoen aan de voorwaarden bedoeld in § 4, tweede, en vijfde lid.
In de gevallen voorzien in het tweede lid, kan de apotheker overgaan tot het voorschrijven en subcutaan of intramusculair toedienen van adrenaline, indien de patiënt na de in het tweede lid bedoelde vaccinatie, een anafylactische shock ervaart.]4
[2 § 4. In afwijking van paragraaf 1 zijn de personen die de artsenijbereidkunde mogen uitoefenen overeenkomstig artikel 6, § 1 en die hun beroep in voor het publiek opengestelde apotheken uitoefenen, gemachtigd om, voorafgaandelijk aan de aflevering en de toediening, vaccins enkel vergund voor de profylaxe van het coronavirus SARS-CoV-2 voor te schrijven.
In afwijking van paragraaf 1 zijn de personen bedoeld in het eerste lid, ook gemachtigd om vaccins enkel vergund voor de profylaxe van het coronavirus SARS-CoV-2 toe te dienen mits het slagen van een specifieke opleiding die in dit verband door een arts of verpleegkundige wordt gegeven. Deze personen moeten op elk moment kunnen aantonen dat ze deze specifieke opleiding hebben gevolgd en ervoor geslaagd zijn.
Het in het eerste lid bedoelde voorschrift is slechts toegelaten, voor zover het vaccin onmiddellijk wordt toegediend in de apotheek waar het voorschrift en de aflevering werden verricht.
In de gevallen voorzien in het tweede lid, kan de apotheker overgaan tot het voorschrijven en subcutaan of intramusculair toedienen van adrenaline, indien de patiënt na de in het tweede lid bedoelde vaccinatie, een anafylactische shock ervaart.
De in het tweede lid bedoelde specifieke opleiding bevat een opleiding van minimum 8 uur, welke theoretische aspecten van vaccinatie omvat, met inbegrip van de samenstelling van de vaccins, de aanbevelingen van de Hoge Gezondheidsraad, allergieën op bepaalde bestanddelen, en allergische reacties op vaccins, en praktische aspecten rond vaccinatietechnieken, zoals het steriel toedienen, het herkennen van ernstige allergische reacties met name anafylaxie, en basistechnieken van reanimatie. De opleiding moet elke drie jaar hernieuwd worden.]2
[2 § 5. In afwijking van paragraaf 1 zijn de personen die de artsenijbereidkunde mogen uitoefenen overeenkomstig artikel 6, § 1, gemachtigd om over te gaan tot medicatievoorbereiding van reeds afgeleverde vaccins voor de profylaxe van het coronavirus SARS-CoV-2.
De in het eerste lid bedoelde medicatievoorbereiding gebeurt in opdracht van de voorschrijvende arts, in het kader van een door de deelstaten georganiseerde profylaxecampagne. Deze medicatievoorbereiding kan plaatsvinden in een door de deelstaten ingericht of aangewezen vaccinatiecentrum of op een locatie waar een groepsvaccinatie wordt verricht, onder de verantwoordelijkheid van een arts.
De in het eerste lid bedoelde personen verzekeren de traceerbaarheid van elk vaccin, zodat de toe te dienen vaccins kunnen worden teruggekoppeld naar de oorspronkelijke primaire en secundaire verpakking, al naar gelang het geval. De Koning kan hiertoe de minimaal te registreren gegevens en nadere regelen bepalen.]2
[2 § 6. In afwijking van artikel 42 van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten en van de artikelen 27 tot en met 30 van de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg en haar uitvoeringsbesluiten, wordt, wanneer een persoon gemachtigd om de artsenijbereidkunde te beoefenen, overgaat tot het voorschrijven van een vaccin zoals bedoeld in de paragrafen 3 of 4, de registratie van de aflevering in het register van de apotheker gelijkgesteld met het voorschrift.]2
[3 § 7. In afwijking van paragraaf 1 zijn de personen die de artsenijbereidkunde mogen uitoefenen overeenkomstig artikel 6, § 1, en die hun beroep in voor het publiek opengestelde apotheken uitoefenen, gemachtigd om, na het volgen van de opleiding bedoeld in het tweede lid, zonder voorschrift, over te gaan tot:
1° het verrichten van de staalafname met het oog op de uitvoering van een snelle antigeentest;
2° het uitvoeren van een snelle antigeentest en het interpreteren van het testresultaat;
3° het meedelen van de resultaten van de uitgevoerde test aan Sciensano.
De in het eerste lid, 3°, bedoelde mededeling gebeurt overeenkomstig artikel 6, § 3, van het Samenwerkingsakkoord van 25 augustus 2020 tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, het Waalse Gewest, de Duitstalige Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, betreffende de gezamenlijke gegevensverwerking door Sciensano en de door de bevoegde gefedereerde entiteiten of door de bevoegde agentschappen aangeduide contactcentra, gezondheidsinspecties en mobiele teams in het kader van een contactonderzoek bij personen die (vermoedelijk) met het coronavirus COVID-19 besmet zijn op basis van een gegevensbank bij Sciensano. Voor de toepassing van deze paragraaf, wordt de mededeling verricht voor de doeleinden en overeenkomstig de bepalingen van het vermelde Samenwerkingsakkoord. Deze gegevensverwerking betreft Personen Categorie II, zoals bedoeld in artikel 1, § 1, 14°, van het vermelde Samenwerkingsakkoord.
De in het eerste lid, 3°, bedoelde rapportering naar Sciensano omvat de in artikel 6, § 2 en § 3, opgelijste gegevens van het in het tweede lid bedoelde Samenwerkingsakkoord, volgens de bepalingen hernomen in het geciteerde artikel, met het oog op de doeleinden vervat in artikel 3 van hetzelfde Samenwerkingsakkoord.
De in het eerste lid bedoelde personen en de in het vijfde lid bedoelde personen hebben een specifieke opleiding gevolgd, verstrekt door een arts, een verpleegkundige of een specialist klinische biologie alvorens ze de handelingen bedoeld in het eerste lid, verrichten. Ze moeten te allen tijde kunnen bewijzen dat ze deze specifieke opleiding gevolgd hebben.
De apotheker kan, onder zijn/haar verantwoordelijkheid, conform artikel 24 en haar uitvoeringsbesluiten, de uitvoering van de handelingen bedoeld in het eerste lid toevertrouwen aan een farmaceutisch-technisch assistent, voor zover hij er rechtstreeks en effectief toezicht op uitoefent en voor zover hun aantal in geen enkel geval drie per in de apotheek aanwezige apotheker overschrijdt. De Koning kan de modaliteiten en de procedure voor deze delegatie bepalen.
Onder "snelle antigeentest" wordt, voor de toepassing van deze paragraaf, verstaan: een medisch hulpmiddel zoals bedoeld in artikel 2, § 2, 2°, van de wet van 22 december 2020 houdende diverse maatregelen met betrekking tot snelle antigeentesten en de registratie en verwerking van gegevens betreffende vaccinaties in het kader van de strijd tegen de COVID-19-pandemie.]3
----------
(1)<W 2021-07-19/02, art. 5, 025; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
(2)<W 2022-02-28/07, art. 2, 029; Inwerkingtreding : 12-03-2022>
(3)<W 2023-07-11/12, art. 51, 039; Inwerkingtreding : 12-07-2021>
(4)<W 2023-10-09/01, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-10-2023>
Art.4. In afwijking van artikel 3, § 1, mag niemand de tandheelkunde uitoefenen die niet het diploma van licentiaat in de tandheelkunde bezit, dat werd behaald overeenkomstig de wetgeving op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, of die niet wettelijk ervan vrijgesteld is, en die bovendien de voorwaarden, gesteld in artikel 25, niet vervult.
Wordt beschouwd als onwettige uitoefening van de tandheelkunde, het gewoonlijk verrichten door een persoon die het geheel van de voorwaarden, gesteld bij het eerste lid niet vervult van alle bewerkingen of handelingen, uitgevoerd in de mond der patiënten, die het behoud, de genezing, het herstellen of vervangen van het gebit daarin begrepen het weefsel van de tandkas, op het oog hebben, meer bepaald die welke behoren tot de operatieve tandheelkunde, de orthodontie, en de mond- en tandprothese.
De Koning kan, overeenkomstig de bepalingen van artikel 140, de handelingen bedoeld in het tweede lid nader bepalen.
Art.5. De terugbetaling door de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging van de prestaties bedoeld in artikel 34, eerste lid, 1°, e), van de Ziekteverzekeringswet van 14 juli 1994, wordt voorbehouden aan de houders van de bijzondere beroepstitels of aan de beoefenaars van de tandheelkunde die eveneens houder zijn van het wettelijk diploma van doctor in de genees-, heel- en verloskunde of van de academische graad van arts.
Het eerste lid is, voor de duur van hun stage, ook van toepassing op kandidaat-houders van een bijzondere beroepstitel voor beoefenaars van de tandheelkunde, met een ontvankelijk stageplan, en dit tot uiterlijk twee maanden na de einddatum van hun stage.
Art. 5/1. [1 Onder uitoefening van de artsenijbereidkunde wordt verstaan het vervullen van de volgende activiteiten :
1° ) de bereiding, het te koop aanbieden, de detailverkoop en de terhandstelling, zelfs indien ze kosteloos is, van geneesmiddelen,
2° ) de bereiding van geneesmiddelen in hun farmaceutische vorm,
3° ) de vervaardiging van en de controle op geneesmiddelen,
4° ) de controle op geneesmiddelen in een laboratorium bestemd voor die controle,
5° ) de opslag, de bewaring en de distributie van geneesmiddelen in het groothandelsstadium,
6° ) de aanvoer, de bereiding, de controle, de opslag, de distributie en de verstrekking van veilige en doeltreffende geneesmiddelen van de vereiste kwaliteit naar en in voor het publiek toegankelijke apotheken,
7° ) de bereiding, de controle, de opslag en de verstrekking van veilige en doeltreffende geneesmiddelen van de vereiste kwaliteit in ziekenhuizen,
8° ) het verstrekken van informatie en advies over geneesmiddelen als zodanig, inclusief het juiste gebruik ervan,
9° ) de rapportering van de ongewenste bijwerkingen van farmaceutische producten aan de bevoegde autoriteiten,
10° ) de gepersonaliseerde begeleiding van patiënten die hun medicijnen zelf toedienen,
11° ) meewerken aan lokale of nationale gezondheidscampagnes.
De Koning kan, overeenkomstig de bepalingen van artikel 140, de handelingen bedoeld bij vorig lid nader bepalen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2016-06-27/18, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 18-07-2016>
Art.6.§ 1. Niemand mag de artsenijbereidkunde uitoefenen die niet het wettelijk diploma van apotheker bezit, dat werd behaald overeenkomstig de wetgeving op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, of die niet wettelijk ervan vrijgesteld is, en die bovendien de voorwaarden, gesteld bij artikel 25, niet vervult.
Wordt beschouwd als onwettige uitoefening van de artsenijbereidkunde het gewoonlijk verrichten, door een persoon die het geheel van de voorwaarden, gesteld bij het eerste lid, niet vervult [2 van één van de in artikel 5/1 bedoelde activiteiten]2.
[2 ...]2
§ 2. Vallen niet onder de bepalingen van paragraaf 1:
1° de terhandstelling door een arts of door een beoefenaar van de tandheelkunde, onder bij de wet of de reglementen eventueel voorziene voorwaarden, van geneesmiddelen in dringende gevallen of, ten kosteloze titel, van geneesmiddelenmonsters alsook van geneesmiddelen in schrijnende gevallen, overeenkomstig de door de Koning vastgelegde voorwaarden en regels; deze terhandstellingen mogen geen aanleiding geven tot honoraria of winsten ten voordele van de arts;
2° de terhandstelling door een arts van geneesmiddelen bestemd om de venerische ziekten te bestrijden, op voorwaarde dat hij deze heeft laten bereiden door een apotheker van het arrondissement, met wiens etiket hij deze geneesmiddelen aan de cliënt moet afleveren;
3° de industriële fabricatie en de bereiding, de handel en de distributie in het groot alsmede de invoer van geneesmiddelen in de voorwaarden bepaald bij de wet of de reglementen;
4° het verschaffen door een dierenarts in de voorwaarden voorzien door de geldende reglementering van geneesmiddelen aangekocht bij een apotheker; deze voorwaarden kunnen worden gewijzigd door de Koning;
5° het te koop aanbieden, de detailverkoop en de terhandstelling, zelfs kosteloos, door personen door de Koning gemachtigd, met een profylactisch doel tegen besmettelijke ziekten of met het oog op de behandeling van chronische ziekten bepaald door de Koning, van voorwerpen, apparaten, enkelvoudige of samengestelde substanties, met uitzondering van geneesmiddelen zoals bepaald in artikel 1 van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen, alsook van giftstoffen, slaapmiddelen, verdovende middelen en psychotrope stoffen, zoals bedoeld in artikel 1 van de wet van 24 februari 1921 'betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen'.
De Koning stelt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de lijst van die voorwerpen, apparaten, enkelvoudige of samengestelde substanties vast en bepaalt de voorwaarden voor het te koop aanbieden, de detailverkoop en de terhandstelling ervan.
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de wijze waarop de in het eerste lid bedoelde personen, die verbonden dienen te zijn aan een gespecialiseerd centrum, zoals door Hem omschreven, overgaan tot het te koop aanbieden, de detailverkoop en de terhandstelling;
6° de terhandstelling door een arts of een ander persoon die een beroep uitoefent dat voor het verrichten van klinisch onderzoek is erkend op grond van de wetenschappelijke kennis en de ervaring in de zorgsector die het vergt, van geneesmiddelen voor onderzoek onder de door de Koning eventueel te bepalen voorwaarden; deze terhandstellingen mogen geen aanleiding geven tot honoraria of winsten;
7° de terhandstelling van geneesmiddelen voor somatische celtherapie, zoals gedefinieerd door de Koning, die enkel kan gebeuren door de beheerder van het menselijk lichaamsmateriaal in een instelling bedoeld in de wet van 19 december 2008 inzake het verkrijgen en het gebruik van menselijk lichaamsmateriaal met het oog op de geneeskundige toepassing op de mens of het wetenschappelijk onderzoek, of zijn afgevaardigde;
8° de terhandstelling van geneesmiddelen die door de Staat bereid of aangekocht werden met het oog op een profylaxecampagne tegen besmettelijke ziekten of van geneesmiddelen die, wegens hun kenmerken, niet geschikt zijn om uitsluitend het normale farmaceutische distributiecircuit te volgen. De Koning kan, op basis van criteria van een veilig gebruik, de lijst van deze geneesmiddelen bepalen. Hij bepaalt eveneens welke de personen zijn die deze geneesmiddelen kunnen ter hand stellen en kan de voorwaarden en regels vastleggen waaronder zij ter hand kunnen gesteld worden.
[1 9° de terhandstelling van geneesmiddelen met het oog op de vervulling van een bijzondere wettelijke verplichting.]1
----------
(1)<W 2015-07-17/38, art. 78, 002; Inwerkingtreding : 27-08-2015>
(2)<KB 2016-06-27/18, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 18-07-2016>
Art.7.De farmaceutische handelingen in de uitoefening van de functie van de apotheker inzake de verstrekking van farmaceutische zorg omvatten de verantwoorde aflevering van voorgeschreven geneesmiddelen of van geneesmiddelen die zonder voorschrift kunnen afgeleverd worden, met het oog op, in overleg met andere zorgverstrekkers en de patiënt, het bereiken van algemene gezondheidsdoelstellingen zoals het voorkomen, het identificeren, en het oplossen van problemen verbonden aan het geneesmiddelengebruik. De farmaceutische zorg is erop gericht om op een continue wijze het gebruik van geneesmiddelen te verbeteren en de levenskwaliteit van de patiënt te bewaren of te verbeteren. Het interprofessioneel overleg omvat onder meer het eventuele doorverwijzen naar een arts en het informeren van de behandelende arts.
Te dien einde legt de Koning de principes en de richtsnoeren voor de goede farmaceutische praktijken vast, die de farmaceutische handelingen omvatten die de apotheker stelt binnen de uitoefening van zijn beroep. [1 De Koning kan tevens verplichtingen opleggen aan de apotheker inzake de lokalen en het personeel van de apotheek.]1
De uitoefening van de functie van apotheker binnen voor het publiek opengestelde apotheken, is onderworpen aan een permanente vorming teneinde de kwaliteit van de farmaceutische zorg te verzekeren.
De Koning kan de minimumvoorwaarden vaststellen voor de in het derde lid bedoelde permanente vorming, en nadere regelen vaststellen voor de controle op de naleving van deze bepaling.
Met het oog op het opsporen van geneesmiddelengebonden problemen, kan de Koning bovendien, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, regels stellen aangaande de verzameling en de verwerking van persoonsgegevens betreffende de gezondheid van patiënten. Deze regels voorzien garanties met betrekking tot de toestemming van de patiënt, de informatie aan de patiënt, de beperkte doorgifte en de maximale bewaringstermijn van deze gegevens overeenkomstig de Wet Persoonlijke Levenssfeer van 8 december 1992.
[1 Met het oog op het verzekeren van de kwaliteit van de farmaceutische handelingen en de kwaliteit, veiligheid en de doeltreffendheid van de afgeleverde geneesmiddelen en medische hulpmiddelen kan de Koning regels bepalen inzake de organisatie, de werking en het beheer van de voor het publiek opengestelde apotheek, de ziekenhuisapotheek en het depot waar geneesmiddelen, medische hulpmiddelen en grondstoffen worden bewaard met het oog op hun aflevering.]1
----------
(1)<W 2023-07-11/12, art. 52, 039; Inwerkingtreding : 08-09-2023>
Art. 7/1.[1 § 1. Er wordt een Federale Raad voor de apothekers opgericht, hierna "Federale Raad" genoemd, die tot opdracht heeft de voor Volksgezondheid bevoegde minister, op diens verzoek of op eigen initiatief, advies te verstrekken over alle aangelegenheden in verband met de uitoefening van het beroep van apotheker met inbegrip van de artsenijbereidkunde.
[2 De Raad heeft eveneens als opdracht aan de voor Volksgezondheid bevoegde minister een met redenen omkleed advies te verstrekken over de aanvragen tot erkenning als stagemeester of als stagedienst inzake ziekenhuisapotheken.]2
[2 De Raad heeft eveneens tot opdracht de voor Volksgezondheid bevoegde minister, op diens verzoek, een met redenen omkleed advies te verstrekken over de aanvragen voor goedkeuring van de voortgezette opleidingen in het kader van de verlenging van de erkenning van de bijzondere beroepstitel van ziekenhuisapotheker.]2
§ 2. De Federale Raad bestaat uit 20 leden, behorende tot één van de volgende disciplines:
a) 8 officina-apothekers;
b) 4 ziekenhuisapothekers;
c) 2 apothekers klinisch biologen;
d) 2 industriële apothekers;
e) 2 artsen;
f) 2 vertegenwoordigers van de koepels van patiëntenorganisaties.
De leden zijn bijzonder vertrouwd met de uitoefening van de artsenijbereidkunde.
§ 3. Aan de Federale Raad kunnen ook nog personen worden toegevoegd die zetelen met raadgevende stem, met name:
- één vertegenwoordiger van het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten;
- één vertegenwoordiger van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering;
- één vertegenwoordiger van de Orde der apothekers.
Deze personen zijn geen lid van de Federale Raad. Zij tellen in geen geval mee bij de beoordeling van taalpariteit of andere evenwichten, noch voor het bereiken van het aanwezigheids- en stemquorum.
§ 4. De Raad telt een gelijk aantal Nederlandstalige en Franstalige leden.
§ 5. Binnen iedere discipline, als vermeld in paragraaf 2, eerste lid, a) tot en met e), is er een gelijk aantal leden die een academische functie bekleden enerzijds en leden die sedert tenminste vijf jaar een ruime expertise in de discipline hebben opgebouwd anderzijds.
§ 6. De in paragraaf 5 bedoelde leden die een academische functie bekleden, worden voorgedragen op een lijst van dubbeltallen door de faculteiten die volledig onderwijs verstrekken dat leidt tot een opleiding die hetzij de uitoefening van de artsenijbereidkunde, hetzij de uitoefening van de geneeskunde toestaat.
§ 7. De in paragraaf 5 bedoelde leden die een ruime expertise hebben opgebouwd binnen een discipline worden voorgedragen op een lijst van dubbeltallen door de representatieve beroepsverenigingen.
De Koning legt de criteria vast opdat een vereniging als representatief in de zin van het eerste lid kan worden aangewezen.
§ 8. Zowel de voor de Volksgezondheid bevoegde minister als de Federale Raad, kunnen werkgroepen oprichten, die hetzij met een permanente hetzij met een tijdelijke opdracht worden belast.
Aan de werkgroepen van de Federale Raad kunnen naast leden van de Federale Raad ook experts worden toegevoegd.
§ 9. Aan elk werkend lid van de Federale Raad wordt een plaatsvervanger toegevoegd die aan dezelfde voorwaarden voldoet.
§ 10. De leden van de Federale Raad worden door de Koning benoemd voor een hernieuwbare periode van zes jaar.
§ 11. De voor de Volksgezondheid bevoegde minister duidt buiten de leden de voorzitter en ondervoorzitter van de Federale Raad aan. De voorzitter is een apotheker.
§ 12. De Federale Raad kan alleen geldig beraadslagen en adviezen uitbrengen wanneer ten minste de helft van de werkende leden aanwezig is of door hun plaatsvervanger vertegenwoordigd is.
Indien het aanwezigheidsquorum na een eerste oproep niet werd bereikt, kan de Federale Raad in afwijking van het eerste lid bij de volgende vergadering hoe dan ook geldig beraadslagen en beslissen.
§ 13. De adviezen van de Federale Raad worden genomen bij gewone meerderheid van de aanwezige leden. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
§ 14. De Koning regelt de organisatie en de werking van de Federale Raad.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-04-22/19, art. 13, 016; Inwerkingtreding : 24-05-2019>
(2)<W 2022-05-18/08, art. 43, 031; Inwerkingtreding : 09-06-2022>
Art.8.Iedere apotheek wordt onder de verantwoordelijkheid van één of meerdere apothekers-titularissen geplaatst. Wanneer er meerdere apothekers-titularissen zijn, wordt één van hen aangeduid als verantwoordelijke voor het vervullen van de administratieve formaliteiten vereist in het kader van de registratieprocedure bedoeld in artikel 18, §§ 1 en 3.
Iedere apotheker-titularis is strafrechtelijk, burgerrechtelijk en tuchtrechtelijk verantwoordelijk voor de farmaceutische handelingen, voor het beheer van de apotheek voor zover dit rechtstreeks invloed heeft op de farmaceutische handelingen en voor het toepassen van de wetgeving, waaronder de bepalingen inzake goede farmaceutische praktijken in de apotheek. Wanneer er meerdere apothekers-titularissen zijn, zijn allen solidair verantwoordelijk voor de hierboven bedoelde verantwoordelijkheden alsof zij die handelingen in eigen naam en voor eigen rekening zouden stellen.
Een apotheker of apothekers kunnen slechts apotheker-titularis zijn van één enkele apotheek. [1 De Koning kan, met het oog op het verzekeren van de kwaliteit van de farmaceutische handelingen en de kwaliteit, de veiligheid en de doeltreffendheid van de afgeleverde geneesmiddelen en medische hulpmiddelen, bijkomende onverenigbaarheden instellen voor de apotheker-titularis van een apotheek.]1
De Koning kan voorwaarden en regels voor de toepassing van de bepalingen van het eerste en tweede lid vastleggen [1 alsook de verantwoordelijkheid van de apothekers die geen titularis zijn bepalen]1.
Indien de houder van de vergunning bedoeld in de artikelen 9 of 17 niet zelf de verantwoordelijkheid voor de apotheek verzekert of indien de vergunninghouder een rechtspersoon is, worden door de vergunninghouder één of meerdere apothekers-titularissen aangeduid met het oog op het verzekeren van de verantwoordelijkheid voor de apotheek overeenkomstig het eerste lid. Wanneer er meerdere apothekers-titularissen zijn, duidt de vergunninghouder de apotheker-titularis aan die het vervullen van de administratieve formaliteiten vereist in het kader van de registratieprocedure bedoeld in artikel 18, §§ 1 en 3 waarvoor een apotheker-titularis verantwoordelijk is op zich zal nemen, zoals bedoeld in het eerste lid.
In de in het vijfde lid bedoelde gevallen, stelt de vergunninghouder aan één of meerdere apothekers-titularissen de nodige middelen en uitrusting ter beschikking ten behoeve van de uitoefening van het beroep. Hij laat de apotheker(s)-titularis(sen) voldoende autonomie en legt hen geen handeling noch beperking op die de naleving van de hem of hen opgelegde wettelijke en deontologische vereisten verhindert.
Iedere apotheker-titularis van een [1 ...]1 apotheek is onderworpen aan een registratieprocedure, in voorkomend geval bij toepassing van het eerste lid. De Koning kan de regels van deze registratie bepalen [1 ...]1. [1 ...]1
[1 ...]1
----------
(1)<W 2023-07-11/12, art. 53, 039; Inwerkingtreding : 08-09-2023>
Art. 8/1. [1 De houder van de uitbatingsvergunning verzekert dat de voor het publiek opengestelde apotheek wordt onderworpen aan een externe audit. De audit heeft betrekking op alle onderdelen en activiteiten van de apotheek.
De Koning bepaalt de periodiciteit, de procedure en de modaliteiten betreffende de externe audit.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2022-05-18/08, art. 21, 031; Inwerkingtreding : 01-10-2023>
Art. 8/2. [1 De apotheker-titularis van elke voor het publiek opengestelde apotheek vult het formulier in dat door het FAGG ter beschikking wordt gesteld.
Het formulier bedoeld in het eerste lid bevat vragen over de werkzaamheden van de apotheek, de producten die daar worden bereid en afgeleverd, de personeelsstructuur, de uitvoering van de zelfevaluatie en de externe audit.
Het formulier bedoeld in het eerste lid wordt aan het FAGG overgemaakt via een daartoe bestemde, beveiligde website.
De Koning bepaalt de inhoud van het in het eerste en tweede lid bedoelde formulier en bepaalt de procedure en de wijze van beantwoording van het formulier.
De verplichting om het in het eerste lid bedoelde formulier in te vullen is niet van toepassing op apotheken die tijdelijk gesloten zijn.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2022-05-18/08, art. 22, 031; Inwerkingtreding : 01-10-2023>
Art. 8/3. [1 § 1. In het kader van het toezicht op de naleving van de verplichting om het formulier zoals bedoeld in artikel 8/2 in te vullen en in het kader van de opvolging van de inspecties en controles van de apotheken verwerkt het FAGG persoonsgegevens.
Voor de in het eerste lid bedoelde verwerking, treedt het FAGG op als verantwoordelijke van de verwerking, zoals bedoeld in artikel 4, 7) van de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming).
§ 2. De doelstelling van de gegevensverwerking is de controle op de naleving van de verplichting om het formulier zoals bedoeld in artikel 8/2 in te vullen, alsook de opvolging van de inspecties en controles van de apotheken.
§ 3. De verwerking van de persoonsgegevens bedoeld in paragraaf1 omvat gegevens afkomstig van:
1° het platform e-Health;
2° de apotheker-titularis die het formulier bedoeld in artikel 8/2 invult.
§ 4. De verwerking van persoonsgegevens omvat gegevens met betrekking tot de apothekers-titularissen.
§ 5. De categorieën gegevens die bij de verwerking van persoonsgegevens bedoeld in paragraaf 1 mogen worden geregistreerd, zijn de volgende:
1° identiteitsgegevens, waaronder het rijksregisternummer in de zin van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen;
2° adressen;
3° e-mailadressen;
4° gegevens m.b.t. de hoedanigheid van apotheker-titularis, met name de datum waarop de persoon apotheker-titularis geworden is;
5° de gegevens die via het door het FAGG ter beschikking gestelde webformulier worden ingezameld inzake de werkzaamheden van de apotheek, de producten die er worden bereid en afgeleverd, de personeelsstructuur, de door de apotheker-titularis uitgevoerde zelfevaluatie evenals de externe audit van de apotheek.
§ 6. De gegevens bedoeld in paragrafen 4 en 5 worden tien jaar bewaard.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2022-05-18/08, art. 23, 031; Inwerkingtreding : 09-06-2022>
Art. 8/4. [1 § 1. Enkel de statutaire en contractuele personeelsleden of mandaathouders van het FAGG die daartoe door de Administrateur-generaal van het FAGG zijn aangeduid, krijgen toegang tot de dossiers, gegevens of elektronische toepassingen van de verwerking van persoonsgegevens.
§ 2. De aangeduide personen hebben slechts toegang tot de dossiers, de gegevens en de elektronische toepassingen voor zover die toegang toereikend, ter zake dienend en niet overmatig is voor het uitvoeren van de doeleinden waarvoor de gegevens worden verwerkt.
Het toegangsrecht is individueel. Het kan niet worden overgedragen.
Elke toegang tot de dossiers, gegevens of elektronische toepassingen is onderworpen aan een controle door het beheersysteem van de identiteit van de persoon die de toegang vraagt en van de overeenstemming met zijn omschreven profiel.
Elke toegang of toegangspoging tot de dossiers, gegevens of elektronische toepassingen wordt automatisch geregistreerd, waarbij de inhoud en de bewaartermijn zijn vastgesteld in een intern reglement dat voor advies aan de Functionaris voor gegevensbescherming van het FAGG zal worden voorgelegd.
De Functionaris voor gegevensbescherming van het FAGG controleert periodiek de toegangen om alzo beveiligingsincidenten op te sporen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2022-05-18/08, art. 24, 031; Inwerkingtreding : 09-06-2022>
Art. 8/5. [1 De statutaire of contractuele personeelsleden van het FAGG nemen de nodige maatregelen om het vertrouwelijk karakter te respecteren van de persoonsgegevens die in de verwerking van de persoonsgegevens zijn opgenomen en waartoe zij toegang hebben.
Persoonsgegevens mogen worden meegedeeld aan de andere personeelsleden van het FAGG dan die welke oorspronkelijk werden aangeduid, op voorwaarde dat deze mededeling van belang is voor de uitvoering van de taken inzake de controle op de kwaliteit van de farmaceutische zorg in voor het publiek opengestelde apotheken bedoeld in artikel 4, § 1, derde lid, van de wet van 20 juli 2006 betreffende de oprichting en de werking van het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten en dat deze mededeling in verhouding staat tot het nagestreefde doel.
Overtredingen van dit artikel worden bestraft met de sancties bepaald in artikel 458 van het Strafwetboek.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2022-05-18/08, art. 25, 031; Inwerkingtreding : 09-06-2022>
Art. 8/6. [1 De Koning kan de technische middelen en de organisatorische maatregelen vaststellen die het FAGG moet nemen om de verwerking van persoonsgegevens uit te voeren.
Hij kan met name nader bepalen welke gegevens onder de in artikel 8/3, § 5 bedoelde categorieën vallen, welke technische middelen en organisatorische maatregelen moeten worden geïmplementeerd om te zorgen voor de naleving van de in artikel 8/3, § 6 bedoelde bewaartermijnen, het beheer van de toegang tot de in artikel 8/4 bedoelde gegevens en de mededeling van de in artikel 8/5 bedoelde gegevens.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2022-05-18/08, art. 26, 031; Inwerkingtreding : 09-06-2022>
Art. 8/7. [1 § 1. Het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten houdt een openbaar register van apotheken: het kadaster.
Het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten neemt voor elke apotheek die over een uitbatingsvergunning beschikt de volgende gegevens op in het kadaster en maakt deze openbaar via zijn website:
1° de naam van de houder van de uitbatingsvergunning;
2° indien gekend, het ondernemingsnummer van de vergunninghouder;
3° de naam van de uitbater, indien verschillend van de persoon bedoeld onder 1° ;
4° het ondernemingsnummer van de uitbater, indien verschillend van de persoon bedoeld onder 1°.
De Koning bepaalt de gegevens, anders dan de persoonsgegevens, die in het kadaster worden opgenomen.
De registratie in en de openbaarmaking via het kadaster streeft de volgende doeleinden na:
1° het nagaan en handhaven van de voor de voor het publiek opengestelde apotheken vastgelegde spreidingsregels;
2° elke persoon met een legitiem belang in staat stellen de vergunningsstatus van de apotheek en de identiteit van de vergunninghouder te verifiëren;
3° het ter beschikking stellen van de burger van een volledige lijst van beschikbare apotheken.
De gegevens bedoeld in het tweede lid zijn in het kadaster gepubliceerd zolang het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten niet is geïnformeerd over een wijziging ervan conform de koninklijke besluiten uitgevaardigd krachtens de aan de Koning toegekende wetgevende machtigingen betreffende de registratie en de spreiding van voor het publiek opengestelde apotheken. Ze zijn tegenstelbaar aan derden vanaf de dag volgend op de dag van hun publicatie.
§ 2. Onverminderd de bepalingen in paragraaf 1, registreert het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten, in toepassing van artikel 8, zevende lid, de naam en het rijksregisternummer van de apotheker-titularissen van de voor het publiek opengestelde apotheken.
De registratie van de in het eerste lid bedoelde persoonsgegevens heeft de volgende doeleinden:
1° het kunnen bepalen, op elk ogenblik, wie de verantwoordelijkheid draagt over de apotheek, zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, teneinde het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten in staat te stellen zijn controle- en inspectietaken uit te voeren;
2° het kunnen bepalen wie op elk ogenblik de verantwoordelijkheid draagt voor het vervullen van de administratieve formaliteiten als bedoeld in artikel 8, eerste lid.
Het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten gebruikt het in het eerste lid bedoelde Rijksregisternummer als unieke sleutel om de apotheker-titularis eenduidig te identificeren en CoBRHA te kunnen voeden met toepassing van paragraaf 3.
Uitsluitend het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten heeft toegang tot het in het eerste lid bedoelde register.
§ 3. Het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten voedt dagelijks CoBRHA (Common Base Registry For Healthcare Actor), zijnde een onderdeel van het systeem van gebruikers- en toegangsbeheer dat het eHealth platform inricht krachtens artikel 5, 4., van de wet van 21 augustus 2008 houdende oprichting en organisatie van het eHealth-platform, met de persoonsgegevens bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 1° en 2°, en in paragraaf 2.
§ 4. Na de opheffing of het verval van de uitbatingsvergunning van een voor het publiek opengestelde apotheek houdt het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten de gegevens uit het kadaster en het in paragraaf 2 bedoelde register maximaal tien jaar bij.
De termijn bedoeld in het eerste lid wordt verlengd in geval van een geschil of strafrechtelijke procedure, in het kader van de bevoegdheden van het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten, met betrekking tot de in het kadaster of het in § 2 bedoelde register opgenomen persoon of de daarin opgenomen informatie die hem betreft, tot het einde van het geschil, respectievelijk de strafrechtelijke procedure.
§ 5. Het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten treedt op als verwerkings verantwoordelijke in de zin van artikel 4, 7), van de verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming), voor de in dit artikel bedoelde verwerkingen van persoonsgegevens.
§ 6. De Koning kan de technische en organisatorische maatregelen vaststellen die door het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten moeten worden genomen om de in dit artikel bedoelde gegevensverwerking uit te voeren. Hij kan met name de modaliteiten van de bekendmaking op de website van het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten nader bepalen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2023-07-11/12, art. 54, 039; Inwerkingtreding : 08-09-2023>
Art. 8/8. [1 Het FAGG verwerkt persoonsgegevens die nodig zijn voor:
1А het verlenen van vergunningen, erkenningen of certificaten, overeenkomstig deze wet en haar uitvoeringsbesluiten;
2А het toezicht op deze wet en haar uitvoeringsbesluiten.
De in het eerste lid bedoelde verwerking gebeurt in overeenstemming met de bepalingen van Hoofdstuk IV/3 van de wet van 20 juli 2006 betreffende de oprichting en de werking van het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-04-09/29, art. 27, 045; Inwerkingtreding : 27-05-2024>
Art.9.[1 § 1. Voor de opening, de overbrenging of de fusie van voor het publiek opengestelde apotheken is een voorafgaande vergunning vereist, hierna te noemen "vestigingsvergunning", toegestaan aan één natuurlijk of één rechtspersoon die de aanvraag doet.
De in het eerste lid bedoelde aanvraag is publiek en maakt het voorwerp uit van een publieke consultatie georganiseerd door het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten waarvan de procedure wordt vastgesteld door de Koning.
De in het eerste lid bedoelde vestigingsvergunning is persoonlijk en niet-overdraagbaar.
Behoudens overmacht en onverminderd de regelen bepaald bij en krachtens van artikel 14, kan de uitbatingsvergunning van de apotheek slechts ten vroegste vijf jaren na de eerste opening van de apotheek worden aangepast overeenkomstig de bepalingen vastgesteld bij en krachtens artikel 18, § 3.
§ 2. De Koning bepaalt, na het advies te hebben ingewonnen van de meest representatieve beroepsorganisaties van apothekers en voor zover dit advies Hem binnen zestig dagen na de aanvraag wordt verstrekt, de criteria die erop zijn gericht een spreiding van de apotheken te organiseren teneinde ter bescherming van de volksgezondheid in alle streken van het land een adequate, doeltreffende en regelmatige geneesmiddelenvoorziening te verzekeren, met inachtneming van de verschillende vormen van terhandstelling.
Over de aanvragen die betrekking hebben op de opening, de fusie of de overbrenging van twee of meer apotheken in dezelfde omgeving, wordt beslist volgens criteria van voorrang door de Koning bepaald.
§ 3. De Koning bepaalt, na het advies te hebben ingewonnen van de meest representatieve beroepsorganisaties van apothekers en voor zover dit advies Hem binnen zestig dagen na de aanvraag wordt verstrekt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het maximum aantal voor het publiek opengestelde apotheken voor de periode die Hij bepaalt. Hij bepaalt tevens de periode waarin er aanvragen of hernieuwde aanvragen tot vergunning voor de opening van een voor het publiek opengestelde apotheek kunnen worden ingediend.
§ 4. Voor de definitieve of de tijdelijke sluiting van voor het publiek opengestelde apotheken is een voorafgaande vergunning vereist, toegestaan aan de houder van de in artikel 18 bedoelde uitbatingsvergunning. De Koning bepaalt, na het advies te hebben ingewonnen van de meest representatieve beroepsorganisaties van apothekers en voor zover dit advies Hem binnen zestig dagen na de aanvraag wordt verstrekt, de voorwaarden voor het behoud van de uitbatingsvergunning in geval van tijdelijke sluiting.]1
----------
(1)<W 2018-10-30/06, art. 51, 027; Inwerkingtreding : 01-12-2021>
Art.10.[1 De Koning stelt de voorwaarden en nadere regelen vast waaronder de in artikel 18 bedoelde uitbatingsvergunning kan worden geschorst of opgeheven, alsook het gebruik van de lokalen, ruimten, installaties en voorwerpen van de apotheek kan worden beperkt, opgeschort of verboden. Hij stelt tevens de voorwaarden en nadere regelen waaronder een onrechtmatig voor het publiek geopende apotheek kan worden gesloten.]1
----------
(1)<W 2018-10-30/06, art. 52, 027; Inwerkingtreding : 01-12-2021>
Art.11.
<Opgeheven bij W 2018-10-30/06, art. 53, 027; Inwerkingtreding : 01-12-2021>
Art.12.[1 De Koning bepaalt de procedure voor de toepassing van artikel 9, §§ 1 en 4, en artikel 17, en ten minste:
1° de samenstelling van het aanvraagdossier;
2° de wijze waarop het dossier moet worden ingediend;
3° het ontvankelijkheidsonderzoek.
Een aanvraag wordt slechts ontvankelijk verklaard door het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten indien deze volledig is en conform de door de Koning vastgelegde bepalingen werd ingediend.]1
----------
(1)<W 2018-10-30/06, art. 54, 027; Inwerkingtreding : 01-12-2021>
Art.13.[1 De in artikel 9, § 1, bedoelde vestigingsvergunning wordt verleend voor één kadastraal perceel.]1
----------
(1)<W 2018-10-30/06, art. 55, 027; Inwerkingtreding : 01-12-2021>
Art.14.[1 De Koning bepaalt, na het advies te hebben ingewonnen van de meest representatieve beroepsorganisaties van apotheken en apothekers en voor zover dit advies Hem binnen zestig dagen na de aanvraag wordt verstrekt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de regelen voor het vaststellen en beoordelen van de waarde van overdracht van de lichamelijke en onlichamelijke elementen van de apotheken, alsook de regelen betreffende het toezicht op deze overdracht.]1
----------
(1)<W 2018-10-30/06, art. 56, 027; Inwerkingtreding : 01-12-2021>
Art.15.[1 De Koning kan een fonds oprichten waarvan Hij de organisatie en de werking regelt. Dit fonds, met rechtspersoonlijkheid bekleed, wordt gestijfd door vastgestelde bijdragen ten laste van de vergunninghouders van een voor het publiek opengestelde apotheek.
Dit fonds heeft als opdracht de sluiting van apotheken te vergoeden of steun te verlenen aan sommige ervan, volgens de criteria en nadere regels door de Koning bepaald.]1
----------
(1)<W 2018-10-30/06, art. 57, 027; Inwerkingtreding : 01-12-2021>
Art.16.[1 § 1. De activiteit van een apotheek kan worden uitgeoefend buiten het kadastraal perceel bedoeld in artikel 13, op voorwaarde dat:
1° de fysieke aflevering van geneesmiddelen uitsluitend plaatsvindt op het kadastraal perceel bedoeld in artikel 13;
2° (de)het bijkomende kadastra(a)l(e) perc(e)l(en) gren(zen)(st) aan het kadastraal perceel waaraan het vergund administratief adres werd toegekend en hiermee een functioneel geheel vormt;
3° de betrokken uitbatingsvergunning van de apotheek werd aangepast overeenkomstig de bepalingen vastgesteld bij en krachtens artikel 18, § 3.
Indien de apotheek nog niet het voorwerp heeft uitgemaakt van een vestigingsvergunning wordt voor de toepassing van het eerste lid, 1°, de fysieke aflevering van geneesmiddelen beperkt tot het kadastraal perceel verbonden aan het administratief adres vermeld op de uitbatingsvergunning die werd afgeleverd op grond van de eerste registratie van de apotheek.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de voorwaarden en nadere regelen bepalen op grond waarvan een niet-aangrenzend kadastraal perceel gelegen binnen een straal van 50 kilometer kan worden geregistreerd voor de uitvoering van één van de volgende activiteiten:
1° de verkoop op afstand van geneesmiddelen die niet onderworpen zijn aan een voorschrift overeenkomstig de bepalingen vastgesteld bij en krachtens [2 artikel 3, § 4]2, derde lid, van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen;
2° de geautomatiseerde individuele medicatievoorbereiding, bedoeld in artikel 12bis, § 3, van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen.
§ 3. De activiteiten bedoeld in dit artikel zijn accessoir aan de uitbating van de apotheek op het kadastraal perceel bedoeld in artikel 13, c.q. het kadastraal perceel verbonden aan het administratief adres vermeld op de uitbatingsvergunning die werd afgeleverd op grond van de eerste registratie van de apotheek.
Geen accessoire activiteit kan plaatsvinden indien de apotheek niet daadwerkelijk wordt uitgebaat op de in het eerste lid bedoelde plaats.
De Koning kan nadere regelen bepalen met het oog op de traceerbaarheid van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen binnen een apotheek.]1
[2 § 4. De stopzetting van de activiteit van apotheek op een onder paragraaf 1 of 2 bedoeld perceel, dient te worden geregistreerd overeenkomstig de procedure voorzien krachtens artikel 18, § 3.]2
----------
(1)<W 2018-10-30/06, art. 58, 027; Inwerkingtreding : 01-12-2021>
(2)<W 2023-07-11/12, art. 55, 039; Inwerkingtreding : 08-09-2023>
Art.17.[1 In afwijking van artikel 9, § 2, kan de Koning de voorwaarden en nadere regelen bepalen waaronder een vestigingsvergunning kan worden verleend houdende de overbrenging van een voor het publiek opengestelde apotheek naar de gebouwen van de luchthavens, rekening houdend met de behoeften van een adequate, doeltreffende en regelmatige geneesmiddelenvoorziening.]1
----------
(1)<W 2018-10-30/06, art. 59, 027; Inwerkingtreding : 01-12-2021>
Art.18.[1 § 1. Voor de uitbating van een voor het publiek opengestelde apotheek op een plaats is een voorafgaande vergunning vereist, hierna te noemen "uitbatingsvergunning", toegestaan aan één natuurlijk of één rechtspersoon.
§ 2. De in paragraaf 1 bedoelde uitbatingsvergunning wordt verleend aan de aanvrager, één natuurlijk of één rechtspersoon, na het volgen van een registratieprocedure onder de voorwaarden en nadere regelen vastgesteld door de Koning. De uitbatingsvergunning is persoonlijk en niet overdraagbaar.
De Koning stelt, na het advies te hebben ingewonnen van de meest representatieve beroepsorganisaties van apotheken en apothekers en voor zover dit advies Hem binnen zestig dagen na de aanvraag wordt verstrekt, de in het eerste lid bedoelde registratieprocedure vast. Hij kan de uitbatingsvergunning onderwerpen aan een voorafgaande inspectie van de lokalen, het materiaal en de uitrusting van de apotheek. Indien Hij gebruik maakt van de mogelijkheid om de uitbatingsvergunning afhankelijk te maken van een voorafgaande inspectie, stelt Hij de voorwaarden en de nadere regels vast.
De registratieprocedure moet worden gevolgd indien:
1° de houder gebruik maakt van de vestigingsvergunning bedoeld in de artikelen 9 en 17;
2° de apotheek definitief of tijdelijk wordt gesloten zoals bedoeld in artikel 9, § 4;
3° de apotheek wordt heropend na tijdelijke sluiting met behoud van vergunning zoals bedoeld in artikel 9, § 4;
4° de apotheek werd overgedragen.
§ 3. De Koning, na het advies te hebben ingewonnen van de meest representatieve beroepsorganisaties van apotheken en apothekers en voor zover dit advies Hem binnen zestig dagen na de aanvraag wordt verstrekt, stelt de registratieprocedure vast voor de aanpassing van de uitbatingsvergunning met toepassing van artikel 16. Hij kan de uitbreiding van de uitbatingsvergunning onderwerpen aan een voorafgaande inspectie van de lokalen, het materiaal en de uitrusting van de apotheek. Indien Hij gebruik maakt van de mogelijkheid om de uitbreiding van de uitbatingsvergunning afhankelijk te maken van een voorafgaande inspectie, stelt Hij de voorwaarden en de nadere regels vast.
§ 4. De in paragraaf 1 bedoelde uitbatingsvergunning vervalt indien de apotheek:
1° [3 gesloten werd gedurende meer dan drie jaar zonder dat er ten laatste binnen de twee jaar die volgen op de sluiting een vergunning tot overbrenging of fusie werd aangevraagd;]3
2° werd overgedragen.]1
[2 In afwijking van het eerste lid, beginnen de termijnen bedoeld in het eerste lid, 1°, voor apotheken die reeds gesloten waren op 1 december 2021, te lopen op 1 december 2021.]2
----------
(1)<W 2018-10-30/06, art. 60, 027; Inwerkingtreding : 01-12-2021>
(2)<W 2023-07-11/12, art. 56,2°, 039; Inwerkingtreding : 01-12-2021>
(3)<W 2023-07-11/12, art. 56,1°, 039; Inwerkingtreding : 08-09-2023>
Art.19.
<Opgeheven bij W 2018-10-30/06, art. 61, 027; Inwerkingtreding : 01-12-2021>
Art.20. De arts of tandheelkundige die gemachtigd is een depot te houden, schaft de geneesmiddelen en de implanteerbare medische hulpmiddelen, aan in hetzij een voor het publiek opengestelde apotheek, hetzij een ziekenhuisapotheek. Hij mag deze geneesmiddelen en implanteerbare medische hulpmiddelen slechts afleveren in het kader van een medische akte.
Met het oog op de toepassing van artikel 8 sluit de in het eerste lid bedoelde arts een overeenkomst met een titularis van een voor het publiek opengestelde apotheek of van een ziekenhuisapotheek.
Het depot wordt voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een niet voor het publiek opengestelde apotheek. Indien de in het tweede lid bedoelde overeenkomst wordt gesloten met een titularis van een ziekenhuisapotheek, wordt het depot voor de toepassing van deze wet verder gelijkgesteld met een ziekenhuisapotheek.
Indien de in het derde lid bedoelde titularis niet zelf de verantwoordelijkheid voor de apotheek verzekert, wordt door deze titularis een apotheker-titularis aangewezen met het oog op het verzekeren van de verantwoordelijkheid voor de apotheek.
De titularis die de verantwoordelijkheid voor de apotheek verzekert, staat in voor de in het kader van de in artikel 8, zesde lid, bedoelde registratieprocedure vereiste administratieve formaliteiten.
De Koning kan de nadere regels en voorwaarden bepalen voor de bevoorrading en het beheer van en het toezicht op deze depots die van het geneeskundig kabinet of andere plaatsen de arts patiënten ontvangt, onderzoekt, adviezen geeft of zorgen toedient, gescheiden zijn.
De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van dit artikel. Op die datum wordt artikel 4, § 4, van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, opgeheven.
Art.21. De Koning kan, na het advies te hebben ingewonnen van de meest representatieve beroepsverenigingen van apothekers, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en in het belang van de volksgezondheid, ervoor zorgen dat de producten, andere dan geneesmiddelen, die in de apotheek worden verkocht en die het vertrouwen genieten van het cliënteel, aan bepaalde kwaliteitseisen zouden beantwoorden.
Art.22.De gelijktijdige uitoefening van de geneeskunde en van de artsenijbereidkunde is verboden zelfs aan de houders van de diploma's die het recht verlenen elk dezer beroepen uit te oefenen. [1 Dit verbod op gelijktijdige uitoefening is niet van toepassing op het geval bedoeld in artikel 3, §§ 3, 4 en 5.]1
----------
(1)<W 2022-02-28/07, art. 3, 029; Inwerkingtreding : 12-03-2022>
Art.23.§ 1. De Koning kan, overeenkomstig de bepalingen van artikel 141, de voorwaarden vaststellen waaronder de artsen [2 en de tandartsen]2, op eigen verantwoordelijkheid en onder eigen toezicht, personen die een paramedisch beroep uitoefenen kunnen belasten met het verrichten van bepaalde handelingen die de diagnose voorafgaan of de toepassing van de behandeling aangaan of de uitvoering van maatregelen van preventieve geneeskunde betreffen.
De Koning kan eveneens, overeenkomstig de procedure bepaald in artikel 141, de voorwaarden vaststellen waaronder de in het voorgaande lid bepaalde handelingen kunnen worden opgedragen aan personen die bevoegd zijn om de verpleegkunde uit te oefenen [3 op grond van artikel 45, § 1 en § 1/1]3.
De lijst van de in de voorgaande leden bedoelde handelingen, de uitvoeringsmodaliteiten alsook de vereiste bekwamingsvoorwaarden worden door de Koning vastgesteld, overeenkomstig de bepalingen van artikel 141.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad na advies van de Koninklijke Academiën voor Geneeskunde en na advies, elk wat hen betreft, van de Federale Raad voor de Vroedvrouwen, de Federale Raad voor Verpleegkunde, de Federale Raad voor de Kinesitherapie en de [1 Federale raad voor paramedische beroepen]1, de lijst van activiteiten vaststellen die tot het dagelijkse leven behoren en die niet tot de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de kinesitherapie of een paramedisch beroep behoren. Hij kan daarenboven de voorwaarden vaststellen waaraan deze activiteiten moeten beantwoorden om als dusdanig te worden beschouwd.
§ 2. De houders van het wettelijk diploma van apotheker of van licentiaat in de scheikundige wetenschappen zijn ertoe gemachtigd de analyses van klinische biologie te verrichten, welke de Koning bepaalt overeenkomstig de bepalingen van artikel 140 en waarvan Hij, in dezelfde voorwaarden, de uitvoeringsmodaliteiten vaststelt.
Tenzij uitzonderingen vastgesteld door de Koning, overeenkomstig de bepalingen van artikel 140, is het de apothekers niet toegelaten titularis te zijn van een voor het publiek opengestelde officina en tevens klinische analyses te verrichten.
De Koning kan, overeenkomstig artikel 141, tweede lid, de voorwaarden bepalen waaronder de apothekers en de licentiaten in de scheikunde wetenschappen, die gemachtigd zijn om de analyses van klinische biologie te verrichten, op eigen verantwoordelijkheid en onder eigen toezicht, personen die een paramedisch beroep uitoefenen kunnen belasten met het verrichten van bepaalde handelingen die betrekking hebben op de klinische biologie.
De lijst van die handelingen, de wijze waarop ze worden uitgevoerd, alsook de kwalificatievoorwaarden vereist van die beoefenaars van een paramedisch beroep, worden vastgesteld door de Koning, eveneens overeenkomstig de bepalingen van artikel 141, tweede lid.
----------
(1)<W 2016-06-22/03, art. 55, 004; Inwerkingtreding : 11-07-2016>
(2)<W 2017-08-11/05, art. 25, 010; Inwerkingtreding : 07-09-2017>
(3)<W 2024-05-18/06, art. 2, 046; Inwerkingtreding : 09-06-2024>
Art.24. De Koning kan, overeenkomstig de bepalingen van artikel 141, tweede lid, de voorwaarden bepalen waaronder de apothekers op eigen verantwoordelijkheid en onder eigen toezicht, helpers kunnen belasten met het verrichten van bepaalde handelingen die betrekking hebben op de artsenijbereidkunde.
De lijst van die handelingen, de uitvoeringsmodaliteiten ervan, alsook de vereiste kwalificatievoorwaarden van de helpers worden door de Koning vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 141, tweede lid.
Art.25.
<Opgeheven bij W 2019-04-22/20, art. 69, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art.26. Voor de toepassing van de artikelen 27, 28 en 29 wordt verstaan onder :
1° het holst van de nacht : de periode van drieëntwintig uur tot acht uur;
2° gewone praktijkuren : de periode, van maandag tot vrijdag, van acht uur tot achttien uur, behalve op wettelijke feestdagen;
3° periode van permanentie : de periode buiten de gewone praktijkuren;
4° zorgcontinuïteit : de opvolging van de behandelingen van de patiënten door de behandelende gezondheidszorgbeoefenaar of door een andere gezondheidszorgbeoefenaar wanneer de behandelende gezondheidszorgbeoefenaar zijn praktijk onderbreekt;
5° medische permanentie : de regelmatige en normale zorgverstrekking aan de bevolking tijdens de periode van permanentie;
6° dagelijkse sluiting : sluiting van de praktijk van een gezondheidswerker buiten het normale praktijkuurrooster.
Art.27.
<Opgeheven bij W 2019-04-22/20, art. 70, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art.28.
<Opgeheven bij W 2019-04-22/20, art. 71, 028; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
Art. 28/1. [1 § 1. In het kader van de COVID-19-epidemie of -pandemie kunnen de in deze wet bedoelde gezondheidszorgbeoefenaars die beschikken over een visum opgevorderd worden om gezondheidszorg te verstrekken die noodzakelijk is om de gevolgen van de COVID-19-epidemie of -pandemie op te vangen, voor zover voldaan is aan de volgende voorwaarden:
1° wanneer er binnen een bepaald kader waar gezondheidszorg wordt verstrekt een tekort is aan gezondheidszorgbeoefenaars om de gevolgen van de COVID-19-epidemie of -pandemie op te vangen;
2° wanneer het tekort bedoeld in de bepaling onder 1° niet meer kan opgevangen worden door op een vrijwillige wijze de nodige capaciteit te verhogen aan de hand van de gebruikelijke mobiliseringsprocedures voor gezondheidszorgbeoefenaars op basis van de crisisplannen of op vrijwillige basis, en het tekort aan capaciteit niet meer toelaat om een goede werking van de organisatie van de zorg te verzekeren in een bepaald kader;
3° de opvordering gebeurt enkel met het oog op het opvangen van de gevolgen van de COVID-19-epidemie of -pandemie.
§ 2. De Minister van Binnenlandse Zaken kan, in samenspraak met de Minister van Volksgezondheid, de in paragraaf 1 bedoelde opdracht tot opvordering aan de provinciegouverneur geven, in één van volgende gevallen:
1° ofwel na door de provinciegouverneur of gezondheidsinspecteur op de hoogte te zijn gebracht van een capaciteitsprobleem in een bepaald kader waar gezondheidszorg wordt verstrekt;
2° ofwel op vraag van de verantwoordelijke van een bepaald kader waar gezondheidszorg wordt verstrekt, via tussenkomst van de provinciegouverneur of de gezondheidsinspecteur.
In het in 1° bepaalde geval neemt de Minister van Volksgezondheid, voorafgaand aan de opdracht tot opvordering, contact op met de verantwoordelijke om te zien of voldoende inspanningen werden geleverd om gezondheidszorgbeoefenaars er toe aan te zetten om op een vrijwillige wijze de nodige capaciteit te verhogen.
In het in 2° genoemde geval moet de verantwoordelijke aantonen dat, voorafgaand aan het opvorderingsbevel, de voldoende inspanningen werden geleverd om gezondheidszorgbeoefenaars er toe aan te zetten om op een klassieke of vrijwillige wijze de nodige capaciteit te verhogen.
De categorie(ën) gezondheidszorgbeoefenaars die moeten worden opgevorderd, alsook hun aantal, worden vastgesteld in overleg met de betrokken verantwoordelijke, de gezondheidsinspecteur en de provinciegouverneur.
Het opvorderingsbevel houdt rekening met de afstand tussen het kader waarvoor de opvordering moet plaatsvinden en de woonplaats van de opgevorderde gezondheidszorgbeoefenaar. Zo worden prioritair, en in de mate van het mogelijke, de gezondheidszorgbeoefenaars opgevorderd die in dezelfde omgeving wonen.
Wanneer er gezondheidszorgbeoefenaars worden opgevorderd voor instellingen die onder de bevoegdheid van de gefedereerde entiteiten vallen, brengt de federale minister van Volksgezondheid de bevoegde minister(s) van de betrokken entiteiten daarvan voorafgaandelijk op de hoogte.
§ 3. Het opvorderingsbevel :
1° gebeurt schriftelijk of, indien de omstandigheden dat vereisen, mondeling met schriftelijke bevestiging achteraf;
2° wordt ondertekend door de Minister van Volksgezondheid en de Minister van Binnenlandse Zaken;
3° bevat een omschrijving van de rechtvaardiging, de aard, de hoeveelheid en de duur van de prestaties en de voorwaarden;
4° wordt door de provinciegouverneur waar het kader met een tekort aan capaciteit is gevestigd, elektronisch of via een andere drager bekendgemaakt aan de betrokkene die de ontvangst bevestigt.
§ 4. De opgevorderde gezondheidszorgbeoefenaars vallen onder de verantwoordelijkheid van het kader waaraan ze worden toegewezen. Dit kader vergewist zich van de status inzake de noodzakelijke verzekeringen.
Ingeval de opgevorderde een werknemer is, brengt hij zijn werkgever op de hoogte van de opvordering. De oorspronkelijke juridische band met zijn werkgever wordt gehandhaafd en de opgevorderde behoudt het geheel van zijn rechten, loon- en arbeidsvoorwaarden.
De werkgever kan zijn kosten verhalen op het kader waaraan de opgevorderde beoefenaars worden toegewezen, met uitzondering van omslagvergoedingen.
De opvordering mag geen reden zijn tot ontslag.
Ingeval de opgevorderde geen werknemer is, is zijn bezoldiging ten laste van het kader waaraan hij wordt toegewezen volgens de in de nomenclatuur vastgestelde tarieven of, bij gebreke daarvan, op basis van de in de betrokken sector toegepaste barema's.
§ 5. De rechtspersoon wiens personeel opgevorderd wordt en die meent ernstige schade te ondervinden doordat voorziene prestaties niet geleverd worden, deelt deze mee aan de provinciegouverneur. De provinciegouverneur neemt deze bezwaren in overweging en neemt binnen de 12 uur een beslissing. Deze beslissing kan een herziening van de opvordering inhouden waardoor deze komt te vervallen, of een verderzetting van de opvordering inhouden.
§ 6. Onverminderd de toepassing van de straffen gesteld bij het Strafwetboek, alsook, desgevallend, de toepassing van tuchtmaatregelen, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met geldboete van zesentwintig euro tot tweeduizend euro of met een van die straffen alleen, elkeen die krachtens de ingevolge dit artikel opgelegde maatregelen wordt opgevorderd, zijn verplichtingen niet nakomt, zonder dat te kunnen verantwoorden door een belemmering als gevolg van het uitvoeren van een dringendere beroepsplicht of van een ander ernstige reden."
In geval van een belemmering als gevolg van het uitvoeren van een dringender beroepsplicht, medische redenen of van een andere ernstige reden, meldt de betrokkene dit zo spoedig mogelijk aan de provinciegouverneur die is overgegaan tot de opvordering, en die geval per geval beoordeelt of de ingeroepen reden legitiem is.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 16 2020-04-29/02, art. 1, 022; Inwerkingtreding : 04-05-2020 tot 31-12-2020>
Art.29. § 1. Binnen de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu wordt een eenvormig oproepsysteem opgericht waardoor de bevolking de in [1 artikel 21 van de wet van 22 april 2019 inzake kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg, bedoelde permanentie]1 kan bereiken. De Koning legt de werking van dat eenvormig oproepsysteem vast, alsook de minimumkwaliteitsnormen, de oproepregels en het nummer voor de telefonische oproepen.
Een in artikel 28, § 1, tweede lid bedoelde beroepsvereniging, groepering of werkgever kan zich bij het eenvormig oproepsysteem voor de medische permanentie aansluiten.
[1 Voor zover het eenvormig oproepsysteem operationeel is in de betrokken zone, sluit een in artikel 21, tweede lid, van de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg bedoeld functioneel samenwerkingsverband zich daar bij aan.]1
§ 2. De in artikel 28, § 1, tweede lid bedoelde beroepsverenigingen, groeperingen of werkgevers die zich bij het eenvormig oproepsysteem voor de medische permanentie aansluiten delegeren aan dat eenvormige oproepsysteem de keuze van het antwoord dat de aangestelden van dat eenvormige oproepsysteem aan de vragen van de patiënten geven die op dat eenvormige oproepsysteem een beroep doen. [1 De in artikel 21, tweede lid, van de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg bedoelde functionele samenwerkingsverbanden die zich bij het eenvormig oproepsysteem voor de medische permanentie aansluiten delegeren aan dat eenvormige oproepsysteem de keuze van het antwoord dat de aangestelden van dat eenvormige oproepsysteem aan de vragen van de patiënten geven die op dat eenvormige oproepsysteem een beroep doen.]1
De aangestelden van het eenvormige oproepsysteem beoordelen de vragen van de patiënten die op dat eenvormige oproepsysteem een beroep doen en geven er de medische antwoorden op die het meest geschikt zijn en die met de door de minister bevoegd voor Volksgezondheid gevalideerde protocollen voor de medische wachtdienst overeenstemmen.
De Koning kan een orgaan creëren of kan een bestaand orgaan aanstellen om de in het tweede lid bedoelde protocollen voor te stellen.
§ 3. De Koning legt mits naleving van de Wet Persoonlijke Levenssfeer van 8 december 1992 en na advies van de Commissie voor bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de nadere regels voor de registratie van de oproepen vast.
Deze nadere regels hebben in het bijzonder betrekking op de aard van de te registreren oproepgegevens en op hun structurering, en laten de werking van het oproepsysteem toe te beoordelen, zowel wat betreft het naleven van minimale kwaliteitsnomen als voor het organiseren van een interne kwaliteitsopvolging.
§ 4. De Koning legt, per beroep, de datum van de inwerkingtreding van dit artikel vast.
----------
(1)<W 2019-04-22/20, art. 64, 028; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
Art.30. Het is verboden de regelmatige en normale uitoefening van de geneeskunde of de artsenijbereidkunde door een persoon die aan de vereiste voorwaarden voldoet, door feitelijkheden of geweld te verhinderen of te belemmeren.
Art.31.
<Opgeheven bij W 2019-04-22/20, art. 72, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art. 31/1.
<Opgeheven bij W 2019-04-22/20, art. 73, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art.32.
<Opgeheven bij W 2019-04-22/20, art. 74, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art.33.
<Opgeheven bij W 2019-04-22/20, art. 75, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art.34.§ 1. In het kader van de organisatie of de erkenning door de overheid van een activiteit die betrekking heeft op de geneeskunst onder haar preventief voorkomen, kan de Koning de verplichting voorzien voor de beoefenaar van de geneeskunst, verantwoordelijk voor deze activiteit, aan de behandelende beoefenaar die de consultant daartoe uitdrukkelijk aanwijst, de uitslagen over te maken van de onderzoekingen waaraan deze laatste werd onderworpen.
De Koning kan bovendien de verplichting voorzien voor de beoefenaar van de geneeskunst, verantwoordelijk voor een in het eerste lid bedoelde activiteit, mits het akkoord van de belanghebbende persoon, het geneeskundig dossier van deze laatste mede te delen aan de beoefenaar die verantwoordelijk is voor een andere activiteit die betrekking heeft op de geneeskunst onder haar preventief voorkomen, behalve wanneer deze laatste activiteit het geneeskundig toezicht op de arbeiders betreft.
In geval van niet naleving van de verplichtingen opgelegd in uitvoering van de twee vorige leden, kunnen de erkenning van de daar bedoelde activiteit en de financiële voordelen, die daaraan desgevallend verbonden zijn, geweigerd of ingetrokken worden.
De Koning bepaalt, op advies van de nationale raad van de betrokken Orde, de modaliteiten volgens dewelke de overdracht van de uitslagen, van de onderzoekingen bedoeld in het eerste lid of de mededeling van het geneeskundig dossier, bedoeld in het tweede lid, dient te geschieden.
§ 2. Onverminderd paragraaf 1, derde lid, zien de raden van de Orde, waaronder de beoefenaars ressorteren, toe dat de krachtens paragraaf 1, vastgestelde bepalingen worden nageleefd en de bevoegde [1 kamer van de Toezichtcommissie]1 ziet erop toe dat de in artikelen 4 en 63 bedoelde beoefenaars de krachtens paragraaf 1 getroffen bepalingen naleven.
----------
(1)<W 2022-07-30/01, art. 24, 032; Inwerkingtreding : 18-08-2022>
Art.35.Onverminderd de bepalingen van artikel 38, § 2, hebben de beoefenaars bedoeld in de artikelen 3, § 1, 4, 6 [1 , 63, 68/1 en 68/2]1, mits eerbiediging van de regelen van de plichtenleer, recht op honoraria of forfaitaire bezoldigingen voor de door hen geleverde prestaties.
Onverminderd de toepassing van bedragen welke eventueel zijn vastgesteld door of krachtens de wet of voorzien bij statuten of overeenkomsten waartoe de beoefenaars zijn toegetreden, bepalen deze vrij het bedrag van hun honoraria, onder voorbehoud van de bevoegdheid, in geval van betwisting, van de Orde waaronder zij ressorteren of van de rechtbanken.
Indien algemene criteria terzake zijn vastgesteld door de bevoegde nationale paritaire commissie, voorzien bij het koninklijk besluit nr. 47 van 24 oktober 1967, tot instelling van een nationale paritaire commissie geneesheren-ziekenhuizen en tot vaststelling van het statuut van de Nationale Paritaire Commissies voor andere beoefenaars van de geneeskunst of voor andere categorieën van inrichtingen, alsmede van de gewestelijke paritaire commissies, en algemeen bindend verklaard door de Koning, op grond van artikel 8 van dat besluit, moeten hogergenoemde statuten en overeenkomsten daarmee conform zijn.
----------
(1)<W 2015-05-10/06, art. 161, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
Art.36. Is verboden iedere vooraf gesloten overeenkomst die het honorarium koppelt aan de doelmatigheid van een behandeling.
Art.37.Onverminderd de bepalingen van artikel 38, § 2, wanneer een beoefenaar bedoeld in de artikelen 3, § 1, 4, 6 [1 , 63, 68/1 en 68/2]1 voor de uitoefening van zijn beroep personeel, lokalen en materieel gebruikt, dat niet voor het geheel voorwerp waren of zijn van een betaling ten welke andere titel ook en die ter beschikking zijn gesteld van de beoefenaar door een derde persoon, worden de voorwaarden voor dit gebruik bepaald in een statuut of een uitdrukkelijke overeenkomst tussen deze beoefenaar en de derde.
Indien algemene criteria terzake zijn vastgesteld door de bevoegde nationale paritaire commissie, voorzien bij het koninklijk besluit nr. 47 van 24 oktober 1967 tot instelling van een nationale paritaire commissie geneesheren-ziekenhuizen en tot vaststelling van het statuut van de Nationale Paritaire Commissies voor andere beoefenaars van de geneeskunst of voor andere categorieën van inrichtingen, alsmede van de gewestelijke paritaire commissies, en algemeen bindend verklaard door de Koning, op grond van artikel 8 van dat besluit, moet het statuut of de overeenkomst bedoeld in het vorig lid daarmee conform zijn.
----------
(1)<W 2015-05-10/06, art. 162, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
Art.38.§ 1. Is verboden onder beoefenaars van een zelfde tak van de geneeskunst, elke verdeling van honoraria onder gelijk welke vorm, behalve zo deze verdeling geschiedt in het kader van de organisatie van de groepsgeneeskunde of in geval er meerdere apothekers-titularissen verantwoordelijk zijn voor een apotheek of in het kader van een apotheek uitgebaat door een rechtspersoon.
§ 2. Onverminderd de bepalingen van de artikelen 35 en 37, is verboden elke overeenkomst van welke aard ook, gesloten hetzij tussen de beoefenaars, bedoeld in de artikelen 3, § 1, 4, 6, 43 [1 , 63, 68/1 en 68/2]1 hetzij tussen deze beoefenaars en derden, inzonderheid producenten van farmaceutische producten of leveranciers van geneeskundige of protheseapparaten, wanneer deze overeenkomst betrekking heeft op hun beroep en ertoe strekt aan de een of de ander rechtstreeks of onrechtstreeks winst of voordeel te verschaffen.
In het kader van hun beroep is het de in het eerste lid bedoelde beoefenaars verboden om rechtstreeks of onrechtstreeks de door andere beroepsbeoefenaars of door derde personen aangeboden of toegekende premies, voordelen, uitnodigingen of gastvrijheid, te vragen of ze te aanvaarden.
----------
(1)<W 2015-05-10/06, art. 163, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
Art.39.Het is aan elke beoefenaar bedoeld in de artikelen 3, § 1, 4, 6, 43 [1 , 63, 68/1 en 68/2]1 verboden om op het even welke wijze zijn medewerking te verlenen aan een derde of als naamlener voor hem op te treden, met het doel hem te onttrekken aan de straffen waarmede de onwettige uitoefening van de geneeskunde of de artsenijbereidkunde gestraft wordt.
----------
(1)<W 2015-05-10/06, art. 164, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
Art.40.De artsen en de beoefenaars van de tandheelkunde die vaststellen dat geneesmiddelen, welke door de apotheker aan hun zieken geleverd worden slecht bereid zijn, strijdig met het recept, of bedorven, zetten er hun zegel op en verzoeken de zieken ze enkel af te geven aan degenen die ze zullen komen halen namens [1 de bevoegde kamer van de Toezichtcommissie]1.
Zij geven zo haast mogelijk van dit feit kennis aan de secretaris der commissie, zodat deze laatste die geneesmiddelen kan doen afhalen en overmaken aan de commissie, die de zaak zal onderzoeken en handelen volgens de belangrijkheid van het geval.
----------
(1)<W 2022-07-30/01, art. 25, 032; Inwerkingtreding : 18-08-2022>
Art.41. De toepassing op de mens van menselijk lichaamsmateriaal zoals bedoeld in de wet van 19 december 2008 inzake het verkrijgen en het gebruik van menselijk lichaamsmateriaal met het oog op de geneeskundige toepassing op de mens of het wetenschappelijk onderzoek, alsook van industrieel vervaardigde producten in het kader van de somatische celtherapie, gentherapie of weefselmanipulatie, geschiedt uitsluitend door een beoefenaar bedoeld in artikel 3, en dit in een erkend ziekenhuis dat behoort tot het toepassingsgebied van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, of in een ziekenhuis dat wordt uitgebaat door het Ministerie van Landsverdediging van de Belgische Staat.
De in het eerste lid bedoelde beoefenaar dient volkomen onafhankelijk te zijn van de in de voornoemde wet bedoelde intermediaire structuren voor menselijk lichaamsmateriaal, productie-instellingen en derden die één of meer handelingen hebben verricht met het bedoeld menselijk lichaamsmateriaal of het menselijk lichaamsmateriaal waarmee bedoeld product is bereid, alsook van een onderneming of de persoon door wie het bedoeld product is vervaardigd.
Art.42.Elk voorschrift :
1° vermeldt zo uitvoerig mogelijk de gebruiksaanwijzing van het geneesmiddel;
2° wordt door de arts, de beoefenaar van de tandheelkunde of iedere andere persoon die door of krachtens deze gecoördineerde wet geneesmiddelen mag voorschrijven, gedagtekend op papier of op elektronische wijze [3 ...]3;
3° wordt ondertekend door de arts, de beoefenaar van de tandheelkunde of iedere andere persoon die door of krachtens deze gecoördineerde wet geneesmiddelen mag voorschrijven [3 ...]3.
[3 De procedures vermeld in het eerste lid, 2° en 3°, zijn ook van toepassing op andere categorieën van voorschriften dan deze voor geneesmiddelen.]3
[2 Indien gebruik gemaakt wordt van de elektronische handtekening dient het te gaan om een gekwalificeerde elektronische handtekening in de zin van artikel 3.12. van verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG.]2
De Koning kan de inhoud en de modaliteiten van het voorschrijven bepalen. Hij legt bovendien de bijkomende voorwaarden vast waaraan de voorschriften in ambulante en extramurale omgeving moeten voldoen. [3 De Federale overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten en het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering staan in voor het exclusieve en gecentraliseerde beheer van het geheel van elektronische voorschriften, inclusief andere voorschriften dan deze voor geneesmiddelen. De voornoemde administraties zijn gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijke in de zin van verordening (EU) 2016/679 van 27 april 2016 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG. De finaliteit van het elektronisch voorschrift is de uitvoering toestaan door de wettelijk bevoegde professionele beoefenaar van het voorschrift opgesteld door de wettelijk bevoegde voorschrijver ten behoefte van een welbepaalde patiënt. Enkel de betrokken personen (de patiënt, de voorschrijver) en de bestemmeling (de professionele beoefenaar belast met de uitvoering van het voorschrift) hebben toegang tot de inhoud van het elektronisch voorschrift. Deze vermeldt de naam en voornaam van de patiënt, het geneesmiddel of gezondheidsproduct, de datum, de naam en voornaam van de voorschrijver en diens handtekening. Deze gegevens worden in voorkomend geval aangevuld met de identificatienummers ingesteld door of krachtens de wet. Het elektronisch voorschrift wordt in de unieke databank bewaard tot het wordt uitgevoerd en met een maximale duur van één jaar vanaf de ondertekening van het voorschrift.]3 Het ondertekenen van een voorschrift mag niet gedelegeerd worden. De Koning kan eveneens de inhoud en de nadere regels van het voorschrijven bepalen met het oog op de erkenning in België van voorschriften uitgevaardigd door in een andere Lidstaat gevestigde voorschrijvers alsook met het oog op de erkenning in een andere Lidstaat van door voorschrijvers gevestigd in België uitgevaardigde voorschriften.
Wanneer een arts of een beoefenaar van de tandheelkunde een toxisch geneesmiddel voorschrijft met een grotere dosis dan deze voorzien in de betreffende reglementering, moet hij deze dosis voluit in letters herhalen en door een nieuwe handtekening bevestigen.
De Koning kan voor het voorschrijven van geneesmiddelen die slaap- of verdovende middelen bevatten alsook van psychotrope stoffen die afhankelijkheid kunnen teweegbrengen het gebruik opleggen van speciale voorschriftenbriefjes waarin Hij het model bepaalt; Hij stelt de lijst van deze stoffen vast. De Koning kan de afgifte van deze speciale voorschriftenbriefjes onderwerpen aan de inning van een bijdrage.
----------
(1)<W 2018-09-05/01, art. 93, 014; Inwerkingtreding : 10-09-2018>
(2)<W 2018-09-20/14, art. 34, 015; Inwerkingtreding : 20-10-2018>
(3)<W 2022-05-18/08, art. 144, 031; Inwerkingtreding : 09-06-2022>
Hoofdstuk 3. De uitoefening van de kinesitherapie
Art.43.§ 1. In afwijking van artikel 3, § 1, en zonder de betekenis van het begrip "de geneeskunde", bepaald in dit artikel, te beperken, mag niemand de kinesitherapie uitoefenen die niet houder is van een erkenning afgegeven door de minister bevoegd voor Volksgezondheid.
De houders van de erkenning, bedoeld in het eerste lid, die voldoen aan de criteria bedoeld in artikel 92, § 1, 4°, kunnen de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging verkrijgen, voor de in artikel 34, eerste lid, 1°, c), van de Ziekteverzekeringswet van 14 juli 1994, bedoelde verstrekkingen.
§ 2. De Koning kan de voorwaarden en regels bepalen voor het verkrijgen, het behouden en het intrekken van de in paragraaf 1 bedoelde erkenning en van de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging.
Deze erkenning mag enkel toegekend worden aan de houder van een universitair diploma in kinesitherapie of een diploma van hoger onderwijs buiten de universiteit in kinesitherapie dat een opleiding in het kader van een voltijds onderwijs bekroont dat ten minste vier studiejaren omvat.
§ 3. Niemand mag de beroepstitel van kinesitherapeut dragen die niet houder is van de in paragraaf 1 bedoelde erkenning.
§ 4. Als onwettige uitoefening van de kinesitherapie wordt beschouwd, het gewoonlijk verrichten door een persoon die er niet toe gemachtigd is krachtens paragraaf 1 van:
1° systematische handelingen met als doel functieproblemen van spierskeletale, zenuwfysiologische, respiratoire, cardiovasculaire en psychomotorische aard te verhelpen door het toepassen van een of meerdere van de volgende vormen van therapie:
a) de lichaamsoefeningstherapie, zijnde het tot een geneeskundig doel door de patiënt doen uitvoeren van bewegingen, met of zonder fysieke bijstand;
b) de massagetherapie, zijnde het tot een geneeskundig doel toepassen van massagetechnieken op de patiënt;
c) de fysieke therapieën, zijnde het tot geneeskundig doel aan de patiënt toedienen van niet-invasieve fysieke prikkels, zoals elektrische stromen, elektromagnetische stralingen, ultrageluiden, warmte- en koudeapplicaties en balneotherapie;
2° het verrichten van onderzoeken en het opstellen van balansen van de motoriek van de patiënt met als doel bij te dragen tot het stellen van een diagnose door een arts of een behandeling bestaande uit de in het 1° bedoelde handelingen in te stellen;
3° het concipiëren en het uitwerken van behandelingen bestaande uit de onder het 1° bedoelde handelingen;
4° de perinatale kinesitherapie en de bekkenbodemreëducatie.
§ 5. De Koning kan de onder paragraaf 4 bedoelde handelingen nader bepalen.
§ 6. De krachtens paragraaf 1 erkende personen mogen enkel kinesitherapie uitoefenen ten aanzien van de patiënten die op grond van een voorschrift door een persoon worden verwezen die krachtens artikel 3, § 1, eerste lid, gemachtigd is om de geneeskunde uit te oefenen of, voor wat de kinesitherapie betreft voor temporomandibulaire dysfuncties, die verwezen worden door een persoon die krachtens artikel 4 gemachtigd is om de tandheelkunde uit te oefenen.
[1 ...]1
[1 ...]1
[1 ...]1
De Koning kan de lijst vaststellen van de redenen waarom en de situaties waarin personen erkend krachtens paragraaf 1 kunnen afwijken van de in het eerste lid bedoelde voorwaarde.
----------
(1)<W 2019-04-22/20, art. 77, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art. 43_VLAAMS_GEWEST. § 1. In afwijking van artikel 3, § 1, en zonder de betekenis van het begrip "de geneeskunde", bepaald in dit artikel, te beperken, mag niemand de kinesitherapie uitoefenen die niet houder is van een erkenning [2 ...]2. De houders van de erkenning, bedoeld in het eerste lid, die voldoen aan de criteria bedoeld in artikel 92, § 1, 4°, kunnen de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging verkrijgen, voor de in artikel 34, eerste lid, 1°, c), van de Ziekteverzekeringswet van 14 juli 1994, bedoelde verstrekkingen. § 2. De Koning kan de voorwaarden en regels bepalen voor het verkrijgen, het behouden en het intrekken van de in paragraaf 1 bedoelde erkenning en van de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging. Deze erkenning mag enkel toegekend worden aan de houder van een universitair diploma in kinesitherapie of een diploma van hoger onderwijs buiten de universiteit in kinesitherapie dat een opleiding in het kader van een voltijds onderwijs bekroont dat ten minste vier studiejaren omvat. § 3. Niemand mag de beroepstitel van kinesitherapeut dragen die niet houder is van de in paragraaf 1 bedoelde erkenning. § 4. Als onwettige uitoefening van de kinesitherapie wordt beschouwd, het gewoonlijk verrichten door een persoon die er niet toe gemachtigd is krachtens paragraaf 1 van: 1° systematische handelingen met als doel functieproblemen van spierskeletale, zenuwfysiologische, respiratoire, cardiovasculaire en psychomotorische aard te verhelpen door het toepassen van een of meerdere van de volgende vormen van therapie: a) de lichaamsoefeningstherapie, zijnde het tot een geneeskundig doel door de patiënt doen uitvoeren van bewegingen, met of zonder fysieke bijstand; b) de massagetherapie, zijnde het tot een geneeskundig doel toepassen van massagetechnieken op de patiënt; c) de fysieke therapieën, zijnde het tot geneeskundig doel aan de patiënt toedienen van niet-invasieve fysieke prikkels, zoals elektrische stromen, elektromagnetische stralingen, ultrageluiden, warmte- en koudeapplicaties en balneotherapie; 2° het verrichten van onderzoeken en het opstellen van balansen van de motoriek van de patiënt met als doel bij te dragen tot het stellen van een diagnose door een arts of een behandeling bestaande uit de in het 1° bedoelde handelingen in te stellen; 3° het concipiëren en het uitwerken van behandelingen bestaande uit de onder het 1° bedoelde handelingen; 4° de perinatale kinesitherapie en de bekkenbodemreëducatie. § 5. De Koning kan de onder paragraaf 4 bedoelde handelingen nader bepalen. § 6. De krachtens paragraaf 1 erkende personen mogen enkel kinesitherapie uitoefenen ten aanzien van de patiënten die op grond van een voorschrift door een persoon worden verwezen die krachtens artikel 3, § 1, eerste lid, gemachtigd is om de geneeskunde uit te oefenen of, voor wat de kinesitherapie betreft voor temporomandibulaire dysfuncties, die verwezen worden door een persoon die krachtens artikel 4 gemachtigd is om de tandheelkunde uit te oefenen. [1 ...]1 [1 ...]1 [1 ...]1 De Koning kan de lijst vaststellen van de redenen waarom en de situaties waarin personen erkend krachtens paragraaf 1 kunnen afwijken van de in het eerste lid bedoelde voorwaarde. ----------
(1)<W 2019-04-22/20, art. 77, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
(2)<DVR 2022-06-24/09, art. 6, 035; Inwerkingtreding : 31-05-2023>
Art.44. § 1. Bij de minister bevoegd voor Volksgezondheid, wordt een Federale Raad voor de Kinesitherapie ingesteld.
§ 2. De Federale Raad voor de Kinesitherapie heeft tot taak aan de minister bevoegd voor Volksgezondheid, op diens verzoek of op eigen initiatief, advies te verstrekken over alle aangelegenheden in verband met de kinesitherapie.
§ 3. De Federale Raad voor de Kinesitherapie kan ook de regeringen van de gemeenschappen, op hun verzoek, advies verstrekken over alle aangelegenheden in verband met de studies en opleiding van de kinesitherapeuten.
§ 4. De Federale Raad voor de Kinesitherapie bestaat uit:
1° veertien leden, kinesitherapeuten, die de kinesitherapie uitoefenen en die een minimale ervaring van tien jaar bezitten van wie ten minste vier personen hun beroep sedert ten minste tien jaar uitoefenen in het universitair onderwijs in de kinesitherapie of in het hoger onderwijs buiten de universiteit in de kinesitherapie;
2° zes leden die gemachtigd zijn om de geneeskunde uit te oefenen krachtens artikel 3, § 1, waarvan drie beoefenaars van de huisartsgeneeskunde en drie beoefenaars van verschillende medische specialismen, waaronder één de fysieke geneeskunde uitoefent;
3° twee ambtenaren die de minister bevoegd voor Volksgezondheid vertegenwoordigen.
De in het 3° bedoelde ambtenaren hebben zitting met raadgevende stem en verzorgen het secretariaat van de Raad.
Aan elk lid van de Raad wordt een plaatsvervanger toegevoegd, die onder dezelfde voorwaarden wordt benoemd.
§ 5. De gewone en plaatsvervangende leden worden door de Koning benoemd voor een termijn van zes jaar, die eenmaal kan worden verlengd.
De leden bedoeld in paragraaf 4, 1° en 2° worden benoemd op basis van dubbele lijsten, voorgedragen door de representatieve beroepsverenigingen en -organisaties van de betrokken personen.
§ 6. Bij de eerste samenstelling van de Federale Raad voor de Kinesitherapie kunnen beschouwd worden als kinesitherapeuten de personen erkend door de dienst geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, op voorstel van de Erkenningsraad voor de kinesitherapeuten van dit instituut.
§ 7. De Koning regelt de organisatie en de werking van de Federale Raad voor de Kinesitherapie.
De Raad kan alleen geldig beraadslagen wanneer ten minste de helft van de gewone leden aanwezig zijn of door hun plaatsvervanger vertegenwoordigd zijn. Indien de leden van de Federale raad voor de Kinesitherapie niet in voldoende aantal aanwezig zijn, roept de voorzitter een tweede vergadering met dezelfde agenda bijeen. De Raad kan dan geldig beraadslagen ongeacht het aantal aanwezige leden.
De Raad spreekt zich uit bij meerderheid der aanwezige leden. Bij staking van stemmen is het punt waarover werd gestemd niet aangenomen.
De beslissingen van de Raad, voor wat betreft de in artikel 143, eerste lid, bedoelde adviezen worden genomen bij tweederdemeerderheid van de in paragraaf 4, eerste lid, 1° en 2°, bedoelde leden voor zover deze meerderheid bestaat uit ten minste een in paragraaf 4, eerste lid, 2°, bedoeld lid.
Hoofdstuk 4. De uitoefening van de verpleegkunde
Art.45.§ 1. [1 Niemand mag de verpleegkunde zoals bepaald in artikel 46 uitoefenen als hij/zij niet in het bezit is van [3 een diploma of een titel van verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg die behaald werd na een opleiding van ten minste drie studiejaren, die uitgedrukt kunnen worden in een daaraan gelijkwaardig aantal ECTS-studiepunten]3 [3 ...]3.
De opleiding van [3 verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg]3 bestaat uit ten minste 4600 uur theoretisch en klinisch onderwijs, waarbij de duur van het theoretisch onderwijs ten minste een derde en de duur van het klinisch onderwijs ten minste de helft van de minimumduur van de opleiding bedraagt.
In het kader van het theoretisch onderwijs, verwerven de [3 verpleegkundigen verantwoordelijk voor algemene zorg in opleiding]3 de kennis, vaardigheden en de competenties die krachtens de eerste paragraaf zijn vereist. Deze opleiding wordt gegeven door docenten in de verpleegkunde en andere bevoegde personen in universiteiten, instellingen voor hoger onderwijs van een als gelijkwaardig erkend niveau of scholen voor beroepsonderwijs dan wel beroepsopleidingen voor verpleegkunde.
In het kader van het klinisch onderwijs, leren de [3 verpleegkundigen verantwoordelijk voor algemene zorg in opleiding]3 in teamverband en in rechtstreeks contact met een gezonde of zieke persoon en/of een gemeenschap, de vereiste algemene verpleegkundige zorgen plannen, verstrekken en beoordelen op grond van verworven kennis, vaardigheden en competenties. De [3 verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg in opleiding]3 leert niet alleen in teamverband werken, maar ook als teamleider op te treden en zich bezig te houden met de organisatie van de algemene verpleegkundige zorgen, waaronder de gezondheidseducatie voor individuen en kleine groepen binnen het kader van instellingen voor gezondheidszorg of in de gemeenschap.
De [3 opleiding tot verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg]3 waarborgt dat de betrokken beroepsbeoefenaar :
a) de volgende kennis en vaardigheden heeft verworven:
i) de uitgebreide kennis van de wetenschappen waarop de algemene verpleegkundige zorgen gebaseerd zijn, met inbegrip van voldoende kennis van het organisme, de fysiologie en het gedrag van de gezonde en de zieke mens, alsmede van het verband tussen de gezondheidstoestand en de fysieke en sociale omgeving van de mens;
ii) de kennis van de aard en de ethiek van het beroep en van de algemene beginselen betreffende de gezondheid en de verpleegkundige zorg;
iii) de adequate klinische ervaring; deze ervaring, bij de keuze waarvan de educatieve waarde voorop dient te worden gesteld, moet worden opgedaan onder toezicht van bekwaam verpleegkundig personeel en op plaatsen waar de hoegrootheid van gekwalificeerde personeelsleden en de uitrusting aangepast zijn aan de aan de zieke te verstrekken verpleegkundige zorg;
iv) de bekwaamheid om deel te nemen aan de praktische opleiding van gezondheidszorgberoepsbeoefenaars en de samenwerking met deze personen;
v) de ervaring op het gebied van samenwerking met andere gezondheidszorgberoepsbeoefenaars.
b) in staat is minstens de volgende competenties toe te passen, ongeacht of de opleiding is verkregen aan een universiteit, een als gelijkwaardig erkende instelling voor hoger onderwijs of via een beroepsopleiding voor verpleegkunde:
i) de competentie om op basis van de huidige theoretische en klinische kennis zelfstandig te diagnosticeren welke de te verstrekken verpleegkundige zorg zijn en om bij het behandelen van patiënten de verpleegkundige zorg te plannen, te organiseren en uit te voeren op basis van de verworven kennis en vaardigheden bedoeld en omschreven in a) i), ii) en iii), met als doel de verbetering van de beroepsuitoefening;
ii) de competentie om efficiënt samen te werken met andere gezondheidszorgberoepsbeoefenaars, met inbegrip van deelname aan de praktische opleiding van het in de gezondheidszorg werkzame personeel, op basis van de kennis en vaardigheden die overeenkomstig a) iv) en v) zijn verworven;
iii) de competentie om personen, gezinnen en groepen te helpen een gezonde levensstijl aan te nemen en voor zichzelf te zorgen op basis van de kennis en vaardigheden die overeenkomstig a) i) en ii) zijn verworven;
iv) de competentie om zelfstandig urgente levensreddende maatregelen te kunnen treffen en in crisis- en rampensituaties te kunnen handelen;
v) de competentie om zorgbehoevenden en hun naasten onafhankelijk te adviseren, instrueren en ondersteunen;
vi) de competentie om zelfstandig de kwaliteit van de verpleegkundige zorgen te kunnen garanderen en evalueren;
vii) de competentie om beroepsmatig duidelijk en volledig te communiceren en samen te werken met andere categorieën gezondheidszorgberoepsbeoefenaars;
viii) de competentie om de kwaliteit van de zorg te analyseren met als doelstelling de eigen beroepsuitoefening als verpleegkundige te verbeteren.
Deze beschikking is van toepassing op iedereen die een verpleegkundige-opleiding aanvat vanaf het schooljaar of academiejaar volgend op 18 januari 2016.]1
[1 § 1/1. Iedereen die een opleiding tot verpleegkundige heeft beëindigd of aangevat voor 18 januari 2016, mag de verpleegkunde zoals bepaald in artikel 46 uitoefenen als hij in het bezit is van het diploma of de titel van bachelor in de verpleegkunde, van gegradueerde verpleger of verpleegster, van het brevet of de titel van verpleger of verpleegster, van het "Diploma van gegradueerde verpleegkundige" dat in het kader van het hoger beroepsonderwijs door de Vlaamse Gemeenschap afgeleverd wordt, van het brevet of de titel van verpleegassistent of -assistente, [3 ...]3.
Iedereen die een opleiding tot verpleegkundige aanvat in het tweede semester van het schooljaar of academiejaar 2015-2016 wordt hiermee gelijkgesteld.]1
[3 § 1/2. Niemand mag, als basisverpleegkundige, de verpleegkunde zoals bepaald in artikel 46 binnen de grenzen van de bevoegdheden en de activiteiten die de Koning hem heeft toevertrouwd, uitoefenen als hij niet in het bezit is van een diploma of een titel van basisverpleegkundige die behaald werd na een opleiding van minstens drie studiejaren met ten minste 3800 uur theoretisch en klinisch onderwijs, die uitgedrukt kunnen worden in een daaraan gelijkwaardig aantal ECTS-studiepunten, waarbij de duur van het theoretisch onderwijs ten minste een derde en de duur van het klinisch onderwijs ten minste de helft van de minimumduur van de opleiding bedraagt. De basisverpleegkundigen in opleiding worden gevormd in het kader van de in paragraaf 1 bedoelde beroepskennis, -vaardigheden en -competenties.
De basisverpleegkundige is een beoefenaar van de verpleegkunde die autonoom kan handelen in minder complexe situaties. In complexere situaties werkt hij binnen een gestructureerd zorgteam in nauwe samenwerking met de verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg of met de arts wanneer er geen verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg deel uitmaakt van het zorgteam. De basisverpleegkundige handelt in het kader van de preventie, het behoud en de bevordering van de gezondheid in relatie tot de kwaliteit van leven. [5 De initiële inschatting van de mate van de complexiteit van de situatie gebeurt door de verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg of door de arts wanneer de verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg geen deel uitmaakt van het team. Zij zorgen ook, wanneer ze dit nodig achten, voor een herbeoordeling van de complexiteit van de situatie. Uitsluitend in het geval van technische prestaties die gedurende een periode van minder dan 24 uur moeten worden uitgevoerd, kan de initiële inschatting van de complexiteit van de situatie worden uitgevoerd door de basisverpleegkundige.]5
De Koning bepaalt, na advies van [5 de Federale Raad voor Verpleegkunde]5, bij een besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad, de verpleegkundige technische verstrekkingen die de basisverpleegkundige kan uitvoeren en de voorwaarden waaronder de basisverpleegkundige deze verstrekkingen kan uitvoeren.
Deze beschikking is van toepassing op iedereen die een basisverpleegkundige-opleiding aanvat vanaf het schooljaar of academiejaar 2023-2024.
Elke persoon die houder is van een diploma of een titel van verpleegkundige en die zijn opleiding tot verpleegkundige heeft aangevangen vóór het school- of academiejaar 2023-2024, mag van rechtswege de verpleegkunde zoals bepaald in artikel 46 uitoefenen onder dezelfde voorwaarden als de in paragraaf 1 bedoelde verpleegkundigen verantwoordelijk voor algemene zorg.]3
§ 2. De drager van de beroepstitel van vroedvrouw die haar of zijn diploma heeft behaald voor 1 oktober 2018, mag van rechtswege de verpleegkunde uitoefenen onder dezelfde voorwaarden als de dragers van de beroepstitel van gegradueerde verpleegkundige.
De drager van de beroepstitel van vroedvrouw die haar of zijn diploma heeft behaald na 1 oktober 2018, mag van rechtswege de technische verpleegkundige verstrekkingen en de toevertrouwde medische handelingen die tot de verpleegkunde behoren, uitvoeren binnen het terrein van de verloskunde, de fertiliteitsbehandeling, de gynaecologie en de neonatologie. [4 Tevens mag hij of zij van rechtswege vaccinaties bij jonge kinderen tot en met de leeftijd van 2,5 jaar uitvoeren onder de door de Koning, bij een in de Ministerraad overlegd besluit, bepaalde voorwaarden.]4
§ 3. De diploma's, brevetten of gelijkwaardige titels worden afgeleverd overeenkomstig de door de Koning vastgestelde bepalingen.
----------
(1)<KB 2016-06-27/18, art. 5, 005; Inwerkingtreding : 18-07-2016>
(2)<KB 2017-06-12/08, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 30-06-2017>
(3)<W 2023-06-28/03, art. 3, 037; Inwerkingtreding : 24-07-2023>
(4)<W 2023-11-13/04, art. 4, 041; Inwerkingtreding : 04-12-2023>
(5)<W 2024-05-18/06, art. 3, 046; Inwerkingtreding : 09-06-2024>
Art.46.[1 § 1. Onder de uitoefening van verpleegkunde wordt verstaan het vervullen van de activiteiten die samen de verpleegkundige zorg vormen.
De verpleegkundige zorg kan preventief, curatief en/of palliatief zijn en wordt autonoom en waar van toepassing interprofessioneel uitgevoerd, in samenspraak met de patiënt en diens omgeving. Ze is van technische, relationele en/of educatieve aard. Ze richt zich tot individuele personen en hun omgeving, groepen en/of de bredere gemeenschap en is gebaseerd op een gepersonaliseerde en geïntegreerde aanpak, waarbij onder meer de psychologische, sociale, economische, culturele en spirituele aspecten in aanmerking worden genomen. Ze houdt ook rekening met de wetenschappelijke en technologische verworvenheden, de kwaliteitsnormen en de beroepsdeontologie.
De verpleegkundige zorg omvat:
1°
a) het observeren, het herkennen, het evalueren en het vastleggen van de gezondheidsstatus zowel op psychisch, fysiek als sociaal vlak;
b) het uitvoeren van de verpleegkundige diagnostiek en het bepalen van de te verstrekken verpleegkundige zorg; het voorschrijven van verpleegkundige zorg; het coördineren van verpleegkundige zorg; het delegeren van technisch verpleegkundige verstrekkingen; het toezicht op de uitvoering van gedelegeerde technisch-verpleegkundige verstrekkingen en zorg;
c) het bijdragen aan de medische diagnosestelling, het meewerken aan de klinische bewaking van de gezondheidstoestand, het beoordelen van de evolutie van die gezondheidstoestand en het deelnemen, al of niet als lid van het interdisciplinair zorgteam, aan de uitvoering van de voorgeschreven behandelingen;
d) het informeren en adviseren van de patiënt en/of zijn omgeving, het geven van gezondheidsvoorlichting en -opvoeding;
e) het voortdurend bijstaan, uitvoeren en helpen uitvoeren van interventies en handelingen, waardoor de beoefenaar van de verpleegkunde het behoud, de verbetering en het herstel van de gezondheid van gezonde en zieke personen en groepen beoogt;
f) het meewerken aan vroegtijdige zorgplanning, het verstrekken van palliatieve zorg en pijnbestrijding, het verlenen van levenseindezorg en de begeleiding bij de verwerking van het rouwproces;
g) het zelfstandig treffen van urgente levensreddende maatregelen en het handelen in crisis- en rampensituaties;
h) het analyseren van de kwaliteit van de zorg met als doelstelling de eigen beroepsuitoefening als verpleegkundige te verbeteren;
2° het uitvoeren technisch-verpleegkundige verstrekkingen waarvoor al dan niet een voorschrift van de arts of tandarts nodig is.
De Koning stelt, overeenkomstig de bepalingen van artikel 141, de lijst vast van technisch-verpleegkundige verstrekkingen met vermelding of er een voorafgaandelijk medisch voorschrift nodig is, alsook desgevallend de regels voor de uitvoering ervan;
3° het verrichten van handelingen op het gebied van de geneeskunde zoals bedoeld in artikel 23, § 1, alinea's 2 en 3 in opdracht van een arts of een tandarts.
§ 2. De Koning bepaalt, na advies van de Federale Raad voor de Verpleegkunde, de nadere regels en de bijzondere kwalificatiecriteria die beoefenaars van de verpleegkunde de mogelijkheid geven om geneesmiddelen en gezondheidsproducten voor te schrijven. De Koning bepaalt, na advies van de Federale Raad voor Verpleegkunde, de Hoge Raad van artsen-specialisten en van huisartsen de categorieën van geneesmiddelen en gezondheidsproducten die al dan niet autonoom mogen worden voorgeschreven.
§ 3. De handelingen bepaald in paragraaf 1, 3° mogen enkel uitgevoerd worden door de verpleegkundigen bepaald in artikel 45, § 1 en § 1/1.
§ 4. De verpleegkundige handelingen en verstrekkingen bedoeld in paragraaf 1, 1°, 2°, en 3°, worden opgetekend in een verpleegkundig dossier.]1
----------
(1)<W 2024-05-18/06, art. 4, 046; Inwerkingtreding : 09-06-2024>
Art. 46/1.[1 § 1. Niemand mag de titel van verpleegkundig specialist dragen als hij niet houder is van een erkenning en als hij niet aan de bepalingen van dit artikel beantwoordt. Deze erkenning kan enkel worden verleend aan de houder van het in artikel 45, § 1, bedoeld diploma of titel van verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg.
De Koning bepaalt, na advies van de Federale Raad voor Verpleegkunde, de criteria om de titel van verpleegkundig specialist te dragen. Deze criteria voorzien minstens een masterdiploma in de verplegingswetenschap dat voorbereidt op de functie van verpleegkundig specialist. In afwijking mag de houder van een masterdiploma in het domein van de gezondheidswetenschappen bij wijze van overgangsmaatregel ook worden gemachtigd om de titel van verpleegkundig specialist te dragen in door de Koning vastgestelde voorwaarden.
§ 2. Bovenop de uitoefening van verpleegkunde zoals vermeld in art. 46 heeft de verpleegkundig specialist een bijzondere deskundigheid in de verpleegkunde. Vanuit zijn rol van verpleegkundig expert zorgt hij voor of initieert voortdurende actualisering en vernieuwing van de verpleegkunde en initieert evidence-based verpleegkunde, teneinde de kwaliteit en de veiligheid van de verpleegkundige zorg te bevorderen. Daarnaast verricht de verpleegkundig specialist, in het kader van complexe verpleegkundige zorg, medische handelingen met het oog op het vaststellen, het behoud, de verbetering en het herstel van de gezondheid van de patiënt.
De in het eerste lid bedoelde zorg wordt verricht met betrekking tot een welbepaalde patiënten doelgroep en gebeurt in nauwe afstemming met de arts en de eventuele andere gezondheidszorgbeoefenaars.
De Koning bepaalt bij een besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad, na advies van de Federale raad voor Verpleegkunde en voor wat betreft de medische handelingen, van de Hoge Raad voor Artsen-specialisten en Huisartsen, de klinische activiteiten die de verpleegkundig specialist kan uitvoeren. Hij kan eveneens, na advies van de Federale Raad voor Verpleegkunde, en voor wat betreft de medische handelingen de Hoge Raad voor Artsen-specialisten en Huisartsen, de voorwaarden bepalen waaronder de verpleegkundig specialist deze activiteiten kan uitvoeren.
§ 3. De specialistische verpleegkundige verstrekkingen bedoeld in paragraaf 2, worden opgetekend in het patiëntendossier.]1
----------
(1)<W 2024-05-18/06, art. 5, 046; Inwerkingtreding : 09-06-2024>
Art. 46/2. [1 § 1. Niemand mag de titel van klinisch verpleegkundig onderzoeker dragen als hij niet in het bezit is van een in artikel 45, § 1, bedoeld diploma of titel van verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg en als hij niet aan de bepalingen van dit artikel beantwoordt.
De Koning bepaalt, na advies van de Federale raad voor verpleegkunde, de criteria om de titel van klinisch verpleegkundig onderzoeker te verkrijgen. Deze criteria voorzien minstens een doctoraatsdiploma.
§ 2. Naast de uitoefening van de verpleegkunde zoals bedoeld in artikel 46 en artikel 46/1, § 2, heeft de klinisch verpleegkundig onderzoeker een rol als klinisch expert en beschikt hij over geavanceerde academische competenties. Vanuit zijn rol van klinische expert voert de klinisch verpleegkundig onderzoeker in hoofdzaak onderwijs- en onderzoeksactiviteiten uit waarbij het ontwikkelen van nieuwe kennis en de implementatie van "Evidence-Based" praktijken in de verpleegkunde en zorg het kerndoel is. Door zijn functie als brug tussen de zorgsector en die van het onderwijs heeft de klinisch verpleegkundig onderzoeker een adviserende rol met het oog op het optimaliseren van de kwaliteit van zorg en het verpleegkundig beroep.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2023-06-28/03, art. 5, 037; Inwerkingtreding : 24-07-2023>
Art.47.
<Opgeheven bij W 2015-05-10/06, art. 156, 006; Inwerkingtreding : 01-07-2015>
Art. 47/1. [1 De Koning stelt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van de Federale Raad voor Verpleegkunde, de voorwaarden vast waaronder de verpleegkundigen verantwoordelijk voor algemene zorg, onder hun verantwoordelijkheid en toezicht, de uitvoering van bepaalde technisch-verpleegkundige verstrekkingen vermeld in artikel 46, § 1, 2°, kunnen delegeren aan de gezondheidszorgbeoefenaars in de zin van deze wet.
Alleen gezondheidszorgbeoefenaars die in het bezit zijn van een beroepstitel overeenkomstig deze wet waarvoor een opleiding van minstens drie studiejaren met ten minste 3.800 uur onderwijs, die uitgedrukt kunnen worden in een daaraan gelijkwaardig aantal ECTS-studiepunten, met vrucht beëindigd werd, kunnen in aanmerking worden genomen voor de uitvoering van bepaalde technisch-verpleegkundige verstrekkingen in het kader van de delegatie zoals bedoeld in het eerste lid. Bij een in de Ministerraad overlegd besluit kan de Koning de delegatie ook mogelijk maken naar zorgkundigen.
De in het eerste lid bedoelde delegatie gebeurt in het kader van een gestructureerd zorgteam.
Een gestructureerd zorgteam is een vooraf gedefinieerd team dat is samengesteld uit in deze wet bedoelde gezondheidszorgbeoefenaars die samen en op een gecoördineerde wijze de zorg opnemen voor een vooraf bepaalde groep van patiënten of een vooraf bepaald type van zorg. Onder "zorg" wordt verstaan de uitvoering van activiteiten met betrekking tot het stellen van een diagnose, de uitvoering van een voorgeschreven behandeling of maatregelen in verband met preventieve geneeskunde; en onder "op een gecoördineerde wijze" wordt verstaan dat de leden van het gestructureerd zorgteam werken op basis van een gedeeld patiëntendossier en op basis van afspraken omtrent het uitvoeren van zorgen in het kader van het zorgplan, de continuïteit en permanentie van praktijkvoering, en patiëntenoverleg.
Met respect voor de autonomie van hun beroepspraktijk, beslissen gezondheidszorgbeoefenaars op vrijwillige basis om deel te nemen aan het gestructureerde zorgteam en kunnen ze niet gedwongen of verplicht worden om een delegatie van technisch-verpleegkundige verstrekkingen te aanvaarden.
Binnen dit gestructureerd zorgteam wordt de verpleegkundige zorg gecoördineerd door een verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg, hierna de "coördinerend verpleegkundige" genoemd.
De beslissing om tot in het eerste lid bedoelde delegatie over te gaan wordt autonoom genomen door de coördinerend verpleegkundige die niet gedwongen of verplicht kan worden om technisch-verpleegkundige verstrekkingen te delegeren.
De technisch-verpleegkundige verstrekkingen worden uitgevoerd onder toezicht van de coördinerend verpleegkundige, die bereikbaar moet zijn en die beslist of zijn fysieke aanwezigheid al dan niet vereist is voor het uitvoeren van de gedelegeerde activiteit. In geval van afwezigheid van de coördinerend verpleegkundige door ziekte of verlof en wanneer er geen andere verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg in de instelling aanwezig is, kan een arts die deel uitmaakt van het gestructureerd zorgteam het toezicht verzekeren tijdens diens afwezigheid.
De lijst van de in het eerste lid bedoelde technisch-verpleegkundige verstrekkingen en de modaliteiten voor de uitvoering ervan worden door de Koning vastgesteld na advies van de Federale Raad voor Verpleegkunde.
Gezondheidszorgbeoefenaars die op grond van dit artikel worden gemachtigd, moeten eerst een opleiding volgen alvorens de bedoelde verstrekkingen uit te voeren. De voorwaarden voor de vereiste opleiding in functie van de verstrekkingen worden door de Koning vastgesteld na advies van de Federale Raad voor Verpleegkunde. Deze opleiding wordt:
- hetzij georganiseerd in samenwerking met de onderwijsinstellingen die beantwoorden aan de voorwaarden vastgelegd door de Gemeenschappen voor de opleiding van verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg of van basisverpleegkundige of van verpleegkundig specialist;
- hetzij verstrekt op de plaats van de praktijk door een verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg die bevoegd is in de te onderwijzen activiteit.
De opleiding is een klinische opleiding en gaat zowel over de uitvoering van de verstrekking als over de maatregelen ter bescherming van de gezondheid die nodig zijn voor de uitvoering ervan. De opleiding wordt aangepast aan de kennis, bekwaamheden en bevoegdheden waarover de aldus gemachtigde gezondheidszorgbeoefenaars beschikken.
Het bewijs voor het met vrucht slagen van de opleiding wordt geleverd door middel van:
- een getuigschrift afgegeven door de onderwijsinstelling die de bijkomende opleiding heeft georganiseerd, of
- een door de bevoegde overheidsinstantie erkende instantie die de bekwame uitvoering van hogervermelde verstrekkingen door de gezondheidszorgbeoefenaar voor de uitoefening van hogervermelde verstrekkingen valideert.
Dit bewijs wordt opgenomen in het portfolio van de gezondheidszorgbeoefenaar.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-05-18/06, art. 6, 046; Inwerkingtreding : 09-06-2024>
Art.48.Niemand mag [1 één der beroepstitels dragen als bedoeld in artikelen 45, § 1 en § 1/2, 46/1 en 46/2]1, indien hij niet voldoet aan de [1 voorwaarden gesteld in artikelen 45, § 1 en § 1/2, 46/1 en 46/2]1.
De persoon die voldoet aan de kwalificatievoorwaarden die zijn gesteld bij de wetgeving van een vreemd land, mag maximum één van de in artikel 45, bedoelde beroepstitels dragen mits hij de machtiging bekomt van de minister bevoegd voor Volksgezondheid, belast met de uitvoering van de besluiten tot vaststelling van de vereiste kwalificatievoorwaarden of van een door hem gemachtigde ambtenaar.
----------
(1)<W 2023-06-28/03, art. 6, 037; Inwerkingtreding : 24-07-2023>
Art.49. Het is ieder beoefenaar van de verpleegkunde verboden, hoe dan ook, zijn medewerking of zijn bijstand te verlenen aan een niet bevoegde derde, met het doel het hem mogelijk te maken de verpleegkunde te beoefenen.
Art.50.Niemand mag [1 één der in artikelen 45, § 1 en § 1/2, 46/1 en 46/2 bedoelde beroepstitels]1 toekennen aan personen die hij, zelfs kosteloos, tewerkstelt indien die personen niet voldoen aan de [1 voorwaarden gesteld in artikelen 45, § 1 en § 1/2, 46/1 en 46/2]1.
----------
(1)<W 2023-06-28/03, art. 7, 037; Inwerkingtreding : 24-07-2023>
Art.51. Bij de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu wordt een Federale Raad voor Verpleegkunde opgericht.
Art.52.De Federale Raad voor Verpleegkunde heeft tot taak aan de minister bevoegd voor Volksgezondheid, op diens verzoek of op eigen initiatief, advies te verstrekken over alle aangelegenheden in verband met de verpleegkunde, meer bepaald betreffende de uitoefening van de verpleegkunde en de kwalificatie hiertoe.
De Federale Raad voor Verpleegkunde kan ook de minister bevoegd voor Volksgezondheid en de overheden van de gemeenschappen, bevoegd inzake onderwijs, op hun verzoek of op eigen initiatief, advies verstrekken over alle aangelegenheden die betrekking hebben op de studies en de opleiding van de in artikel 45 bedoelde personen.
[1 De Federale Raad voor Verpleegkunde heeft ook tot taak de in artikel 141, eerste lid bedoelde adviezen te verstrekken.]1
----------
(1)<W 2024-05-18/06, art. 7, 046; Inwerkingtreding : 09-06-2024>
Art.53. § 1. De Federale Raad voor Verpleegkunde bestaat uit:
1° a) 12 leden en evenveel vervangers die de beoefenaars van de verpleegkunde die geen houder zijn van een bijzondere beroepstitel of een bijzondere beroepsbekwaamheid, vertegenwoordigen;
b) telkens 2 leden en evenveel vervangers die elke categorie van de beoefenaars van de verpleegkunde die houder zijn van een bijzondere beroepstitel of een bijzondere beroepsbekwaamheid, vertegenwoordigen;
c) 4 leden en evenveel vervangers die de zorgkundigen vertegenwoordigen;
2° 6 leden en evenveel vervangers die de artsen vertegenwoordigen;
3° 3 ambtenaren aangewezen door de overheden die op grond van de artikelen 127 en 130, § 1, eerste lid van de gecoördineerde Grondwet bevoegd zijn voor het onderwijs in het geval dat zij wensen te worden vertegenwoordigd;
4° 1 ambtenaar die de minister bevoegd voor Volksgezondheid vertegenwoordigt en die het secretariaat zal verzorgen.
De in 3° en 4° bedoelde ambtenaren hebben zitting met raadgevende stem.
§ 2. De leden worden door de Koning benoemd voor een termijn van zes jaar, die eenmaal kan worden verlengd; de benoemingen van de in paragraaf 1, 1° en 2° bedoelde leden geschieden uit een dubbeltal voorgedragen door de representatieve beroepsverenigingen en -organisaties van de betrokken personen; de benoemingen van de in paragraaf 1, 3° bedoelde leden geschieden op aanwijzing van de betrokken overheden; de benoeming van het in paragraaf 1, 4° bedoelde lid geschiedt op de voordracht van de minister van wie hij afhangt.
§ 3. Opdat de Federale Raad voor Verpleegkunde geldig zou kunnen beraadslagen, moeten minstens de helft van de 12 leden die de beoefenaars van de verpleegkunde die geen houder zijn van een bijzondere beroepstitel of een bijzondere beroepsbekwaamheid, vertegenwoordigen, de helft van de leden die de beoefenaars van de verpleegkunde die houder zijn van een bijzondere beroepstitel of een bijzondere beroepsbekwaamheid, vertegenwoordigen, minstens de helft van de leden die de zorgkundigen en de artsen vertegenwoordigen, waarvan minstens één lid dat de zorgkundigen vertegenwoordigt en één lid dat de artsen vertegenwoordigt, wanneer de Raad advies moet verstrekken over een aangelegenheid die specifiek op hen betrekking heeft, aanwezig zijn.
Indien de leden van de Federale Raad voor Verpleegkunde niet in voldoende aantal aanwezig zijn, belegt de voorzitter een tweede vergadering met dezelfde agenda; de Raad kan dan geldig beraadslagen ongeacht het aantal aanwezige leden. De Raad spreekt zich uit bij meerderheid der aanwezige leden. Bij staking van stemmen is het punt waarover werd gestemd niet aangenomen.
Art.54. De Koning regelt de organisatie en de werking van de Federale Raad voor Verpleegkunde. De Raad kan alleen geldig beslissen wanneer de helft van de in artikel 53, §1, 1° en 2°, bedoelde leden aanwezig is.
Art.55.
<Opgeheven bij W 2024-05-18/06, art. 8, 046; Inwerkingtreding : 09-06-2024>
Art. 55_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij W 2024-05-18/06, art. 8, 046; Inwerkingtreding : 09-06-2024>
Art.56. Niemand mag het beroep van zorgkundige uitoefenen die niet geregistreerd is binnen de diensten van de regering, overeenkomstig de modaliteiten vastgesteld door de Koning.
Art. 56_VLAAMS_GEWEST. Niemand mag het beroep van zorgkundige uitoefenen die niet geregistreerd is binnen de diensten van de regering, overeenkomstig de modaliteiten vastgesteld door de Koning.
Art.57. Het is ieder zorgkundige verboden, hoe dan ook, zijn medewerking of zijn bijstand te verlenen aan een niet bevoegde derde, met het doel het hem mogelijk te maken een of meer van de aan de zorgkundigen toegelaten verpleegkundige activiteiten te beoefenen.
Art.58. Niemand mag de in artikel 56 bedoelde beroepstitel toekennen aan personen die hij, zelfs kosteloos, tewerkstelt indien die personen niet voldoen aan de in artikelen 56 en 60 gestelde voorwaarden.
Art.59.Onder zorgkundige wordt verstaan de persoon die specifiek is opgeleid om [1 de verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg of de basisverpleegkundige]1 onder zijn/haar toezicht bij te staan inzake zorgverstrekking, gezondheidsopvoeding en logistiek in het kader van de door [1 de verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg of de basisverpleegkundige]1 gecoördineerde activiteiten binnen een gestructureerde equipe.
De Koning bepaalt, na advies van de Federale Raad voor Verpleegkunde [1 ...]1, de activiteiten, vermeld in artikel 46, § 1, 1° en 2° die de zorgkundige kan uitvoeren, en stelt de voorwaarden vast waaronder de zorgkundige deze handelingen kan stellen die verband houden met zijn functie, zoals vastgesteld in het eerste lid.
----------
(1)<W 2024-05-18/06, art. 9, 046; Inwerkingtreding : 09-06-2024>
Art.60.
<Opgeheven bij W 2019-04-22/20, art. 78, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art.61. § 1. Bij de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu wordt een Erkenningscommissie voor de beoefenaars van de verpleegkunde opgericht.
§ 2. De Erkenningscommissie voor de beoefenaars van de verpleegkunde heeft tot taak advies uit te brengen over de aanvragen om erkenning waarbij de beoefenaars van de verpleegkunde gemachtigd worden een beroepstitel of een bijzondere beroepstitel te dragen of zich te beroepen op een bijzondere beroepsbekwaamheid, alsook na te gaan of de nadere regels voor de registratie als zorgkundige worden nageleefd. Zij heeft tevens tot taak om de naleving van de door de minister bevoegd voor Volksgezondheid vastgestelde voorwaarden voor het behoud van de desbetreffende titel of bekwaamheid te controleren en om de minister sancties voor te stellen wanneer bij controle blijkt dat er aan die voorwaarden niet is voldaan.
§ 3. De Koning regelt de samenstelling, de organisatie en de werking van de Erkenningscommissie voor de beoefenaars van de verpleegkunde.
Het mandaat van lid van de Erkenningscommissie is onverenigbaar met dat van lid van de Federale Raad voor Verpleegkunde bedoeld in artikel 51 en met dat van lid van de Technische Commissie voor Verpleegkunde bedoeld in artikel 55, § 1.
Art. 61_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2022-06-24/09, art. 9, 035; Inwerkingtreding : 31-05-2023>
Hoofdstuk 5. De uitoefening van het beroep van vroedvrouw
Art.62.§ 1. Zonder afbreuk te doen aan de uitoefening van de geneeskunde zoals bepaald in artikel 3 wordt onder de uitoefening van het beroep van vroedvrouw verstaan:
1° het autonoom uitvoeren van de volgende activiteiten:
a) diagnose van de zwangerschap;
b) toezicht op, zorg en advies aan de vrouw tijdens de zwangerschap, de bevalling en de periode na de bevalling;
c) het opvolgen van normale zwangerschappen, het verrichten van normale bevallingen en het verlenen van de eerste zorg aan pasgeborenen en gezonde zuigelingen;
d) preventieve maatregelen, het opsporen van risico's bij moeder en kind;
e) in dringende gevallen het verrichten van de noodzakelijke handelingen in afwachting van deskundige medische hulp;
f) gezondheidsvoorlichting en -opvoeding van de vrouw, de familie en de maatschappij;
g) prenatale opvoeding en voorbereiding op het ouderschap;
[2 h) het opstellen van de nodige schriftelijke verslagen.]2
2° het meewerken, samen met de arts, en onder diens verantwoordelijkheid, aan de opvang en de behandeling van vruchtbaarheidsproblemen, van zwangerschappen en bevallingen met verhoogd risico en van pasgeborenen die in levensbedreigende of bijzondere ziektecondities verkeren, alsook aan de zorg die in die gevallen moet worden verleend.
§ 2. De Koning bepaalt, na advies van de Federale Raad voor de Vroedvrouwen, de handelingen die, overeenkomstig paragraaf 1, mogen worden verricht door de personen die erkend zijn als houder van de beroepstitel van vroedvrouw [1 ...]1.
§ 3. De Koning bepaalt, na advies van de Federale Raad voor de Vroedvrouwen, de nadere regels en de bijzondere kwalificatiecriteria die de houder van de beroepstitel van vroedvrouw de mogelijkheid geven geneesmiddelen voor te schrijven.
De Koning bepaalt, na advies van de Federale Raad voor de Vroedvrouwen, de Koninklijke Academie voor Geneeskunde welke geneesmiddelen autonoom mogen worden voorgeschreven in het kader van de opvolging van normale zwangerschappen, de praktijk van normale bevallingen en de zorg aan gezonde pasgeborenen in en buiten het ziekenhuis. Het voorschrijven van contraceptiva is beperkt tot de drie maanden volgend op de bevalling.
§ 4. De Koning stelt na advies van de Federale Raad voor de Vroedvrouwen, de bijzondere kwalificatieregels en -criteria vast waaraan houders van de beroepstitel van vroedvrouw moeten voldoen om bekkenbodemreëducatie te mogen uitvoeren.
§ 5. De Koning stelt na advies van de Federale Raad voor de Vroedvrouwen, de bijzondere kwalificatiemodaliteiten en -criteria vast waaraan houders van de beroepstitel van vroedvrouw moeten voldoen om functionele, en geen morfologische, echografieën uit te voeren.
De Koning bepaalt, na advies van de Federale Raad voor de Vroedvrouwen, de Koninklijke Academie voor Geneeskunde de lijst met motieven en situaties waarin de houder van de beroepstitel van vroedvrouw een echografie kan uitvoeren.
----------
(1)<KB 2016-06-27/18, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 18-07-2016>
(2)<KB 2020-05-29/26, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 15-06-2020>
Art.63.De erkenning als houder of houdster van de beroepstitel van vroedvrouw wordt van rechtswege toegekend [1 aan de houder van een diploma van hoger onderwijs van vroedvrouw dat behaald werd na een voltijdse opleiding tot vroedvrouw en uitgereikt werd door een onderwijsinstelling, die door de bevoegde overheid is erkend of van een buitenlands of eerder behaalde diploma dat door de bevoegde overheid gelijkwaardig is verklaard]1.
[1 De opleiding tot vroedvrouw bestaat ten minste uit:
- hetzij drie studiejaren, die kunnen uitgedrukt worden in een daaraan gelijkwaardig aantal ECTS-studiepunten, bestaande uit ten minste 4600 uur theoretisch en praktisch onderwijs, waarvan ten minste een derde betrekking heeft op klinisch onderwijs;
- hetzij twee studiejaren, die kunnen uitgedrukt worden in een daaraan gelijkwaardig aantal ECTS-studiepunten, bestaande uit ten minste 3600 uur, waarvoor het bezit van een diploma van verpleegkundige vereist is;
- hetzij achttien maanden, die kunnen uitgedrukt worden in een daaraan gelijkwaardig aantal ECTS-studiepunten, bestaande uit ten minste 3000 uur, waarvoor het bezit van een diploma van verpleegkundige vereist is en gevolgd door een praktijkervaring van één jaar.
De opleiding die het mogelijk maakt om de titel van vroedvrouw te behalen waarborgt dat de betrokken beroepsbeoefenaar de volgende kennis en vaardigheden heeft verworven:
a) grondige kennis van de wetenschappen waarop de werkzaamheden van de vroedvrouw berusten, met name de maieutiek, de verloskunde en de gynaecologie;
b) adequate kennis van de beroepsethiek en de wetgeving die relevant is voor de uitoefening van het beroep;
c) adequate kennis van de geneeskunde (biologische functies, anatomie en fysiologie) en van de farmacologie op het gebied van de verloskunde en de perinatologie, alsmede kennis van het verband tussen de gezondheidstoestand en de fysieke en sociale omgeving van de mens en van zijn gedrag;
d) adequate klinische ervaring, opgedaan in erkende inrichtingen waar vroedvrouwen, zelfstandig en onder eigen verantwoordelijkheid, voor zover nodig en met uitsluiting van pathologische situaties, prenatale zorg kunnen verstrekken, een bevalling kunnen uitvoeren en kunnen zorgen voor de opvolging daarvan in erkende instellingen, en supervisie krijgen bij het bevallingsproces, de postnatale zorg en neonatale reanimatie, in afwachting van de komst van een arts;
e) op de hoogte zijn van de opleiding van het gezondheidspersoneel en ervaring hebben op het gebied van samenwerking met deze beoefenaars.
Iedereen die een opleiding tot vroedvrouw is gestart of beëindigd heeft voor 18 januari 2016, mag het beroep van vroedvrouw zoals bepaald in artikel 62 alleen uitoefenen indien zij in het bezit is van een diploma van hoger onderwijs van vroedvrouw, uitgereikt door een onderwijsinstelling die door de bevoegde overheid is erkend of van een diploma dat door de bevoegde overheid gelijkwaardig is verklaard.
Iedereen die een opleiding tot vroedvrouw aanvat in het tweede semester van het schooljaar of academiejaar 2015-2016 wordt hiermee gelijkgesteld.]1
De erkenning als houder of houdster van de beroepstitel van vroedvrouw wordt toegekend door de minister bevoegd voor Volksgezondheid. Om de erkenning als houder of houdster van de beroepstitel van vroedvrouw te behouden, is de vroedvrouw verplicht zich door middel van permanente opleiding op de hoogte te houden van de evoluties in de verloskunde. De minimumduur en de regels van de permanente opleiding worden, op advies van de Federale Raad voor de Vroedvrouwen, door de Koning vastgesteld.
De erkenning als houder of houdster van de beroepstitel van vroedvrouw kan worden ingetrokken indien de betrokkene, na een waarschuwing te hebben ontvangen, geen permanente opleiding volgt. De regels inzake intrekking van de erkenning worden, op advies van de Federale Raad voor de Vroedvrouwen, door de Koning vastgesteld.
Bij de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu wordt een Federale Raad voor de Vroedvrouwen opgericht die tot taak heeft advies uit te brengen omtrent alle problemen van de vroedvrouwen die tot de federale bevoegdheid behoren.
----------
(1)<KB 2016-06-27/18, art. 8, 005; Inwerkingtreding : 18-07-2016>
Art. 63_VLAAMS_GEWEST. De erkenning als houder of houdster van de beroepstitel van vroedvrouw wordt van rechtswege toegekend [1 aan de houder van een diploma van hoger onderwijs van vroedvrouw dat behaald werd na een voltijdse opleiding tot vroedvrouw en uitgereikt werd door een onderwijsinstelling, die door de bevoegde overheid is erkend of van een buitenlands of eerder behaalde diploma dat door de bevoegde overheid gelijkwaardig is verklaard]1. [1 De opleiding tot vroedvrouw bestaat ten minste uit: - hetzij drie studiejaren, die kunnen uitgedrukt worden in een daaraan gelijkwaardig aantal ECTS-studiepunten, bestaande uit ten minste 4600 uur theoretisch en praktisch onderwijs, waarvan ten minste een derde betrekking heeft op klinisch onderwijs; - hetzij twee studiejaren, die kunnen uitgedrukt worden in een daaraan gelijkwaardig aantal ECTS-studiepunten, bestaande uit ten minste 3600 uur, waarvoor het bezit van een diploma van verpleegkundige vereist is; - hetzij achttien maanden, die kunnen uitgedrukt worden in een daaraan gelijkwaardig aantal ECTS-studiepunten, bestaande uit ten minste 3000 uur, waarvoor het bezit van een diploma van verpleegkundige vereist is en gevolgd door een praktijkervaring van één jaar. De opleiding die het mogelijk maakt om de titel van vroedvrouw te behalen waarborgt dat de betrokken beroepsbeoefenaar de volgende kennis en vaardigheden heeft verworven: a) grondige kennis van de wetenschappen waarop de werkzaamheden van de vroedvrouw berusten, met name de maieutiek, de verloskunde en de gynaecologie; b) adequate kennis van de beroepsethiek en de wetgeving die relevant is voor de uitoefening van het beroep; c) adequate kennis van de geneeskunde (biologische functies, anatomie en fysiologie) en van de farmacologie op het gebied van de verloskunde en de perinatologie, alsmede kennis van het verband tussen de gezondheidstoestand en de fysieke en sociale omgeving van de mens en van zijn gedrag; d) adequate klinische ervaring, opgedaan in erkende inrichtingen waar vroedvrouwen, zelfstandig en onder eigen verantwoordelijkheid, voor zover nodig en met uitsluiting van pathologische situaties, prenatale zorg kunnen verstrekken, een bevalling kunnen uitvoeren en kunnen zorgen voor de opvolging daarvan in erkende instellingen, en supervisie krijgen bij het bevallingsproces, de postnatale zorg en neonatale reanimatie, in afwachting van de komst van een arts; e) op de hoogte zijn van de opleiding van het gezondheidspersoneel en ervaring hebben op het gebied van samenwerking met deze beoefenaars. Iedereen die een opleiding tot vroedvrouw is gestart of beëindigd heeft voor 18 januari 2016, mag het beroep van vroedvrouw zoals bepaald in artikel 62 alleen uitoefenen indien zij in het bezit is van een diploma van hoger onderwijs van vroedvrouw, uitgereikt door een onderwijsinstelling die door de bevoegde overheid is erkend of van een diploma dat door de bevoegde overheid gelijkwaardig is verklaard. Iedereen die een opleiding tot vroedvrouw aanvat in het tweede semester van het schooljaar of academiejaar 2015-2016 wordt hiermee gelijkgesteld.]1 [2 ...]2. Om de erkenning als houder of houdster van de beroepstitel van vroedvrouw te behouden, is de vroedvrouw verplicht zich door middel van permanente opleiding op de hoogte te houden van de evoluties in de verloskunde. De minimumduur en de regels van de permanente opleiding worden, op advies van de Federale Raad voor de Vroedvrouwen, door de Koning vastgesteld. De erkenning als houder of houdster van de beroepstitel van vroedvrouw kan worden ingetrokken indien de betrokkene, na een waarschuwing te hebben ontvangen, geen permanente opleiding volgt. De regels inzake intrekking van de erkenning worden, op advies van de Federale Raad voor de Vroedvrouwen, door de Koning vastgesteld. Bij de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu wordt een Federale Raad voor de Vroedvrouwen opgericht die tot taak heeft advies uit te brengen omtrent alle problemen van de vroedvrouwen die tot de federale bevoegdheid behoren. ----------
(1)<KB 2016-06-27/18, art. 8, 005; Inwerkingtreding : 18-07-2016>
(2)<DVR 2022-06-24/09, art. 10, 035; Inwerkingtreding : 31-05-2023>
Art.64. Bij de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu wordt een erkenningscommissie voor de vroedvrouwen opgericht.
De erkenningscommissie voor de vroedvrouwen heeft als opdracht om advies uit te brengen over de aanvragen tot erkenning waarbij de vroedvrouwen gemachtigd worden een beroepstitel te dragen, alsook advies te verlenen over de registratie van permanente opleidingen. Zij heeft tevens als opdracht om de naleving van de door de minister bevoegd voor Volksgezondheid vastgestelde voorwaarden voor het behoud van de desbetreffende titel te controleren en om de minister sancties voor te stellen wanneer bij controle blijkt dat er aan die voorwaarden niet is voldaan.
De Koning regelt de samenstelling, de organisatie en de werking van de erkenningscommissie voor de vroedvrouwen.
Art. 64_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2022-06-24/09, art. 11, 035; Inwerkingtreding : 31-05-2023>
Hoofdstuk 6. De uitoefening van het beroep van hulpverlener - ambulancier
Art.65. Onverminderd de toepassing van artikel 6ter, § 2, van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening mag niemand het beroep van hulpverlener-ambulancier uitoefenen die niet geregistreerd is bij de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, overeenkomstig de nadere regels vastgesteld door de Koning.
Art. 65_VLAAMS_GEWEST. Onverminderd de toepassing van artikel 6ter, § 2, van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening mag niemand het beroep van hulpverlener-ambulancier uitoefenen die niet geregistreerd is [1 ...]1.
----------
(1)<DVR 2022-06-24/09, art. 12, 035; Inwerkingtreding : 31-05-2023>
Art.66.Onder hulpverlener-ambulancier wordt verstaan de persoon die specifiek is opgeleid om de arts of [1 de verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg]1 bij te staan of om onder hun toezicht, overeenkomstig de nadere regels vastgesteld door de Koning, inzake zorgverstrekking, gezondheidsopvoeding en logistiek, in te staan voor het vervoer van de personen bedoeld in artikel 1 van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening.
De Koning bepaalt, na advies van de Federale Raad voor Verpleegkunde [1 ...]1 alsook van de Nationale Raad voor dringende geneeskundige hulpverlening bedoeld in het koninklijk besluit van 5 juli 1994 tot oprichting van een Nationale Raad voor dringende geneeskundige hulpverlening, de activiteiten vermeld in artikel 46, § 1, 1°, 2°, en 3°, die de hulpverlener-ambulancier kan uitvoeren, en stelt de nadere regels vast waaronder de hulpverlener-ambulancier deze handelingen kan stellen die verband houden met zijn functie, zoals vastgesteld in het eerste lid.
----------
(1)<W 2024-05-18/06, art. 10, 046; Inwerkingtreding : 09-06-2024>
Art.67. Het is ieder hulpverlener-ambulancier verboden, hoe dan ook, zijn medewerking of zijn bijstand te verlenen aan een niet bevoegde derde, met het doel het hem mogelijk te maken een of meer activiteiten die onder het beroep van hulpverlener-ambulancier vallen te beoefenen.
Art.68. Niemand mag de in artikel 65 bedoelde beroepstitel toekennen aan personen die hij, zelfs kosteloos, tewerkstelt indien die personen niet voldoen aan de in artikel 65 gestelde voorwaarden.
Hoofdstuk 6/1. - [1 De uitoefening van de klinische psychologie en van de klinische orthopedagogiek]1
----------
(1)
Art. 68/1.[1 § 1. [2 Buiten de in artikel 3, § 1, bedoelde beoefenaars mag]2 alleen de houder van een erkenning uitgereikt door de minister bevoegd voor Volksgezondheid [2 ...]2 de klinische psychologie uitoefenen.
[2 In afwijking van het eerste lid, mag de klinische psychologie eveneens uitgeoefend worden door de houder van een erkenning in de klinische orthopedagogiek die over voldoende kennis van de klinische psychologie beschikt. De Koning bepaalt de voorwaarden met betrekking tot de opleiding en de praktijkstage die vervuld moeten zijn om die voldoende kennis aan te tonen.]2
[3 In afwijking van het eerste lid, mag ook de houder van het diploma in het domein van de klinische psychologie die de in paragraaf 4 bedoelde professionele stage heeft aangevat, de klinische psychologie uitoefenen zonder voorafgaand te zijn erkend, met dien verstande dat de afwijking wordt beperkt in de tijd tot de duur van de professionele stage.]3
§ 2. De Koning bepaalt [2 ...]2, de voorwaarden voor het verkrijgen, het behoud en de intrekking van de in paragraaf 1 bedoelde erkenning, de leerstof die moet zijn verwerkt en de stages die moeten zijn gevolgd om de erkenning in de klinische psychologie te verkrijgen.
De erkenning in de klinische psychologie kan enkel worden verleend aan de houder van een diploma van het universitaire onderwijs in het domein van de klinische psychologie behaald ter afsluiting van een opleiding, die in het kader van het voltijds onderwijs, minstens vijf jaar studie of 300 punten in het Europees systeem voor de overdracht en de accumulatie van studiebelastingpunten (ECTS) telt, een stage in het domein van de klinische psychologie inbegrepen. [5 Met de houder van een diploma in het domein van de klinische psychologie worden gelijkgesteld, de personen die houder zijn van een universitair diploma in het domein van de psychologie dat vóór 1 september 2016 is uitgereikt, behaald ter afsluiting van een opleiding, die in het kader van het voltijds onderwijs minstens vier jaar studie of 240 ECTS-studiepunten telt, en die een beroepservaring van minimum drie jaar in het domein van de klinische psychologie kunnen bewijzen.]5. [8 Met de houder van een universitair diploma in het domein van de klinische psychologie worden ook gelijkgesteld, de personen die werden gemachtigd de titel van psycholoog te dragen met toepassing van artikel 14 van de wet van 8 november 1993 en die een beroepservaring van minimum drie jaar in het domein van de klinische psychologie kunnen bewijzen.]8
§ 3. [2 Zonder afbreuk te doen aan de uitoefening van de geneeskunde zoals bepaald in artikel 3 wordt]2 onder de uitoefening van de klinische psychologie [2 ...]2 verstaan het gebruikelijk verrichten van [3 ...]3 handelingen die tot doel hebben of worden voorgesteld tot doel te hebben, bij een mens en in een wetenschappelijk onderbouwd klinisch psychologisch referentiekader, de preventie, het onderzoek, het opsporen of het stellen van een psychodiagnose van echt dan wel ingebeeld psychisch of psychosomatisch lijden en die persoon te behandelen of te begeleiden.
[2 De Koning kan de in het eerste lid bedoelde verrichtingen verduidelijken en omschrijven en de voorwaarden voor de uitoefening ervan vastleggen.]2
§ 4. [2 Met het oog op de [3 erkenning in]3 de klinische psychologie, volgt [3 de houder van een diploma in het domein van de klinische psychologie als bedoeld in paragraaf 2, tweede lid]3 na zijn opleiding een professionele stage.
De verplichting om een professionele stage te volgen geldt echter niet ten aanzien van klinisch psychologen die op 1 september 2016 de klinische psychologie reeds uitoefenen.
[4 [7 De verplichting tot professionele stage geldt alleen voor studenten klinische psychologie die afstuderen in de klinische psychologie in de loop van het academiejaar 2025-2026 of de daaropvolgende academiejaren.]7 Studenten klinische psychologie die hun studies klinische psychologie op 1 september 2016 of ten laatste in de loop van het academiejaar 2016-2017 zijn begonnen, zijn vrijgesteld van de professionele stage ongeacht het academiejaar in de loop waarvan zij afstuderen in de klinische psychologie.]4
De Koning bepaalt nadere regels met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde professionele stage.
De professionele stage heeft plaats in een erkende stagedienst, onder supervisie van een erkend stagemeester.
De stagemeesters en stagediensten in de klinische psychologie worden erkend door de minister bevoegd voor Volksgezondheid of de door hem gemachtigde ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.
De Koning stelt nadere criteria vast voor de erkenning van de in het zesde lid bedoelde stagemeesters en stagediensten.]2]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2015-05-10/06, art. 166, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(2)<W 2016-07-10/05, art. 9, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(3)<W 2019-04-22/19, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 24-05-2019>
(4)<W 2022-04-10/06, art. 2, 030; Inwerkingtreding : 01-05-2022>
(5)<W 2022-05-18/08, art. 44, 031; Inwerkingtreding : 09-06-2022>
(6)<W 2023-06-25/04, art. 2, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(7)<W 2024-03-21/23, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
(8)<W 2024-05-18/13, art. 12, 048; Inwerkingtreding : 14-06-2024>
Art. 68/1_VLAAMS_GEWEST. [1 § 1. [2 Buiten de in artikel 3, § 1, bedoelde beoefenaars mag]2 alleen de houder van een erkenning[6 ...]6 [2 ...]2 de klinische psychologie uitoefenen. [2 In afwijking van het eerste lid, mag de klinische psychologie eveneens uitgeoefend worden door de houder van een erkenning in de klinische orthopedagogiek die over voldoende kennis van de klinische psychologie beschikt. De Koning bepaalt de voorwaarden met betrekking tot de opleiding en de praktijkstage die vervuld moeten zijn om die voldoende kennis aan te tonen.]2 [3 In afwijking van het eerste lid, mag ook de houder van het diploma in het domein van de klinische psychologie die de in paragraaf 4 bedoelde professionele stage heeft aangevat, de klinische psychologie uitoefenen zonder voorafgaand te zijn erkend, met dien verstande dat de afwijking wordt beperkt in de tijd tot de duur van de professionele stage.]3 § 2. De Koning bepaalt [2 ...]2, de voorwaarden voor het verkrijgen, het behoud en de intrekking van de in paragraaf 1 bedoelde erkenning, de leerstof die moet zijn verwerkt en de stages die moeten zijn gevolgd om de erkenning in de klinische psychologie te verkrijgen. De erkenning in de klinische psychologie kan enkel worden verleend aan de houder van een diploma van het universitaire onderwijs in het domein van de klinische psychologie behaald ter afsluiting van een opleiding, die in het kader van het voltijds onderwijs, minstens vijf jaar studie of 300 punten in het Europees systeem voor de overdracht en de accumulatie van studiebelastingpunten (ECTS) telt, een stage in het domein van de klinische psychologie inbegrepen. [5 Met de houder van een diploma in het domein van de klinische psychologie worden gelijkgesteld, de personen die houder zijn van een universitair diploma in het domein van de psychologie dat vóór 1 september 2016 is uitgereikt, behaald ter afsluiting van een opleiding, die in het kader van het voltijds onderwijs minstens vier jaar studie of 240 ECTS-studiepunten telt, en die een beroepservaring van minimum drie jaar in het domein van de klinische psychologie kunnen bewijzen.]5. [9 Met de houder van een universitair diploma in het domein van de klinische psychologie worden ook gelijkgesteld, de personen die werden gemachtigd de titel van psycholoog te dragen met toepassing van artikel 14 van de wet van 8 november 1993 en die een beroepservaring van minimum drie jaar in het domein van de klinische psychologie kunnen bewijzen.]9 § 3. [2 Zonder afbreuk te doen aan de uitoefening van de geneeskunde zoals bepaald in artikel 3 wordt]2 onder de uitoefening van de klinische psychologie [2 ...]2 verstaan het gebruikelijk verrichten van [3 ...]3 handelingen die tot doel hebben of worden voorgesteld tot doel te hebben, bij een mens en in een wetenschappelijk onderbouwd klinisch psychologisch referentiekader, de preventie, het onderzoek, het opsporen of het stellen van een psychodiagnose van echt dan wel ingebeeld psychisch of psychosomatisch lijden en die persoon te behandelen of te begeleiden. [2 De Koning kan de in het eerste lid bedoelde verrichtingen verduidelijken en omschrijven en de voorwaarden voor de uitoefening ervan vastleggen.]2 § 4. [2 Met het oog op de [3 erkenning in]3 de klinische psychologie, volgt [3 de houder van een diploma in het domein van de klinische psychologie als bedoeld in paragraaf 2, tweede lid]3 na zijn opleiding een professionele stage. De verplichting om een professionele stage te volgen geldt echter niet ten aanzien van klinisch psychologen die op 1 september 2016 de klinische psychologie reeds uitoefenen. [4 [8 De verplichting tot professionele stage geldt alleen voor studenten klinische psychologie die afstuderen in de klinische psychologie in de loop van het academiejaar 2025-2026 of de daaropvolgende academiejaren.]8 Studenten klinische psychologie die hun studies klinische psychologie op 1 september 2016 of ten laatste in de loop van het academiejaar 2016-2017 zijn begonnen, zijn vrijgesteld van de professionele stage ongeacht het academiejaar in de loop waarvan zij afstuderen in de klinische psychologie.]4 De Koning bepaalt nadere regels met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde professionele stage. De professionele stage heeft plaats in een erkende stagedienst, onder supervisie van een erkend stagemeester. De stagemeesters en stagediensten in de klinische psychologie worden erkend door de minister bevoegd voor Volksgezondheid of de door hem gemachtigde ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. De Koning stelt nadere criteria vast voor de erkenning van de in het zesde lid bedoelde stagemeesters en stagediensten.]2]1 ----------
(1)<Ingevoegd bij W 2015-05-10/06, art. 166, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(2)<W 2016-07-10/05, art. 9, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(3)<W 2019-04-22/19, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 24-05-2019>
(4)<W 2022-04-10/06, art. 2, 030; Inwerkingtreding : 01-05-2022>
(5)<W 2022-05-18/08, art. 44, 031; Inwerkingtreding : 09-06-2022>
(6)<DVR 2022-06-24/09, art. 13, 035; Inwerkingtreding : 31-05-2023>
(7)<W 2023-06-25/04, art. 2, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(8)<W 2024-03-21/23, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
(9)<W 2024-05-18/13, art. 12, 048; Inwerkingtreding : 14-06-2024>
Art. 68/2.[1 § 1. [2 Buiten de in artikel 3, § 1, bedoelde beoefenaars mag]2 alleen de houder van een erkenning uitgereikt door de minister bevoegd voor Volksgezondheid [2 ...]2 de klinische orthopedagogiek uitoefenen.
[2 In afwijking van het eerste lid, mag de klinische orthopedagogiek eveneens uitgeoefend worden door de houder van een erkenning in de klinische psychologie die over voldoende kennis van de klinische orthopedagogiek beschikt.]2
[2 De Koning bepaalt de voorwaarden met betrekking tot de opleiding en de praktijkstage die vervuld moeten zijn om die voldoende kennis aan te tonen.]2
[3 In afwijking van het eerste lid, mag ook de houder van het diploma in het domein van de klinische orthopedagogiek die de in paragraaf 4 bedoelde professionele stage heeft aangevat, de klinische orthopedagogiek uitoefenen zonder voorafgaand te zijn erkend, met dien verstande dat de afwijking wordt beperkt in de tijd tot de duur van de professionele stage.]3
§ 2. De Koning bepaalt [2 ...]2 de voorwaarden voor het verkrijgen, het behoud en de intrekking van de in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde erkenning inzonderheid de leerstof die moet zijn verwerkt en de stages die moeten zijn gevolgd om de erkenning in de klinische orthopedagogiek te verkrijgen.
De erkenning in de klinische orthopedagogiek kan enkel worden verleend aan de houder van een diploma van het universitair onderwijs in het domein van de klinische orthopedagogiek, behaald ter afsluiting van een opleiding, die in het kader van het voltijds onderwijs minstens vijf jaar studie of 300 ECTS-studiepunten telt, een stage in het domein van de klinische orthopedagogiek inbegrepen.
[5 Met de houder van een diploma in het domein van de klinische orthopedagogiek worden gelijkgesteld, de personen die houder zijn van een universitair diploma in het domein van de pedagogische wetenschappen of orthopedagogiek dat vóór 1 september 2016 is uitgereikt, behaald ter afsluiting van een opleiding, die in het kader van het voltijds onderwijs minstens vier jaar studie of 240 ECTS-studiepunten telt en die een beroepservaring van minimum drie jaar in het domein van de klinische orthopedagogiek kunnen bewijzen.]5
§ 3. [2 Zonder afbreuk te doen aan de uitoefening van de geneeskunde zoals bepaald in artikel 3 wordt onder uitoefening van de klinische orthopedagogiek verstaan het, in een wetenschappelijk referentiekader van de klinische orthopedagogiek, gebruikelijk verrichten van [3 ...]3 handelingen die de preventie, het opsporen en het stellen van een pedagogische diagnostiek met een bijzondere aandacht voor contextuele factoren en het opsporen van problemen in verband met de opvoeding, het gedrag, de ontwikkeling of het leren van personen tot doel hebben alsook de behandeling en begeleiding van die personen.
De Koning kan de in het eerste lid bedoelde verrichtingen verduidelijken en omschrijven en de voorwaarden voor de uitoefening ervan vastleggen]2
§ 4. [2 Met het oog op de [3 erkenning in]3 de klinische orthopedagogiek, volgt [3 de houder van een diploma in het domein van de klinische orthopedagogiek als bedoeld in paragraaf 2, tweede lid]3 na zijn opleiding een professionele stage.
De verplichting om een professionele stage te volgen geldt echter niet ten aanzien van klinisch orthopedagogen die op 1 september 2016 de klinische orthopedagogiek reeds uitoefenen.
[4 [7 De verplichting tot professionele stage geldt alleen voor studenten klinische orthopedagogiek die afstuderen in de klinische orthopedagogiek in de loop van het academiejaar 2025-2026 of de daaropvolgende academiejaren.]7 Studenten klinische orthopedagogiek die hun studies klinische orthopedagogiek op 1 september 2016 of ten laatste in de loop van het academiejaar 2016-2017 zijn begonnen, zijn vrijgesteld van de professionele stage ongeacht het academiejaar in de loop waarvan zij afstuderen in de klinische orthopedagogiek.]4
De Koning bepaalt nadere regels met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde professionele stage.
De professionele stage heeft plaats in een erkende stagedienst, onder supervisie van een erkend stagemeester.
De stagemeesters en stagediensten in de klinische orthopedagogiek worden erkend door de minister bevoegd voor Volksgezondheid of de door hem gemachtigde ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.
De Koning stelt nadere criteria vast voor de erkenning van de in het zesde lid bedoelde stagemeesters en stagediensten.]2]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2015-05-10/06, art. 167, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(2)<W 2016-07-10/05, art. 10, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(3)<W 2019-04-22/19, art. 3, 016; Inwerkingtreding : 24-05-2019>
(4)<W 2022-04-10/06, art. 3, 030; Inwerkingtreding : 01-05-2022>
(5)<W 2022-05-18/08, art. 45, 031; Inwerkingtreding : 09-06-2022>
(6)<W 2023-06-25/04, art. 3, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(7)<W 2024-03-21/23, art. 3, 043; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 68/2_VLAAMS_GEWEST. [1 § 1. [2 Buiten de in artikel 3, § 1, bedoelde beoefenaars mag]2 alleen de houder van een erkenning [6 ...]6[2 ...]2 de klinische orthopedagogiek uitoefenen. [2 In afwijking van het eerste lid, mag de klinische orthopedagogiek eveneens uitgeoefend worden door de houder van een erkenning in de klinische psychologie die over voldoende kennis van de klinische orthopedagogiek beschikt.]2 [2 De Koning bepaalt de voorwaarden met betrekking tot de opleiding en de praktijkstage die vervuld moeten zijn om die voldoende kennis aan te tonen.]2 [3 In afwijking van het eerste lid, mag ook de houder van het diploma in het domein van de klinische orthopedagogiek die de in paragraaf 4 bedoelde professionele stage heeft aangevat, de klinische orthopedagogiek uitoefenen zonder voorafgaand te zijn erkend, met dien verstande dat de afwijking wordt beperkt in de tijd tot de duur van de professionele stage.]3 § 2. De Koning bepaalt [2 ...]2 de voorwaarden voor het verkrijgen, het behoud en de intrekking van de in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde erkenning inzonderheid de leerstof die moet zijn verwerkt en de stages die moeten zijn gevolgd om de erkenning in de klinische orthopedagogiek te verkrijgen. De erkenning in de klinische orthopedagogiek kan enkel worden verleend aan de houder van een diploma van het universitair onderwijs in het domein van de klinische orthopedagogiek, behaald ter afsluiting van een opleiding, die in het kader van het voltijds onderwijs minstens vijf jaar studie of 300 ECTS-studiepunten telt, een stage in het domein van de klinische orthopedagogiek inbegrepen. [5 Met de houder van een diploma in het domein van de klinische orthopedagogiek worden gelijkgesteld, de personen die houder zijn van een universitair diploma in het domein van de pedagogische wetenschappen of orthopedagogiek dat vóór 1 september 2016 is uitgereikt, behaald ter afsluiting van een opleiding, die in het kader van het voltijds onderwijs minstens vier jaar studie of 240 ECTS-studiepunten telt en die een beroepservaring van minimum drie jaar in het domein van de klinische orthopedagogiek kunnen bewijzen.]5 § 3. [2 Zonder afbreuk te doen aan de uitoefening van de geneeskunde zoals bepaald in artikel 3 wordt onder uitoefening van de klinische orthopedagogiek verstaan het, in een wetenschappelijk referentiekader van de klinische orthopedagogiek, gebruikelijk verrichten van [3 ...]3 handelingen die de preventie, het opsporen en het stellen van een pedagogische diagnostiek met een bijzondere aandacht voor contextuele factoren en het opsporen van problemen in verband met de opvoeding, het gedrag, de ontwikkeling of het leren van personen tot doel hebben alsook de behandeling en begeleiding van die personen. De Koning kan de in het eerste lid bedoelde verrichtingen verduidelijken en omschrijven en de voorwaarden voor de uitoefening ervan vastleggen]2 § 4. [2 Met het oog op de [3 erkenning in]3 de klinische orthopedagogiek, volgt [3 de houder van een diploma in het domein van de klinische orthopedagogiek als bedoeld in paragraaf 2, tweede lid]3 na zijn opleiding een professionele stage. De verplichting om een professionele stage te volgen geldt echter niet ten aanzien van klinisch orthopedagogen die op 1 september 2016 de klinische orthopedagogiek reeds uitoefenen. [4 [8 De verplichting tot professionele stage geldt alleen voor studenten klinische orthopedagogiek die afstuderen in de klinische orthopedagogiek in de loop van het academiejaar 2025-2026 of de daaropvolgende academiejaren.]8 Studenten klinische orthopedagogiek die hun studies klinische orthopedagogiek op 1 september 2016 of ten laatste in de loop van het academiejaar 2016-2017 zijn begonnen, zijn vrijgesteld van de professionele stage ongeacht het academiejaar in de loop waarvan zij afstuderen in de klinische orthopedagogiek.]4 De Koning bepaalt nadere regels met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde professionele stage. De professionele stage heeft plaats in een erkende stagedienst, onder supervisie van een erkend stagemeester. De stagemeesters en stagediensten in de klinische orthopedagogiek worden erkend door de minister bevoegd voor Volksgezondheid of de door hem gemachtigde ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. De Koning stelt nadere criteria vast voor de erkenning van de in het zesde lid bedoelde stagemeesters en stagediensten.]2]1 ----------
(1)<Ingevoegd bij W 2015-05-10/06, art. 167, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(2)<W 2016-07-10/05, art. 10, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(3)<W 2019-04-22/19, art. 3, 016; Inwerkingtreding : 24-05-2019>
(4)<W 2022-04-10/06, art. 3, 030; Inwerkingtreding : 01-05-2022>
(5)<W 2022-05-18/08, art. 45, 031; Inwerkingtreding : 09-06-2022>
(6)<DVR 2022-06-24/09, art. 14, 035; Inwerkingtreding : 31-05-2023>
(7)<W 2023-06-25/04, art. 3, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(8)<W 2024-03-21/23, art. 3, 043; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 68/2/1. [1 § 1. Psychotherapie is een behandelingsvorm in de gezondheidszorg waarin men op een consistente en systematische wijze een samenhangend geheel van psychologische middelen (interventies) hanteert, die geworteld zijn binnen een psychologisch wetenschappelijk referentiekader en waarbij interdisciplinaire samenwerking is vereist.
§ 2. De psychotherapie wordt uitgeoefend door een beoefenaar, zoals bedoeld in de artikelen 3, § 1, 68/1 en 68/2, binnen een relatie psychotherapeut-patiënt, teneinde psychologische moeilijkheden, conflicten en stoornissen bij de patiënt op te heffen of te verminderen.
§ 3. Om de psychotherapie te mogen uitoefenen, heeft de beoefenaar, zoals bedoeld in § 2, een specifieke opleiding psychotherapie gevolgd bij een universitaire instelling of een hogeschool. De opleiding telt minstens 70 ECTS punten.
De beoefenaar heeft tevens een professionele stage in het domein van de psychotherapie gevolgd van minstens twee jaar voltijdse uitoefening of het equivalent hiervan ingeval van deeltijdse uitoefening.
De specifieke opleiding en de professionele stage kunnen simultaan plaatsvinden.
De Koning kan nadere regels bepalen met betrekking tot de in het tweede lid bedoelde professionele stage.
§ 4. In afwijking op §§ 2 en 3, kunnen ook andere beroepsbeoefenaars dan beroepsbeoefenaars zoals bedoeld in de artikelen 3, § 1, 68/1 en 68/2 op autonome wijze de psychotherapie uitoefenen voor zover zij ressorteren onder een van de volgende categorieën :
a) beroepsbeoefenaars die uiterlijk in de loop van het academiejaar 2015-2016 hun studies hebben beëindigd onder volgende cumulatieve voorwaarden :
1° zij beschikken over een beroepstitel overeenkomstig deze wet;
2° zij hebben een specifieke opleiding in de psychotherapie met vrucht volbracht aan een instelling;
3° zij kunnen uiterlijk op 1 september 2018 een bewijs voorleggen van uitoefening van de psychotherapie;
b) beroepsbeoefenaars die een specifieke opleiding psychotherapie op 1 september 2016 hebben aangevat of tijdens het academiejaar 2016-2017 aanvatten onder volgende cumulatieve voorwaarden :
1° zij beschikken over een beroepstitel overeenkomstig deze wet;
2° zij hebben een specifieke opleiding in de psychotherapie met vrucht volbracht aan een instelling;
c) beroepsbeoefenaars die een opleiding van minimaal bachelorniveau die recht geeft op een beroepstitel overeenkomstig deze wet hebben aangevat op 1 september 2016 of tijdens het academiejaar 2016-2017 aanvatten, onder volgende cumulatieve voorwaarden :
1° zij beschikken over een beroepstitel overeenkomstig deze wet;
2° zij hebben de specifieke opleiding psychotherapie zoals bedoeld in § 3, eerste lid, met vrucht beëindigd;
3° zij hebben tevens een professionele stage gevolgd, zoals bedoeld in § 3, tweede lid.
§ 5. In afwijking op de §§ 2 tot 4 kunnen ook niet-beroepsbeoefenaars de psychotherapie uitoefenen mits naleving van volgende cumulatieve voorwaarden :
a) het gaat om niet-autonome uitoefening van de psychotherapie onder toezicht van een beoefenaar, zoals bedoeld in de §§ 2 tot 4;
b) de uitoefening heeft plaats in interdisciplinair verband met intervisie.
De in het eerste lid bedoelde personen ressorteren bovendien onder één van de volgende categorieën :
a) zij die uiterlijk in de loop van het academiejaar 2015-2016 hun studies hebben beëindigd onder volgende cumulatieve voorwaarden :
1° zij hebben een opleiding van minimaal bachelorniveau met vrucht beëindigd;
2° zij hebben een specifieke opleiding in de psychotherapie met vrucht volbracht aan een instelling;
3° zij kunnen uiterlijk op 1 september 2018 een bewijs voorleggen van uitoefening van de psychotherapie;
b) zij die een specifieke opleiding in de psychotherapie op 1 september 2016 hebben aangevat of tijdens het academiejaar 2016-2017 aanvatten onder volgende cumulatieve voorwaarden :
1° zij hebben een opleiding van minimaal bachelorniveau met vrucht beëindigd;
2° zij hebben een specifieke opleiding in de psychotherapie met vrucht volbracht aan een instelling;
c) zij die een opleiding van minimaal bachelorniveau hebben aangevat op 1 september 2016 of tijdens het academiejaar 2016-2017 aanvatten onder volgende cumulatieve voorwaarden :
1° zij hebben een opleiding van minimaal bachelorniveau met vrucht beëindigd;
2° zij hebben de specifieke opleiding psychotherapie zoals bedoeld in § 3, eerste lid, met vrucht beëindigd;
3° zij hebben tevens een professionele stage gevolgd, zoals bedoeld in § 3, tweede lid.
De wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt is van toepassing op de in deze paragraaf bedoelde beoefenaars van de psychotherapie.
§ 6. De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na het advies van de Federale Raad voor de geestelijke gezondheidszorgberoepen te hebben ingewonnen, ook andere beroepsbeoefenaars toelaten om de psychotherapie uit te oefenen. Desgevallend stelt Hij de voorwaarden vast waaronder zij de psychotherapie mogen uitoefenen. Deze voorwaarden hebben minstens betrekking op hun vooropleiding.
§ 7. De Koning kan, na advies van de Federale Raad voor de geestelijke gezondheidszorgberoepen, de psychotherapie nader omschrijven en voorwaarden vaststellen in verband met de uitoefening ervan, waaronder de leerstof die moet zijn verwerkt en de professionele stage, zoals bedoeld in § 3, tweede lid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2016-07-10/05, art. 11, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(NOTA : bij arrest nr 170/2016 van 22-12-2016 (B.St. 27-12-2016, p. 89697) heeft het Grondwettelijk Hof artikel 11 schorst , voor zover art. 68/2/1 in deze wet invoegt en in zoverre het geen overgangsregeling voorziet voor personen die vóór de inwerkingtreding van deze wet de psychotherapeutische praktijk uitoefenden)
(NOTA : bij arrest nr 39/2017 van 16-03-2017 (B.St. 03-04-2017, p. 47990), heeft het Grondwettelijk Hof dit artikel vernietigd, doch enkel in zoverre het in geen overgangsregeling voorziet voor personen die vóór de inwerkingtreding van die wet de psychotherapeutische praktijk uitoefenden)
Art. 68/2/2. [1 § 1. De beroepsbeoefenaars, zoals bedoeld in de artikelen 3, § 1, 68/1 en 68/2, die op autonome wijze de psychotherapie uitoefenen, alsook de autonome beoefenaars van de psychotherapie, zoals bedoeld in artikel 68/2/1, § 4, kunnen worden bijgestaan door assistenten, de zogenoemde ondersteunende geestelijke gezondheidszorgberoepen.
De ondersteunende geestelijke gezondheidszorgberoepen stellen geen autonome diagnostische en therapeutische handelingen maar voeren voorschriften uit op verzoek en onder supervisie van de in het eerste lid vermelde beroepsbeoefenaars of van de in het eerste lid vermelde beoefenaars van de psychotherapie.
§ 2.De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na het advies te hebben ingewonnen van de Federale Raad voor de geestelijke gezondheidszorgberoepen, de lijst vaststellen van de ondersteunende geestelijke gezondheidszorgberoepen alsook de algemene criteria voor de erkenning van de ondersteunende geestelijke gezondheidszorgberoepen.
De Koning kan, na het advies te hebben ingewonnen van de Federale Raad voor de geestelijke gezondheidszorgberoepen, de specifieke criteria bepalen die gelden voor ieder van de ondersteunende geestelijke gezondheidszorgberoepen]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2016-07-10/05, art. 12, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
Art. 68/3.[1 § 1. Er wordt een Federale Raad voor de geestelijke gezondheidszorgberoepen opgericht, hierna "Federale Raad" genoemd, die tot opdracht heeft de voor Volksgezondheid bevoegde minister, op diens verzoek of op eigen initiatief, advies te verstrekken over alle aangelegenheden in verband met de erkenning en de uitoefening van de geestelijke gezondheidszorgberoepen, waaronder de klinische psychologie en de klinische orthopedagogiek alsook over alle aangelegenheden inzake de uitoefening van de psychotherapie.
§ 2. De Federale Raad wordt derwijze samengesteld dat te benoemen leden bijzonder vertrouwd zijn met de uitoefening van een geestelijk gezondheidszorgberoep of de uitoefening van de psychotherapie.
§ 3. De Federale Raad bestaat uit volgende drie beroepsgroepen :
a) de beroepsgroep klinisch psychologen, bestaande uit 16 klinisch psychologen;
b) de beroepsgroep klinisch orthopedagogen bestaande uit 4 klinisch orthopedagogen;
c) de beroepsgroep artsen, bestaande uit 8 artsen.
Iedere beroepsgroep telt een gelijk aantal Nederlandstalige en Franstalige leden.
Iedere beroepsgroep bevat een gelijk aantal leden die een academische functie bekleden enerzijds en leden die sedert tenminste vijf jaar hetzij een geestelijk gezondheidsberoep hetzij de psychotherapie beoefenen anderzijds.
De in het derde lid bedoelde leden die een academische functie bekleden, worden voorgedragen op een lijst van dubbeltallen door de faculteiten die volledig onderwijs verstrekken dat leidt tot een opleiding die de uitoefening toestaat van de klinische psychologie, de klinische orthopedagogiek of van de geneeskunde.
De in het derde lid bedoelde leden die een geestelijk gezondheidszorgberoep of de psychotherapie beoefenen worden voorgedragen op een lijst van dubbeltallen door de representatieve beroepsverenigingen.
De Koning legt de criteria vast opdat een vereniging als representatief in de zin van het vijfde lid kan worden aangewezen.
Voor zover er binnen eenzelfde taalgroep van de beroepsgroep als bedoeld in het eerste lid, b), geen leden te vinden zijn, komen ook orthopsychologen in aanmerking om een mandaat op te nemen binnen deze beroepsgroep op voorwaarde dat de beroepsverenigingen voor psychologen die deze orthopsychologen voordragen, zich in hun statuten ook uitdrukkelijk tot de uitoefening van de orthopedagogiek richten.
Voor zover met toepassing van het zevende lid geen orthopsychologen kunnen worden voorgedragen, kunnen ook klinisch psychologen in aanmerking komen om een mandaat op te nemen binnen de beroepsgroep als bedoeld in het eerste lid, b).
§ 4. Zowel de voor de Volksgezondheid bevoegde minister als de Federale Raad, kunnen werkgroepen oprichten, die hetzij met een permanente hetzij met een tijdelijke opdracht worden belast.
Aan de werkgroepen van de Federale Raad kunnen naast leden van de Federale Raad ook experts worden toegevoegd.
§ 5. Aan elk werkend lid van de Federale Raad wordt een plaatsvervanger toegevoegd die aan dezelfde voorwaarden voldoet.
§ 6. [2 De leden van de Federale Raad worden door de Koning benoemd voor een hernieuwbare periode van zes jaar. De voorzitter en ondervoorzitter van de Federale Raad worden buiten de leden van de Federale Raad voor een hernieuwbare periode van zes jaar door de Koning benoemd, op voorstel van de voor de Volksgezondheid bevoegde minister.]2
§ 7. De Koning regelt de organisatie en de werking van de Federale Raad. De Federale Raad kan alleen geldig beraadslagen en adviezen uitbrengen wanneer ten minste de helft van de werkende leden aanwezig is of door hun plaatsvervanger vertegenwoordigd is.
Indien het aanwezigheidsquorum na een tweede oproep niet werd bereikt, kan de Federale Raad in afwijking van het eerste lid bij de volgende vergadering hoe dan ook geldig beraadslagen en beslissen.
De adviezen van de Federale Raad worden genomen bij gewone meerderheid van de aanwezige leden.
Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
§ 8. Indien minstens de helft van de leden van één van de beroepsgroepen van de Federale Raad, zoals bedoeld in § 3, eerste lid, niet akkoord gaat met het advies van de Federale Raad, kan deze beroepsgroep een afzonderlijk advies uitbrengen waarin zij haar afwijkend standpunt uiteenzet. Dit advies wordt tegelijk met het advies van de Federale Raad overgemaakt aan de voor de Volksgezondheid bevoegde minister.]1
----------
(1)<W 2016-07-10/05, art. 13, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(2)<W 2023-06-25/04, art. 4, 036; Inwerkingtreding : 24-07-2023>
Art. 68/4. [1 § 1. Er wordt een Erkenningscommissie voor de beoefenaars van de klinische psychologie en de klinische orthopedagogiek opgericht.
§ 2. De Erkenningscommissie voor de beoefenaars van de klinische psychologie en van de klinische orthopedagogiek heeft als opdracht om, voor individuele gevallen, een advies te verstrekken met betrekking tot de verlening, het toezicht op en het behoud van de in artikel 68/1, § 1, bedoelde erkenning, en van de in artikel 68/2, § 1, bedoelde erkenning.
§ 3. De Koning legt de procedure vast voor het verkrijgen, behouden en intrekken van de in artikel 68/1, § 1, bedoelde erkenning en van de in artikel 68/2, § 1, bedoelde erkenning.
§ 4. De Koning regelt de samenstelling, de organisatie en de werking van de Erkenningscommissie voor de beoefenaars van de klinische psychologie en van de klinische orthopedagogiek.
Het mandaat van lid van de Erkenningscommissie is onverenigbaar met dat van lid van de Federale Raad voor de klinische psychologie en de klinische orthopedagogiek.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2015-05-10/06, art. 169, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
Art. 68/4_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij DVR 2022-06-24/09, art. 15, 035; Inwerkingtreding : 31-05-2023>
Hoofdstuk 7. De uitoefening van de paramedische beroepen
Art.69.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder uitoefening van een paramedisch beroep:
1° het gewoonlijk verrichten door andere personen dan deze bedoeld in de artikelen 3, § 1, 4, 6, 43 [1 , 45, 68/1 en 68/2]1 van technische hulpprestaties die verband houden met het stellen van de diagnose of met het uitvoeren van de behandeling, zoals zij nader bepaald zullen kunnen worden in uitvoering van artikel 71;
2° het gewoon uitvoeren van de in artikel 23, § 1, eerste lid en § 2, derde lid bedoelde handelingen;
3° het gewoon uitvoeren van de in artikel 24 bedoelde handelingen.
----------
(1)<W 2015-05-10/06, art. 170, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
Art.70. De Koning stelt de lijst vast van de paramedische beroepen.
Art.71.§ 1. De Koning kan, overeenkomstig de bepalingen van artikel 141, tweede lid, de in artikel 69, 1° bedoelde prestaties nader bepalen en de voorwaarden vaststellen waaronder zij moeten worden uitgevoerd.
Hij kan eveneens, overeenkomstig de bepalingen van artikel 141, tweede lid, de vereiste kwalificatievoorwaarden bepalen waaraan de personen moeten voldoen die deze prestaties verrichten.
§ 2. De Koning kan, op advies van de [1 Federale raad voor paramedische beroepen]1, de beroepstitels bepalen waaronder de betrokkenen die in artikel 69 bedoelde prestaties en handelingen verrichten.
----------
(1)<W 2016-06-22/03, art. 55, 004; Inwerkingtreding : 11-07-2016>
Art.72.§ 1. Buiten de beoefenaars, bedoeld in artikel 3, § 1, en de artikelen 4, 6 [2 , 43, 68/1 en 68/2]2 voor wat betreft de prestaties verbonden aan hun respectieve kunst, mag niemand prestaties verrichten die nader bepaald zijn ter uitvoering van artikel 71, § 1, of handelingen uitvoeren die bedoeld zijn in artikel 69, 2° en 3°, die niet houder is van een erkenning afgegeven door de minister bevoegd voor Volksgezondheid.
§ 2. De Koning bepaalt, op advies van de [1 Federale raad voor paramedische beroepen]1, de voorwaarden en de regels tot het verkrijgen, het behouden en het intrekken van de in de eerste paragraaf bedoelde erkenning.
Deze erkenning mag enkel toegekend worden aan personen die voldoen aan de vereiste kwalificatievoorwaarden die nader bepaald zijn ter uitvoering van artikel 71, § 1, of ter uitvoering van artikel 69, 2° en 3°.
§ 3. De paragrafen 1 en 2 hebben enkel betrekking tot de beroepsbeoefenaars ten aanzien van wie de Koning reeds de inwerkingtreding heeft bepaald overeenkomstig artikel 183 van de wet van 25 januari 1999 houdende sociale bepalingen. Voor de andere beroepsbeoefenaars gelden, tot op het ogenblik dat de Koning ten aanzien van hen de inwerkingtreding heeft bepaald overeenkomstig artikel 183 van de wet van 25 januari 1999 houdende sociale bepalingen, de hierna volgende bepalingen:
Niemand mag, met uitzondering van de beoefenaars, bedoeld in artikel 3, § 1, en de artikelen 4, 6 [2 , 43, 68/1 en 68/2]2 voor wat betreft de prestaties verbonden aan hun respectievelijke kunst, prestaties verrichten die nader bepaald zijn ter uitvoering van artikel 71, § 1, of handelingen uitvoeren die bedoeld zijn in artikel 69, 2° en 3°, indien hij geen bewijs van de vereiste kwalificaties kan overleggen [3 ...]3.
[3 ...]3
[3 ...]3
----------
(1)<W 2016-06-22/03, art. 55, 004; Inwerkingtreding : 11-07-2016>
(2)<W 2015-05-10/06, art. 171, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(3)<W 2019-04-22/20, art. 65, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art. 72_VLAAMS_GEWEST TOEKOMSTIG RECHT. § 1. Buiten de beoefenaars, bedoeld in artikel 3, § 1, en de artikelen 4, 6 [2 , 43, 68/1 en 68/2]2 voor wat betreft de prestaties verbonden aan hun respectieve kunst, mag niemand prestaties verrichten die nader bepaald zijn ter uitvoering van artikel 71, § 1, of handelingen uitvoeren die bedoeld zijn in artikel 69, 2° en 3°, die niet houder is van een erkenning [5 ...]5.
§ 2. De Koning bepaalt, op advies van de [1 Federale raad voor paramedische beroepen]1, de voorwaarden en de regels tot het verkrijgen, het behouden en het intrekken van de in de eerste paragraaf bedoelde erkenning.
Deze erkenning mag enkel toegekend worden aan personen die voldoen aan de vereiste kwalificatievoorwaarden die nader bepaald zijn ter uitvoering van artikel 71, § 1, of ter uitvoering van artikel 69, 2° en 3°.
[3 De Vlaamse Regering bepaalt de lijst met kwalificatiebewijzen die aantonen dat de houder ervan voldoet aan de kwalificatievoorwaarden, bepaald door de Koning, ter uitvoering van artikel 71, § 1, tweede lid. De houder van een dergelijk kwalificatiebewijs wordt van rechtswege erkend als beoefenaar van een paramedisch beroep.]3
§ 3. De paragrafen 1 en 2 hebben enkel betrekking tot de beroepsbeoefenaars ten aanzien van wie de Koning reeds de inwerkingtreding heeft bepaald overeenkomstig artikel 183 van de wet van 25 januari 1999 houdende sociale bepalingen. Voor de andere beroepsbeoefenaars gelden, tot op het ogenblik dat de Koning ten aanzien van hen de inwerkingtreding heeft bepaald overeenkomstig artikel 183 van de wet van 25 januari 1999 houdende sociale bepalingen, de hierna volgende bepalingen:
Niemand mag, met uitzondering van de beoefenaars, bedoeld in artikel 3, § 1, en de artikelen 4, 6 [2 , 43, 68/1 en 68/2]2 voor wat betreft de prestaties verbonden aan hun respectievelijke kunst, prestaties verrichten die nader bepaald zijn ter uitvoering van artikel 71, § 1, of handelingen uitvoeren die bedoeld zijn in artikel 69, 2° en 3°, indien hij geen bewijs van de vereiste kwalificaties kan overleggen [4 ...]4.
[4 ...]4
[4 ...]4 ----------
(1)<W 2016-06-22/03, art. 55, 004; Inwerkingtreding : 11-07-2016>
(2)<W 2015-05-10/06, art. 171, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(3)<DVR 2019-03-29/21, art. 2, 026; Inwerkingtreding : onbepaald >
(4)<W 2019-04-22/20, art. 65, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
(5)<DVR 2022-06-24/09, art. 16, 035; Inwerkingtreding : 31-05-2023>
Art.73. § 1. Niemand mag een beroepstitel dragen die betrekking heeft op één van de prestaties die nader bepaald zijn ter uitvoering van artikel 71, § 1, of op handelingen die bedoeld zijn in artikel 69, 2° en 3°, zo hij niet houder is van de erkenning bedoeld in artikel 72, § 1.
§ 2. De voorgaande paragraaf heeft enkel betrekking op de beroepsbeoefenaars ten aanzien van wie de Koning reeds de inwerkingtreding heeft bepaald overeenkomstig artikel 183 van de wet van 25 januari 1999 houdende sociale bepalingen. Voor de andere beroepsbeoefenaars geldt, tot op het ogenblik dat de Koning de inwerkingtreding heeft bepaald overeenkomstig artikel 183 van de wet van 25 januari 1999 houdende sociale bepalingen, de bepaling in het volgende lid:
Niemand mag een beroepstitel dragen die betrekking heeft op één van de prestaties die nader bepaald zijn ter uitvoering van artikel 71, § 1, of op handelingen die bedoeld zijn in artikel 69, 2° en 3°, zo hij aan de vereiste kwalificatievoorwaarden niet voldoet.
§ 3. Hij die aan de kwalificatievoorwaarden, gesteld bij de wetgeving van een vreemd land, voldoet, mag slechts een beroepstitel dragen die betrekking heeft op één van de prestaties die nader bepaald zijn ter uitvoering van artikel 71, § 1, of op handelingen die bedoeld zijn in artikel 69, 2° en 3°, zo hij de machtiging bekomt van de minister belast met de uitvoering van de besluiten tot vaststelling van de vereiste kwalificatievoorwaarden.
Art.74. Niemand mag een beroepstitel die betrekking heeft op één van de prestaties, die nader bepaald zijn ter uitvoering van artikel 71, § 1, of op handelingen die bedoeld zijn in artikel 69, 2° en 3°, toekennen aan personen die hij, zelfs kosteloos, tewerkstelt, zo deze personen aan de vereiste kwalificatievoorwaarden niet voldoen.
Art.75. Het is eenieder, die voor de toepassing van dit hoofdstuk als bevoegd beschouwd wordt, verboden op welke wijze ook zijn medewerking of zijn bijstand te verlenen aan een niet bevoegde derde, met het doel het hem mogelijk te maken een paramedisch beroep uit te oefenen.
Art.76.Bij de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu wordt een [1 Federale raad voor paramedische beroepen]1 opgericht, hierna "de raad" te noemen.
----------
(1)<W 2016-06-22/03, art. 55, 004; Inwerkingtreding : 11-07-2016>
Art.77.De raad verstrekt aan de minister bevoegd voor Volksgezondheid, op diens aanvraag, of op eigen initiatief, adviezen betreffende alle aangelegenheden in verband met de paramedische beroepen.
[1 De raad heeft ook als opdracht om het in artikel 141, tweede lid, bedoeld advies te verstrekken.]1
----------
(1)<W 2024-05-18/06, art. 11, 046; Inwerkingtreding : 09-06-2024>
Art.78. § 1. De raad is samengesteld uit:
1° een voorzitter die een paramedisch beroep uitoefent of heeft uitgeoefend;
2° een lid per paramedisch beroep dat betrekking heeft op handelingen of prestaties bedoeld in artikel 69.
Tenminste één derde van de leden die tot deze categorie behoren, moeten hun beroep uitoefenen in een verplegingsinrichting;
3° doctors in de genees-, heel- en verloskunde onder dewelke minstens twee artsen voorgedragen door het Comité van de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle ingesteld bij het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsuitkeringen.
Afgezien van de artsen voorgedragen door het Comité van de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle waarvan hierboven sprake, moet ten minste de helft van de leden artsen hun kunst uitoefenen in een verzorgingsinstelling;
4° een beoefenaar van de tandheelkunde;
5° een apotheker;
6° twee ambtenaren die de functie van secretaris en adjunct-secretaris zullen uitoefenen;
7° drie ambtenaren aangewezen door de overheden die op grond van de artikelen 127, § 1, eerste lid, 2°, en 130, § 1, eerste lid, 3°, van de Grondwet bevoegd zijn voor het onderwijs.
De ambtenaren bedoeld in 6° en 7° hebben een adviserende stem.
Het totaal aantal van de artsen, beoefenaars van de tandheelkunde en apothekers, bedoeld in 3°, 4° en 5°, zal gelijk zijn aan het aantal van de in 2° bedoelde leden.
§ 2. Aan de leden die geen ambtenaar zijn, wordt een plaatsvervanger toegevoegd.
§ 3. De voorzitter en de andere gewone en plaatsvervangende leden worden door de Koning benoemd op voordracht van de minister bevoegd voor Volksgezondheid, uitgezonderd de leden ambtenaren bij de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu of bij een daarvan afhangende openbare instelling, die door de Koning worden benoemd op voordracht van de Minister van wie zij afhangen. De ambtenaren aangewezen in paragraaf 1, 7° worden aangewezen door de betrokken Regeringen.
De Koning benoemt een ondervoorzitter tussen de leden niet ambtenaren.
§ 4. Het mandaat van de leden niet ambtenaren heeft een duur van vier jaar en is hernieuwbaar.
Art.79. Het dagelijks bestuur van de raad bestaat uit de voorzitter, de ondervoorzitter, de secretaris of de adjunct-secretaris, alsook uit vier leden bedoeld in artikel 78, § 1, 2°, twee leden die geen ambtenaren zijn als bedoeld in artikel 78, § 1, 3°, een van de in artikel 78, § 1, 4° bedoelde leden, en een van de in artikel 78, § 1, 5° bedoelde leden, verkozen bij gewone meerderheid.
Art.80. Het dagelijks bestuur is belast met de regeling van de werkzaamheden van de raad, de verdeling van de taken en met het beheer van de gewone zaken. Het is bovendien belast met de bij artikel 82 bepaalde bekrachtiging.
Art.81. § 1. De raad kan in zijn midden afdelingen oprichten die belast zijn met het onderzoek van vraagstukken die betrekking hebben:
1° op de in artikel 69, 1° bedoelde prestaties;
2° op de medewerking welke door de leden van de paramedische beroepen wordt verleend bij de uitvoering van de in artikel 69, 2° en 3° bedoelde handelingen.
§ 2. Met de toelating van het dagelijks bestuur, kan elke afdeling een beroep doen op personen buiten de raad, die zij kiest wegens hun bevoegdheid op het gebied waarmede elke afdeling inzonderheid belast is.
Art.82. Behalve wat betreft de aangelegenheden waarvan de raad het onderzoek voor zichzelf behoudt, worden de adviezen van elk der afdelingen beschouwd als door de raad zelf gegeven, indien zij door het dagelijks bestuur bekrachtigd zijn. Bij gebreke van bekrachtiging door het dagelijks bestuur, wordt de zaak aan de raad voorgelegd.
Art.83. De raad stelt zijn huishoudelijk reglement vast en legt het ter goedkeuring voor aan de minister bevoegd voor Volksgezondheid.
Art.84.
<Opgeheven bij W 2024-05-18/06, art. 12, 046; Inwerkingtreding : 09-06-2024>
Hoofdstuk 8. Bijzondere beroepsbekwaamheden, bijzondere beroepstitels, aanbodsbeheersing, eindeloopbaan, evaluatie, structuur en organisatie van de praktijk, organen en permanente federale databank van de beoefenaars van de gezondheidszorgberoepen
Afdeling 1. Bijzondere beroepsbekwaamheden en bijzondere beroepstitels
Art.85.De Koning stelt de lijst van bijzondere beroepstitels en van bijzondere beroepsbekwaamheden vast voor de in de artikelen 3, § 1, 4, 6, 23, § 2, eerste lid, 43, 45, 63 [1 , 68/1, 68/2 en 69]1 bepaalde beoefenaars.
----------
(1)<W 2015-05-10/06, art. 172, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
Art.86. Niemand kan een bijzondere beroepstitel dragen of zich beroepen op een bijzondere beroepsbekwaamheid, dan na door de minister bevoegd voor Volksgezondheid of de door hem gemachtigde ambtenaar hiertoe te zijn erkend.
Art. 86_VLAAMS_GEWEST. Niemand kan een bijzondere beroepstitel dragen of zich beroepen op een bijzondere beroepsbekwaamheid, dan na [1 ...]1 hiertoe te zijn erkend.
----------
(1)<DVR 2022-06-24/09, art. 17, 035; Inwerkingtreding : 31-05-2023>
Art.87. Niemand kan aan personen die hij tewerkstelt, zelfs als vrijwilliger, een van de in artikel 85 bepaalde titels of bekwaamheden toekennen, indien die personen niet werden erkend overeenkomstig artikel 88.
Art.88. De erkenning bepaald in artikel 86 wordt toegekend overeenkomstig de door de Koning vastgestelde procedure en voor zover is voldaan aan de erkenningscriteria die zijn vastgesteld door de minister bevoegd voor Volksgezondheid, op advies, wanneer zij bestaan, van de Raden waaraan deze bevoegdheid is toegewezen.
De exclusieve uitoefening van de specialiteit, waarop de erkenning bedoeld in artikel 86 betrekking heeft, door een in deze gecoördineerde wet bedoelde gezondheidszorgbeoefenaar, kan gelden als één van de criteria voor de verkrijging en het behoud van de erkenning.
Art. 88_VLAAMS_GEWEST. [1 ...]1 De exclusieve uitoefening van de specialiteit, waarop de erkenning bedoeld in artikel 86 betrekking heeft, door een in deze gecoördineerde wet bedoelde gezondheidszorgbeoefenaar, kan gelden als één van de criteria voor de verkrijging en het behoud van de erkenning.
----------
(1)<DVR 2022-06-24/09, art. 18, 035; Inwerkingtreding : 31-05-2023>
Art.89. De minister bevoegd voor Volksgezondheid, kan een vereniging zonder winstoogmerk van de Franse taalrol en een vereniging zonder winstoogmerk van de Nederlandse taalrol erkennen, met het oog op de coördinatie van de opleiding leidend tot de bijzondere beroepstitel van huisarts. De Koning bepaalt de criteria voor het toekennen en het behoud van de erkenning en de erkenningsprocedure voor die verenigingen.
Art.90. De criteria voor de erkenning of bevoegdheidsverklaring alsook de erkenningsvoorwaarden voor een bijzondere beroepsbekwaamheid die van toepassing zijn op de datum van inwerkingtreding van deze wet blijven behouden in afwachting dat de nieuwe bepalingen worden vastgesteld overeenkomstig de artikelen 85 en 88.
Afdeling 2. Aanbodsbeheersing
Art.91.§ 1. Bij de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu wordt een Planningscommissie-Medisch aanbod opgericht.
§ 2. De opdracht van deze Commissie bestaat erin:
1° de behoeften inzake medisch aanbod na te gaan met betrekking tot de beroepen vermeld in de artikelen 3, § 1, en 4. Bij het bepalen van deze behoeften dient rekening gehouden te worden met de evolutie van de behoeften inzake medische zorgen, de kwaliteit van de zorgenverstrekking en de demografische en de sociologische evolutie van de betrokken beroepen [1 en van de bevolking. Bedoelde adviezen betreffen de behoeften [2 per gemeenschap]2]1;
2° op een continue wijze de weerslag evalueren die de bepaling van deze behoeften heeft op de toegang tot de studies voor de beroepen bedoeld in de artikelen 3, § 1, en 4;
3° jaarlijks een verslag opstellen ten behoeve van de ministers bevoegd voor Volksgezondheid en voor Sociale Zaken betreffende de relatie tussen de behoeften, studies en de doorstroming tot de stages, met het oog op het verkrijgen van de bijzonder beroepstitels bedoeld in artikel 85 en de beroepstitel bedoeld in artikel 43, § 3.
§ 3. Met het oog op het vervullen van haar wettelijke opdrachten, kan de Planningscommissie persoonsgegevens in verband met beoefenaars van gezondheidszorgberoepen verwerken.
De resultaten van deze verwerking mogen enkel medegedeeld, verspreid of openbaar gemaakt worden, indien de personen niet identificeerbaar zijn.
Mogen ingezameld worden op permanente wijze:
1° bij de databank bedoeld in artikel 97, de gegevens die daarin geregistreerd zijn;
2° bij het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering, de gegevens over de individuele beroepsactiviteiten.
§ 4. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de samenstelling en de werking van de Planningscommissie. De Planningscommissie kan zich laten bijstaan door experten.
De Planningscommissie wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de minister bevoegd voor Volksgezondheid. Het secretariaat wordt waargenomen door een ambtenaar van Volksgezondheid, aangewezen door de minister.
§ 5. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en op voorstel van de minister bevoegd voor Volksgezondheid, de opdrachten van de Planningscommissie uitbreiden tot andere beroepen vermeld in artikel 85.
----------
(1)<W 2018-03-22/01, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 08-04-2018>
(2)<W 2022-11-27/04, art. 2, 034; Inwerkingtreding : 19-12-2022>
Art.92.§ 1. [1 § 1. Op gezamenlijk voorstel van de ministers die respectievelijk bevoegd zijn voor Volksgezondheid en voor Sociale Zaken, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad :
1° kan de Koning, [4 na advies van de Planningscommissie Medisch-Aanbod]4, het globaal aantal kandidaten bepalen per gemeenschap, dat jaarlijks, na het behalen van het in de artikelen 3, § 1, eerste lid, en 4, eerste lid, bedoelde diploma, toegang heeft tot het verkrijgen van de bijzondere beroepstitels, die het voorwerp uitmaken van de in artikel 86 bedoelde erkenning;
[3 1° bis bepaalt de Koning binnen een termijn van twee jaar, te rekenen na de inwerkingtreding van de wet van 29 maart 2019 tot wijziging van de wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, teneinde een contingentering in te voeren voor de artsen en tandartsen die hun opleiding aan een buitenlandse universiteit hebben gevolgd, na advies van de Planningscommissie, het totaal aantal artsen en tandartsen die jaarlijks, na het behalen van het door een buitenlandse universiteit uitgereikte diploma van doctor in de geneeskunde of licentiaat in de tandheelkunde, toegang hebben tot het verkrijgen van de bijzondere beroepstitels, die het voorwerp uitmaken van de erkenning bedoeld in artikel 86;
1° ter bepaalt de Koning binnen de in 1° bis bepaalde termijn, na advies van de Planningscommissie, het totaal aantal artsen die jaarlijks, na te zijn geslaagd voor de aan een buitenlandse universiteit gevolgde basisopleiding in de geneeskunde en specialisatie, hun diploma mogen laten viseren conform artikel 25 en de geneeskunst in België mogen uitoefenen;
1° quater bepaalt de Koning binnen de in 1° bis bepaalde termijn, na advies van de Planningscommissie, het totaal aantal beoefenaars van de tandheelkunde die jaarlijks, na te zijn geslaagd voor de aan een buitenlandse universiteit gevolgde basisopleiding in de tandheelkunde en specialisatie, hun diploma mogen laten viseren conform artikel 25 en de tandheelkunst in België mogen uitoefenen;]3
2° kan de Koning, [4 na advies van de Planningscommissie Medisch-Aanbod]4, het globaal aantal kandidaten bepalen, die houders zijn van een diploma afgeleverd door een instelling die onder de bevoegdheid van de Franse Gemeenschap of van de Vlaamse Gemeenschap valt, per gemeenschap, dat jaarlijks, na het behalen van de in artikel 43, § 1, eerste lid, bedoelde erkenning toegang krijgt tot de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging, voor de in artikel 34, eerste lid, 1°, c), van de Ziekteverzekeringswet van 14 juli 1994, bedoelde verstrekkingen;
3° kan de Koning, [4 na advies van de Planningscommissie Medisch-Aanbod]4, het globaal aantal kandidaten bepalen per gemeenschap, dat jaarlijks toegang heeft tot het verkrijgen van een erkenning voor de uitoefening van een beroep waarvoor een erkenning bestaat;
4° kan de Koning de criteria en nadere regels vastleggen voor de selectie van de in 1°, in 2° en in 3° bedoelde kandidaten binnen het globale aantal kandidaten;
5° kan de Koning, voor de in 1°, 2° en 3° bedoelde kandidaten, indien het totaal aantal toegelaten kandidaten voor een gegeven jaar, per gemeenschap, hoger of lager ligt ten opzichte van het totaal aantal vastgestelde kandidaten voor datzelfde jaar, bepalen onder welke voorwaarden het verschil naar een volgend jaar kan worden overgedragen.]1
[2 § 1/1. [4 ...]4]2
§ 2. De in paragraaf 1, 1°, bedoelde maatregel:
1° kan ten vroegste uitwerking hebben na een termijn die gelijk is aan de duur van de studies die nodig zijn voor het behalen van de in de artikelen 3, § 1, en 4 bedoelde diploma's;
2° wordt door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad opgeschort, indien blijkt onder andere uit het rapport van de Planningscommissie bedoeld in artikel 91, § 2, dat de vastgestelde behoeften per gemeenschap niet worden overschreden onder meer ten gevolge van de maatregelen genomen per gemeenschap inzake aanbodsbeheersing.
§ 3. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van de Planningscommissie, op voorstel van de minister bevoegd voor Volksgezondheid en van de minister bevoegd voor Sociale Zaken, per gemeenschap het aantal kandidaten bepalen dat toegang heeft tot de diverse beroepstitels of groep van bijzondere beroepstitels.
§ 4. De Koning kan op voorstel van de minister bevoegd voor Volksgezondheid en bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, mits de nodige aanpassingen, de bepalingen van de paragrafen 1, 2 en 3 uitbreiden tot andere beroepen vermeld in artikel 85.
§ 5. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad en op voorstel van de ministers die respectievelijk bevoegd zijn voor Volksgezondheid en voor Sociale Zaken, de lijst vastleggen van de bijzondere beroepstitels die verkregen kunnen worden door de houders van de basisdiploma's bedoeld in de artikelen 3, § 1, 4, en 23, § 2 waarvoor de beperking van het aantal kandidaten niet van toepassing is.
§ 6. Wanneer een kandidaat deel moet uitmaken van twee groepen van beoefenaars van een gezondheidszorgberoep waarvan het aantal reglementair beperkt is overeenkomstig paragraaf 1, moet hij slechts in één enkele groep opgenomen worden.
----------
(1)<W 2018-03-22/01, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 08-04-2018>
(2)<W 2018-03-22/01, art. 4, 012; Inwerkingtreding : 08-04-2018>
(3)<W 2019-03-29/44, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 07-06-2019>
(4)<W 2022-11-27/04, art. 3, 034; Inwerkingtreding : 19-12-2022>
Art. 92_VLAAMS_GEWEST. § 1. [1 § 1. Op gezamenlijk voorstel van de ministers die respectievelijk bevoegd zijn voor Volksgezondheid en voor Sociale Zaken, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad : 1° kan de Koning, [5 na advies van de Planningscommissie Medisch-Aanbod]5, het globaal aantal kandidaten bepalen per gemeenschap, dat jaarlijks, na het behalen van het in de artikelen 3, § 1, eerste lid, en 4, eerste lid, bedoelde diploma, toegang heeft tot het verkrijgen van de bijzondere beroepstitels, die het voorwerp uitmaken van de in artikel 86 bedoelde erkenning; [3 1° bis bepaalt de Koning binnen een termijn van twee jaar, te rekenen na de inwerkingtreding van de wet van 29 maart 2019 tot wijziging van de wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, teneinde een contingentering in te voeren voor de artsen en tandartsen die hun opleiding aan een buitenlandse universiteit hebben gevolgd, na advies van de Planningscommissie, het totaal aantal artsen en tandartsen die jaarlijks, na het behalen van het door een buitenlandse universiteit uitgereikte diploma van doctor in de geneeskunde of licentiaat in de tandheelkunde, toegang hebben tot het verkrijgen van de bijzondere beroepstitels, die het voorwerp uitmaken van de erkenning bedoeld in artikel 86; 1° ter bepaalt de Koning binnen de in 1° bis bepaalde termijn, na advies van de Planningscommissie, het totaal aantal artsen die jaarlijks, na te zijn geslaagd voor de aan een buitenlandse universiteit gevolgde basisopleiding in de geneeskunde en specialisatie, hun diploma mogen laten viseren conform artikel 25 en de geneeskunst in België mogen uitoefenen; 1° quater bepaalt de Koning binnen de in 1° bis bepaalde termijn, na advies van de Planningscommissie, het totaal aantal beoefenaars van de tandheelkunde die jaarlijks, na te zijn geslaagd voor de aan een buitenlandse universiteit gevolgde basisopleiding in de tandheelkunde en specialisatie, hun diploma mogen laten viseren conform artikel 25 en de tandheelkunst in België mogen uitoefenen;]3 2° kan de Koning, [5 na advies van de Planningscommissie Medisch-Aanbod]5, het globaal aantal kandidaten bepalen, die houders zijn van een diploma afgeleverd door een instelling die onder de bevoegdheid van de Franse Gemeenschap of van de Vlaamse Gemeenschap valt, per gemeenschap, dat jaarlijks, na het behalen van de in artikel 43, § 1, eerste lid, bedoelde erkenning toegang krijgt tot de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging, voor de in artikel 34, eerste lid, 1°, c), van de Ziekteverzekeringswet van 14 juli 1994, bedoelde verstrekkingen; 3° kan de Koning, [5 na advies van de Planningscommissie Medisch-Aanbod]5, het globaal aantal kandidaten bepalen per gemeenschap, dat jaarlijks toegang heeft tot het verkrijgen van een erkenning voor de uitoefening van een beroep waarvoor een erkenning bestaat; 4° kan de Koning de criteria en nadere regels vastleggen voor de selectie van de in 1°, in 2° en in 3° bedoelde kandidaten binnen het globale aantal kandidaten; 5° kan de Koning, voor de in 1°, 2° en 3° bedoelde kandidaten, indien het totaal aantal toegelaten kandidaten voor een gegeven jaar, per gemeenschap, hoger of lager ligt ten opzichte van het totaal aantal vastgestelde kandidaten voor datzelfde jaar, bepalen onder welke voorwaarden het verschil naar een volgend jaar kan worden overgedragen.]1 [2 § 1/1. [5 ...]5]2 § 2. De in paragraaf 1, 1°, bedoelde maatregel: 1° kan ten vroegste uitwerking hebben na een termijn die gelijk is aan de duur van de studies die nodig zijn voor het behalen van de in de artikelen 3, § 1, en 4 bedoelde diploma's; 2° wordt door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad opgeschort, indien blijkt onder andere uit het rapport van de Planningscommissie bedoeld in artikel 91, § 2, dat de vastgestelde behoeften per gemeenschap niet worden overschreden onder meer ten gevolge van de maatregelen genomen per gemeenschap inzake aanbodsbeheersing. § 3. [4 De Vlaamse Regering kan het aantal kandidaten bepalen dat, na het behalen van het diploma, vermeld in artikel 3, § 1, eerste lid, en artikel 4, eerste lid, in een bepaalde referentieperiode toegang mag of moet krijgen tot opleidingen die leiden tot de beroepstitels of groepen van bijzondere beroepstitels die het voorwerp uitmaken van de erkenning, vermeld in artikel 86.]4 § 4. De Koning kan op voorstel van de minister bevoegd voor Volksgezondheid en bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, mits de nodige aanpassingen, de bepalingen van de paragrafen 1, 2 en 3 uitbreiden tot andere beroepen vermeld in artikel 85. § 5. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad en op voorstel van de ministers die respectievelijk bevoegd zijn voor Volksgezondheid en voor Sociale Zaken, de lijst vastleggen van de bijzondere beroepstitels die verkregen kunnen worden door de houders van de basisdiploma's bedoeld in de artikelen 3, § 1, 4, en 23, § 2 waarvoor de beperking van het aantal kandidaten niet van toepassing is. § 6. Wanneer een kandidaat deel moet uitmaken van twee groepen van beoefenaars van een gezondheidszorgberoep waarvan het aantal reglementair beperkt is overeenkomstig paragraaf 1, moet hij slechts in één enkele groep opgenomen worden. ----------
(1)<W 2018-03-22/01, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 08-04-2018>
(2)<W 2018-03-22/01, art. 4, 012; Inwerkingtreding : 08-04-2018>
(3)<W 2019-03-29/44, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 07-06-2019>
(4)<DVR 2019-03-29/21, art. 3, 026; Inwerkingtreding : 21-12-2020>
(5)<W 2022-11-27/04, art. 3, 034; Inwerkingtreding : 19-12-2022>
Art. 92/1.[1 § 1. [3 ...]3
§ 2. [3 De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de nadere regels bepalen voor het verhogen van de toekomstige quota van de Vlaamse Gemeenschap met het oog op een versnelde afbouw van het tekort in de Vlaamse Gemeenschap zoals vastgesteld in het advies 2017/03 van de Planningscommissie.]3]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2018-03-22/01, art. 5, 012; Inwerkingtreding : 08-04-2018>
(2)<W 2022-07-30/02, art. 2, 033; Inwerkingtreding : 08-08-2022>
(3)<W 2023-06-28/04, art. 2, 038; Inwerkingtreding : 24-07-2023>
Art. 92/2. [1 § 1. Het globaal aantal kandidaten dat voor de Vlaamse Gemeenschap, conform artikel 92, § 1, 1°, door de Koning werd vastgesteld, wordt door de Vlaamse universiteiten die een masteropleiding in de geneeskunde of in de tandheelkunde aanbieden, verdeeld pro rato het aantal studenten dat met succes die masteropleiding in de geneeskunde of in de tandheelkunde heeft beëindigd tijdens het vorige academiejaar.
In voorkomend geval, als de Vlaamse Regering conform artikel 92, § 3, het aantal kandidaten heeft bepaald dat, na het behalen van het diploma, vermeld in artikel 3, § 1, eerste lid, en artikel 4, eerste lid, tijdens een bepaalde referentieperiode toegang mag of moet krijgen tot opleidingen die leiden tot de beroepstitels of groepen van bijzondere beroepstitels die het voorwerp uitmaken van de erkenning, vermeld in artikel 86, wordt dat aantal eveneens verdeeld onder de Vlaamse universiteiten, die een masteropleiding geneeskunde of tandheelkunde aanbieden, pro rato het aantal studenten dat met succes de masteropleiding in de geneeskunde of in de tandheelkunde heeft beëindigd tijdens het vorige kalenderjaar.
De Vlaamse universiteiten zijn gemachtigd om de mathematische uitkomst van de prorataverdeling in onderling akkoord te moduleren om de afronding naar gehele getallen te verkrijgen.
Elke Vlaamse universiteit kan een plaats voor een kandidaat zoals toegekend aan de respectieve universiteit conform het eerste en tweede lid van dit artikel, overdragen naar een andere universiteit na het akkoord van zowel de betrokken universiteiten als de kandidaat waarvoor de plaats wordt overgeheveld.
§ 2. Elke universiteit stelt het aantal kandidaten vast dat per specialiteit jaarlijks toegang mag krijgen tot opleidingen die leiden tot de bijzondere beroepstitels die het voorwerp uitmaken van de erkenning, vermeld in artikel 86.
De universiteit houdt bij die verdeling minstens rekening met:
1° het aantal kandidaten dat, conform paragraaf 1 van dit decreet, per universiteit werd vastgesteld;
2° het aantal beschikbare erkende universitaire en niet-universitaire stagemeesters en stagediensten;
3° de mate waarin het voor de universiteit mogelijk is om een stage aan te bieden die voldoet aan de vereisten die de wetgeving betreffende de erkenning van huisartsen en artsen-specialisten of de wetgeving betreffende de erkenning van algemeen tandartsen en tandarts-specialisten aan de stage oplegt en dit gedurende de gehele duur van de stage.
§ 3. Elke universiteit werkt, in voorkomend geval in samenspraak met de andere universiteiten, een objectieve procedure uit om over te gaan tot de selectie van de kandidaten die per specialiteit toegang krijgen tot opleidingen die leiden tot de beroepstitels die het voorwerp uitmaken van de erkenning, vermeld in artikel 86. De selectiecriteria kunnen verband houden met de opleidingsonderdelen uit de bachelor- en masteropleiding in de geneeskunde of in de tandheelkunde. De selectieprocedure en selectiecriteria worden voor aanvang van de selectieprocedure bekendgemaakt.]1
----------
(1)<DVR 2019-03-29/21, art. 4, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 92/3. [1 § 1. Voor de jaren 2023 tot en met 2028 krijgen, per gemeenschap, naast de in het koninklijk besluit van 12 juni 2008 betreffende de planning van het medisch aanbod vastgestelde maximale aantallen, bijkomende kandidaten toegang tot een opleiding leidend tot een van de beroepstitels bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de lijst van bijzondere beroepstitels voorbehouden aan de beoefenaars van de geneeskunde, met inbegrip van de tandheelkunde, mits voldaan is aan artikel 2 van het voormeld koninklijk besluit van 12 juni 2008.
Het aantal van deze bijkomende kandidaten is gelijk aan het verschil tussen het aantal gediplomeerden dat voor een bepaald jaar bedoeld in het eerste lid, beschikt over een universitair attest en het maximale aantal kandidaten bedoeld in het voormeld koninklijk besluit van 12 juni 2008 voor datzelfde jaar.
§ 2. Voor de jaren 2023 tot en met 2027 krijgen, per gemeenschap, naast de in het koninklijk besluit van 19 augustus 2011 betreffende de planning van het aanbod van de tandheelkunde vastgestelde maximale aantallen, bijkomende kandidaten toegang tot een opleiding leidend tot een van de beroepstitels bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de lijst van bijzondere beroepstitels voorbehouden aan de beoefenaars van de geneeskunde, met inbegrip van de tandheelkunde.
Het aantal van deze bijkomende kandidaten is gelijk aan het verschil tussen het aantal gediplomeerden voor een bepaald jaar bedoeld in het eerste lid en het maximale aantal kandidaten bedoeld in het voormeld koninklijk besluit van 19 augustus 2011 voor datzelfde jaar.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2023-06-28/04, art. 3, 038; Inwerkingtreding : 24-07-2023>
Afdeling 3. Eindeloopbaan
Art.93. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op gezamenlijk voorstel van de ministers bevoegd voor Volksgezondheid en voor Sociale Zaken en na overleg in het bij deze wet opgerichte Overlegcomité, bij toepassing van artikel 77bis van de Ziekteverzekeringswet van 14 juli 1994, de regels betreffende de eindeloopbaan voor de in artikel 3, § 1, bedoelde beoefenaars.
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op gezamenlijk voorstel van de ministers bevoegd voor Volksgezondheid en voor Sociale Zaken en na overleg met de desbetreffende overeenkomstencommissies bedoeld in artikel 26 van de Ziekteverzekeringswet van 14 juli 1994, de regels betreffende de eindeloopbaan voor de beoefenaars van de gezondheidszorgberoepen, met uitzondering van de in het eerste lid bedoelde beoefenaars.
Afdeling 4. Evaluatie
Art.94.
<Opgeheven bij W 2019-04-22/20, art. 79, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Afdeling 5. Structuur en organisatie van de praktijk
Art.95.
<Opgeheven bij W 2019-04-22/20, art. 80, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Afdeling 6. Organen
Art.96.De Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op de gezamenlijke voordracht van de ministers bevoegd voor Volksgezondheid en voor Sociale Zaken:
1° richt een "Hoge Raad voor de Gezondheidsberoepen" op, dewelke kan bestaan uit afdelingen met betrekking tot elk van de in artikelen 3, § 1, 4, 6, 23, § 2, 43, 45, 63 [1 , 68/1, 68/2 en 69]1 vermelde beroepen;
2° bepaalt de samenstelling ervan. De medische afdeling ervan wordt als volgt samengesteld: de minister bevoegd voor Volksgezondheid en de minister bevoegd voor Sociale Zaken, de representatieve beroepsverenigingen, de verzekeringsinstellingen, de universiteiten en de wetenschappelijke verenigingen;
3°a) bepaalt de opdrachten ervan, welke er inzonderheid in bestaan advies te verstrekken met betrekking tot de kwaliteit, de evaluatie en de organisatie van de medische praktijk van de in de artikel 3, § 1, bedoelde beroepsbeoefenaars; en stelt meer bepaald aanbevelingen voor goede praktijkvoering op. Op eigen initiatief of op vraag van de bevoegde minister, of het desbetreffend Overlegcomité, zoals bepaald in artikel 8 van de wet van 10 december 1997 tot reorganisatie van de gezondheidszorg, formuleert de betreffende afdeling voorstellen of adviezen onder meer inzake kwaliteit van de zorgverlening, de organisatie van de zorgverlening, en de taakafspraken tussen de beoefenaars onderling;
b) bepaalt de opdrachten ervan, welke er inzonderheid in bestaan advies te verstrekken met betrekking tot de kwaliteit, de evaluatie en de organisatie van de medische praktijk van de in artikelen 4, 6, 23, § 2, 43, 45, 63 [1 , 68/1, 68/2 en 69]1 bedoelde beroepsbeoefenaars; en stelt meer bepaald aanbevelingen voor goede praktijkvoering op. Op eigen initiatief of op vraag van de bevoegde minister, of van de in artikel 26 van de Ziekteverzekeringswet van 14 juli 1994, bedoelde desbetreffende overeenkomstencommissie, formuleert de betreffende afdeling voorstellen of adviezen onder meer inzake kwaliteit van de zorgverlening, de organisatie van de zorgverlening, en de taakafspraken tussen de beoefenaars onderling.
4° bepaalt de werking ervan. Vooraleer er door de geëigende organen definitieve beslissingen genomen worden desaangaande, alsmede met betrekking tot de in 3° beoogde materies dient voorafgaandelijk overleg georganiseerd in het geëigend overlegcomité, opgericht bij deze wet.
Op voorstel van de bevoegde minister kunnen verschillende afdelingen samen vergaderen.
----------
(1)<W 2015-05-10/06, art. 174, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
Art. 96/1. [1 De Koning kan, per beroep, de criteria vastleggen waaraan een beroepsorganisatie moet beantwoorden om representatief te zijn om leden voor de Raden bedoeld in deze wet te mogen voordragen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2022-05-18/08, art. 46, 031; Inwerkingtreding : 09-06-2022>
Afdeling 7. De permanente federale databank van de beoefenaars van de gezondheidszorgberoepen
Art.97. § 1. Voor elke beroepsbeoefenaar van een gezondheidszorgberoep bedoeld in deze gecoördineerde wet worden identificatiegegevens en gegevens in verband met hun erkenning en bepaalde aspecten van hun beroepsactiviteit in een permanente federale databank van de beoefenaars van de gezondheidszorgberoepen geregistreerd en bijgehouden.
Het Directoraat-Generaal gezondheidsberoepen, Medische bewaking en Welzijn op het werk van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu is de verantwoordelijke voor de verwerking, in de zin van artikel 1, § 4, van de Wet Persoonlijke Levenssfeer van 8 december 1992.
§ 2. De registratie bedoeld in paragraaf 1 heeft als doel:
1° de gegevens te verzamelen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de opdrachten van de Planningscommissie, bedoeld in artikel 91, § 2 die betrekking hebben op de werkkracht, op de evolutie en geografische spreiding ervan en op de demografische en sociologische kenmerken van de beroepsbeoefenaars;
2° de uitvoering van de reglementaire opdrachten van de administraties alsook de uitwisseling van de gegevens, die hun naargelang hun respectieve reglementaire opdrachten zijn toevertrouwd, tussen de overheidsinstellingen voor sociale zekerheid, de openbare administraties en de instellingen van openbaar nut, mogelijk te maken, mede met het oog op administratieve vereenvoudiging;
3° de mogelijkheid te creëren om de communicatie met en tussen de beoefenaars van de gezondheidszorgberoepen te verbeteren.
Art.98. De volgende gegevens worden verzameld:
1° de identificatiegegevens: onder identificatiegegevens wordt verstaan alle gegevens waardoor de beoefenaar geïdentificeerd kan worden, met inbegrip van het rijksregisternummer, alsmede de gegevens m.b.t. de beroepstitels en de bijzondere beroepskwaamheden bedoeld in artikel 85 of academische titels waarvan hij titularis is, de woonplaats en het beroepsadres;
2° de gegevens in verband met de erkenning: onder gegevens in verband met de erkenning wordt verstaan de nodige administratieve gegevens voor de uitvoering van de in artikel 88 bedoelde erkenningsmodaliteiten;
3° de gegevens van de sociale zekerheid: onder gegevens doorgegeven door de overheidsinstellingen voor sociale zekerheid wordt verstaan het feit dat een beoefenaar van een van de beroepen bedoeld in artikel 97, § 1, het beroep uitoefent als loontrekkende of als zelfstandige in hoofd- of bijberoep of dat hij pensioengerechtigd is;
4° de gegevens die vrijwillig door een beoefenaar ter beschikking worden gesteld en die op hem betrekking hebben: onder gegevens die vrijwillig ter beschikking worden gesteld, wordt verstaan de gegevens die door een beoefenaar ter beschikking worden gesteld van andere beoefenaars, zoals o.m. elektronische adressen, een publieke vercijferingssleutel, academische titels, bijzondere activiteiten- of onderzoeksgebieden. De lijst van bijzondere activiteiten- of onderzoeksgebieden kan, op advies van de bevoegde Raad bedoeld in artikel 88, door de minister bevoegd voor Volksgezondheid worden vastgelegd.
Bij een in besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, kan de Koning, op voorstel van de Planningscommissie bedoeld in artikel 91, § 1, de lijst van de gegevens uitbreiden of aanvullen.
Art.99.De volgende diensten, instellingen en personen verschaffen aan de permanente federale databank van de beoefenaars van de gezondheidszorgberoepen de hierna bepaalde gegevens:
1° het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering: de beschikbare identificatiegegevens bedoeld in artikel 98, 1°, van elke beoefenaar van een van de beroepen bedoeld in artikel 97, § 1, die zich bij het Rijksinstituut inschrijft, met inbegrip van het RIZIV-nummer dat hem is toegekend, het beroepsadres alsmede de lijst van de adviserend geneesheren;
2° het Rijksregister van de natuurlijke personen, via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid: de volgende bijgewerkte gegevens: het identificatienummer van het Rijksregister of het identificatienummer van de natuurlijke personen die niet zijn inschreven in het Rijksregister, de naam, de voornamen, het adres, de geboortedatum, de nationaliteit, het geslacht en desgevallend de datum van overlijden;
3° de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid: het feit dat een beoefenaar van een van de beroepen bedoeld in artikel 97, § 1, een loontrekkende is, het inschrijvingsnummer van de werkgever, het desbetreffende uittreksel uit het repertorium van werkgevers en het arbeidsregime;
4° het Rijksinstituut voor Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen, via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid: het feit dat een van de in artikel 97, § 1, bedoelde beoefenaars een zelfstandige in hoofd- of bijberoep is;
5° [1 de Federale Pensioendienst]1 via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid: het feit dat een beoefenaar van een van de beroepen bedoeld in artikel 97, § 1, pensioengerechtigd is;
6° de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu: de identificatiegegevens verzameld tijdens de procedure van het toekennen van het visum en tijdens de procedure van erkenning bedoeld in artikel 88 en de gegevens betreffende de erkenning van de beoefenaars van de gezondheidszorgberoepen bedoeld in artikel 97, § 1;
7° de Orde: de beroepsadressen evenals de gegevens betreffende de inschrijving op de lijst en betreffende de tijdelijke of definitieve intrekking van het recht tot uitoefening maar zonder de redenen te vermelden die deze intrekking hebben gemotiveerd;
8° de beoefenaars van een van de beroepen bedoeld in artikel 97, § 1, voor wiens beroep geen Orde bestaat en die geen RIZIV-nummer hebben, zelf: de adressen waar ze hun beroep hoofdzakelijk uitoefenen;
9° de beoefenaar van een van de beroepen bedoeld in artikel 1 zelf: de gegevens die volgens hem verbeterd of vervolledigd dienen te worden en de gegevens die hij vrijwillig ter beschikking stelt, bedoeld in artikel 98, 4°;
10° de erkende verzorgingsinstellingen, de rusthuizen en de openbare of privé-instellingen die zorgen verstrekken of preventieve activiteiten uitoefenen: elk jaar de naam en de voornamen alsook het beroep van de gezondheidszorgbeoefenaars die er werken als zelfstandige;
11° de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en Plaatselijke Overheidsdiensten, via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid: het feit dat een werknemer bedoeld in artikel 97, § 1, zijn activiteit uitoefent als loontrekkende;
12° de Dienst voor de Overzeese Sociale Zekerheid, via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid: het feit dat een werknemer bedoeld in artikel 97, § 1, zijn activiteit uitoefent in het buitenland, buiten de Europese Unie;
13° De Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg : de gegevens in verband met de in artikel 98, 2°, vermelde erkenning, verzameld in het kader van de toezichtopdrachten bedoeld in de wet van 12 december 2010 tot vaststelling van de arbeidsduur van de geneesheren, de tandartsen, de dierenartsen, kandidaat-geneesheren in opleiding, kandidaat-tandartsen in opleiding en studenten-stagiairs die zich voorbereiden op de uitoefening van deze beroepen.
----------
(1)<W 2016-03-18/03, art. 182, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2016>
Art.100. Het recht op toegang tot de gegevens die geregistreerd zijn in de permanente federale databank van de beoefenaars van de gezondheidszorgberoepen is beperkt overeenkomstig de volgende bepalingen:
1° elke beoefenaar van een gezondheidszorgberoep, die in de gegevensbank geregistreerd is, heeft toegang tot de gegevens die op hem betrekking hebben; overeenkomstig artikel 12 van de Wet Persoonlijke Levenssfeer van 8 december 1992 is hij bovendien gerechtigd om die gegevens kosteloos te doen verbeteren;
2° voor zover zij geen andere rechtstreekse toegang hebben tot deze gegevens en voor zover zij door of krachtens een wet bevoegd zijn om de desbetreffende informatie te kennen hebben de overheidsinstellingen voor sociale zekerheid en de openbare overheden toegang tot alle identificatiegegevens.
3° de bevoegde Ordes, de ziekenfondsen bedoeld in de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen en de verzekeringsmaatschappijen hebben toegang tot de identificatiegegevens zonder echter toegang te hebben tot het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen.
Bovendien hebben de ziekenfondsen en de verzekeringsmaatschappijen toegang tot gegevens betreffende de erkenning van de praktijken.
4° het publiek heeft toegang tot de naam en de voornamen, tot de beroepstitel(s) en de bijzondere beroepsbekwaamheden en tot informatie over het recht van een specifieke zorgaanbieder om diensten te verlenen of over mogelijke beperkingen ten aanzien van zijn praktijk en, behoudens verzet van de beoefenaar, tot zijn belangrijkste beroepsadres; een beoefenaar die het beroep waarvoor hij geregistreerd is niet meer substantieel uitoefent, kan vragen om het publiek geen toegang meer te verlenen tot zijn registratie;
5° de beoefenaars van de gezondheidszorgberoepen bedoeld in artikel 97, § 1, hebben toegang tot de naam en de voornamen, tot de beroepstitel(s) en de bijzondere beroepskwaamheden en tot het beroepsadres alsook tot de vrijwillig ter beschikking gestelde gegevens bedoeld in artikel 98, 4°;
6° het Directoraat-Generaal gezondheidsberoepen, Medische Bewaking en Welzijn op het Werk van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu en het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering hebben toegang tot de gegevens met betrekking tot de erkenning;
7° het eHealth-platform, opgericht door de wet van 21 augustus 2008 houdende oprichting en organisatie van het eHealth-platform, heeft toegang tot alle identificatiegegevens, tot de gegevens betreffende de erkenning, alsook tot die betreffende de machtiging tot uitoefening maar niet, ingeval van intrekking van de machtiging tot uitoefening, tot de gegevens betreffende de redenen die tot de intrekking hebben geleid.
8° De autoriteiten van andere lidstaten hebben toegang tot gegevens geregistreerd in de federale databank van de beoefenaars van de gezondheidszorgberoepen, in de context van grensoverschrijdende gezondheidszorg, overeenkomstig de hoofdstukken II en III en de nationale maatregelen ter uitvoering van de uniale bepalingen inzake de bescherming van persoonsgegevens, in het bijzonder de Richtlijnen 95/46/EG en 2002/58/EG, en het beginsel van het vermoeden van onschuld. De uitwisseling van informatie vindt plaats via het informatiesysteem interne markt dat is ingesteld bij Beschikking 2008/49/EG van de Commissie van 12 december 2007 inzake de bescherming van persoonsgegevens bij de invoering van het informatiesysteem interne markt (IMI).
Art.101. De in de permanente federale databank van de beoefenaars van de gezondheidszorgberoepen geregistreerde gegevens zijn eigendom van de Belgische Staat. De commercialisering van de inhoud van de gegevens, door verkoop, verhuur, verspreiding of elke andere vorm van terbeschikkingstelling aan derden is verboden. Meer algemeen is alle gebruik, ander dan het louter intern gebruik ter ondersteuning van de activiteit van de wettige gebruiker uitdrukkelijk verboden.
Hoofdstuk 8/1. _VLAAMS_GEWEST. [1 De erkenning ]1
----------
(1)
Art. 101/1_VLAAMS_GEWEST [1 De Vlaamse Regering erkent de gezondheidszorgberoepen, bijzondere beroepstitels, bijzondere beroepsbekwaamheden en beroepskwalificaties, vermeld in deze wet]1.
----------
(1)<Ingevoegd bij DVR 2022-06-24/09, art. 20, 035; Inwerkingtreding : 31-05-2023>
Art. 101/2_VLAAMS_GEWEST. [1 . De Vlaamse Regering bepaalt de procedures voor:
1° de erkenning, vermeld in artikel 101/1, op basis van een Belgische opleiding en gelijkwaardig verklaarde diploma's als vermeld in artikel 145, § 1;
2° het behoud en de intrekking van de erkenning, vermeld in artikel 101/1.
De Vlaamse Regering kan voor de uitoefening van de taak, vermeld in artikel 101/1, adviesorganen oprichten. In dat geval kan ze de taken, de samenstelling, de organisatie, de werkingsregels van die adviesorganen en de vergoeding voor de deelname aan vergaderingen van die adviesorganen bepalen ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DVR 2022-06-24/09, art. 21, 035; Inwerkingtreding : 31-05-2023>
Art. 101/3_VLAAMS_GEWEST.[1 De Vlaamse Regering bepaalt de procedure voor:
1° de erkenning van beroepskwalificaties met toepassing van de richtlijn, vermeld in artikel 103, 3°, van deze wet;
2° het behoud en de intrekking van de erkenning, vermeld in punt 1° ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DVR 2022-06-24/09, art. 22, 035; Inwerkingtreding : 31-05-2023>
Art. 101/4_VLAAMS_GEWEST. [1 De Vlaamse Regering bepaalt de procedure voor:
1° de erkenning op basis van een andere opleiding dan de opleiding, vermeld in artikel 101/2, eerste lid, 1°, van deze wet, en waarop de richtlijn, vermeld in artikel 103, 3°, en artikel 145, § 1, van deze wet, niet van toepassing zijn;
2° het behoud en de intrekking van de erkenning, vermeld in punt 1°. " ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DVR 2022-06-24/09, art. 23, 035; Inwerkingtreding : 31-05-2023>
Hoofdstuk 9. Erkenning van beroepskwalificaties Toepassing van de Europese regelgeving
Art.102.[1 De administratieve samenwerking bedoeld in artikel 10 van de wet van 12 februari 2008 tot instelling van een nieuw algemeen kader voor de erkenning van EG-beroepskwalificaties, alsook de procedures en de rechten bedoeld in artikel 27 van dezelfde wet, zijn van toepassing.]1
----------
(1)<KB 2016-06-27/18, art. 9, 005; Inwerkingtreding : 18-07-2016>
Afdeling 1. Definities
Art.103.Voor de toepassing van dit hoofdstuk verstaat men onder :
1° "minister ": de minister bevoegd voor Volksgezondheid;
2° [1 "Directoraat-generaal": het Directoraat-generaal "Basisgezondheidszorg" van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu;]1
3° [1 "Richtlijn " : Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van de beroepskwalificaties, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2013/55/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013;]1
4° "Lidstaat": lidstaat van de Europese Unie en de landen waar de richtlijn van toepassing is;
5° "migrant": a) een onderdaan van een lidstaat of b) een onderdaan van een derde land die zich in België mag vestigen conform de bepalingen van de artikelen 14 en volgende of de artikelen 61/6 en volgende van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
6° "beroepskwalificaties": kwalificaties die worden gestaafd door een opleidingstitel op het vlak van volksgezondheid, een bekwaamheidsattest op het vlak van volksgezondheid, een beroepservaring of een combinatie van de twee of drie voorgaande elementen;
7° "gezondheidszorgberoep": een beroepswerkzaamheid of een geheel van beroepswerkzaamheden waartoe de toegang of waarvan de uitoefening of één van de wijzen van uitoefening krachtens deze gecoördineerde wet direct of indirect afhankelijk wordt gesteld van het bezit van bepaalde beroepskwalificaties; met name het voeren van een beroepstitel die door deze gecoördineerde wet beperkt is tot personen die een specifieke beroepskwalificatie bezitten, geldt als een wijze van uitoefening;
8° "beroepservaring": [1 de daadwerkelijke en geoorloofde voltijdse of gelijkwaardige deeltijdse]1 uitoefening van het betrokken gezondheidszorgberoep in een lidstaat;
9° "de Europese Gemeenschap": alle lidstaten;
10° "bevoegde overheid": elke overheid of instantie die specifiek gemachtigd werd door een lidstaat om opleidingstitels en andere documenten of informaties uit te reiken of in ontvangst te nemen, alsook om aanvragen in ontvangst te nemen en beslissingen te nemen, bedoeld in de richtlijn;
11° "opleidingstitel": a) diploma's, getuigschriften en andere bekwaamheidsbewijzen uitgereikt door een overheid van een Lidstaat gemachtigd krachtens de wets-, verordenings- of administratieve bepalingen van deze lidstaat en die een beroepsopleiding bekrachtigen die voornamelijk verworven werd in de Europese Gemeenschap, of b) een opleidingstitel op het vlak van volksgezondheid uitgereikt in een derde land voor zover de titularis over een beroepservaring van drie jaar beschikt, voor het betrokken beroep, op het grondgebied van de lidstaat die het opleidingsbewijs erkend en gehomologeerd heeft;
12° "bekwaamheidsproef": [1 een controle van de beroepskennis, -vaardigheden en -competenties]1 van de migrant of de dienstverrichter, [1 die wordt verricht of erkend door de bevoegde autoriteit]1 en die tot doel heeft te beoordelen of de migrant of de dienstverrichter de bekwaamheid bezit om een gezondheidszorgberoep in België uit te oefenen; teneinde deze controle mogelijk te maken, stelt het Directoraat-generaal op basis van een vergelijking tussen de in België vereiste opleiding en de opleiding die de migrant of de dienstverrichter heeft ontvangen, een lijst op van de vakgebieden die niet bestreken worden door het diploma of andere opleidingstitels die de migrant of de dienstverrichter overlegt; bij de bekwaamheidsproef moet in aanmerking worden genomen dat de migrant of de dienstverrichter in de lidstaat van oorsprong of herkomst een gekwalificeerde beroepsbeoefenaar is; de proef heeft betrekking op de vakgebieden die moeten worden gekozen uit die welke op de lijst staan en waarvan de kennis een wezenlijke voorwaarde is om het beroep in België te kunnen uitoefenen; deze proef kan ook betrekking hebben op de kennis van de beroepsregels die in België op de betrokken activiteiten van toepassing zijn;
13° "aanpassingsstage": de uitoefening in België van een gezondheidszorgberoep onder verantwoordelijkheid van een gekwalificeerde beroepsbeoefenaar, eventueel gekoppeld aan een aanvullende opleiding; de stage wordt beoordeeld en er wordt geoordeeld of de migrant voldoende bekwaamheid bezit om het desbetreffende gezondheidszorgberoep in België uit te oefenen;
14° "gereglementeerde opleiding": elke opleiding die de specifieke uitoefening van een bepaald gezondheidszorgberoep beoogt en die uit een studiecyclus bestaat, eventueel aangevuld met een beroepsopleiding, een beroepsstage of een beroepspraktijk; de structuur en het niveau van de beroepsopleiding, de beroepsstage of de praktijkervaring worden in wets-, verordenings- of administratieve bepalingen van de betrokken lidstaat vastgesteld of door een daartoe aangewezen autoriteit gecontroleerd of erkend;
[2 15° "beroepsstage": een periode van beroepsuitoefening onder toezicht, mits dit een voorwaarde voor de toegang tot een gereglementeerd gezondheidszorgberoep vormt en die, ofwel tijdens of na afloop van een opleiding die leidt tot een diploma, kan plaatsvinden;
16° "Europese beroepskaart": een elektronisch certificaat dat wordt afgegeven hetzij ten bewijze dat de dienstverrichter of migrant aan alle noodzakelijke voorwaarden voldoet om tijdelijk en incidenteel diensten te verrichten in een ontvangende lidstaat of dat de beroepskwalificaties met het oog op vestiging in een ontvangende lidstaat erkend zijn;
17° "een leven lang leren": alle vormen van algemeen onderwijs, beroepsonderwijs en beroepsopleiding, niet-formeel onderwijs en informeel leren die gedurende het gehele leven plaatsvinden en die tot meer kennis, vaardigheden en competenties leiden, eventueel ook op het gebied van de beroepsethiek ;
18° "dwingende redenen van algemeen belang": als zodanig in de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie erkende redenen ;
19° "Europees systeem voor de overdracht van studiepunten" of "ECTS-studiepunten": het in het Europees hoger onderwijsstelsel gangbare systeem van overdracht van studiepunten;
20° "informatiesysteem interne markt (IMI)": het informatiesysteem interne markt ingesteld bij Beschikking 2008/49/EG van de Commissie van 12 december 2007 inzake de bescherming van persoonsgegevens bij de invoering van het informatiesysteem interne markt (IMI).]2
----------
(1)<KB 2016-06-27/18, art. 10, 005; Inwerkingtreding : 18-07-2016>
(2)<KB 2016-06-27/18, art. 11, 005; Inwerkingtreding : 18-07-2016>
Afdeling 2. Vrijheid van vestiging
Art.104. De migrant die houder is van een beroepskwalificatie, met uitzondering van de Belgische beroepskwalificaties die vermeld worden in andere bepalingen van deze gecoördineerde wet, en die in België één van de gezondheidszorgberoepen wenst uit te oefenen die worden gereglementeerd in deze gecoördineerde wet, laat deze beroepskwalificatie conform de bepalingen van deze gecoördineerde wet erkennen.
De migrant die een erkenning van zijn beroepskwalificatie krijgt, is ook onderworpen aan de andere bepalingen van deze gecoördineerde wet waarin het gezondheidsberoep is gereglementeerd die hij wenst uit te oefenen. Bovendien laat de migrant de akte viseren waarbij hij een erkenning van zijn beroepskwalificatie krijgt conform de bepalingen van artikel 25.
Art. 104/1_VLAAMS_GEWEST . [1 De Vlaamse Regering bepaalt de volgende elementen:
1° de wijze waarop houders van een beroepskwalificatie die ze in de Vlaamse Gemeenschap hebben behaald, die hun beroep willen uitoefenen in een andere lidstaat, een aanvraag tot afgifte van een Europese beroepskaart kunnen indienen;
2° de wijze waarop een Europese beroepskaart met het oog op vestiging in het Nederlandse taalgebied kan worden afgegeven aan migranten die hun beroepskwalificatie in een andere lidstaat verworven hebben ]1
----------
(1)
Art. 104/1_FRANSE_GEMEENSCHAP. [1 De Regering van de Franse Gemeenschap is ertoe gemachtigd om langs reglementaire weg de nodige bepalingen vast te stellen voor de uitvoering van de bepalingen van de Europese Unie betreffende de Europese beroepskaart.]1
----------
(1)<ingevoegd bij BFG 2019-09-04/06, art. 1, 019; Inwerkingtreding : 01-10-2019>
Art. 104.1_DUITSTALIGE_GEMMEENSCHAP. [1 De Regering bepaalt hoe: 1° een houder van een in de Duitstalige Gemeenschap behaalde beroepskwalificatie die zijn beroep wil uitoefenen in een andere lidstaat, een aanvraag kan indienen tot afgifte van een Europese beroepskaart; 2° een Europese beroepskaart met het oog op vestiging in het Duitse taalgebied kan worden afgegeven aan een migrant die zijn beroepskwalificatie in een andere lidstaat verworven heeft.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2019-12-12/19, art. 3, 020; Inwerkingtreding : 12-12-2019>
Art. 104.2_DUITSTALIGE_GEMMEENSCHAP. [1 § 1. De voor de erkenning van beroepskwalificaties bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat alle procedures en formaliteiten inzake aangelegenheden die onder de artikelen 104.1, 105 en 106 vallen, eenvoudig, op afstand en met elektronische middelen kunnen worden afgewikkeld. De toepassing van het eerste lid belet de bevoegde autoriteit niet om in een latere fase, indien ze gegronde twijfels heeft en indien dit strikt noodzakelijk is, voor eensluidend gewaarmerkte afschriften te vragen. § 2. Paragraaf 1 is niet van toepassing op het uitvoeren van een aanpassingsstage of een proeve van bekwaamheid. § 3. Met inachtneming van artikel 44 van het dienstendecreet van 15 maart 2010 gaan de proceduretermijnen voor de toepassing van de artikelen 105 en 106 in vanaf het ogenblik dat een burger een aanvraag of eventuele ontbrekende documenten bij de bevoegde autoriteit indient. Een verzoek om voor eensluidend gewaarmerkte afschriften of om originele stukken in de zin van paragraaf 1 wordt niet als een verzoek om ontbrekende documenten beschouwd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2019-12-12/19, art. 3, 020; Inwerkingtreding : 12-12-2019>
Onderafdeling 1. Algemeen stelsel van erkenning van opleidingstitels
Art.105. § 1. Het algemeen stelsel van de erkenning van opleidingstitels bedoeld in titel III van de wet van 12 februari 2008 tot instelling van een nieuw algemeen kader voor de erkenning van EG-beroepskwalificaties geldt voor alle gezondheidszorgberoepen die niet gedekt zijn door het erkenningsstelsel op basis van de in artikel 106 en volgende vastgelegde coördinatie van de minimale opleidingsvereisten of door het in artikel 107 en volgende vastgelegde stelsel voor tijdelijke en incidentele dienstverrichtingen.
§ 2. De volgende gevallen worden ook aan het in titel III van dezelfde wet bedoelde algemeen stelsel van de erkenning van opleidingstitels onderworpen:
1° de erkenningsaanvragen van de door een lidstaat uitgereikte opleidingstitels voor artsen met een basisopleiding, medische specialisten, verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers, beoefenaren der tandheelkunde, gespecialiseerde beoefenaren der tandheelkunde, dierenartsen, verloskundigen en apothekers wanneer de migrant niet voldoet aan de eisen inzake daadwerkelijke en wettige beroepsuitoefening zoals vastgelegd door de minister met betrekking tot het voordeel van de verworven rechten;
2° onverminderd de bepalingen betreffende de verworven rechten, de erkenningsaanvragen van opleidingstitels voor artsen, ziekenverplegers, beoefenaren der tandheelkunde, dierenartsen, verloskundigen en apothekers die houder zijn van een opleidingstitel van specialist die moeten volgen op de opleiding tot het verwerven van een titel van basisopleiding van hun beroep, zoals door de minister vastgelegd en dit alleen teneinde deze gespecialiseerde opleidingstitel te erkennen;
3° de erkenningsaanvragen van opleidingstitels voor verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers of gespecialiseerde ziekenverplegers die houder zijn van een opleidingstitel als specialist die volgt op de opleiding voor een opleidingstitel als verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger zoals vastgelegd door de minister wanneer de betrokken beroepswerkzaamheden worden uitgeoefend door gespecialiseerde ziekenverplegers zonder opleiding als verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers;
4° de erkenningsaanvragen van de opleidingstitels voor gespecialiseerde ziekenverplegers zonder opleiding van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, wanneer de betrokken werkzaamheden worden uitgeoefend door verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers, gespecialiseerde ziekenverplegers zonder opleiding als verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger of gespecialiseerde ziekenverplegers die houder zijn van een gespecialiseerde beroepstitel die volgt op de opleiding tot het verwerven van een titel van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger zoals door de minister vastgelegd;
5° de erkenningsaanvragen van de in een derde land uitgereikte opleidingstitel op het vlak van volksgezondheid voor migranten wanneer de houder voor het betrokken beroep een beroepservaring van drie jaar heeft op het grondgebied van een lidstaat die voornoemde titel heeft erkend en die beroepservaring homologeert.
§ 3. In het kader van de toepassing van het door titel III van dezelfde wet bedoelde algemeen stelsel van erkenning van beroepstitels kan de minister bepalen of de erkenning van de beroepskwalificaties ondergeschikt is aan een bekwaamheidsproef of een aanpassingsstage voor :
1° de erkenningsaanvragen van de door een lidstaat uitgereikte opleidingstitels voor artsen met een basisopleiding, medische specialisten, verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers, beoefenaren der tandheelkunde, gespecialiseerde beoefenaren der tandheelkunde, dierenartsen, verloskundigen en apothekers wanneer de migrant niet voldoet aan de eisen inzake daadwerkelijke en wettige beroepsuitoefening zoals vastgelegd door de minister met betrekking tot het voordeel van de verworven rechten;
2° de erkenningsaanvragen van opleidingstitels voor artsen, ziekenverplegers, beoefenaren der tandheelkunde, dierenartsen, verloskundigen en apothekers die houder zijn van een opleidingstitel van specialist die moeten volgen op de opleiding tot het verwerven van een titel van basisopleiding van hun beroep, zoals door de minister vastgelegd en dit alleen teneinde deze gespecialiseerde opleidingstitel te erkennen;
3° de erkenningsaanvragen van de opleidingstitels voor de beroepen van gespecialiseerde ziekenverplegers zonder opleiding van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, wanneer de betrokken werkzaamheden worden uitgeoefend door verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers, gespecialiseerde ziekenverplegers zonder opleiding als verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger of gespecialiseerde ziekenverplegers die houder zijn van een gespecialiseerde beroepstitel die volgt op de opleiding tot het verwerven van een titel van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger zoals door de minister vastgelegd;
4° de erkenningsaanvragen van de in een derde land uitgereikte opleidingstitel op het vlak van volksgezondheid voor migranten wanneer de houder voor het betrokken beroep een beroepservaring van drie jaar heeft op het grondgebied van een lidstaat die voornoemde titel heeft erkend en die beroepservaring homologeert.
Onderafdeling 2. Automatische erkenning op basis van de coördinatie van de minimumopleidingseisen
Art.106. § 1. De minister legt het volgende vast :
1° de lijst met opleidingstitels betreffende de beroepen van arts met een basisopleiding, huisarts, geneesheer-specialist, verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, tandarts, tandarts-specialist, vroedvrouw en apotheker die worden uitgereikt door een Lidstaat;
2° de minimale opleidingsvereisten waarvan de uitreiking van die opleidingstitels afhangt;
3° de bevoegde organen in de Lidstaten om die opleidingstitels uit te reiken;
4° in voorkomend geval de attesten die die opleidingstitels moeten vergezellen;
5° de verkregen rechten die eventueel verband houden met die opleidingstitels en de overeenstemming tussen die opleidingstitels en de beroepstitels bedoeld in deze gecoördineerde wet.
§ 2. De minister erkent, volgens de procedure die is vastgesteld door de Koning, de opleidingstitels bedoeld in paragraaf 1 en geeft hieraan, wat betreft de toegang tot de beroepsactiviteiten en de uitoefening ervan, dezelfde rechtsgevolgen als de beroepstitels bedoeld in deze gecoördineerde wet waarmee deze opleidingstitels overeenstemmen, voor zover deze opleidingstitels, conform hetgeen wordt vastgesteld door de minister conform paragraaf 1, overeenstemmen met de minimale opleidingsvereisten, door de bevoegde organen van de Lidstaten worden uitgereikt en, in voorkomend geval, door de vereiste attesten worden vergezeld of voor zover de aanvrager verworven rechten geniet.
Art. 106_VLAAMS_GEWEST. § 1. De minister legt het volgende vast : 1° de lijst met opleidingstitels betreffende de beroepen van arts met een basisopleiding, huisarts, geneesheer-specialist, verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, tandarts, tandarts-specialist, vroedvrouw en apotheker die worden uitgereikt door een Lidstaat; 2° de minimale opleidingsvereisten waarvan de uitreiking van die opleidingstitels afhangt; 3° de bevoegde organen in de Lidstaten om die opleidingstitels uit te reiken; 4° in voorkomend geval de attesten die die opleidingstitels moeten vergezellen; 5° de verkregen rechten die eventueel verband houden met die opleidingstitels en de overeenstemming tussen die opleidingstitels en de beroepstitels bedoeld in deze gecoördineerde wet. § 2. [1 ...]1 ---------- (1)<DVR 2022-06-24/09, art. 25, 035; Inwerkingtreding : onbepaald > Afdeling 3. Tijdelijke en incidentele dienstverrichting Art. 107. De bepalingen van deze afdeling zijn uitsluitend van toepassing op de dienstverrichter die, op wettige wijze gevestigd in een andere lidstaat waar hij zijn beroep uitoefent, op Belgisch grondgebied tijdelijk en incidenteel een gezondheidszorgberoep komt uitoefenen. Het tijdelijke en incidentele karakter van de dienstverrichting wordt per geval beoordeeld, met name in het licht van de duur, frequentie, regelmaat en continuïteit van de dienstverrichting. Art. 108.§ 1. Onverminderd de bepalingen van de artikelen 109 tot 113 wordt de tijdelijke en incidentele dienstverrichting van een gezondheidszorgberoep niet om redenen van beroepskwalificaties beperkt: 1° indien het beroep of de opleiding die leidt tot de toegang tot of de uitoefening van het beroep in de lidstaat van vestiging is gereglementeerd, of 2° indien het beroep of de opleiding die leidt tot de toegang tot of de uitoefening van het beroep in de lidstaat van vestiging niet is gereglementeerd en de dienstverrichter tijdens de tien jaar die voorafgaan aan de dienstverrichting in België gedurende ten minste [1 één jaar]1 [2 dat beroep heeft uitgeoefend in een of meer lidstaten]2. § 2. De dienstverrichter die in België op tijdelijke en incidentele wijze een gezondheidszorgberoep komt verrichten, valt onder de professionele, wettelijke en administratieve beroepsregels die rechtstreeks verband houden met beroepskwalificaties, alsook de tuchtrechtelijke bepalingen [1 en de verplichting om het bewijs van beroepskwalificaties te laten viseren,]1 die van toepassing zijn op de personen die in België datzelfde gezondheidszorgberoep uitoefenen. ---------- (1)<KB 2016-06-27/18, art. 12, 005; Inwerkingtreding : 18-07-2016> (2)<KB 2020-05-29/26, art. 3, 023; Inwerkingtreding : 15-06-2020> Art. 109.Overeenkomstig artikel 108, § 1, stelt België een in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichter met name vrij van de eisen die worden gesteld aan op Belgisch grondgebied gevestigde gezondheidszorgbeoefenaren met betrekking tot: 1° een vergunning, de inschrijving of de aansluiting bij een beroepsorganisatie. Het Directoraat-generaal voorziet in een automatische tijdelijke inschrijving en verstuurt hiertoe een kopie van de in artikel 110, § 1, bedoelde verklaring en eventueel verlenging ervan, en daarnaast, voor beroepen die verband houden met de volksgezondheid genoemd in artikel 112 of waarvoor krachtens de bepalingen van afdeling 2, onderafdeling 2, een automatische erkenning geldt, een kopie van de in artikel 110, § 3, bedoelde documenten naar de bevoegde [1 kamer van de Toezichtcommissie]1, en, in voorkomend geval, naar de bevoegde Orde. Het Directoraat-generaal zorgt ervoor dat de automatische tijdelijke inschrijving de dienstverrichting op geen enkele wijze vertraagt of bemoeilijkt en voor de dienstverrichter geen extra kosten meebrengt; en 2° de inschrijving bij het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering. De dienstverrichter alsook het Directoraat-generaal stellen evenwel het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering vooraf, of in dringende gevallen achteraf, van de verrichte dienst in kennis. ---------- (1)<W 2022-07-30/01, art. 26, 032; Inwerkingtreding : 18-08-2022> Art. 110.§ 1. Voorafgaand aan de eerste tijdelijke en incidentele dienstverrichting, brengt de dienstverrichter het Directoraat-generaal op de hoogte van de dienstverrichting door middel van een schriftelijke verklaring met daarin de gegevens betreffende verzekeringsdekking of soortgelijke individuele of collectieve vormen van bescherming inzake beroepsaansprakelijkheid. § 2. [1 De in § 1 bedoelde schriftelijke verklaring]1 kan met alle middelen worden aangeleverd en wordt steeds na een jaar opnieuw afgegeven door de dienstverrichter indien hij voornemens is om gedurende het opvolgende jaar in België tijdelijk en incidenteel een gezondheidszorgberoep uit te oefenen. [1 § 2/1. Voor de dienstverrichters van een gezondheidszorgberoep dat tot het systeem van de automatische erkenning behoren, zoals bedoeld in artikel 106 van deze gecoördineerde wet en waarvoor een Europese beroepskaart bestaat, mag, in afwijking van § 2, slechts een nieuwe schriftelijke verklaring zoals bedoeld in § 2 en § 3 vereist worden, ten vroegste 18 maand na de in § 1 bedoelde verklaring.]1 § 3. Voor de eerste dienstverrichting gaat de schriftelijke verklaring vergezeld van de volgende documenten, afgegeven door de ter zake bevoegde autoriteit van de desbetreffende lidstaat: 1° een bewijs van nationaliteit van de dienstverrichter die tijdelijk en incidenteel diensten wenst te verrichten op Belgisch grondgebied; 2° een attest waarin staat dat de dienstverrichter rechtmatig in een andere lidstaat dan België is gevestigd om er de betrokken werkzaamheden uit te oefenen en waarin staat dat de dienstverrichter op het moment van afgifte van het attest geen permanent of tijdelijk beroepsverbod is opgelegd; 3° een bewijs van beroepskwalificaties; 4° voor de gevallen zoals bedoeld in artikel 108, § 1, 2°, een bewijs van de daar omschreven beroepservaring. § 4. Indien zich een wezenlijke verandering heeft voorgedaan in de door de documenten, bedoeld in paragraaf 3, gestaafde situatie, meldt de dienstverrichter dit binnen een maand aan het Directoraat-generaal en geeft hij aan het Directoraat-generaal de in paragraaf 3 omschreven documenten waaruit die nieuwe situatie blijkt. ---------- (1)<KB 2016-06-27/18, art. 13, 005; Inwerkingtreding : 18-07-2016> Art. 110/1. [1 De indiening van een vereiste verklaring door de dienstverrichter overeenkomstig artikel 110 geeft die dienstverrichter het recht op toegang tot de beoogde dienstenactiviteit of om die activiteit uit te oefenen op het gehele grondgebied. De inzake de beroepskwalificaties van de dienstverrichter bevoegde autoriteiten kunnen de in artikel 110, § 3, vermelde aanvullende gegevens eisen indien: 1) het beroep in bepaalde delen van het Belgisch grondgebied anders is gereglementeerd; 2) deze reglementering op gelijke wijze van toepassing is op de eigen onderdanen van België; 3) deze verschillen in regelgeving te rechtvaardigen zijn door dwingende redenen van algemeen belang, die verband houden met de volksgezondheid of de openbare veiligheid van de afnemers van de diensten; en 4) België over geen andere middelen beschikt om deze informatie te verkrijgen.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij KB 2016-06-27/18, art. 14, 005; Inwerkingtreding : 18-07-2016> Art. 111. § 1. De dienstverrichter die in België op tijdelijke en incidentele wijze een gezondheidszorgberoep komt uitoefenen, oefent dit beroep uit onder de beroepstitel van de lidstaat van vestiging. Deze beroepstitel wordt vermeld in de officiële taal of één van de officiële talen van de lidstaat van vestiging. § 2. Indien de beroepstitel, bedoeld in de eerste paragraaf, niet bestaat, gebruikt de dienstverrichter zijn opleidingstitel in de officiële taal of één van de officiële talen van de lidstaat van vestiging. § 3. De dienstverrichter die in België op tijdelijke en incidentele wijze een gezondheidszorgberoep komt uitoefenen, oefent dit beroep uit onder de Belgische beroepstitel: 1° indien het gaat om een gezondheidszorgberoep in de zin van artikel 106, of 2° indien de beroepskwalificaties van de dienstverrichter door het Directoraat-generaal overeenkomstig artikel 112 werden geverifieerd. Art. 112.§ 1. Het Directoraat-generaal kan vóór de eerste dienstverrichting de beroepskwalificaties van de dienstverrichter controleren indien deze in België op tijdelijke en incidentele wijze een beroep wenst uit te oefenen dat gereglementeerd is in het kader van deze gecoördineerde wet maar dat niet valt onder het stelsel van de automatische erkenning. § 2. De voorafgaandelijke controle is slechts mogelijk voor zover deze tot doel heeft ernstige schade voor de gezondheid van de afnemer van de dienstverrichting als gevolg van een ontoereikende beroepskwalificatie van de dienstverrichter te voorkomen [2 , en indien deze controle niet meer omvat dan voor dit doel noodzakelijk is]2. § 3. Binnen een termijn van een maand na ontvangst van de verklaring en de begeleidende documenten, bedoeld in artikel 110, stelt het Directoraat-generaal de dienstverrichter op de hoogte van [1 haar besluit om: 1) het verrichten van diensten toe te staan zonder de beroepskwalificaties te controleren; 2) na controle van de beroepskwalificaties, a. een proeve van bekwaamheid op te leggen aan de dienstverrichter; of b. het verrichten van diensten toe te staan]1. Deze termijn kan éénmaal worden verlengd met twee maanden en dit [2 op voorwaarde dat deze verlenging het gevolg is van een ondervonden probleem en mits mededeling aan de dienstverrichter van de reden van verlenging]2. § 4. Indien de beroepskwalificatie van de dienstverrichter wezenlijk verschilt van de in België voor de toelating tot of de uitoefening van het desbetreffende gezondheidszorgberoep vereiste opleiding, en wel in die mate dat dit verschil de volksgezondheid kan schaden [1 en wanneer de dienstverrichter dit niet kan compenseren door beroepservaring of in het kader van een leven lang leren verworven kennis, vaardigheden of competenties die formeel zijn gevalideerd door een daartoe bevoegde instantie]1, biedt het Directoraat-generaal de dienstverrichter de mogelijkheid om aan te tonen dat hij de ontbrekende [1 kennis, competenties en vaardigheden]1 heeft verworven, [1 door middel van een proeve van bekwaamheid zoals bedoeld in § 3, 2)]1. Het Directoraat-generaal zorgt er wel voor dat de uitoefening van het gezondheidszorgberoep kan plaatsvinden in de maand volgend op die waarin het overeenkomstig paragraaf 3 genomen besluit is getroffen. § 5. Indien het Directoraat-generaal binnen de in de vorige paragrafen bepaalde termijnen niet reageert, kan de dienstverrichter het gezondheidszorgberoep op tijdelijke en incidentele wijze in België uitoefenen. ---------- (1)<KB 2016-06-27/18, art. 15, 005; Inwerkingtreding : 18-07-2016> (2)<KB 2020-05-29/26, art. 4, 023; Inwerkingtreding : 15-06-2020> Art. 112/1. [1 Een Europese beroepskaart wordt afgegeven door het Directoraat-generaal voor een tijdelijke en incidentele dienstverrichting van een gezondheidszorgberoep in toepassing van de bepalingen betreffende de aflevering van een Europese beroepskaart in geval van tijdelijke en incidentele dienstverrichting, die bedoeld zijn in titel I/1 van de van de wet van 12 februari 2008 tot instelling van een nieuw algemeen kader voor de erkenning van EG-beroepskwalificaties.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij KB 2020-05-29/26, art. 5, 023; Inwerkingtreding : 15-06-2020> Afdeling 4. Overige bepalingen Art. 113.[1 § 1. Een gedeeltelijke toegang tot een beroepsactiviteit van een gezondheidszorgberoep wordt geval per geval verleend, doch alleen indien aan alle van de volgende voorwaarden is voldaan: a) de beroepsbeoefenaar is in zijn lidstaat van oorsprong volledig gekwalificeerd om de beroepsactiviteit uit te oefenen, waarvoor in België gedeeltelijke toegang wordt aangevraagd; b) de verschillen tussen de in de lidstaat van oorsprong legaal verrichte beroepsactiviteiten en het uitoefenen van het in België gereglementeerde beroep zijn zo groot dat de toepassing van compenserende maatregelen erop zou neerkomen dat de aanvrager het volledige onderwijs- en opleidingsprogramma in België zou moeten doorlopen om tot het volledige gereglementeerde beroep in België toegelaten te worden; c) de beroepsactiviteit kan objectief worden onderscheiden van andere activiteiten die het gereglementeerde beroep in België omvat. Voor de toepassing van punt c) dient de bevoegde autoriteit rekening te houden met de vraag of de beroepsactiviteit in de lidstaat van oorsprong autonoom kan worden uitgeoefend. § 2. Gedeeltelijke toegang kan worden afgewezen indien dit door een dwingende reden van algemeen belang gerechtvaardigd is, indien zulks passend is ter verwezenlijking van het nagestreefde doel en het niet verder gaat dan wat noodzakelijk is om dat doel te bereiken. § 3. Aanvragen bedoeld voor vestiging worden overeenkomstig onderafdeling 1 van afdeling 2 van deze hoofdstuk onderzocht. § 4. Aanvragen bedoeld voor het tijdelijk en incidenteel verrichten van diensten die betrekking hebben op beroepsactiviteiten met implicaties op de volksgezondheid, worden overeenkomstig afdeling 3 van deze hoofdstuk onderzocht. § 5. In afwijking van artikelen 111 en 115, tweede lid, van deze gecoördineerde wet, zodra gedeeltelijke toegang verleend is, wordt de beroepsactiviteit uitgeoefend onder de beroepstitel van de lidstaat van oorsprong. Er kan opgelegd worden dat het gebruik van die beroepstitel in één van de nationale talen gebeurt. Beroepsbeoefenaren aan wie gedeeltelijke toegang is verleend, maken de gebruikers van die diensten duidelijk kenbaar tot welke gebieden hun beroepsactiviteiten zich uitstrekken. § 6. Dit artikel is niet van toepassing op beroepsbeoefenaren wier beroepskwalificaties automatisch worden erkend op basis van de in artikel 106 van deze gecoördineerde wet vastgelegde minimale opleidingsvereisten.]1 ---------- (1)<KB 2016-06-27/18, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 18-07-2016> Art. 114. <Opgeheven bij W 2024-05-18/09, art. 7, 047; Inwerkingtreding : 10-06-2024> Art. 114bis. [1 § 1. In het kader van de aanvragen tot erkenning van beroepskwalificaties, die krachtens de bepalingen van dit hoofdstuk ingediend zijn, brengen de bevoegde de bevoegde autoriteiten van alle andere lidstaten op de hoogte van de identiteit van de beroepsbeoefenaar die, voor wat betreft het Belgisch grondgebied, door een nationale overheid en/of rechtbank een beroepsverbod dan wel een beperking tot uitoefening van één van de door onderhavige wet gereglementeerde zijn of haar gezondheidszorgberoepen - tijdelijk of blijvend, gedeeltelijk dan wel algeheel- heeft opgelegd gekregen. De bevoegde autoriteiten stellen de bevoegde autoriteiten van alle andere lidstaten in kennis van voormelde informatie, door middel van een waarschuwing via het informatiesysteem interne markt (IMI). Dit dient te gebeuren binnen een termijn van ten laatste drie dagen na het nemen van de beslissing, waarbij de betrokken beroepsbeoefenaar een verbod of beperking op het uitoefenen van de beroepsactiviteit of een gedeelte daarvan, werd opgelegd. Deze informatie blijft beperkt tot de volgende elementen: 1) de identiteit van de beroepsbeoefenaar; 2) het betreffende gezondheidszorgberoep; 3) informatie over de nationale autoriteit of rechtbank die de beslissing tot het opleggen van een beperking of verbod heeft genomen; 4) de reikwijdte van de beperking of het verbod; en 5) de periode gedurende dewelke de beperking of het verbod van kracht is. § 2. De bevoegde autoriteiten stellen de bevoegde autoriteiten van alle andere lidstaten binnen drie dagen nadat de rechtbank de beslissing heeft gewezen, door middel van een waarschuwing via het informatiesysteem interne markt (IMI), in kennis van de identiteit van beroepsbeoefenaars die krachtens dit hoofdstuk een aanvraag tot erkenning van een beroepskwalificatie hebben ingediend en die daarna door een rechtbank schuldig zijn bevonden aan het gebruik van valse opleidingstitels. § 3. De verwerking van persoonsgegevens met het oog op het uitwisselen van informatie als bedoeld in de § 1 en § 2 vindt plaats overeenkomstig de Richtlijnen 95/46/EG en 2002/58/EG, en de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. § 4. De bevoegde autoriteiten van alle lidstaten worden onverwijld in kennis gesteld wanneer een verbod of beperking als bedoeld in § 1 afloopt. Daartoe moeten de bevoegde autoriteiten die de informatie overeenkomstig § 1 verstrekken, zowel de einddatum als iedere latere wijziging daarvan meedelen. § 5. De beroepsbeoefenaars over wie een waarschuwing naar de andere lidstaten wordt verzonden, worden op hetzelfde ogenblik schriftelijk in kennis gesteld van de beslissingen betreffende de waarschuwing. Wanneer er een beroep of een verzoek tot rectificatie tegen de beslissing betreffende de waarschuwing is, wordt deze aangevuld met de verwijzing dat de beroepsbeoefenaar er een procedure tegen heeft ingesteld. In geval een onjuiste waarschuwing aan andere lidstaten is toegestuurd, wordt de beslissing over de waarschuwing aangevuld met de verwijzing dat de beroepsbeoefenaar er een procedure tegen heeft ingesteld. § 6. Gegevens met betrekking tot waarschuwingen mogen slechts in het informatiesysteem interne markt (IMI) worden verwerkt zolang zij van kracht zijn. Waarschuwingen worden binnen drie dagen nadat de beslissing tot intrekking is genomen of binnen drie dagen zodra het verbod of de beperking als bedoeld in § 1 afloopt, gewist.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij KB 2016-06-27/18, art. 17, 005; Inwerkingtreding : 18-07-2016> Art. 115. Onverminderd de bepalingen van artikel 111 heeft de migrant wiens beroepskwalificaties in België werden erkend overeenkomstig de bepalingen van afdeling 2 of de dienstverrichter die in België werd toegelaten overeenkomstig de bepalingen van afdeling 3, het recht gebruik te maken van de opleidingstitel die hem werd verleend in de lidstaat van oorsprong of herkomst en, eventueel, van de afkorting daarvan, in de originele taal. Deze opleidingstitel mag worden gevolgd door de naam en de plaats van de instelling of de examencommissie die hem heeft verleend. Indien een opleidingstitel zoals wordt bedoeld in het eerste lid kan worden verward met een titel waarvoor in België een aanvullende opleiding is vereist die de migrant of de dienstverrichter niet heeft gevolgd, gebruikt de migrant of de dienstverrichter de Belgische beroepstitel gevolgd door de naam en de plaats van de instelling of de examencommissie die de beroepskwalificatie aan de migrant of de dienstverrichter heeft verleend. Art. 116. De overtredingen van de bepalingen van dit hoofdstuk, waarop de strafbepalingen van hoofdstuk 12 niet toepasselijk zijn, worden gestraft met een gevangenisstraf van 8 dagen tot 6 maanden en met een geldboete van 150 euro tot 1000 euro of met één van die straffen alleen. Art. 117. De Koning kan de voorwaarden en de procedure bepalen volgens de welke de documenten, bedoeld in dit hoofdstuk of in de uitvoeringsbesluiten ervan, in elektronische vorm kunnen worden verwerkt. Hoofdstuk 10. De geneeskundige commissies Art. 118. <Opgeheven bij W 2019-04-22/20, art. 81, 028; Inwerkingtreding : 01-07-2022> Art. 119. <Opgeheven bij W 2019-04-22/20, art. 82, 028; Inwerkingtreding : 01-07-2022> Hoofdstuk 11. Cel medische bewaking Art. 120. § 1. De Koning richt, binnen de diensten van de regering, een cel medische bewaking op. § 2. De cel heeft als taak: 1° alle maatregelen ter vrijwaring van de volksgezondheid voor te stellen aan de overheid; 2° ervoor te zorgen dat de beoefenaars van de geneeskunde, de artsenijbereidkunde en de verpleegkunde alsook de beoefenaars van de paramedische beroepen doeltreffend samenwerken ter uitvoering van de maatregelen die door de overheid worden uitgevaardigd om crisissen inzake volksgezondheid te kunnen beheren en ervoor te zorgen dat de maatregelen genomen op het vlak van de provinciale geneeskundige commissie gecoördineerd worden. Art. 121. De Koning kan, op advies van de Hoge Gezondheidsraad, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, beroepsactiviteiten reglementeren die gevaarlijk kunnen zijn voor de gezondheid en die uitgevoerd worden door beoefenaars waarvan het beroep niet of nog niet erkend wordt in het kader van deze gecoördineerde wet. De bevoegde gezondheidsinspecteurs zijn gemachtigd beslag te leggen op het materieel waarmee en de lokalen te sluiten waarin de activiteiten plaatshebben die een overtreding vormen op de koninklijke besluiten die ingevolge dit artikel worden genomen. Hoofdstuk 12. Strafbepalingen en tuchtmaatregelen Art. 122. § 1. Onverminderd de toepassing van de straffen gesteld bij het Strafwetboek, alsook, desgevallend, de toepassing van tuchtmaatregelen: 1° wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van vijfhonderd euro tot vijfduizend euro of met een van die straffen alleen, hij die met overtreding van de artikelen 3, § 1, 4, 6 tot 21, 43, 63 [1 , 68/1, 68/2 of 149]1, gewoonlijk een handeling of handelingen stelt die behoren tot de geneeskunde of de artsenijbereidkunde hetzij zonder houder te zijn van het vereiste diploma of zonder er wettelijk van vrijgesteld te zijn, hetzij zonder te beschikken over het visum [2 ...]2, [3 ...]3. De beoefenaars van de verpleegkunde en de beoefenaars van de paramedische beroepen vallen niet onder de toepassing van deze bepaling voor de handelingen die zij verrichten ingevolge de artikelen 23 of 24. Met dezelfde straffen wordt gestraft de beoefenaar van de geneeskunde of de artsenijbereidkunde die, met overtreding van artikel 39, op om het even welke wijze, zijn medewerking verleent aan een derde of hem zijn naam leent, met het doel hem te onttrekken aan de straffen waarmede de onwettige uitoefening van de geneeskunst of de artsenijbereidkunde gestraft wordt. Met dezelfde straffen worden gestraft de beoefenaars bedoeld in de artikelen 3, § 1, 4, 6 tot 21, 43, 63 [1 , 68/1, 68/2 of 149]1, die de bepaling van artikel 22 overtreden; Met dezelfde straffen wordt gestraft hij die menselijk lichaamsmateriaal of producten toepast op de mens en hierbij een inbreuk pleegt op artikel 41. 2° worden gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met geldboete van zesentwintig euro tot tweeduizend euro of met een van die straffen alleen: a) de houdsters van het diploma van vroedvrouw of de in artikel 151 bedoelde personen, die in de uitoefening van hun beroep de in uitvoering van artikel 3, § 2, tweede lid, vastgestelde regels niet naleven; b) de beoefenaars bedoeld in de artikelen 3, § 1, en 6 tot 21, die gewoonlijk beoefenaars van de verpleegkunde of beoefenaars van de paramedische beroepen belasten met het verrichten van een of meer handelingen die vallen onder de geneeskunde of de artsenijbereidkunde zonder dat hierbij de ter uitvoering van artikel 23, § 1 en § 2, derde lid, of van artikel 24 bepaalde regels opgevolgd worden; c) de houders van het wettelijk diploma van apotheker en de licentiaten in de scheikundige wetenschappen die gewoonlijk analyses van klinische biologie verrichten zonder dat hierbij de door artikel 23, § 2, eerste lid, voorziene regels opgevolgd worden; d) de beoefenaar van de verpleegkunde of de beoefenaar van een paramedisch beroep die gewoonlijk een of meer handelingen verricht die vallen onder de geneeskunde of de artsenijbereidkunde zonder dat hierbij de ter uitvoering van artikel 23, § 1 en § 2, derde lid, of van artikel 24 bepaalde regels opgevolgd worden; 3° [3 ...]3 4° wordt eveneens gestraft met de in 2° bepaalde straffen, hij die, met overtreding van artikel 8, zesde lid, of van artikel 30, de regelmatige en normale uitoefening van de geneeskunde of de artsenijbereidkunde door een persoon die aan de vereiste voorwaarden voldoet, verhindert of belemmert door feitelijkheden of geweld; 5° wordt gestraft met een boete van zesentwintig euro tot vijfhonderd euro, de beoefenaar van de geneeskunde of de artsenijbereidkunde die de bepalingen van de artikelen 38, § 2, 40 [3 ...]3 overtreedt; 6° wordt gestraft met een gevangenisstraf van drie maanden tot vijf jaar en met een geldboete van duizend euro tot honderdduizend euro of met één van die straffen alleen, hij die de bepalingen overtreedt van de koninklijke besluiten genomen ter uitvoering [3 ...]3 van artikel 121. § 2. In afwijking van de bepalingen van paragraaf 1 is het begrip "gewoonlijk" niet vereist voor degene die: 1° vroeger wegens onwettige uitoefening van de geneeskunde of van de artsenijbereidkunde werd veroordeeld; 2° om het even welk reclamemiddel heeft aangewend om de in artikelen 3, § 1, 4, 6 tot 21, 23, 24, 43, [1 , 63, 68/1 en 68/2]1, bedoelde handelingen te kunnen stellen; 3° in verband met die handelingen, opvallende middelen heeft aangewend of gebruik heeft gemaakt van een titel of van enige benaming, met het doel te doen geloven dat hij wettelijk bevoegd is. § 3. In afwachting van de inwerkingtreding van de betrokken code van plichtenleer, worden tuchtmaatregelen toegepast door de Orden waaronder zij ressorteren: 1° op elke beoefenaar bedoeld in de artikelen 3, § 1, 4, 6 tot 21, of 63 die de bepalingen van de artikelen 33 en 34 niet naleeft; 2° op elke beoefenaar bedoeld in de artikelen 3, § 1, 4, 6 tot 21, of 63 die de bepalingen van artikel 38, § 1, niet naleeft. ---------- (1)<W 2015-05-10/06, art. 177, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2016> (2)<W 2019-04-22/20, art. 67, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2022> (3)<W 2019-04-22/20, art. 83, 028; Inwerkingtreding : 01-07-2022> Art. 122/1. [1 Onverminderd de toepassing van de straffen gesteld bij het Strafwetboek, alsook, desgevallend, de toepassing van tuchtmaatregelen: 1° wordt gestraft met een boete van 26 euro tot 500 euro, de apotheker-titularis die de regels met betrekking tot de zelfevaluatie, vastgesteld in uitvoering van artikel 7, tweede lid, niet naleeft; 2° wordt gestraft met een boete van 26 euro tot 1 000 euro, de houder van de uitbatingsvergunning voor een voor het publiek opengestelde apotheek die de bepalingen van artikel 8/1 of haar uitvoeringsbesluiten niet naleeft; 3° wordt gestraft met een boete van 26 euro tot 1 000 euro, de apotheker-titularis van een voor het publiek geopende apotheek die de bepalingen van artikel 8/2 of haar uitvoeringsbesluiten niet naleeft of in het kader hiervan valse informatie verschaft.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij W 2022-05-18/08, art. 27, 031; Inwerkingtreding : 01-10-2023> Art. 123.[2 § 1.]2 [2 Onverminderd de in het Strafwetboek gestelde straffen alsook, desgevallend, de toepassing van tuchtmaatregelen, wordt gestraft]2 met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met een geldboete van zesentwintig tot tweeduizend euro of met een van die straffen alleen hij die inbreuk pleegt op de bepalingen van de [1 artikelen 8 tot 19]1 of de ter uitvoering daarvan getroffen maatregelen. [2 Worden eveneens gestraft met de straffen bedoeld in het eerste lid: 1° de houder van een uitbatingsvergunning zoals bedoeld in artikel 18 of de houder van een vestigingsvergunning zoals bedoeld in artikel 9, § 1, eerste lid, die een voor het publiek geopende apotheek opent, uitbaat of laat uitbaten op een kadastraal perceel, zonder dat er voor dit perceel een al dan niet tijdelijke uitbatingsvergunning werd toegekend, overeenkomstig artikel 18, § 1 en § 2, en zijn uitvoeringsbesluiten; of zonder dat dit perceel voldoet aan de bepalingen van artikel 16; of indien de apotheek, uitgebaat op dit perceel, tijdelijk of definitief werd gesloten; of indien de uitbatingsvergunning vervallen, geschorst, opgeheven of niet meer geldig is; 2° de beoefenaar van de artsenijbereidkunde die, behoudens andersluidende wetgeving, de artsenijbereidkunde beoefent buiten een overeenkomstig artikel 18, § 1 en § 2, en zijn uitvoeringsbesluiten geregistreerde en vergunde apotheek; of buiten een in artikel 16 bedoeld perceel; of in een tijdelijk of definitief gesloten apotheek; of in een apotheek waarvan de uitbatingsvergunning vervallen, geschorst, opgeheven, of niet meer geldig is. In afwijking van het eerste en het tweede lid, wordt gestraft met een boete van zesentwintig euro tot vijfhonderd euro, de beoefenaar van de artsenijbereidkunde, de houder van een uitbatingsvergunning zoals bedoeld in artikel 18 of de houder van een vestigingsvergunning zoals bedoeld in artikel 9, § 1, eerste lid, die overgaat tot de tijdelijke of definitieve sluiting van de apotheek zonder voorafgaandelijke vergunning zoals bedoeld in artikel 9, § 4, of die de stopzetting van de activiteiten op een in artikel 16 bedoeld perceel niet laat registreren overeenkomstig artikel 16, § 4. Het tweede lid, 2°, is niet van toepassing op de activiteiten van beoefenaars van de artsenijbereidkunde, verricht in een niet voor het publiek opengestelde apotheek.]2 De rechtspersonen zijn burgerrechtelijk aansprakelijk voor de betaling van de uitgesproken geldboeten en kosten ten laste van hun organen of hun aangestelden. [2 De in dit artikel opgelijste straffen gelden onverminderd de in artikel 10 bedoelde maatregelen.]2 [2 § 2. Met een gevangenisstraf van een maand tot één jaar en met een geldboete van tweehonderd euro tot vijftienduizend euro of met één van die straffen alleen, wordt gestraft, hij die de bepalingen overtreedt van artikel 7, tweede en zesde lid of van hun uitvoeringsbesluiten, andere dan de inbreuk bedoeld in artikel 122, § 1, eerste lid, 1°. § 3. Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, oefenen de daartoe door de Koning aangewezen statutaire ambtenaren van het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten en de personeelsleden die zijn verbonden door een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur van het FAGG, toezicht uit op de naleving van de artikelen 7 tot en met 18 van deze wet en hun uitvoeringsbesluiten, door, zo nodig onaangekondigde, inspecties uit te voeren en eventueel een officieel laboratorium voor geneesmiddelencontrole of een daartoe aangewezen laboratorium te verzoeken monsters te onderzoeken. De Koning kan nadere regelen bepalen met betrekking tot de vorming en de kwalificaties van de in het eerste lid bedoelde ambtenaren en personeelsleden. Binnen de uitoefening van hun in het eerste lid bedoelde opdrachten, beschikken de in het eerste lid bedoelde statutaire ambtenaren en personeelsleden over de bevoegdheden bedoeld in en zijn onderworpen aan de verplichtingen vervat in de artikelen 14 en 14bis van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen voor menselijk gebruik. Elkeen is gehouden tot het verschaffen van alle inlichtingen en documenten die de in het eerste lid bedoelde ambtenaren en contractuele personeelsleden nodig hebben voor het vervullen van hun opdracht. De contractuele personeelsleden bedoeld in het eerste lid, leggen, voorafgaand aan de uitoefening van hun functie, de eed af in handen van de minister of zijn afgevaardigde. De administrateur-generaal van het FAGG wordt voor de toepassing van dit artikel aangeduid als afgevaardigde van de minister. De minister kan tevens andere personeelsleden van het FAGG aanduiden als afgevaardigde, met vermelding van de grens van de hen gedelegeerde bevoegdheden. § 4. In het kader van de in paragrafen 1 en 2 bedoelde inbreuken, kan een minnelijke schikking, waarvan de betaling de strafvordering doet vervallen, worden voorgesteld aan de persoon die ervan verdacht wordt het strafbaar feit te hebben gepleegd volgens de voorwaarden en procedure bedoeld in artikel 17 van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen voor menselijk gebruik.]2 ---------- (1)<W 2018-10-30/06, art. 62, 027; Inwerkingtreding : 01-12-2021> (2)<W 2023-07-11/12, art. 57, 039; Inwerkingtreding : 08-09-2023> Art. 124.Onverminderd de in het Strafwetboek gestelde straffen alsook, desgevallend, de toepassing van tuchtmaatregelen wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met een geldboete van zesentwintig tot tweeduizend euro of met een van deze straffen alleen: 1° hij die zonder in het bezit te zijn van de vereiste erkenning of zonder te voldoen aan de [2 voorwaarden gesteld in artikelen 45, § 1 en § 1/2, 46/1 en 46/2]2, één of meer activiteiten van de verpleegkunde zoals bedoeld in artikel 46, § 1, 1°, uitoefent met de bedoeling er financieel voordeel uit te halen of gewoonlijk één of meer activiteiten [3 zoals bedoeld in artikel 46, § 1, 1° b), 2° en 3°]3, uitoefent. Die bepaling is niet van toepassing op de personen die gemachtigd zijn de geneeskunde uit te oefenen en op de vroedvrouwen, de zorgkundigen, de hulpverleners-ambulanciers en de beoefenaars van de kinesitherapie en de paramedische beroepen, voor wat de reglementaire uitoefening van hun beroep betreft. Ze is evenmin van toepassing op de student in de geneeskunde, de student in de kinesitherapie, de student vroedvrouw en de personen in opleiding voor een paramedisch beroep of voor hulpverlener-ambulancier die de vermelde activiteiten verrichten in het kader van hun opleiding of op de student die de vermelde activiteit verricht in het kader van een erkende opleiding voor het behalen van een in artikel 45, § 1, of in artikel 56, bedoelde erkenning; Deze is ook niet van toepassing [4 op de mantelzorger, dat wil zeggen de persoon]4 die deel [4 uitmaakt]4 van de omgeving van de patiënt en die, buiten de uitoefening van een beroep, [4 na een door een arts, een verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg of een basisverpleegkundige gegeven opleiding]4, en in het kader van een door deze opgestelde procedure of een verpleegplan, van deze laatsten [4 de toelating krijgt om bij deze welbepaalde patiënt één of meer in artikel 46, § 1, 2°, bedoelde technische verstrekkingen uit te oefenen]4. [4 Een door de arts, de verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg of de basisverpleegkundige opgesteld document]4 vermeldt de identiteit van de patiënt en van de persoon die de toelating heeft gekregen. Dit document wijst eveneens de toegelaten technische verstrekkingen, de duur van de toelating [4 evenals de eventuele bijkomende voorwaarden en de waarschuwingscriteria aan die door de arts, de verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg of de basisverpleegkundige gesteld worden]4 voor het uitoefenen van de technische verstrekkingen. [4 Een regelmatige herevaluatie van de situatie en de gezondheidstoestand van de patiënt wordt gemaakt door de arts, verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg of basisverpleegkundige die de toestemming aan de mantelzorger heeft gegeven, elk in het kader van zijn of haar bevoegdheden.]4 [1 Deze bepaling is evenmin van toepassing op personen die bij derden diagnostische oriëntatietests afnemen, na een opleiding gegeven door een arts of een verpleegkundige en nadat ze van die laatsten de toelating heb-ben gekregen om bij derden een of meerdere technische prestaties te verrichten zoals bedoeld in artikel 46, § 1, 2°, en die noodzakelijk zijn om bovengenoemde oriëntatietests te kunnen afnemen. Het document dat de arts of de verpleegkundige aflevert, vermeldt de identiteit van de persoon die de nodige toestemming krijgt om de toegelaten technische prestaties te verrichten alsook de duur van die toestemming en de eventuele bijkomende voorwaarden die de arts of de verpleegkundige oplegt om de technische prestaties te verrichten. De Koning legt de lijst van de betrokken diagnostische oriëntatietests en de finaliteiten van die tests, de voorwaarden voor het verrichten van die tests vast alsook de voorwaarden waaraan de opleiding en de toestemming die aan het eind daarvan verleend wordt, moeten voldoen.]1 [3 Ze is evenmin van toepassing op de personen die op grond van deze wet een gezondheidszorgberoep uitoefenen en daarbij een opleiding volgen om de in artikel 46, § 1, 2°, bedoelde technisch-verpleegkundige verstrekkingen te kunnen uitoefenen in het kader van de delegatie bedoeld in artikel 47/1, of die de verstrekkingen bedoeld in artikel 46, § 1, 2°, uitvoeren in het kader van deze delegatie.]3 [5 Deze is ook niet van toepassing op de bekwame helper, zijnde de persoon die, in het kader van een beroep of een vrijwilligersactiviteit, uitgeoefend buiten een zorgvoorziening, gehouden is een patiënt te verzorgen en die, volgens een door een arts, een verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg of een basisverpleegkundige opgestelde procedure of zorgplan, van deze laatste de toelating krijgt om, in het kader van hulp bij het dagelijks leven, bij deze welbepaalde patiënt één of meer in artikel 46, § 1, 2°, bedoelde technische verstrekkingen uit te oefenen. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de lijst van de betreffende technische verstrekkingen, de voorwaarden voor de uitoefening en de instructie- of opleidingsvoorwaarden die voor deze toelating vereist zijn. Een door de arts, de verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg of de basisverpleegkundige opgesteld document vermeldt de identiteit van de patiënt en, in het geval van een mits opleiding toegelaten verstrekking, de identiteit van de persoon die de toelating heeft gekregen. Op dit document worden eveneens de toegelaten technische verstrekking(en) vermeld, de duur van de toelating, de eventuele bijkomende voorwaarden en waarschuwingscriteria die door de arts, de verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg of de basisverpleegkundige gesteld worden voor het uitoefenen van de technische verstrekking(en), evenals de concrete modaliteiten van het overleg tussen de bekwame helper en de arts, de verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg of de basisverpleegkundige die de toelating heeft gegeven. De schriftelijke toestemming van de patiënt of zijn/haar vertegenwoordiger betreffende deze toestemming is eveneens vereist. In het geval van instructie moet de verantwoordelijke van de organisatie waar de bekwame helper zijn taak uitvoert, de identificatie van de bekwame helper mogelijk maken bij de betrokkenen. Indien de bekwame helper wordt tewerkgesteld op grond van een arbeidsovereenkomst en de technische verstrekkingen uitoefent omwille van zijn/haar tewerkstelling bij een werkgever, wordt een kopie van het document bezorgd aan en bewaard bij de werkgever. Een regelmatige herevaluatie van de situatie en de gezondheidstoestand van de patiënt wordt gemaakt door de arts, de verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg of de basisverpleegkundige die de toestemming aan de bekwame helper heeft gegeven, elk in het kader van zijn of haar bevoegdheden. De aldus toegelaten technische verstrekking(en) mag/mogen niet uitgeoefend worden met het oogmerk de diagnose of de behandeling van de patiënt te wijzigen of aan te passen. Onder "zorgvoorziening" wordt verstaan de instellingen bedoeld in de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, alsook de woonzorgcentra en de rust- en verzorgingstehuizen zoals erkend door de bevoegde autoriteiten. Een persoon kan niet verplicht worden om zich te engageren als bekwame helper of om het aangegane engagement aan te houden. Indien deze persoon wordt tewerkgesteld op grond van een arbeidsovereenkomst en deze technische verstrekkingen uitoefent omwille van zijn tewerkstelling bij een werkgever, mag uit diens weigering om die technische verstrekkingen uit te oefenen of diens beslissing om de uitoefening stop te zetten geen enkel nadelige behandeling voortvloeien op het vlak van loon-, arbeids- en tewerkstellingsvoorwaarden;]5 2° de beoefenaar van de verpleegkunde die, met overtreding van artikel 49, op welke wijze ook, zijn medewerking verleent aan een derde of hem zijn naam leent, met het doel hem te onttrekken aan de straffen waarmee de onwettige uitoefening van de verpleegkunde wordt beteugeld; 3° hij die, door feitelijkheden of geweld, de regelmatige en normale uitoefening van de verpleegkunde door een persoon die aan de vereiste voorwaarden voldoet, verhindert of belemmert; 4° [3 hij die aan een persoon die niet in het bezit is van de in artikel 45 bedoelde erkenning, de in artikel 65 bedoelde registratie of de in artikel 56 bedoelde registratie en een geviseerde bekwaamheidstitel, of die niet de hoedanigheid heeft van student, zoals bedoeld in 1° van dit artikel, of die de verpleegkunde niet uitoefent in het kader van de delegatiebepaling in artikel 47/1, gewoonlijk opdracht of toelating geeft tot het uitoefenen van de verpleegkunde;]3 5° hij die gewoonlijk aan een der in artikel 45 of in artikel 65 bedoelde personen een opdracht geeft tot het stellen van een handeling die beschouwd wordt als een uitoefening van de geneeskunde, tenzij het een handeling betreft als bedoeld in artikel 46, § 1, 3°; 6° de beoefenaar van de verpleegkunde die de verpleegkunde uitoefent in strijd met de reglementen getroffen in uitvoering van artikel 46, § 2; 7° hij die gewoonlijk aan een van de in artikel 56 bedoelde personen een opdracht geeft tot het stellen van een handeling die beschouwd wordt als behorend tot de geneeskunde. 8° hij die zonder aan de in artikelen 56 en 60 bedoelde vereiste voorwaarden te voldoen, een of meer verpleegkundige activiteiten uitoefent die aan de zorgkundigen overeenkomstig artikel 59, tweede lid, toegelaten zijn, en meer bepaald diegene die een of meer activiteiten van de verpleegkunde zoals bedoeld in artikel 46, § 1, 1°, uitoefent met de bedoeling er financieel voordeel uit te halen of gewoonlijk een of meer activiteiten zoals bedoeld in artikel 46, § 1, 2°, uitoefent. Die bepaling is niet van toepassing op de personen die gemachtigd zijn de geneeskunde uit te oefenen en op de vroedvrouwen, de beoefenaars van verpleegkunde, de hulpverleners-ambulanciers, de beoefenaars van de kinesitherapie en de paramedische beroepen, voor wat de reglementaire uitoefening van hun beroep betreft. Ze is evenmin van toepassing op de student in de geneeskunde, de student vroedvrouw, de student in de kinesitherapie en de personen in opleiding voor een paramedisch beroep of voor hulpverlener-ambulancier die de vermelde activiteiten verrichten in het kader van hun opleiding of op de student die de vermelde activiteit verricht in het kader van een erkende opleiding voor het behalen van een in artikel 45, § 1, bedoelde erkenning of een in artikel 56 bedoelde registratie; 9° de zorgkundige die, met overtreding van artikel 57, op welke wijze ook, zijn medewerking verleent aan een derde of hem zijn naam leent, met het doel hem te onttrekken aan de straffen waarmee de onwettige uitoefening van het beroep van zorgkundige wordt beteugeld; 10° de zorgkundige die uitoefent in strijd met de reglementen getroffen in uitvoering van artikel 59, tweede lid; 11° hij die niet over de in artikel 65 bedoelde registratie beschikt, oefent één of meer verpleegkundige activiteiten uit die aan de hulpverlener-ambulancier overeenkomstig artikel 66, tweede lid, toegelaten zijn, en meer bepaald diegene die een of meer activiteiten zoals bedoeld in artikel 46, § 1, 1°, uitoefent met de bedoeling er financieel voordeel uit te halen, of gewoonlijk één of meer activiteiten zoals bedoeld in artikel 46, § 1, 2° en 3°, uitoefent. Die bepaling is niet van toepassing op de personen die gemachtigd zijn de geneeskunde uit te oefenen en op de vroedvrouwen, de beoefenaars van verpleegkunde, de zorgkundigen, de beoefenaars van de kinesitherapie en de paramedische beroepen, voor wat de reglementaire uitoefening van hun beroep betreft. Ze is evenmin van toepassing op de student in de geneeskunde, de student vroedvrouw, de student in de kinesitherapie en de personen in opleiding voor een paramedisch beroep of voor hulpverlener-ambulancier die de vermelde activiteiten verrichten in het kader van hun opleiding of op de student die de vermelde activiteit verricht in het kader van een erkende opleiding voor het behalen van een in artikel 45, § 1, bedoelde erkenning of een in artikel 56 bedoelde registratie; 12° de hulpverlener-ambulancier die, met overtreding van artikel 67, op welke wijze ook, zijn medewerking verleent aan een derde of hem zijn naam leent, met het doel hem te onttrekken aan de straffen waarmee de onwettige uitoefening van het beroep van hulpverlener-ambulancier wordt beteugeld; 13° de hulpverlener-ambulancier die uitoefent in strijd met de besluiten getroffen in uitvoering van artikel 66, tweede lid. ---------- (1)<W 2016-12-18/02, art. 96, 008; Inwerkingtreding : 06-01-2017> (2)<W 2023-06-28/03, art. 8, 037; Inwerkingtreding : 24-07-2023> (3)<W 2024-05-18/06, art. 13, 046; Inwerkingtreding : 09-06-2024> (4)<W 2023-06-11/06, art. 2, 049; Inwerkingtreding : 18-03-2024> (5)<W 2023-06-11/06, art. 3, 049; Inwerkingtreding : 18-03-2024> Art. 125. Onverminderd de toepassing van de in het Strafwetboek gestelde straffen alsook, desgevallend, de toepassing van tuchtmaatregelen, wordt gestraft met een geldboete van tweehonderd euro tot duizend euro: 1° hij die, met overtreding van artikel 48, artikel 56 of artikel 65, zich in het openbaar een beroepstitel toe-eigent waarop hij geen aanspraak mag maken; 2° hij die, met overtreding van artikel 50, artikel 58 of artikel 68, een beroepstitel toekent aan bij hem tewerkgestelde personen, waarop deze laatsten geen aanspraak mogen maken. In dit geval zijn de werkgevers en de lastgevers burgerlijk aansprakelijk voor de geldboeten uitgesproken ten laste van hun aangestelden of lastnemers, wegens overtreding gepleegd bij de uitvoering van hun contract. Art. 126.Onverminderd de toepassing van de straffen gesteld bij het Strafwetboek, alsook, desgevallend, de toepassing van tuchtmaatregelen wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met een geldboete van zesentwintig euro tot tweeduizend euro of met een van die straffen alleen: 1° hij die zonder aan de vereiste voorwaarden te voldoen om de geneeskunde of de artsenijbereidkunde uit te oefenen, of geen houder is van een vereiste bekwamingstitel, of zonder te beschikken over het [1 ...]1 visum, gewoonlijk prestaties verricht, zoals die nader bepaald zijn ter uitvoering van artikel 71, § 1, of handelingen uitvoert die zijn bepaald in artikel 69, 2° en 3°. Die bepaling is niet van toepassing op de student die de voormelde werkzaamheden verricht in het kader van de wettelijke en reglementsbepalingen betreffende het opleidingsprogramma dat het mogelijk maakt één van de in artikel 45, artikel 56, artikel 65 of artikel 71, § 1, bepaalde titels te verwerven, noch op de student in de geneeskunde of de artsenijbereidkunde in het kader van zijn opleiding. Die bepaling is ook niet van toepassing op de beoefenaar van de verpleegkunde, de zorgkundige of de hulpverlener-ambulancier die in het kader van zijn beroep handelingen verricht die zijn bepaald in artikel 46; 2° de voor de toepassing van hoofdstuk 7 als bevoegd beschouwd persoon die, in overtreding van artikel 75, op welke wijze ook zijn medewerking of zijn bijstand verleent aan een niet bevoegde derde, met het doel het deze laatste mogelijk te maken een paramedisch beroep uit te oefenen; 3° hij die, door feitelijkheden of door geweld, de geregelde en normale uitoefening van een paramedisch beroep door een persoon die aan de vereiste voorwaarden voldoet, verhindert of belemmert; 4° hij die een persoon die niet beschikt over een vereiste bekwamingstitel, of die niet de hoedanigheid heeft van student zoals bepaald in 1°, gewoonlijk belast met de uitoefening van een paramedisch beroep of hem daartoe gewoonlijk de machtiging verleent; 5° hij die één van de in artikel 72 bepaalde personen, gewoonlijk belast met de uitoefening van een handeling die wordt beschouwd als een uitoefening van de geneeskunst, behalve wanneer het gaat om een handeling bepaald in artikel 23, § 1, eerste lid, en § 2, derde lid, of in artikel 24; 6° de beoefenaar van een paramedisch beroep, die de ter uitvoering van artikel 141, tweede lid, genomen reglementen, overtreedt. ---------- (1)<W 2019-04-22/20, art. 68, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2022> Art. 127. Onverminderd de toepassing van de straffen gesteld bij het Strafwetboek, wordt gestraft met een geldboete van tweehonderd euro tot duizend euro: 1° hij die, in overtreding van artikel 73 zich in het openbaar een beroepstitel toe-eigent zonder er recht op te hebben; 2° hij die, in overtreding van artikel 74, een beroepstitel toekent aan personen die hij, zelfs kosteloos, te werk stelt, en die er geen recht op heeft. In dit geval zijn de werkgevers en lastgevers burgerlijk aansprakelijk voor de geldboeten uitgesproken ten laste van hun aangestelden of lastnemers wegens overtredingen gepleegd bij de uitvoering van hun contract. Art. 128. Onverminderd de toepassing van de straffen gesteld bij het Strafwetboek en onverminderd, desgevallend, de toepassing van tuchtmaatregelen, wordt gestraft met een boete van tweehonderd euro tot duizend euro: 1° Hij die, met overtreding van artikel 86, zich in het openbaar een bijzondere beroepstitel of een bijzondere beroepsbekwaming toe-eigent zonder het recht hiertoe te hebben; 2° Hij die, met overtreding van artikel 87, een bijzondere beroepstitel of een bijzondere beroepsbekwaamheid toekent aan personen, die hij tewerkstelt, zelfs als vrijwilligers, en hierop het recht niet hebben. In dit geval zijn de werkgevers en lastgevers burgerlijk aansprakelijk voor de geldboeten uitgesproken ten laste van hun aangestelden of lastnemers, wegens overtredingen gepleegd bij de uitvoering van hun contract. Art. 128/1. [1 Onverminderd de toepassing van de bij het Strafwetboek gestelde straffen, wordt gestraft met een geldboete van 200 euro tot 1.000 euro : 1° hij die, in overtreding van artikel 68/1, § 3, of 68/2, zich in het openbaar een beroepstitel toe-eigent zonder er recht op te hebben; 2° hij die, in overtreding van artikel 68/1, § 3, of 68/2, ten onrechte een beroepstitel toekent aan personen die hij, zelfs kosteloos, tewerkstelt. In het in het eerste lid, 2°, bedoelde geval zijn de werkgevers en lastgevers burgerlijk aansprakelijk voor de geldboeten uitgesproken ten laste van hun aangestelden of lastnemers wegens bij de uitvoering van hun contract gepleegde misdrijven.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij W 2015-05-10/06, art. 178, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2016> Art. 129.Onverminderd de toepassing van de straffen gesteld bij het Strafwetboek, alsook, desgevallend, de toepassing van tuchtmaatregelen, wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met een geldboete van zesentwintig euro tot tweeduizend euro of met één van die straffen alleen, hij die met overtreding van een beslissing van een [3 kamer van de Toezichtcommissie]3 [2 ...]2, de uitoefening van de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, [1 van de verpleegkunde, van de klinische psychologie, van de klinische orthopedagogiek of van een paramedisch beroep]1 voortzet, zonder de hem opgelegde beperkingen na te komen. ---------- (1)<W 2015-05-10/06, art. 179, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2016> (2)<W 2019-04-22/19, art. 11, 016; Inwerkingtreding : 24-05-2019> (3)<W 2022-07-30/01, art. 24, 032; Inwerkingtreding : 18-08-2022> Art. 130. In geval van herhaling, binnen drie jaar na een vonnis van veroordeling dat kracht van gewijsde heeft verkregen, wegens inbreuk op deze gecoördineerde wet of op de uitvoeringsbesluiten, kunnen de bepaalde straffen verdubbeld worden, zonder een gevangenisstraf van zes maanden of een geldboete van vijftigduizend euro te mogen overschrijden. Art. 131. § 1. In geval van veroordeling wegens onwettige uitoefening van de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de verpleegkunde of van prestaties die nader bepaald zijn ter uitvoering van artikel 71, § 1 of van handelingen die bedoeld zijn bij artikel 69, 2° en 3°, kan de rechter, in het belang van de volksgezondheid, de bijzondere verbeurdverklaring uitspreken, zelfs wanneer de veroordeelde niet eigenaar is van de verbeurdverklaarde voorwerpen. In geval van veroordeling wegens inbreuk op de bepalingen van de artikelen 9 tot 19, of van de ter uitvoering daarvan getroffen maatregelen, kan de rechter de verbeurdverklaring uitspreken van alle geneesmiddelen, toestellen en instrumenten dienende voor de exploitatie van de apotheek of ertoe bestemd, zelfs wanneer de veroordeelde er niet eigenaar van is. § 2. De rechter kan, in het belang van de volksgezondheid, de uitoefening van het beroep voor een maximum duur van twee jaar verbieden aan: 1° de in de zin van hoofdstuk 4 of hoofdstuk 6 bevoegde personen die schuldig worden bevonden aan een van de in artikelen 124, 125, en 129 bedoelde inbreuken; 2° de in de zin van hoofdstuk 7 bevoegde personen die schuldig worden bevonden aan een van de in de artikelen 126, 127, en 129 bedoelde inbreuken. Art. 131/1. [1 § 1. In geval van inbreuk op de artikelen 7, tweede lid, 8/1, 8/2 of hun uitvoeringsbesluiten kan de ambtenaar-jurist, houder van een diploma van doctor, licentiaat of master in de rechten, daartoe aangewezen door de Administrateur-generaal van het FAGG, aan de vermoedelijke dader van de inbreuk een minnelijke schikking voorstellen. Het voorstel van minnelijke schikking wordt verstuurd aan de dader van de inbreuk binnen drie maanden vanaf de datum van het proces-verbaal. In geval van betaling van de minnelijke schikking binnen de maand na de ontvangst, stelt de ambtenaar-jurist de procureur des Konings hiervan in kennis en maakt hem het originele proces-verbaal en een kopie van het voorstel van minnelijke schikking over. Door betaling van de minnelijke schikking vervalt de strafvordering, tenzij de procureur des Konings binnen een termijn van twee maanden, te rekenen van de kennisgeving van betaling van de schikking, de dader van de inbreuk kennis geeft van zijn voornemen die vordering in te stellen. Indien de strafvordering wordt ingesteld na betaling van de minnelijke schikking en leidt tot veroordeling van de betrokkene dan wordt het bedrag van de minnelijke schikking toegerekend op de aan de Staat verschuldigde gerechtskosten en op de uitgesproken geldboete. Het eventuele overschot wordt terugbetaald. In geval van vrijspraak wordt het bedrag van de minnelijke schikking teruggegeven. In geval van voorwaardelijke veroordeling wordt het bedrag van de minnelijke schikking teruggegeven na aftrek van de gerechtskosten. In geval van niet-betaling van de minnelijke schikking binnen de maand na de ontvangst, stelt de ambtenaar-jurist de procureur des Konings hiervan in kennis en maakt hem het originele proces-verbaal en een kopie van het voorstel van minnelijke schikking over. Indien de ambtenaar-jurist geen minnelijke schikking voorstelt, maakt hij het origineel proces-verbaal over aan de procureur des Konings binnen een termijn van drie maanden vanaf de datum van het proces-verbaal. De procureur des Konings kan het origineel proces-verbaal terugzenden aan de ambtenaar-jurist voor een voorstel van minnelijke schikking aan de vermoedelijke dader van de inbreuk. Het voorstel van minnelijke schikking kan in dat geval worden verstuurd aan de dader van de inbreuk binnen drie maanden vanaf de ontvangst van de terugzending. De bepalingen van deze paragraaf zijn van toepassing op het voorstel van minnelijke schikking bedoeld in dit lid. De in deze paragraaf bedoelde procedureregels en de nadere betalingsregels kunnen worden vastgesteld door de Koning. § 2. Het bedrag van de minnelijke schikking mag niet lager zijn dan het minimum noch het maximum van de voor het misdrijf vastgelegde geldboete overschrijden. In geval van samenloop van misdrijven kunnen de bedragen van de minnelijke schikkingen worden opgeteld zonder dat ze evenwel hoger mogen zijn dan het dubbele van het maximumbedrag van de geldboete waarmee de overtreding waarop de hoogste geldboete staat, bestraft wordt. Wanneer het voorstel van minnelijke schikkingbetrekking heeft op inbreuken van bepalingen waarvoor ten aanzien van de betrokkene, binnen drie jaar voor de vaststelling, reeds inbreuken werden vastgesteld bij proces-verbaal of het voorwerp hebben uitgemaakt van een waarschuwing, wordt het maximumbedrag van de minnelijke schikking verdubbeld. Het bedrag van de voorstellen van minnelijke schikkingen wordt vermeerderd met de opcentiemen die van toepassing zijn op de in het Strafwetboek voorziene geldboetes. Een voorstel van minnelijke schikking kan zowel aan een natuurlijk als aan een rechtspersoon worden voorgesteld. Het bedrag van het voorstel van minnelijkeschikking wordt bepaald op basis van de geldboete gesteld voor de inbreuk. Wanneer de overtreding van deze wet of haar uitvoeringsbesluiten kosten van analyse of van deskundig onderzoek heeft veroorzaakt, kan het maximumbedrag van de volgens de in deze paragraaf bepaalde regels vastgelegde voorstel van minnelijke schikking worden verhoogd met het bedrag van die kosten of met een gedeelte ervan. Het gedeelte van de som van de minnelijke schikking dat bestemd is om die kosten te dekken, wordt toegewezen aan de instelling of aan de persoon die ze gemaakt heeft. § 3. De persoon aan wie de betaling van de minnelijke schikking wordt voorgesteld, kan op verzoek bij de ambtenaar-jurist inzage krijgen van het dossier met betrekking tot de hem ten laste gelegde overtreding. Deze persoon kan zijn opmerkingen of verdedigingsmiddelen schriftelijk meedelen aan het FAGG dat, bij niet-betaling van de minnelijke schikking, deze samen met het proces-verbaal van vaststelling van de overtreding zal bezorgen aan de procureur des Konings. § 4. De werkgever is burgerrechtelijk aansprakelijk voor de betaling van de minnelijke schikking die aan zijn aangestelde wordt voorgesteld. § 5. De uit de minnelijke schikkingen voortvloeiende sommen worden ten behoeve van het FAGG op zijn rekening gestort. § 6. Het recht om aan de dader van de inbreuk een minnelijke schikking voor te stellen, kan niet worden uitgeoefend wanneer de zaak reeds bij de rechtbank aanhangig is gemaakt of wanneer van de onderzoeksrechter het instellen van een onderzoek is gevorderd.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij W 2022-05-18/08, art. 28, 031; Inwerkingtreding : 01-10-2023> Art. 132.De bepalingen van Boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, zijn op de door deze gecoördineerde wet bepaalde misdrijven toepasselijk. [1 De Toezichtcommissie is bevoegd om gevallen van onwettige uitoefening door gezondheidszorgbeoefenaars bedoeld in onderhavige wet en van geregistreerde niet-conventionele praktijken zoals bedoeld in voornoemde wet van 29 april 1999, op te sporen en te melden aan het parket.]1 ---------- (1)<W 2022-07-30/01, art. 23, 032; Inwerkingtreding : 18-08-2022> Hoofdstuk 13. Algemene bepalingen Art. 132/1. [1 § 1. Indien voor de toegang tot een beroepstitel van een gezondheidszorgberoep, een bijzondere beroepstitel of een bijzondere beroepsbekwaamheid, een beroepsstage moet worden volbracht, worden de beroepsstages erkend die in een andere lidstaat van de Europese Unie, in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die geen lid is van de Europese Unie, of in een Staat waarmee de Europese Unie en haar lidstaten een associatieovereenkomst afgesloten hebben die in werking is getreden en die bepaalt dat, in het kader van de toegang tot en de uitoefening van een beroepsactiviteit, hun onderdanen niet gediscrimineerd mogen worden op grond van hun nationaliteit, gevolgd zijn, mits de stage in overeenstemming is met de in § 2 bedoelde gepubliceerde richtsnoeren. In dit kader, wordt er ook rekening gehouden met een in een derde land gevolgde beroepsstage mits de stage in overeenstemming is met de in § 2 bedoelde richtsnoeren. Een redelijke beperking betreffende de duur van het deel van de beroepsstage die in het buitenland mag worden gevolgd, kan door de Koning bepaald worden. § 2. De erkenning van de beroepsstage komt niet in de plaats van het afleggen van een eventuele voor de toegang tot het beroep in kwestie vereiste proef. De richtsnoeren voor de organisatie en de erkenning van beroepsstages, die in een andere lidstaat of in een derde land worden gevolgd, met name betreffende de rol van de supervisor van de beroepsstage, worden door de Koning bepaald.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij KB 2016-06-27/18, art. 18, 005; Inwerkingtreding : 18-07-2016> Art. 133.De Koning bepaalt de toelagen, vergoedingen en vacatiegelden die mogen worden verleend aan de voorzitter, de ondervoorzitter en de andere leden van de geneeskundige commissies, [4 ...]4 de Federale Raad voor de Kinesitherapie, de Federale Raad voor Verpleegkunde [2 , de [3 Federale Raad voor de geestelijke gezondheidszorgberoepen]3]2 en de [1 Federale raad voor paramedische beroepen]1, alsmede aan al de personen die, wegens hun bevoegdheid worden opgeroepen. De bijdragen, bedoeld in de artikelen 25, 47, en 72 mogen ten hoogste op 1.500 frank worden vastgesteld. Dit laatste bedrag is gekoppeld aan het indexcijfer 114,20 en verandert overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingen waarmee rekening dient gehouden te worden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen wordt gekoppeld. ---------- (1)<W 2016-06-22/03, art. 55, 004; Inwerkingtreding : 11-07-2016> (2)<W 2015-05-10/06, art. 180, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2016> (3)<W 2016-07-10/05, art. 15, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2016> (4)<W 2019-04-22/19, art. 12, 016; Inwerkingtreding : 24-05-2019> Art. 134. Onverminderd het artikel 42, tweede lid, van deze gecoördineerde wet, mogen de documenten bedoeld in deze gecoördineerde wet of in de uitvoeringsbesluiten ervan, zodra beschikbaar, in elektronische versie worden ingediend voor zover deze bewijskracht bezit overeenkomstig artikel 36/1, § 1, van de wet van 21 augustus 2008 houdende oprichting en organisatie van het eHealth-platform en diverse bepalingen. Art. 135. De Koning kan minimumcriteria vaststellen waaraan de programmatuur voor het beheer van het elektronisch medisch en verpleegkundig dossier moet beantwoorden om gehomologeerd te worden door de minister bevoegd voor Volksgezondheid. De criteria waaraan de programmatuur voor het beheer van het elektronisch medisch en verpleegkundig dossier moet beantwoorden om gehomologeerd te worden, kunnen onder andere betrekking hebben op de volgende aspecten: de te vervullen functies, de interne medische en verpleegkundige gegevensbanken in de programmatuur en hun onderlinge uitwisselbaarheid, de opbouw van het patiëntendossier, de codificatie van de aandoeningen, de toepassingen van de statistieken, de hulp bij de diagnose, de hulp bij de therapie en het voorschrift, de lijst van anonieme en niet-anonieme medische en verpleegkundige gegevens met betrekking tot patiënten die uitwisselbaar moeten zijn, alsook het gebruik van de sociale zekerheidskaart en de facturatie aan de verzekeringsinstellingen. De criteria zijn vastgesteld door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en op advies van een multidisciplinaire werkgroep die de Koning aanwijst. De in het derde lid bedoelde werkgroep moet, wanneer hij een advies over deze criteria verstrekt, minstens een vertegenwoordiger van de minister bevoegd voor Volksgezondheid, van de minister bevoegd voor Sociale Zaken, van de minister bevoegd voor Justitie en van de minister bevoegd voor Economische Zaken en vertegenwoordigers van de desbetreffende beroepsgroepen bevatten. Op basis van het advies van de in het derde lid bedoelde multidisciplinaire werkgroep die gevormd werd overeenkomstig het vierde lid, kan de minister de programmatuur voor het beheer van het elektronisch medisch en verpleegkundig dossier homologeren. Art. 136.Aan de beoefenaars bedoeld in de artikelen 3, § 1, 4, 6 tot 21, 23, § 2, 43, 45, 63 [1 , 68/1, 68/2 en 69]1, die patiëntengegevens registreren en anoniem overzenden aan de minister bevoegd voor Volksgezondheid en [2 aan Sciensano]2, kan een toelage toegekend worden binnen de grenzen van de op de begroting van het departement dat belast is met de toepassing van deze gecoördineerde wet, uitgetrokken kredieten. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de aard en bestemming van deze gegevens, de overige voorwaarden waaraan de registratie van de gegevens en de voorwaarden waaraan bedoelde beoefenaars moeten beantwoorden, alsmede de voorwaarden voor de toekenning van de toelage. ---------- (1)<W 2015-05-10/06, art. 181, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2016> (2)<KB 2018-03-28/02, art. 9, 013; Inwerkingtreding : 01-04-2018> Art. 137. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de gegevens preciseren die moeten worden geregistreerd, alsook de regelen inzake registratie en inzake veiligheid die moeten worden nageleefd met betrekking tot bepaalde ziekten of anomalieën. Art. 138.§ 1. De Staat kan met de verzekeringsinstellingen bedoeld in de Ziekteverzekeringswet van 14 juli 1994, en voor de pathologieën met betrekking tot kanker, een stichting van openbaar nut, zoals bedoeld in de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, oprichten met het oog op de volgende doelstellingen: 1° het opmaken van verslagen betreffende de incidentie van de verschillende vormen van kanker, alsook de prevalentie ervan en de overleving van de patiënten; 2° het verrichten van studies (case-controle en cohort-studie) over de oorzaken van kanker; 3° een analyse van de geografische spreiding van de verschillende vormen van kanker, de incidentie, de trends en de gevolgen ervan, zodat de mogelijke oorzaken kunnen worden onderzocht en de risicofactoren kunnen worden vergeleken; 4° het rapporteren aan de bevoegde internationale instanties, met inbegrip van de Wereldgezondheidsorganisatie. De Koning kan nadere regelen bepalen met betrekking tot de bevoegdheden van deze Stichting, alsook de wijze waarop deze worden uitgevoerd. § 2. De Stichting verzamelt en registreert de volgende gegevens: 1° het identificatienummer van de sociale zekerheid (INSZ) van de patiënt; 2° de klinische gegevens, verzameld in het kader van de verplichte deelname aan de kankerregistratie zoals voorzien in artikel 11, § 1, van het koninklijk besluit van 21 maart 2003 houdende vaststelling van de normen waaraan het zorgprogramma voor oncologische basiszorg en het zorgprogramma voor oncologie moeten voldoen om erkend te worden: a) wanneer het gevallen van kanker betreft die in aanmerking komen voor de terugbetaling van een multidisciplinair oncologisch consult, moeten de gegevens door de oncologisch coördinator van het multidisciplinair consult op het standaard kankerregistratieformulier worden ingevuld en worden overgezonden aan de adviserend geneesheer van de verzekeringsinstelling van de patiënt. De adviserend geneesheer van de verzekeringsinstelling bezorgt de gegevens daarna aan de Stichting; b) wanneer het klinische gegevens betreft omtrent kankers die niet in aanmerking komen voor de vergoeding van een multidisciplinair oncologisch consult moeten deze gegevens samen met het identificatienummer van de patiënt op het standaard kankerregistratieformulier door de verantwoordelijke artsen aan de adviserend geneesheer van de verzekeringsinstelling van de patiënt worden overgezonden, die de gegevens daarna bezorgt aan de Stichting; 3° a) de gegevens van de diensten voor pathologische anatomie en klinische biologie/hematologie. De artsen van elk laboratorium voor pathologische anatomie, klinische biologie of hematologie moeten de resultaten van de onderzoeken die een diagnose van kanker bevestigen en de resultaten in het kader van een vroegtijdige diagnose van kanker registreren. Voor de registratie gebruiken zij de classificaties voor pathologische anatomie, respectievelijk hematologie, goedgekeurd door het College voor Oncologie in overleg met het "Consilium Pathologicum Belgicum", de Belgische Vereniging voor Hematologie en de Belgische Vereniging voor Klinische Biologie. Zij bezorgen deze geregistreerde gegevens met het identificatienummer, het verslag en de erin vervatte conclusies rechtstreeks aan de Stichting; b) de gegevens verwerkt door de gemeenschappen, in de uitoefening van hun bevoegdheid inzake de preventie van kanker en eventueel bezorgd door deze; 4° de gegevens van de overleving, van de geografische lokalisatie. De verzekeringsinstellingen vullen de klinische, de patholooganatomische en de hematologische gegevens aan met : a) de overlijdensdatum; b) een geocode of geografische code; c) andere gegevens, waaronder socio-economische, gegevens van en behandeling en verstrekkingen van de ziekte- en invaliditeitsverzekering, na machtiging van [2 de kamer sociale zekerheid en gezondheid van het informatieveiligheidscomité]2; 5° wanneer de adviserend geneesheren van de verzekeringsinstellingen op basis van terugbetaalde prestaties in het kader van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging geïnformeerd zijn over een diagnose van kanker bij een patiënt of indien de patiënt een onderzoek heeft ondergaan in het kader van een screeningsprogramma voor kanker, mogen zij contact opnemen met de verantwoordelijke arts met als doel om de vereiste gegevens aan de Stichting over te zenden; 6° de oncologisch coördinator van een erkend zorgprogramma voor oncologische basiszorg en/of zorgprogramma voor oncologie kan een aanvraag doen bij de Stichting en de Verzekeringsinstellingen voor het rechtstreeks sturen van een reeks van gegevens aan de Stichting. De Stichting bepaalt de frequentie en de formaten waarin deze gegevens moeten worden overgezonden; 7° een erkend zorgprogramma voor oncologie kan, op aanvraag, bij de Stichting een verbeterd of vervolledigd elektronische kopie verkrijgen van de gegevens die door deze aan de Stichting overgemaakt worden. § 3. De Stichting wordt onder meer belast met : 1° de conversie van de klinische informatie op de gestandaardiseerde kankerregistratieformulieren naar internationaal erkende classificaties in samenwerking met de medische adviseurs of hun medewerkers van de verzekeringsinstellingen die hiervoor zijn opgeleid; 2° de koppeling van de gegevens op basis van het identificatienummer van de sociale zekerheid (INSZ) van de patiënt; 3° alle analyses van niet gecodeerde persoonsgegevens; 4° de codering van het identificatienummer van de sociale zekerheid (INSZ) van de patiënt; 5° de kwaliteitscontrole van de verzamelde gegevens. Onder kwaliteitscontrole wordt verstaan het nagaan van de exhaustiviteit en de volledigheid van de registratie, de precisie en de onderlinge samenhang van de aangeleverde gegevens. In het kader van deze kwaliteitscontrole staat de Stichting in voor de rechtstreekse of onrechtstreekse contacten, via de adviserende geneesheren van de verzekeringsinstellingen, met de leveranciers van de gegevens en zij kan aan al deze instanties informatie, aanpassingen en bijkomende gegevens vragen om een kwaliteitsvolle kankerregistratie te garanderen; 6° het afsluiten van conventies die de modaliteiten bepalen van de overdracht van de gegevens, de kwaliteitscriteria, de veiligheidsvereisten, de frequentie van de overdracht van de gegevens; 7° na machtiging van [2 de kamer sociale zekerheid en gezondheid van het informatieveiligheidscomité]2 het verzamelen van persoonsgegevens, meer bepaald door middel van enquêtes, bij patiënten met kanker voor zover deze gegevens bestemd zijn om gekoppeld te worden met gegevens van de Stichting; 8° na machtiging van [2 de kamer sociale zekerheid en gezondheid van het informatieveiligheidscomité]2, het overmaken van gecodeerde kopie van gegevens inzake kankerregistratie aan het federaal Kenniscentrum voor de gezondheidszorg, het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, het Intermutualistisch Agentschap en [1 Sciensano]1; 9° na de machtiging van [2 de kamer sociale zekerheid en gezondheid van het informatieveiligheidscomité]2, het overmaken van in 8° bedoelde gegevens aan andere instanties voor onderzoeksdoeleinden en op basis van een onderzoeksprotocol dat aan de door de Koning bepaalde regelen voldoet; 10° het actualiseren en het opslaan van deze gegevens volgens de fysieke en logische veiligheidsvoorschriften; 11° het ter beschikking stellen van rapporten en resultaten onder vorm van geaggregeerde gegevens aan de minister bevoegd voor Volksgezondheid, de minister bevoegd voor Sociale Zaken, de gemeenschappen en het college van oncologie; 12° het opstellen van rapporten voor het gezondheidsbeleid, het algemeen publiek en de internationale organisaties. § 4. Wat de toepassing van dit artikel betreft, is de Stichting de beheersinstelling zoals bedoeld in artikel 31bis van de Wet Persoonlijke Levenssfeer van 8 december 1992. De Stichting dient strikte organisatorische en technische veiligheidsmaatregelen te nemen om de bescherming van de gegevens te garanderen en meer bepaald : 1° het opstellen van een veiligheidsplan dat overgezonden wordt aan [2 de kamer sociale zekerheid en gezondheid van het informatieveiligheidscomité]2; 2° een veiligheidsconsulent aan te wijzen die in het bijzonder belast is met : a) het opstellen van minimale normen betreffende de fysieke en logische veiligheid van de gegevens; b) het opstellen van een controlelijst die toelaat om het toepassen van deze minimale normen betreffende de fysieke en logische veiligheid van de gegevens na te gaan; c) het formuleren van een advies aan [2 de kamer sociale zekerheid en gezondheid van het informatieveiligheidscomité]2; 3° een arts-directeur aan te wijzen die als opdracht heeft te waken over de vertrouwelijkheid van de gegevens en er voor te zorgen dat zijn medewerkers slechts toegang hebben tot die gegevens die ze werkelijk nodig hebben bij het uitoefenen van hun taak; 4° het voorzien van een clausule met betrekking tot de vertrouwelijkheid in de arbeidsovereenkomst met elk personeelslid van de Stichting dat toegang heeft tot de gegevens. § 5. De Koning kan nadere regelen bepalen voor de toepassing van dit artikel. ---------- (1)<KB 2018-03-28/02, art. 10, 013; Inwerkingtreding : 01-04-2018> (2)<W 2018-09-05/01, art. 94, 014; Inwerkingtreding : 10-09-2018> Art. 139. § 1. Binnen de stichting van openbaar nut Kankerregister wordt een raadgevend comité van gebruikers van de gegevens van de stichting Kankerregister (hierna "het raadgevend comité van gebruikers") opgericht. § 2. Dit raadgevend comité van gebruikers heeft als opdracht: 1° de supervisie en de evaluatie van de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de kankerregistratie; 2° het formuleren van voorstellen aan de Stichting Kankerregister met het oog op het optimaliseren van de registratie en van de analyse van de gegevens; 3° het evalueren van de wetenschappelijke rapporten die zijn opgesteld door de Stichting Kankerregister in het kader van de opdrachten rond kankerregistratie die haar door de bevoegde overheden of erkende internationale organisaties zijn toevertrouwd; 4° het evalueren van de ontvankelijkheid van de aanvragen die gericht worden aan de Stichting Kankerregister binnen de context van haar opdrachten en doelstellingen, en het formuleren van adviezen aan de Stichting Kankerregister wat betreft het voorrang geven aan de aanvragen wanneer ze in het operationeel plan van de Stichting moeten worden opgenomen; 5° het organiseren van overleg over het kankeronderzoek dat uitgevoerd wordt op basis van de kankerregistratiegegevens. § 3. De opdracht van het raadgevend comité van gebruikers kan door de Koning worden uitgebreid. De Koning bepaalt de samenstelling en de werking van het raadgevend comité van gebruikers. Art. 140. § 1. De koninklijke besluiten bepaald in de artikelen 3, § 1, 4, derde lid, 6, § 1, 23, § 2, eerste lid, en 62, § 2 worden genomen op eensluidend advies van de Academiën voor geneeskunde, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de Minister. Over de koninklijke besluiten bedoeld in dit artikel wordt beraadslaagd in de Ministerraad. § 2. De adviezen van de academiën worden uitgebracht bij de meerderheid der stemmende leden in de betreffende tak van de geneeskunst. Wanneer paragraaf 1 toegepast wordt, moet deze meerderheid de drie vierden bedragen. Indien een aangelegenheid die ter beraadslaging voorligt verschillende takken van de geneeskunst betreft, wordt het advies gegeven bij een meerderheid van de drie vierden van de stemmende leden in elk van de betreffende takken van de geneeskunst. § 3. Wanneer de Minister een advies inwint stelt hij de termijn vast waarin dit advies dient te worden uitgebracht; deze termijn mag niet korter zijn dan vier maanden. Indien het advies niet wordt uitgebracht binnen de aldus vastgestelde termijn wordt het geacht positief te zijn. § 4. De adviezen en voorstellen bedoeld in dit artikel worden openbaar gemaakt zodra de raadpleging beëindigd is. Art. 141.De in artikelen 23, § 1, tweede en derde lid, 46, § 3, en 148, § 1, vierde lid, bedoelde koninklijke besluiten worden getroffen op eensluidend advies van [2 de in artikel 51 bedoelde Federale Raad voor Verpleegkunde]2. De in de artikelen 23, § 1, eerste en derde lid, § 2, derde en vierde lid, 24, en 71, § 1, bedoelde koninklijke besluiten worden getroffen op [1 ...]1 advies van [2 de in artikel 76 bedoelde Federale raad voor paramedische beroepen]2. ---------- (1)<W 2016-06-22/03, art. 54, 004; Inwerkingtreding : 11-07-2016> (2)<W 2024-05-18/06, art. 14, 046; Inwerkingtreding : 09-06-2024> Art. 142.De Koning kan, na advies van de [1 Hoge Raad van artsen-specialisten en van huisartsen]1, de in artikel 2, 1° en 2°, van de wet van 23 mei 2013 'tot regeling van de vereiste kwalificaties om ingrepen van niet-heelkundige esthetische geneeskunde en esthetische heelkunde uit te voeren en tot regeling van de reclame en informatie betreffende die ingrepen' bedoelde niet-heelkundige esthetisch-geneeskundige of esthetisch-heelkundige ingrepen nader omschrijven. ---------- (1)<W 2023-11-13/04, art. 2, 041; Inwerkingtreding : 04-12-2023> Art. 143. De koninklijke besluiten genomen ter uitvoering van artikel 43 worden vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Ze worden genomen na raadpleging door de minister bevoegd voor Volksgezondheid, van de Federale Raad voor de Kinesitherapie en van de Koninklijke Academiën voor Geneeskunde. De Minister kan deze adviezen inwinnen binnen een termijn die niet langer dan drie maanden mag zijn. Na het verstrijken van deze termijn wordt het advies geacht te zijn gegeven. Indien een in het eerste lid bedoeld koninklijk besluit afwijkt van het advies verstrekt door de Federale Raad voor de Kinesitherapie, moet dit advies samen met het verslag aan de Koning dat de afwijkingen tussen het koninklijk besluit en het advies rechtvaardigt, en met de tekst ervan, worden bekendgemaakt. Art. 143/1.[1 De koninklijke besluiten genomen ter uitvoering van artikel 68/1 en artikel 68/2 worden uitgevaardigd na advies van de [2 Federale Raad voor de geestelijke gezondheidszorgberoepen]2, uitgebracht hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de minister bevoegd voor Volksgezondheid. Wanneer de minister om het advies verzoekt, brengt de [2 Federale Raad voor de geestelijke gezondheidszorgberoepen]2 zijn advies uit binnen vier maanden. Na het verstrijken van die termijn wordt het advies geacht uitgebracht te zijn.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij W 2015-05-10/06, art. 182, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2016> (2)<W 2016-07-10/05, art. 16, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2016> Art. 143/2.[1 De koninklijke besluiten genomen ter uitvoering van de artikelen 6 tot en met 8 [2 met uitzondering van het eerste besluit dat wordt vastgesteld ter uitvoering van artikel 7/1, § 7, tweede lid, en het eerste besluit dat wordt vastgesteld ter uitvoering van artikel 7/1, § 14]2 worden uitgevaardigd na advies van de Federale Raad voor de apothekers, uitgebracht hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de minister bevoegd voor Volksgezondheid. Wanneer de minister om het advies verzoekt, brengt de Federale Raad voor de apothekers zijn advies uit binnen vier maanden. Na het verstrijken van die termijn wordt het advies geacht uitgebracht te zijn.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij W 2019-04-22/19, art. 14, 016; Inwerkingtreding : 24-05-2019> (2)<W 2023-11-13/04, art. 3, 041; Inwerkingtreding : 04-12-2023> Art. 144.Worden beschouwd als niet geschreven zijnde de bepalingen van de overeenkomsten die tegenstrijdig zijn met de bepalingen van de in de artikelen 3, § 1, derde lid, 4, derde lid, 6, § 1, derde lid, 23, 24, [1 46, § 1, 2°, 68/1, § 4, 68/2, § 4, en 71, § 1]1, genoemde koninklijke besluiten. Bij overgangsmaatregel mogen de bepalingen van de overeenkomsten die, op de datum van de inwerkingtreding van de in het eerste lid genoemde besluiten bestonden, en die er tegenstrijdig mede zijn, verder uitwerking hebben tot de eerste dag van de zevende maand die volgt op de genoemde datum van inwerkingtreding. ---------- (1)<W 2015-05-10/06, art. 183, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2016> Art. 145.[1 § 1. Andere buitenlanders dan Europese onderdanen, wier buitenlands diploma gelijkwaardig werd verklaard door de bevoegde autoriteiten van een gemeenschap en die in België beroepsactiviteiten wensen uit te oefenen vermeld in de artikelen 3, § 1, 4, 6, 23, § 2, 43, 45, 56, 63, 68/1 of 68/2 of die in aanmerking wensen te komen voor het uitoefenen van een paramedisch beroep in overeenstemming met hoofdstuk 7, kunnen pas hun beroep uitoefenen, nadat zij hiertoe door de Koning toegelaten werden en nadat zij bovendien de andere voorwaarden voor het uitoefenen van hun beroep, vermeld in deze gecoördineerde wet, vervuld hebben. § 2. De personen vermeld in paragraaf 1 moeten, conform onderstaande voorwaarden, een gedateerde, ondertekende en gemotiveerde aanvraag tot uitoefening van hun beroep indienen bij de minister bevoegd voor Volksgezondheid. De aanvraag moet vergezeld gaan van de bewijsstukken waaruit blijkt dat de aanvrager de gelijkwaardigheid van diploma en, in voorkomend geval, de erkenning of de registratie heeft bekomen voor het beroep in kwestie. De aanvrager voegt bij zijn aanvraag ook een getuigschrift of, bij ontstentenis elk ander bewijsmiddel waarin wordt bevestigd dat op het moment van de aanvraag, tijdelijk of permanent geen beroepsbeperking of beroepsverbod werd opgelegd door de nationale autoriteiten of rechtbanken van de landen waar de aanvrager het beroep heeft uitgeoefend. De aanvraag wordt voorafgaandelijk voor advies voorgelegd aan de Raad voor het desbetreffende beroep. Voor de beroepen van arts en tandarts, kan de Koning, na advies van de Planningscommissie, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de procedure en de modaliteiten bepalen volgens dewelke het maximum aantal visa wordt vastgesteld die op basis van dit artikel afgeleverd kunnen worden. § 3. Niet-Europese vreemdelingen die houder zijn van een diploma afgegeven door een lidstaat van de Europese Unie overeenkomstig een van de in hoofdstuk 9 bedoelde Richtlijnen, vallen niet onder de toepassing van dit artikel. Voor de toepassing van deze gecoördineerde wet worden deze personen gelijkgesteld aan Europese onderdanen.]1 ---------- (1)<W 2019-04-22/19, art. 4, 016; Inwerkingtreding : 24-05-2019> Art. 145/1.[1 § 1. In geval van een uitzonderlijke medische verstrekking waarbij de artsen die de verantwoordelijkheid dragen voor dit geval in België niet beschikken over de nodige medisch-technische expertise om de voor de behandeling vereiste handelingen correct uit te voeren bij de patiënt die onmogelijk medisch verantwoord kan verplaatst worden, mag een buitenlandse arts, andere dan Europees onderdaan, die gekend is voor zijn kennis van de desbetreffende medisch-technische expertise, en die in België uitzonderlijk bepaalde geneeskundige handelingen bedoeld in artikel 3, § 1, wenst te komen uitvoeren met het oog op het behandelen van dit uitzonderlijke geval, deze handelingen pas uitvoeren na daartoe te zijn gemachtigd door de Koning. De machtiging tot uitoefening is geldig voor een termijn van maximum 60 dagen en wordt niet aan de betrokken arts afgeleverd dan nadat de volgende voorwaarden gerespecteerd zijn: a) de betrokken arts komt tussen op verzoek van de arts die verantwoordelijk is voor het geval dat de uitzonderlijke medische verstrekking vereist; b) de uitvoering van de toegelaten medische handelingen vindt plaats onder de verantwoordelijkheid van de arts die verantwoordelijk is voor de behandeling; c) de tussenkomst van de betrokken arts is gedekt door een beroepsverzekering. § 2. De desbetreffende arts dient een gedateerde, ondertekende en gemotiveerde aanvraag tot uitoefening van zijn beroep in bij de minister bevoegd voor Volksgezondheid. Daarin preciseert hij de uitzonderlijke medische verstrekking in kwestie en de medisch-technische expertise die zijn tussenkomst rechtvaardigt. De aanvraag dient vergezeld te zijn van: a) de machtiging tot uitoefening van het land waar hij gewoonlijk zijn beroep uitoefent, en b) een getuigschrift of, bij ontstentenis, elk ander bewijsmiddel waarin wordt bevestigd dat tijdelijk of permanent geen beroepsbeperking of beroepsverbod werd opgelegd door de nationale autoriteiten of rechtbanken van het land waar de aanvrager gewoonlijk zijn beroep uitoefent. Bij de ontvangst van het volledig dossier van de aanvraag, antwoordt het Directoraat-generaal "Gezondheidszorg" van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu die de aanvraag behandelt, op de aanvraag binnen een termijn van maximum 20 werkdagen. In geval van toelating brengt het Directoraat-generaal [2 de bevoegde kamer van de Toezichtcommissie]2 hiervan op de hoogte. § 3. De arts aan wie aldus een uitzonderlijke toelating wordt verleend is vrijgesteld van de vereisten die worden opgelegd aan de artsen gevestigd binnen het Belgisch grondgebied betreffende: a) de verplichting om een gelijkwaardigheid van zijn beroepsbekwaamheden te bekomen vanwege de bevoegde autoriteiten van een gemeenschap en de verplichting om deze te laten viseren, b) de inschrijving op de lijst van de Orde der Artsen.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij W 2019-04-22/19, art. 5, 016; Inwerkingtreding : 24-05-2019> (2)<W 2022-07-30/01, art. 27, 032; Inwerkingtreding : 18-08-2022> Art. 146.[1 § 1. De Koning is gemachtigd om, op gemotiveerd advies van de Hoge Raad van artsen-specialisten en van huisartsen bijzondere vrijstellingen te verlenen voor de uitoefening van zekere delen van de geneeskunst zodat artsen van een derde land, niet-lid van de Europese Unie in België een beperkte klinische opleiding kunnen volgen. Deze vrijstellingen kunnen slechts toepasselijk zijn op wat er uitdrukkelijk op vermeld staat en de begunstigden van deze vrijstellingen mogen in geen enkel geval het beroep waarbinnen zij tot een beperkte activiteit toegelaten werden, op eigen verantwoordelijkheid uitoefenen. De begunstigden van deze vrijstellingen nemen in geen geval deel aan de medische permanentie bedoeld in de artikelen 28 en 29. Deze werkzaamheden kunnen evenmin een grond vormen voor een erkenning als bedoeld in artikel 88 of voor het uitvoeren van verstrekkingen die aanleiding kunnen geven tot een tussenkomst als bedoeld in de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994. § 2. Deze bijzondere vrijstellingen kunnen slechts toegekend worden als aan de volgende voorwaarden is voldaan: 1° de begunstigde is houder van een diploma van arts dat door een derde land wordt uitgegeven, niet-lid van de Europese Unie; 2° tenzij de opleiding niet bestaat in zijn land van oorsprong, is hij in opleiding tot huisarts of arts-specialist in een derde land, niet-lid van de Europese Unie, of is hij erkend als huisarts of specialist in een derde land, niet-lid van de Europese Unie, en wenst hij een bijzondere techniek of expertise in zijn domein te verwerven; 3° de door deze vrijstelling toegelaten opleiding vindt plaats in of onder coördinatie van en toezicht door een universitair ziekenhuis of universitaire ziekenhuisdienst, aangewezen door de Koning, onder leiding en toezicht van een door de minister bevoegd voor Volksgezondheid erkende stagemeester. Bedoelde stagemeester is als zelfstandig academisch personeel verbonden met een medische faculteit met volledig leerplan. 4° tussen de universiteit van een derde land, niet-lid van de Europese Unie en de Belgische universiteit waar de opleiding plaatsvindt, wordt een overeenkomst afgesloten waaruit blijkt: a) dat de universiteit van het derde land de begunstigde aanbeveelt; b) dat de directe en indirecte kosten van deze opleiding ten laste genomen worden door de universiteit van het derde land of door een beurs toegekend door een Belgische instelling, een intergouvernementele instelling of een niet-gouvernementele organisatie (ngo); c) dat de begunstigde de enige kandidaat is die op basis van dit artikel opgeleid wordt bij de stagemeester bij deze stagedienst; d) wat de doelstellingen en de eindtermen van de stage zijn; e) wat de noodzaak van deze opleiding is; f) dat de universiteit van het derde land, niet-lid van de Europese Unie een garantie geeft dat de betrokken persoon na afloop van de stage naar het thuisland kan terugkeren, en hetzij de vervolgopleiding voortzet, hetzij professioneel als arts een werkplaats kan innemen. De bijzondere vrijstellingen worden toegekend onder ontbindende voorwaarde dat de begunstigde een verblijfstitel overeenkomstig de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, voor het begin van de opleiding bezorgt aan de directeur-generaal van het Directoraat-Generaal Gezondheidszorg van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. § 3. De aanvraag om de bijzondere vrijstellingen bedoeld in de eerste paragraaf te kunnen genieten moet ten minste drie maanden vóór het begin van de opleiding worden ingediend, door middel van het aanvraagformulier opgesteld door de minister bevoegd voor Volksgezondheid, en moet samen met de in dit formulier vermelde bewijsstukken worden opgestuurd. De aanvraag is vergezeld van de machtiging tot uitoefening van het land waar hij gewoonlijk zijn beroep uitoefent, van de gegevens met betrekking tot de dekking door de verzekering of andere middelen van persoonlijke of collectieve bescherming betreffende de professionele verantwoordelijkheid, alsook een certificaat van goed professioneel gedrag. De aanvraag om de bijzondere vrijstellingen wordt per aangetekend schrijven gericht aan het Directoraat Generaal Gezondheidszorg van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu ter attentie van de directeur-generaal. § 4. De vrijstelling laat de begunstigde toe om ten hoogste 12 maanden van opleiding in België te genieten. Bedoelde 12 maanden kunnen opgesplitst worden in afgescheiden periodes. Bij wijze van uitzondering is, na een gunstige evaluatie van de stagebegeleider die tijdens het eerste opleidingsjaar de supervisie heeft gehad, een verlenging van maximum twaalf maanden mogelijk voor zover dit nodig is om de opleiding te beëindigen. De gemotiveerde vraag tot verlenging wordt ingediend per aangetekend schrijven en gericht aan het Directoraat Generaal Gezondheidszorg van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Leefmilieu en Veiligheid van de Voedselketen, ter attentie van de directeur-generaal en dit ten minste drie maanden voorafgaand aan de gevraagde verlenging. § 5. Vooraleer het dossier over te maken aan de Hoge Raad van artsen-specialisten en van huisartsen gaat het Directoraat Generaal Gezondheidszorg van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu met het oog op de ontvankelijkheid, na of de voorschriften in dit artikel zijn nageleefd. Indien dit niet het geval is, wordt de belanghebbende daarvan in kennis gesteld. De belanghebbende heeft vanaf deze kennisname vijftien werkdagen om het dossier te vervolledigen. Indien de termijn van vijftien werkdagen wordt overschreden, is het dossier onontvankelijk en wordt het dossier administratief afgesloten § 6. De verantwoordelijke van de stagedienst waar de opleiding plaatsvindt, meldt aan de bevoegde [2 kamer van de Toezichtcommissie]2 en de bevoegde provinciale raad van de Orde der artsen de aanwezigheid van de begunstigde, de duur van de opleiding en de omvang van de uitoefening van de geneeskunst als bedoeld in het eerste lid. Na afloop van de opleiding bezorgt de verantwoordelijke van de stagedienst een verslag aan de Hoge Raad van artsen-specialisten en huisartsen.]1 ---------- (1)<W 2019-04-22/19, art. 6, 016; Inwerkingtreding : 24-05-2019> (NOTA : bij arrest nr.117/2019 van 13-08-2019 (B.St. 16-08-2019, p. 78348), heeft het Grondwettelijk Hof dit schorst artikel 146, § 2, 4°, c), zoals het werd vervangen bij artikel 6 van de wet van 22 april 2019 « tot wijziging van de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen », maar enkel in zoverre het onmiddellijk van toepassing is op de artsen die afkomstig zijn uit derde landen die geen lid zijn van de Europese Unie, die, na een selectieprocedure, een aanvraag voor een bijzondere vrijstelling hebben ingediend om in het academiejaar 2019-2020 in België een beperkte klinische opleiding te volgen, overeenkomstig artikel 146 van de « wet betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, gecoördineerd op 10 mei 2015 », zoals het van toepassing was vóór de inwerkingtreding van de voormelde wet van 22 april 2019, en van wie het dossier door de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu volledig en ontvankelijk is verklaard vóór 24 mei 2019, namelijk de datum van inwerkingtreding van de voormelde wet van 22 april 2019) (NOTA : bij arrest nr 174/2019 du 13 novembre 2019 (nog niet gepubliceerd in het Belgisch Staatblad), heeft het Grondwettelijk Hof dit artikel 146, § 2, 4°, c), vernietigd, zoals het werd vervangen bij artikel 6 van de wet van 22 april 2019 « tot wijziging van de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen », maar enkel in zoverre het onmiddellijk van toepassing is op de artsen die afkomstig zijn uit derde landen die geen lid zijn van de Europese Unie, die, na een selectieprocedure, een aanvraag voor een bijzondere vrijstelling hebben ingediend om in het academiejaar 2019-2020 in België een beperkte klinische opleiding te volgen, overeenkomstig artikel 146 van de « wet betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, gecoördineerd op 10 mei 2015 », zoals het van toepassing was vóór de inwerkingtreding van de voormelde wet van 22 april 2019, en van wie het dossier door de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu volledig en ontvankelijk is verklaard vóór 24 mei 2019, namelijk de datum van inwerkingtreding van de voormelde wet van 22 april 2019) (2)<W 2022-07-30/01, art. 24, 032; Inwerkingtreding : 18-08-2022> Art. 146/1. [1 In afwijking van artikel 146, § 2, 4°, c), mogen, om humanitaire redenen, bij de stagemeester in deze stagedienst ten hoogste twee bijkomende kandidaten die afkomstig zijn van de twee ziekenhuizen van Beiroet die door de explosie van 4 augustus 2020 werden vernietigd, worden opgeleid, mits daartoe een op naam van de betrokkene opgesteld document van de bevoegde overheid wordt afgegeven. Het tijdpad van de administratieve procedures die leiden tot de machtigingen tot uitoefening van de praktijk zal worden aangepast zodat het begin van de stage op 1 januari 2021 kan worden vastgesteld.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij W 2020-10-23/12, art. 2, 024; Inwerkingtreding : 30-11-2020> Art. 147.De Koning is gemachtigd om de benamingen van de diploma's die toegang verlenen tot het uitoefenen van de beroepen of activiteiten vermeld in de artikelen 3, § 1, 4, 6 tot 21, 23, § 2, 43, 45, 63 [1 , 68/1, 68/2 en 69]1 aan te passen aan de benamingen van de diploma's afgeleverd door de gemeenschappen. ---------- (1)<W 2015-05-10/06, art. 185, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2016> Art. 148.§ 1. Ten titel van overgangsbepaling en zolang de koninklijke besluiten voorzien [1 bij de artikelen 23, 24, 46, § 1, 2°, 68/1, § 4, 68/2, § 4, en 71, § 1]1 niet zullen genomen zijn, blijven de huidige modaliteiten van uitvoering van de daardoor bedoelde handelingen of prestaties, zoals zij worden beperkt door de rechtspraak volgend uit de wet van 12 maart 1818 tot regeling van hetgeen de beoefening van de verschillende takken van de geneeskunst betreft, verder van toepassing. De wet van 19 januari 1961 waarbij aan personen die wettig niet bevoegd zijn de geneeskunde te beoefenen, in uitzonderlijke omstandigheden toelating wordt verleend om bepaalde geneeskundige handelingen te verrichten, blijft van kracht. In afwijking van deze gecoördineerde wet bepaalt de Koning volgens de in artikel 141 bedoelde procedure de activiteiten welke onder de verpleegkunde vallen en mogen worden uitgeoefend door personen die daartoe niet bevoegd zijn, doch daartoe een speciale opleiding hebben gekregen: 1° tijdens de opleiding die hun vooraf wordt gegeven; 2° wanneer, bij ontstentenis van een voldoende aantal wettelijk bevoegde personen, oorlogshandelingen of rampen het verrichten van die handelingen dringend maken. De Koning stelt het bestaan vast van een ramptoestand die gepaard gaat met een tekort aan wettig bevoegd personeel. § 2. De koninklijke besluiten genomen ter uitvoering van de artikelen 153, §§ 1, 2 en 3 van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, gewijzigd bij de wet van 8 april 1965, worden opgeheven op de datum vastgesteld door de in de artikelen 3, § 1, derde lid, 23, § 1 en § 2, derde lid, en 71, § 1, voorziene koninklijke besluiten. § 3. De bepalingen van het koninklijk besluit van 24 december 1963 tot vaststelling van de nomenclatuur der geneeskundige verstrekkingen van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, die strijdig zouden zijn met de koninklijke besluiten, bepaald in de artikelen 3, § 1, derde lid, en § 2, tweede lid, 4, derde lid, 6, § 1, derde lid, 23, 24, 46, § 1, 2° en 71, § 1, worden opgeheven op de bij de genoemde koninklijke besluiten vastgestelde datum. ---------- (1)<W 2015-05-10/06, art. 186, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2016> Art. 148/1. [1 In het kader van de COVID-19-epidemie of -pandemie mogen, in afwijking van deze gecoördineerde wet, de in deze wet bedoelde gezondheidszorgbeoefenaars die daartoe niet bevoegd zijn, de activiteiten bedoeld in artikel 46 van deze wet verrichten, voor zover voldaan is aan de volgende voorwaarden: 1° in geval van ontstentenis van een voldoende aantal wettelijk bevoegde personen om deze activiteiten te verrichten, vastgesteld door een leidinggevende arts of leidinggevende verpleegkundige, en de epidemie of pandemie deze noodzakelijk maakt; 2° het betreffen activiteiten bedoeld in artikel 46 van deze wet noodzakelijk om de gevolgen van de COVID-19-epidemie of -pandemie op te vangen; 3° er wordt voorafgaand aan het stellen van de activiteiten een door een arts of een verpleegkundige gegeven vorming gevolgd, zowel wat betreft de activiteiten als wat betreft de nodige beschermende maatregelen; 4° de activiteiten worden enkel gesteld in het kader van een functioneel samenwerkingsverband dat bestaat uit een samenwerking tussen de niet bevoegde gezondheidszorgbeoefenaars en de artsen en/of verpleegkundigen die hun vorming en toezicht kunnen verzekeren.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij KB 9 2020-04-19/06, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 04-05-2020 tot 31-12-2020> Art. 149. De doctors in de genees-, heel- en verloskunde, houders van een getuigschrift van specialisatie in de stomatologie, afgeleverd door een universiteit, voor zover dit getuigschrift wettelijk karakter heeft verkregen in het kader van de wetgeving op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens en voor zover de voor de verwerving van dit getuigschrift noodzakelijke vakken al deze omvatten welke worden vereist met het oog op het bekomen van de wettelijke graad van licentiaat in de tandheelkunde zijn of blijven gemachtigd de tandheelkunde uit te oefenen indien zij voldoen aan de voorwaarden opgelegd bij artikel 25. Art. 150. Het koninklijk besluit van 1 juni 1934 houdende reglement op de beoefening der tandheelkunde, zoals het werd gewijzigd door latere besluiten, blijft van kracht. Het kan alleen bij de wet worden gewijzigd. De overtredingen van de bepalingen van dit besluit worden gestraft, naargelang het geval, met de straffen voorgeschreven bij artikel 122, § 1, 1° of 2°. Art. 151.Mogen de praktijk van de normale bevallingen blijven uitoefenen, indien zij voldoen aan de voorwaarden bij artikel 25, de personen die in het bezit zijn van het getuigschrift van bekwaamheid van vroedvrouw, erkend door [1 de bevoegde kamer van de Toezichtcommissie]1 krachtens artikel 4 van de wet van 12 maart 1818, tot regeling van hetgeen de beoefening van de verschillende takken van de geneeskunst betreft. ---------- (1)<W 2022-07-30/01, art. 27, 032; Inwerkingtreding : 18-08-2022> Art. 152.De personen die niet voldoen aan de in artikel 45 gestelde bekwaamheidseisen, maar die op datum van 1 september 1990 sinds minstens drie jaar tewerkgesteld geweest zijn in een verzorgingsinstelling of in een kabinet van een arts of tandarts mogen dezelfde werkzaamheden blijven verrichten onder dezelfde voorwaarden als de beoefenaars van de verpleegkunde die zulke prestaties uitvoeren. Op straffe van verlies van het in het eerste lid vermelde voordeel, moeten zij zich bij de bevoegde [1 kamer van de Toezichtcommissie]1 bekend maken binnen de termijn en op de wijze bepaald door de Koning; bij deze gelegenheid vermelden zij de werkzaamheden waarvoor zij het voordeel van verkregen rechten inroepen. ---------- (1)<W 2022-07-30/01, art. 24, 032; Inwerkingtreding : 18-08-2022> Art. 153.§ 1. In afwijking van artikel 72, § 2, tweede lid, wordt de in artikel 72, § 1, bedoelde erkenning ambtshalve toegekend aan de personen die op het ogenblik van de inwerkingtreding van het koninklijk besluit genomen in uitvoering van artikel 72, § 2, eerste lid, door de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering voor dit beroep erkend zijn, overeenkomstig artikel 215 van de Ziekteverzekeringswet van 14 juli 1994. § 2. In afwijking van artikel 72, § 2, tweede lid, wordt de in artikel 72, § 1, bedoelde erkenning op hun verzoek toegekend aan personen die niet reeds in paragraaf 1 bedoeld zijn en: 1° hetzij wat een beroep betreft waarvoor een opleiding bestaat in een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de bevoegde overheid houder zijn van een diploma, uitgereikt door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de bevoegde overheid dat een opleiding bekroont waarvan het niveau, maar niet de volledige theoretische of theoretische en praktische opleiding en stages, overeenstemt met de in artikel 72, § 2, tweede lid, bedoelde voorwaarden voor zover zij dit diploma behalen voor het einde van de periode van zes jaar te rekenen vanaf de inwerkingtreding van het koninklijk besluit genomen in uitvoering van artikel 72, § 2, eerste lid; 2° hetzij wat een beroep betreft waarvoor geen opleiding bestaat in een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de bevoegde overheid houder zijn van een diploma, uitgereikt door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de bevoegde overheid, dat een opleiding bekroont waarvan het niveau overeenstemt met de in artikel 72, § 2, tweede lid, bedoelde voorwaarden voor zover zij dit diploma behalen voor het einde van jaar waarin de eerste diploma's worden uitgereikt die een opleiding bekronen die overeenstemt met de in artikel 72, § 2, tweede lid, bedoelde voorwaarden. Voor het indienen van de aanvraag tot erkenning bij de minister bevoegd voor Volksgezondheid, beschikken de in 1° en 2° bedoelde personen over één jaar vanaf de inwerkingtreding van het koninklijk besluit genomen in uitvoering van artikel 72, § 2, eerste lid, of vanaf het behalen van boven bedoelde diploma's. Tijdens deze overgangsperiode en zolang niet over hun aanvraag tot erkenning is beslist, mogen ze hun beroep blijven uitoefenen. § 3. In afwijking van artikel 72, §1, mogen personen die niet voldoen aan de in artikel 72, § 2, tweede lid, gestelde kwalificatievoorwaarden maar die, op het moment waarop de lijst van de prestaties of de lijst van de handelingen in verband met het paramedisch beroep waartoe zij behoren gepubliceerd wordt, sinds minstens drie jaar deze prestaties of handelingen hebben uitgevoerd, dezelfde werkzaamheden blijven verrichten onder dezelfde voorwaarden als de beoefenaars van de paramedische beroepen die zulke prestaties of handelingen uitvoeren. In afwijking van artikel 72, § 1, mogen personen die niet voldoen aan de in artikel 72, § 2, tweede lid, gestelde kwalificatievoorwaarden voor hun paramedisch beroep, waarvoor geen opleiding bestaat in de zin van bovengenoemde kwalificatievoorwaarden, dezelfde werkzaamheden blijven verrichten onder dezelfde voorwaarden als de beoefenaars van de paramedische beroepen die zulke prestaties of handelingen uitvoeren, voor zover zij op het moment waarop de eerste diploma's worden uitgereikt die een opleiding bekronen die overeenstemt met de in artikel 72, § 2, tweede lid, bedoelde voorwaarden, deze prestaties of handelingen uitvoeren. [1 In afwijking van het eerste lid en in afwijking van artikel 72, § 1, mogen personen die niet voldoen aan de in artikel 72, § 2, tweede lid, gestelde kwalificatievoorwaarden voor de beroepen van technoloog medische beeldvorming of medisch laboratorium technoloog, maar die op 2 december 2013 gedurende minstens drie jaar handelingen van het beroep van technoloog medische beeldvorming of medisch laboratorium technoloog hebben uitgevoerd, dezelfde handelingen blijven verrichten onder dezelfde voorwaarden als de technologen medische beeldvorming of de medisch laboratorium technologen die deze handelingen uitvoeren]1 [2 In afwijking van het eerste lid en in afwijking van artikel 72, § 1, mogen personen die niet voldoen aan de in artikel 72, § 2, tweede lid, gestelde kwalificatievoorwaarden voor het beroep van farmaceutisch-technisch assistent, maar die op 1 september 2010 gedurende minstens drie jaar handelingen van het beroep van farmaceutisch-technisch assistent hebben uitgevoerd, dezelfde handelingen blijven verrichten onder dezelfde voorwaarden als de farmaceutisch-technisch assistenten die deze handelingen uitvoeren.]2 Op straffe van verlies van het voordeel verleend bij de bepaling van het eerste of tweede lid van deze paragraaf, moeten zij zich bij de minister bevoegd voor Volksgezondheid, bekend maken volgens een door de Koning vastgestelde procedure; bij deze gelegenheid vermelden zij de werkzaamheden waarvoor zij het voordeel van de verkregen rechten inroepen. De door de Koning bepaalde procedure zal onder meer de wijze vaststellen waarop het bewijs van de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde prestaties of handelingen moet worden geleverd. § 4. De paragrafen 1 tot 3 hebben enkel betrekking tot de beroepsbeoefenaars ten aanzien van wie de Koning reeds de inwerkingtreding heeft bepaald overeenkomstig artikel 183 van de wet van 25 januari 1999 houdende sociale bepalingen. Voor de andere beroepsbeoefenaars gelden, tot op het ogenblik dat Koning ten aanzien van hen de inwerkingtreding heeft bepaald overeenkomstig artikel 183 van de wet van 25 januari 1999 houdende sociale bepalingen, de hierna volgende bepalingen: De personen die niet voldoen aan de in artikel 71 gestelde bekwaamheidseisen maar die, wanneer de lijst van de technische prestaties voor hun beroep gepubliceerd wordt, sinds minstens drie jaar tewerkgesteld geweest zijn, mogen dezelfde werkzaamheden blijven verrichten onder dezelfde voorwaarden als de beoefenaars van de paramedische beroepen die zulke prestaties uitvoeren. Op straffe van verlies van het voordeel verleend bij de bepaling van het vorige lid, moeten zij zich bij de bevoegde [4 kamer van de Toezichtcommissie]4 bekend maken na een door de Koning vastgestelde procedure; bij deze gelegenheid vermelden zij de werkzaamheden waarvoor zij het voordeel van verkregen rechten inroepen. De door de Koning bepaalde procedure zal onder meer de wijze vaststellen waarop het bewijs van de uitvoering van de in het vorige lid bedoelde handelingen moet worden geleverd. [3 § 5. De aanvragen gebaseerd op dit artikel dienen ten laatste op 31 augustus 2019 ingediend te worden.]3 (NOTA : bij arrest nr 148/2016 van 24-11-2016 (B.St. 13-01-2017, p. 1764), heeft het Grondwettelijk Hof deze woorden geannuleerd 'op 2 december 2013' in artikel 153, §3, L3, ingevoegd bij artikel 77 van de wet van 17 juli 2015 houdende diverse bepalingen inzake gezondheid. ---------- (1)<W 2015-07-17/38, art. 77, 002; Inwerkingtreding : 27-08-2015> (2)<W 2016-06-22/03, art. 56, 004; Inwerkingtreding : 11-07-2016> (3)<W 2019-04-22/19, art. 7, 016; Inwerkingtreding : 24-05-2019> (4)<W 2022-07-30/01, art. 24, 032; Inwerkingtreding : 18-08-2022> Art. 154.In afwijking van artikel 43, § 2, tweede lid, wordt de in artikel 43, § 1, bedoelde erkenning op hun verzoek toegekend aan de door de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering erkende personen, overeenkomstig artikel 215 van de Ziekteverzekeringswet van 14 juli 1994, de personen in het bezit van een inschrijvingsbewijs uitgereikt door de minister bevoegd voor Volksgezondheid krachtens artikel 10 van het koninklijk besluit van 16 april 1965 houdende instelling van het diploma van gegradueerden in de kinesitherapie en van het diploma van gegradueerde in de arbeidstherapie, en vaststelling van de voorwaarden waaronder deze diploma's worden uitgereikt, en de personen die houder zijn van een diploma in de kinesitherapie dat een opleiding bekroont, die overeenstemt met een opleiding van minstens drie jaar in het kader van een voltijds hoger onderwijs, voor zover zij dit diploma behaalden vóór 1 november 2002. [1 De aanvragen gebaseerd op dit artikel dienen ten laatste op 31 augustus 2019 ingediend te worden.]1 ---------- (1)<W 2019-04-22/19, art. 8, 016; Inwerkingtreding : 24-05-2019> Hoofdstuk 14. Toekomstige wijzigingsbepalingen Art. 155. <Opgeheven bij KB 2016-06-27/18, art. 19, 005; Inwerkingtreding : 18-07-2016> Art. 156. Artikel 47 wordt opgeheven op 1 juli 2015. Art. 157. In artikel 31, eerste lid, worden de woorden "in de artikelen 3, 4 en 6" vervangen door de woorden "in de artikelen 3, § 1, 4, 6, 63, 68/1 en 68/2". Art. 158. Er wordt een artikel 31/1 ingevoegd, luidende: "Art. 31/1. Elke beoefenaar van een gezondheidszorgberoep heeft de verantwoordelijkheid om de patiënt te verwijzen naar een andere ter zake bevoegde beoefenaar van een gezondheidszorgberoep wanneer de gezondheidsproblematiek waarvoor een ingreep is vereist de grenzen van het eigen competentiegebied overschrijdt." Art. 159. In artikel 32 worden de woorden "en 63" vervangen door de woorden ", 63, 68/1 en 68/2". Art. 160. In artikel 33, § 1, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het eerste lid worden de woorden "en 63" vervangen door de woorden ", 63,68/1 en 68/2"; b) in het tweede lid worden de woorden "4 en 63" vervangen door de woorden "4, 63, 68/1 en 68/2". Art. 161. In artikel 35, eerste lid, worden de woorden "en 63" vervangen door de woorden ", 63, 68/1 en 68/2". Art. 162. In artikel 37, eerste lid, worden de woorden "of 63" vervangen door de woorden ", 63, 68/1 en 68/2". Art. 163. In artikel 38, § 2, eerste lid, worden de woorden "en 63" vervangen door de woorden ", 63, 68/1 en 68/2". Art. 164. In artikel 39 worden, de woorden "of 63" vervangen door de woorden ", 63, 68/1 of 68/2". Art. 165. Er wordt een hoofdstuk 6/1 ingevoegd, luidende "De uitoefening van de klinische psychologie en van de klinische orthopedagogiek". Art. 166. In hoofdstuk 6/1, ingevoegd bij artikel 165, wordt een artikel 68/1 ingevoegd, luidende : "Art. 68/1. § 1. Alleen de houder van een erkenning uitgereikt door de minister bevoegd voor Volksgezondheid mag de klinische psychologie uitoefenen. § 2. De Koning bepaalt, na advies van de Federale Raad voor de klinische psychologie en de klinische orthopedagogiek, de voorwaarden voor het verkrijgen, het behoud en de intrekking van de in paragraaf 1 bedoelde erkenning, de leerstof die moet zijn verwerkt en de stages die moeten zijn gevolgd om de erkenning in de klinische psychologie te verkrijgen. De erkenning in de klinische psychologie kan enkel worden verleend aan de houder van een diploma van het universitaire onderwijs in het domein van de klinische psychologie behaald ter afsluiting van een opleiding, die in het kader van het voltijds onderwijs, minstens vijf jaar studie of 300 punten in het Europees systeem voor de overdracht en de accumulatie van studiebelastingpunten (ECTS) telt, een stage in het domein van de klinische psychologie inbegrepen. Met de houder van een diploma in het domein van de klinische psychologie worden gelijkgesteld, de personen die houder zijn van een universitair diploma in het vakgebied van de psychologie dat uitgereikt werd voor de inwerkingtreding van dit artikel en die een beroepservaring van minimum drie jaar in het domein van de klinische psychologie kunnen bewijzen. § 3. Onder de uitoefening van de klinische psychologie wordt verstaan het gebruikelijk verrichten van autonome handelingen die tot doel hebben of worden voorgesteld tot doel te hebben, bij een mens en in een wetenschappelijk onderbouwd klinisch psychologisch referentiekader, de preventie, het onderzoek, het opsporen of het stellen van een psychodiagnose van echt dan wel ingebeeld psychisch of psychosomatisch lijden en die persoon te behandelen of te begeleiden. § 4. De Koning kan, na advies van de Federale Raad voor de klinische psychologie en de klinische orthopedagogiek, de in paragraaf 3 bedoelde verrichtingen verduidelijken en omschrijven en de voorwaarden voor de uitoefening ervan vastleggen." Art. 167. In hetzelfde hoofdstuk 6/1, ingevoegd bij artikel 165, wordt een artikel 68/2 ingevoegd, luidende : "Art. 68/2. § 1. Alleen de houder van een erkenning uitgereikt door de minister bevoegd voor Volksgezondheid mag de klinische orthopedagogiek uitoefenen. In afwijking van het eerste lid, mag de houder van een erkenning in de klinische psychologie die tijdens zijn opleiding in de klinische psychologie een opleiding in de klinische orthopedagogiek heeft gevolgd, de klinische orthopedagogiek uitoefenen. § 2. De Koning bepaalt, na advies van de Federale Raad voor de klinische psychologie en de klinische orthopedagogiek, de voorwaarden voor het verkrijgen, het behoud en de intrekking van de in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde erkenning inzonderheid de leerstof die moet zijn verwerkt en de stages die moeten zijn gevolgd om de erkenning in de klinische orthopedagogiek te verkrijgen. De erkenning in de klinische orthopedagogiek kan enkel worden verleend aan de houder van een diploma van het universitair onderwijs in het domein van de klinische orthopedagogiek, behaald ter afsluiting van een opleiding, die in het kader van het voltijds onderwijs minstens vijf jaar studie of 300 ECTS-studiepunten telt, een stage in het domein van de klinische orthopedagogiek inbegrepen. § 3. Onder uitoefening van de klinische orthopedagogiek wordt verstaan het, in een wetenschappelijk referentiekader van de klinische orthopedagogiek, gebruikelijk verrichten van autonome handelingen die de preventie, het onderzoek en het opsporen van problemen in verband met de opvoeding, het gedrag, de ontwikkeling of de scholing bij personen tot doel hebben en de behandeling of de begeleiding van die personen. § 4. De Koning kan, na advies van de Federale Raad voor de klinische psychologie en de klinische orthopedagogiek, de in paragraaf 3 bedoelde verrichtingen verduidelijken en omschrijven en de voorwaarden voor de uitoefening ervan vastleggen." Art. 168. In hetzelfde hoofdstuk 6/1, ingevoegd bij artikel 165, wordt een artikel 68/3 ingevoegd, luidende : "Art. 68/3. § 1. Er wordt een Federale Raad voor de klinische psychologie en de klinische orthopedagogiek opgericht. § 2. De Federale Raad voor de klinische psychologie en de klinische orthopedagogiek heeft als opdracht om de minister bevoegd voor Volksgezondheid, op diens verzoek of op eigen initiatief, advies te verstrekken over alle aangelegenheden in verband met de uitoefening van de klinische psychologie of van de klinische orthopedagogiek. Die Raad kan de gemeenschapsregeringen, op hun verzoek, advies verlenen over elke aangelegenheid die betrekking heeft op hun opleiding. § 3. De Federale Raad voor de klinische psychologie en de klinische orthopedagogiek bestaat uit : 1° acht leden, waaronder vier Nederlandstaligen en vier Franstaligen, die houder zijn van het in artikel 68/1, § 2, tweede lid, bedoelde universitair diploma en sinds ten minste vijf jaar een academische functie ter zake bekleden, op een lijst van dubbeltallen voorgedragen door de faculteiten die volledig onderwijs verstrekken als bedoeld in artikel 68/1, § 2, tweede lid; 2° twee leden, waaronder een Nederlandstalige en een Franstalige, die gemachtigd zijn de klinische orthopedagogiek uit te oefenen overeenkomstig artikel 68/2, § 1, en sinds ten minste vijf jaar een academische functie ter zake bekleden, op een lijst van dubbeltallen voorgedragen door de faculteiten die volledig onderwijs verstrekken dat leidt tot een opleiding die de uitoefening toestaat van de klinische orthopedagogiek, overeenkomstig artikel 68/2, § 2, tweede lid. 3° acht leden, waaronder vier Nederlandstaligen en vier Franstaligen, die houder zijn van het in artikel 68/1, § 2, tweede lid, bedoelde universitair diploma en de klinische psychologie werkelijk beoefenen, voorgedragen op een lijst van dubbeltallen door de representatieve beroepsverenigingen; 4° twee leden, waaronder een Nederlandstalige en een Franstalige die conform artikel 68/2, § 1, gemachtigd zijn de klinische orthopedagogiek uit te oefenen en die de klinische orthopedagogiek werkelijk beoefenen, voorgedragen op een lijst van dubbeltallen door de representatieve beroepsverenigingen; 5° twee artsen, waaronder een Nederlandstalige en een Franstalige, houders van de bijzondere beroepstitel van geneesheer-specialist in de psychiatrie zoals door de Koning bepaald en die door hun beroepsvereniging zijn aangewezen. De Koning kan de criteria vastleggen opdat een vereniging als representatief in de zin van het eerste lid, 3° en 4°, kan worden aangewezen. § 4. De leden van de Federale Raad worden door de Koning benoemd voor een hernieuwbare periode van zes jaar. De Federale Raad verkiest onder zijn leden een voorzitter en een ondervoorzitter. Aan elk werkend lid van de Federale Raad wordt een plaatsvervanger toegevoegd die aan dezelfde voorwaarden voldoet. § 5. De Koning regelt de organisatie en de werking van de Federale Raad. De Federale Raad kan alleen geldig beraadslagen en beslissen wanneer ten minste de helft van de werkende leden aanwezig zijn of door hun plaatsvervanger vertegenwoordigd zijn. De beslissingen van de Federale Raad worden genomen bij gewone meerderheid van de aanwezige leden. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend. § 6. Met uitzondering van de in § 3, eerste lid, 5°, bedoelde leden, zijn de leden van de Federale Raad, naar gelang van het geval, als klinisch psycholoog of klinisch orthopedagoog, overeenkomstig artikel 68/1, § 1, of artikel 68/2, § 1, erkend, uiterlijk een jaar na de inwerkingtreding van het koninklijk besluit dat de voorwaarden en nadere erkenningsregels bepaalt." Art. 169. In hetzelfde hoofdstuk 6/1, ingevoegd bij artikel 165, wordt een artikel 68/4 ingevoegd, luidende : "Art. 68/4. § 1. Er wordt een Erkenningscommissie voor de beoefenaars van de klinische psychologie en de klinische orthopedagogiek opgericht. § 2. De Erkenningscommissie voor de beoefenaars van de klinische psychologie en van de klinische orthopedagogiek heeft als opdracht om, voor individuele gevallen, een advies te verstrekken met betrekking tot de verlening, het toezicht op en het behoud van de in artikel 68/1, § 1, bedoelde erkenning, en van de in artikel 68/2, § 1, bedoelde erkenning. § 3. De Koning legt de procedure vast voor het verkrijgen, behouden en intrekken van de in artikel 68/1, § 1, bedoelde erkenning en van de in artikel 68/2, § 1, bedoelde erkenning. § 4. De Koning regelt de samenstelling, de organisatie en de werking van de Erkenningscommissie voor de beoefenaars van de klinische psychologie en van de klinische orthopedagogiek. Het mandaat van lid van de Erkenningscommissie is onverenigbaar met dat van lid van de Federale Raad voor de klinische psychologie en de klinische orthopedagogiek." Art. 170. In artikel 69, 1°, worden de woorden "en 45" vervangen door de woorden ", 45, 68/1 en 68/2". Art. 171. In artikel 72 worden de woorden "en 43" telkens vervangen door de woorden ", 43, 68/1 en 68/2". Art. 172. In artikel 85 worden de woorden "en 69" vervangen door de woorden ", 68/1, 68/2 en 69". Art. 173. In artikel 95, tweede lid, worden de woorden "en 69" vervangen door de woorden ", 63, 68/1, 68/2 en 69". Art. 174. In artikel 96, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de bepaling onder 1°, worden de woorden "en 69" vervangen door de woorden ", 68/1, 68/2 en 69"; b) in de bepaling onder 3°, b), worden de woorden "en 69" vervangen door de woorden ", 68/1, 68/2 en 69". Art. 175. Artikel 118, § 2, wordt aangevuld als volgt : "3°/1 twee klinische psychologen; 3°/2 twee personen bevoegd om de klinische orthopedagogiek uit te oefenen." Art. 176.In artikel 119 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 2°, a), worden de woorden ", van de klinisch psychologen en de klinisch orthopedagogen" ingevoegd tussen de woorden "van de beoefenaars van de verpleegkunde" en de woorden "en van de beoefenaars van de paramedische beroepen"; 2° in § 1, 2°, e), tweede lid, worden de woorden ", de Federale Raad voor de klinische psychologie en de klinische orthopedagogiek" ingevoegd tussen de woorden "van de Federale Raad voor Verpleegkunde" en de woorden "of van de [1 Federale raad voor paramedische beroepen]1". ---------- (1)<W 2016-06-22/03, art. 55, 004; Inwerkingtreding : 11-07-2016> Art. 177. In artikel 122 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 1°, eerste lid, worden de woorden "of 149" vervangen door de woorden ", 68/1, 68/2 of 149"; 2° in § 1, 1°, vierde lid, worden de woorden "of 149" vervangen door de woorden ", 68/1, 68/2 of 149"; 3° in § 2, 2°, worden de woorden "en 63" vervangen door de woorden ", 63, 68/1 en 68/2". Art. 178. Er wordt een artikel 128/1 ingevoegd, luidende : "Art. 128/1. Onverminderd de toepassing van de bij het Strafwetboek gestelde straffen, wordt gestraft met een geldboete van 200 euro tot 1.000 euro : 1° hij die, in overtreding van artikel 68/1, § 3, of 68/2, zich in het openbaar een beroepstitel toe-eigent zonder er recht op te hebben; 2° hij die, in overtreding van artikel 68/1, § 3, of 68/2, ten onrechte een beroepstitel toekent aan personen die hij, zelfs kosteloos, tewerkstelt. In het in het eerste lid, 2°, bedoelde geval zijn de werkgevers en lastgevers burgerlijk aansprakelijk voor de geldboeten uitgesproken ten laste van hun aangestelden of lastnemers wegens bij de uitvoering van hun contract gepleegde misdrijven." Art. 179. In artikel 129 worden de woorden "van de verpleegkunde of van een paramedisch beroep" vervangen door de woorden "van de verpleegkunde, van de klinische psychologie, van de klinische orthopedagogiek of van een paramedisch beroep". Art. 180.In artikel 133, eerste lid, worden de woorden ", de Federale Raad voor de klinische psychologie en de klinische orthopedagogiek" ingevoegd tussen de woorden "de Federale Raad voor Verpleegkunde" en de woorden "en van de [1 Federale raad voor paramedische beroepen]1". ---------- (1)<W 2016-06-22/03, art. 55, 004; Inwerkingtreding : 11-07-2016> Art. 181. In artikel 136, eerste lid, worden de woorden "en 69" vervangen door de woorden ", 68/1, 68/2 en 69". Art. 182. Er wordt een artikel 143/1 ingevoegd, luidende : "Art. 143/1. De koninklijke besluiten genomen ter uitvoering van artikel 68/1 en artikel 68/2 worden uitgevaardigd na advies van de Federale Raad voor de klinische psychologie en de klinische orthopedagogiek, uitgebracht hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de minister bevoegd voor Volksgezondheid. Wanneer de minister om het advies verzoekt, brengt de Federale Raad voor de klinische psychologie en de klinische orthopedagogiek zijn advies uit binnen vier maanden. Na het verstrijken van die termijn wordt het advies geacht uitgebracht te zijn." Art. 183. In artikel 144, eerste lid, worden de woorden "46, § 1, 2°, en 71, § 1" vervangen door de woorden "46, § 1, 2°, 68/1, § 4, 68/2, § 4, en 71, § 1". Art. 184. In artikel 145, worden de woorden "of 63" vervangen door de woorden ", 63, 68/1 of 68/2". Art. 185. In artikel 147, worden de woorden "en 69" vervangen door de woorden ", 68/1, 68/2 en 69 ". Art. 186. In artikel 148, § 1, eerste lid, worden de woorden "bij de artikelen 23, 24, 46, § 1, 2° en 71, § 1" vervangen door de woorden "bij de artikelen 23, 24, 46, § 1, 2°, 68/1, § 4, 68/2, § 4, en 71, § 1". Art. 187.De artikelen 156 tot 186 treden in werking op 1 september 2016 tenzij de Koning in uitvoering van artikel 51 van de wet van 4 april 2014 tot regeling van de geestelijke gezondheidszorgberoepen en tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, een datum van inwerkingtreding bepaalt die aan deze datum voorafgaat. BIJLAGEN. Art. N1. Bijlage 1. - CONCORDANTIETABEL K.B. nr. 78 - Gecoördineerde wet (Tabel niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 18-06-2015, p. 35423) Art. N2. Bijlage 2. - CONCORDANTIETABEL Gecoördineerde wet - KB nr. 78 (Tabel niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 18-06-2015, p. 35433) Art. N3.Bijlage 3. - Advies van de Raad van State, afdeling Wetgeving. Art. N4. Bijlage 4. - Aantekeningen ter verantwoording 1. Rechtsgrond voor de coördinatie Met een brief die op 18 maart 2010 werd ontvangen op de griffie Wetgeving van de Raad van State, verzocht de minister bevoegd voor Volksgezondheid om de coördinatie uit te voeren van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 'betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen' (hierna: het koninklijk besluit nr. 78). Omdat deze aanvraag door de minister bevoegd voor Volksgezondheid werd ingediend en niet door de Eerste Minister, in strijd met de bepalingen van artikel 6bis van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, werd deze aanvraag niet in behandeling genomen en werd dit meegedeeld aan de contactpersoon. Op 13 januari 2011 werd vervolgens een brief ontvangen op de griffie Wetgeving van de Raad van State, waarbij de Eerste Minister verzocht om de coördinatie uit te voeren van het koninklijk besluit nr. 78. In een eerdere brief, gedateerd op 16 november 2010, stelt de Directeur-generaal Basisgezondheidszorg en Crisisbeheer het volgende: " il avait été suggéré d'envisager plus qu'une simple coordination et de proposer également une révision de toute la structure de base de l'arrêté Royal, ainsi qu'une analyse et une révision de l'ensemble des termes utilisés dans tout l'arrêté Royal et d'élargir tout ce travail à l'ensemble des arrêtés d'exécution découlant de l'arrêté Royal n° 78. Cette suggestion a été présentée à Madame la Ministre L. Onkelinkx qui a précisé que la présente demande de coordination doit être entendu de manière limitée, à savoir un travail de coordination uniquement". In het advies over deze coördinatieaanvraag wordt uiteengezet om welke redenen deze "bevoegdheidsconforme" coördinatie geen enkele zelfs minieme inhoudelijke ingreep en geen beduidende vormelijke ingrepen mag inhouden, gelet op de omstandigheid dat de zesde staatshervorming geleid heeft tot een aantal bevoegdheidsoverdrachten aan de gemeenschappen inzake het gezondheidsbeleid, die tot gevolg hebben dat het koninklijk besluit nr. 78 thans gedeeltelijk tot de bevoegdheid van de gemeenschappen moet worden gerekend. De rechtsgrond voor de coördinatie dient dan ook gezocht te worden in artikel 6bis van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, gelezen in samenhang met artikel 77, eerste lid, 4°, van die gecoördineerde wetten, en met de nog geldende artikelen van de wet van 13 juni 1961 'betreffende de coördinatie en codificatie van wetten'. Artikel 6bis bepaalt dat door het Coördinatiebureau een ontwerp van coördinatie wordt opgesteld, dat aan de afdeling wetgeving van de Raad van State voor advies wordt voorgelegd, waarna het ontwerp, samen met het advies, wordt bezorgd aan de Eerste Minister. Artikel 77, eerste lid, 4°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State bepaalt dat de leden van het Coördinatiebureau onder meer tot taak hebben de coördinatie van de wetgeving voor te bereiden. Benevens het ontwerp van coördinatie en het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State, dient de coördinatie door de Koning, van de gecoördineerde tekst, te verlopen volgens de procedure bepaald door de wet van 13 juni 1961 betreffende de coördinatie en codificatie van wetten. Deze wet vereist onder meer dat het koninklijk besluit tot coördinatie verwijzingen moet bevatten aan de hand waarvan de oorspronkelijke tekst van elke gecoördineerde bepaling kan worden teruggevonden. De wet verplicht tevens tot de bekendmaking van het advies van de Raad van State en van de eventuele aantekeningen ter verantwoording van het Coördinatiebureau, samen met het koninklijk besluit tot coördinatie. Als rechtsgrond voor het ontwerp van coördinatie wordt, mede om de redenen die in het advies over deze coördinatieaanvraag worden uiteengezet, geen beroep gedaan op artikel 55bis van het koninklijk besluit nr. 78, dat aan de Koning een gedetailleerde en meer verregaande machtiging verleent om over te gaan tot de coördinatie van de tekst. 2. Het ontwerp van coördinatie van het Coördinatiebureau Het ontwerp van coördinatie van het koninklijk besluit nr. 78 bevat het voorontwerp van coördinatiebesluit, vervolledigd met de volgende genummerde bijlagen: Bijlage 1: de gecoördineerde tekst; Bijlage 2: een concordantietabel waarin, bij elk artikel, of onderdeel van de oorspronkelijke tekst, het daarmee overeenstemmende artikel of onderdeel van de gecoördineerde tekst wordt vermeld; Bijlage 3: een concordantietabel waarin, bij elk artikel of onderdeel van de gecoördineerde tekst, het daarmee overeenstemmende artikel of onderdeel van de oorspronkelijke tekst wordt vermeld; Bijlage 4: de verantwoordingsnotities waarin uitleg wordt gegeven over de gevolgde werkwijze en de redenen waarom de oorspronkelijke tekst is gewijzigd; Bijlage 5: de lijst van de bepalingen die niet in de gecoördineerde tekst zijn opgenomen, zoals de wijzigingsbepalingen en de overgangsbepalingen die geen nut meer hebben. 3. Welke bepalingen zijn in de coördinatie opgenomen? 3.1. Stand van de wetgeving 3.1.1. Er werd rekening gehouden met de stand van de wetgeving tot de wijzigingen bij de wetten van 10 april 2014 (de wet van 10 april 2014 'houdende diverse bepalingen inzake gezondheid' en de wet van 10 april 2014 'tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen'). De wijzigingen die aangebracht worden bij de wet van 4 april 2014 'tot regeling van de geestelijke gezondheidszorgberoepen en tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen' werden niet in de tekst van de coördinatie geïntegreerd. Deze wijzigingen treden immers pas in werking op 1 september 2016, tenzij de Koning een eerdere datum bepaalt. Daarom werden deze wijzigingsbepalingen opgenomen in hoofdstuk 14 (Toekomstige wijzigingsbepalingen). De keuze om deze wijzigingen niet in de lopende tekst te integreren werd gemaakt omdat (1) de datum van de inwerkingtreding te ver in de toekomst ligt, en (2) de wijzigingen te divers zijn, waardoor het in sommige gevallen quasi onmogelijk zou worden om weer te geven welke versie vanaf welk ogenblik van toepassing zou zijn, wat de transparantie en de leesbaarheid van de tekst sterk in het gedrang zou brengen. Anderzijds kon de laatstgenoemde wet van 4 april 2014 niet uit de coördinatie worden weggelaten. Deze wet is immers opgevat als een wijziging van het koninklijk besluit nr. 78, en de rechtszekerheid en de transparantie van de rechtsorde zouden in het gedrang komen wanneer op 1 september 2016 (of eventueel vroeger) de bedoelde wijzigingen moeten worden aangebracht in de gecoördineerde tekst en niet langer in het koninklijk besluit nr. 78. Daarom werden de wijzigingen achteraan in de coördinatie opgenomen, waarbij alle verwijzingen reeds werden aangepast aan de tekst die zij uiteindelijk zullen wijzigen. De nieuw in te voegen artikelen dragen evenwel (noodzakelijkerwijze) een "schuine-streepnummering". Er werd ook rekening gehouden met de koninklijke besluiten van 10 en 19 april 2014 die respectievelijk op 1 juli 2015 de gedeeltelijke inwerkingtreding regelen van artikel 3 van de wet van 24 november 2004 'houdende maatregelen inzake gezondheidszorg', en ook de inwerkingtreding van artikel 71, 1°, van de wet van 19 december 2008 'houdende diverse bepalingen inzake gezondheidszorg'. De inwerkingtreding van artikel 3 van de wet van 24 november 2004 wat betreft de vroedvrouwen, bij het koninklijk besluit van 10 april 2014, heeft tot gevolg dat de oude versie van het gecoördineerde artikel 25 (vroeger artikel 7) vanaf 1 juli 2015 voor deze laatste overblijvende beroepsgroep (de vroedvrouwen) geen toepassing meer vindt. Het toepassingsgebied van de oude versie van het gecoördineerde artikel 25 strekte zich overigens niet uit tot alle gezondheidszorgberoepen maar was beperkt tot de artsen, apothekers, tandartsen, kinesisten en vroedvrouwen. De nieuwe versie van het gecoördineerde artikel 25 is daarentegen van toepassing op alle gezondheidszorgberoepen maar slechts vanaf een datum die door de Koning vastgesteld wordt voor elke beroepsgroep. De oude versie blijft bijgevolg enkel voor de vroedvrouwen tot 1 juli 2015 van toepassing en werd dus eveneens in de tekst van het gecoördineerde artikel 25 als een tijdelijke overgangsbepaling opgenomen. Door de inwerkingtreding van artikel 71, 1°, van de wet van 19 december 2008 wordt op 1 juli 2015 artikel 21sexies van het koninklijk besluit nr. 78 opgeheven. Artikel 21sexies (het gecoördineerde artikel 47) wordt vanzelfsprekend in de coördinatie opgenomen, aangezien die bepaling nog geldt, maar in de voetnoot onder dit artikel wordt melding gemaakt van de wetsgeschiedenis tot en met de opheffing ervan. De coördinatie bevat ook nog een verwijzing naar dit gecoördineerde artikel 47, nl. in het gecoördineerde artikel 45. In de voetnoot bij dit artikel wordt verduidelijkt dat de verwijzing naar het gecoördineerde artikel 47 door de wetgever zal dienen opgeheven te worden met ingang van 1 juli 2015. Die ingreep kan immers niet in het raam van de huidige coördinatieopdracht. 3.1.2. Sedert de aanvraag tot coördinatie van het koninklijk besluit nr. 78 werd de tekst niet minder dan elf maal uitdrukkelijk gewijzigd, namelijk bij a) de wet van 17 februari 2012 'houdende diverse dringende bepalingen inzake gezondheid'; b) de wet van 29 maart 2012 'houdende diverse bepalingen;' c) het koninklijk besluit van 5 juli 2012 'tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen teneinde de Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van de beroepskwalificaties om te zetten'; d) de wet van 19 maart 2013 'houdende diverse bepalingen inzake gezondheid'; e) de wet van 23 mei 2013 'tot regeling van de vereiste kwalificaties om ingrepen van niet-heelkundige esthetische geneeskunde en esthetische heelkunde uit te voeren'; f) het koninklijk besluit van 19 juli 2013 'houdende diverse bepalingen inzake bewijskracht'; g) de wet van 15 december 2013 'met betrekking tot medische hulpmiddelen'; h) het koninklijk besluit van 11 februari 2014 'tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen'; i) de wet van 4 april 2014 'tot regeling van de geestelijke gezondheidszorgberoepen en tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen'; j) de wet van 10 april 2014 'houdende diverse bepalingen inzake gezondheid'; k) de wet van 10 april 2014 'tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen'; Bovendien, zoals hiervoor reeds werd uiteengezet, werden ook vroegere wijzigings- en opheffingsbepalingen in werking gesteld bij koninklijke besluiten die werden uitgevaardigd sinds de aanvraag tot coördinatie. Dit alles had tot gevolg dat de coördinatiewerkzaamheden telkens grotendeels dienden overgedaan te worden, hetgeen uiteraard de tijdige afwikkeling ervan ernstig heeft bemoeilijkt. Door deze talrijke wijzigingen diende immers niet enkel de volgorde en de nummering van de gecoördineerde artikelen steeds weer aangepast te worden (door opheffingen en invoegingen), maar bovendien moesten de voetnoten en de talloze interne verwijzingen eveneens worden aangepast. Ook de concordantietabellen dienden telkens opnieuw gewijzigd te worden, alsook deze "Aantekeningen ter verantwoording". 3.2. Oude en nieuwe bepalingen in de tekst, afhankelijk de beroepsgroep Zoals hiervoor reeds kort werd uiteengezet, werden in een aantal gevallen in het verleden artikelen opgeheven, vervangen of gewijzigd, waarbij de Koning werd gemachtigd om "per beroepsgroep" de inwerkingtreding vast te stellen van deze opheffing, vervanging of wijziging. 3.2.1. Omdat deze machtigingen aan de Koning in sommige gevallen nog niet volledig uitgevoerd werden, bevat de coördinatie zowel de oude als de nieuwe tekst van deze artikelen (of onderdelen ervan) in één artikel. Deze keuze werd ingegeven door de rechtszekerheid. Het zou inderdaad mogelijk zijn geweest om de oude bepalingen op te nemen in de bijlage met niet in de coördinatie opgenomen bepalingen. Deze, voor sommige beroepsgroepen nog van kracht zijnde bepalingen, zouden dan weliswaar niet uit de rechtsorde verdwijnen, maar men zou ze evenwel uit het oog kunnen verliezen, wat de rechtszekerheid en de transparantie niet ten goede zou komen. Daarom werden in drie gevallen, met name in de artikelen 72 (het oude artikel 24), 73 (het oude artikel 25) en 153 (het oude artikel 54ter) van de gecoördineerde tekst overgangsregelingen uitgewerkt voor de beroepscategorieën waarvoor de nieuwe regeling nog niet van kracht is. Wat deze drie artikelen betreft, werd verwezen (weliswaar in een aangepaste vorm) naar de machtiging aan de Koning om de betreffende bepalingen per beroepsgroep in werking te laten treden. 3.2.2. In een ander geval, nl. artikel 25 (het oude artikel 7) werd er voor geopteerd om de machtiging aan de Koning die zich bevindt in de wet van 24 november 2004 in paragraaf 2 van artikel 25 op te nemen. De nieuwe tekst bevindt zich in artikel 25, § 1, en deze is reeds van toepassing voor een aantal beroepsgroepen. De "oude" overgangstekst bevindt zich in paragraaf 3 en is enkel nog van toepassing voor de vroedvrouwen tot 30 juni 2015. Vanaf 1 juli 2015 is artikel 25, § 1, van toepassing op de vroedvrouwen. Wat de artikelen 72, 73, en 153 betreft (die in punt 3.2.1 besproken werden), is de toestand enigszins anders. De nieuwe regeling geldt op het ogenblik van het afsluiten van de coördinatie enkel voor een aantal beroepscategorieën, waarbij de oude regeling van toepassing blijft voor de andere beroepscategorieën. 3.3. Toekomstige wijzigingen: inwerkingtreding op een door de Koning te bepalen datum In een aantal andere gevallen zijn bepalingen die de bestaande tekst wijzigen, vervangen of opheffen, nog niet in werking getreden omdat de Koning de inwerkingtreding ervan nog dient vast te stellen. In deze gevallen werden de bepalingen die de inwerkingtredingsregeling bevatten in de tekst opgenomen. Deze machtigingen aan de Koning om de inwerkingtreding vast te stellen, en die in een tekst voorkomen die vreemd is aan het koninklijk besluit nr. 78, werden dan opgenomen in het artikel van de gecoördineerde tekst waarop ze betrekking hebben, zij het in een aangepaste vorm. Hierna wordt een overzicht gegeven van alle bepalingen waarbij de Koning : (1) nog dient over te gaan tot de inwerkingstelling van ingevoegde bepalingen (punt 3.3.1); (2) dient over te gaan tot de inwerkingstelling, maar dit niet meer hoeft te doen vermits de bepalingen impliciet in werking zijn getreden (punt 3.3.2); (3) nog gedeeltelijk dient over te gaan tot de inwerkingtreding - zie punt 3.2 supra (punt 3.3.3); (4) enkel nog dient over te gaan tot de inwerkingtreding voor sommige beroepsgroepen (punt 3.3.4); (5) nog dient over te gaan tot de inwerkingtreding van de opheffing van bepalingen (punt 3.3.5); (6) nog dient over te gaan tot de vervanging van bepalingen (punt 3.3.6); 3.3.1. In te voegen bepalingen op een door de Koning te bepalen datum - Het gecoördineerde artikel 8, zevende lid (het oude artikel 4, § 2ter, laatste lid) wordt ingevoegd bij de wet van 1 mei 2006 en treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum (artikel 6, eerste lid, van de wet van 1 mei 2006). - Artikel 20, eerste tot zesde lid (het oude nog niet in werking getreden artikel 4, § 4) werd reeds opgenomen in de eigenlijke tekst van de coördinatie. Artikel 55 van de wet 15 december 2013 met betrekking tot medische hulpmiddelen vervangt de bestaande paragraaf 4 van artikel 4. Deze nieuwe paragraaf treedt pas in werking op een door de Koning te bepalen datum. In de thans van kracht zijnde paragraaf 4 worden aspecten geregeld met betrekking tot het aanschaffen en het houden van een geneesmiddelendepot door een arts, alsook de machtigingen hiervoor, de bevoorrading en het beheer ervan. De in deze bepaling voorkomende medisch-farmaceutische cumulatie werd destijds evenwel afgeschaft. Om die reden werd het vroegere artikel 4, § 4 - op aanraden van de contactpersoon - niet meer opgenomen in de coördinatie (zie verder in deze aantekeningen). Omdat artikel 55 van de wet van 15 december 2013 juist deze (niet meer toepasselijke) paragraaf 4 vervangt, werd ervoor geopteerd om de (nog niet in werking getreden) vervanging op te nemen als het gecoördineerde artikel 20 met de toevoeging in het zevende lid van de inwerkingtredingsbepaling die voorkomt in artikel 57, eerste lid, van de wet van 15 december 2013. 3.3.2. In te voegen bepalingen op een door de Koning te bepalen datum impliciete inwerkingtreding De gecoördineerde artikelen 11, derde lid (het oude artikel 4, § 3, 2°, derde lid), en 12, tweede lid (het oude artikel 4, § 3, 3°, tweede lid) treden in werking op een door de Koning te bepalen datum (zie de artikelsgewijze aantekeningen). In geen van deze twee gevallen heeft de Koning een besluit genomen dat de datum van inwerkingtreding vaststelt. Niettemin werden deze bepalingen reeds aangewend als rechtsgrond voor het koninklijk besluit van 12 juni 2008 'tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 september 1974 betreffende de opening, de overbrenging en de fusie van voor het publiek opengestelde apotheken'. Uit het gegeven dat de Koning is overgegaan tot de uitvoering van een nog niet in werking getreden bepaling, moet worden afgeleid dat die bepaling ook impliciet in werking is gesteld. Om die reden werden deze bepalingen opgenomen in de tekst van de coördinatie als geldende bepalingen en werden de machtigingen van de Koning tot de inwerkingstelling ervan niet opgenomen. 3.3.3. Bepalingen waar oude en nieuwe teksten op hetzelfde ogenblik van kracht zijn Vermits van sommige bepalingen zowel oude als nieuwe versies (elk voor verschillende beroepscategorieën) geldig zijn, werden beide versies in de tekst van de coördinatie opgenomen. - Gecoördineerd artikel 72 (oud artikel 24): hier staan de oude tekst en nieuwe tekst onder elkaar met een overgangsregeling voor de oude tekst. De paragrafen 1 en 2 bevatten de tekst van toepassing op de beroepscategorieën waarvoor de Koning reeds uitvoering gaf aan de machtiging. In paragraaf 3 wordt de tekst opgenomen die van toepassing is op de beroepscategorieën waarvoor de Koning de datum van inwerkingtreding nog niet vaststelde. Naar de machtiging aan de Koning, om de inwerkingtreding te bepalen per beroepscategorie (artikel 183 van de wet van 25 januari 1999), wordt verwezen in artikel 72, § 3, eerste lid. - Gecoördineerd artikel 73 (oud artikel 25): hier staan de oude tekst en nieuwe tekst ook onder elkaar met overgangsregeling voor de oude tekst. Paragraaf 1 bevat de tekst van toepassing op de beroepscategorieën waarvoor de Koning reeds uitvoering gaf aan de machtiging tot vaststelling van de inwerkingtreding. Artikel 73, § 2, tweede lid bevat de tekst die van toepassing is op de beroepscategorieën waarvoor de Koning de inwerkingtreding nog niet vaststelde. Naar de machtiging aan de Koning, om de inwerkingtreding te bepalen per beroepscategorie (artikel 183 van de wet van 25 januari 1999), wordt verwezen in artikel 73, § 2, eerste lid. Artikel 73, § 3, is van toepassing op alle beroepscategorieën. - Gecoördineerd artikel 153 (oud artikel 54ter): hier staan de oude tekst en nieuwe tekst onder elkaar met overgangsregeling voor de oude tekst. De paragrafen 1 tot 3 bevatten de nieuwe regeling. Paragraaf 4 bevat de tekst die van toepassing is op de beroepscategorieën waarvoor de Koning de datum van inwerkingtreding nog niet vaststelde. Naar de machtiging aan de Koning in artikel 183 van de wet van 25 januari 1999 om de inwerkingtreding te bepalen per beroepscategorie, werd verwezen in artikel 153, § 4, eerste lid. 3.3.4. Bepaling waarvan er slechts één versie van kracht is maar waarvan de inwerkingtreding door de Koning bepaald wordt per beroepscategorie - Gecoördineerd artikel 25 (oud artikel 7): paragraaf 1 bevat de tekst van toepassing op de beroepscategorieën waarvoor de Koning reeds uitvoering gaf aan de machtiging. Paragraaf 2 bevat de machtiging om de eerste paragraaf door de Koning in werking te laten treden per beroepsgroep (artikel 6 van de wet van 24 november 2004). Paragraaf 3 bevat een tijdelijke overgangsregeling (tot 30 juni 2015) die van toepassing is op de vroedvrouwen. Voor deze beroepsgroep geldt vanaf 1 juli 2015 de regeling bedoeld in paragraaf 1. 3.3.5. Bepalingen die opgeheven worden op een door de Koning te bepalen datum De volgende bepalingen werden in de lopende tekst opgenomen omdat zij nog van kracht zijn, vermits hun opheffing afhangt van een optreden van de Koning. - Gecoördineerd artikel 47 (oud artikel 21sexies): dit artikel werd niet uit de tekst verwijderd, vermits het pas wordt opgeheven met ingang van 1 juli 2015 (artikel 71, 1°, van de wet van 19 december 2008, gelezen in samenhang met artikel 1 van het koninklijk besluit van 19 april 2014). Vermits de Koning reeds gebruik maakte van de bepaling om de inwerkingtreding vast te stellen, werd de machtiging tot inwerkingstelling niet in de coördinatie opgenomen. Met het oog op de transparantie omtrent de opheffing van artikel 47 bepaalt artikel 156 dat artikel 47 wordt opgeheven op 1 juli 2015. - Gecoördineerd artikel 60 (het oude artikel 21septiesdecies) wordt opgeheven bij artikel 71, 2° van de wet van 19 december 2008, met ingang van een door de Koning te bepalen datum (artikel 72 van de wet van 19 december 2008). De machtiging aan de Koning om dit artikel op te heffen werd opgenomen in artikel 60, § 3. - Gecoördineerd artikel 119, § 1, 2°, a) (het oude artikel 37, § 1, 2°, a)) wordt opgeheven bij artikel 69, 1°, van de wet van 19 december 2008 met ingang van een door de Koning te bepalen datum (artikel 72 van de wet van 19 december 2008). Deze machtiging is in de coördinatie opgenomen in artikel 119, § 5. 3.3.6. Bepaling die een bestaande bepaling vervangt op een door de Koning te bepalen datum De volgende bepaling werd achteraan in een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 14) toegevoegd. De reden hiervoor is de leesbaarheid van de tekst, vermits het toevoegen aan de oude (van kracht zijnde) tekst van de nieuwe (nog niet van kracht zijnde) tekst afbreuk zou doen aan de leesbaarheid en de rechtszekerheid. Het gecoördineerde artikel 45 (het oude artikel 21quater) wordt vervangen bij artikel 34 van de wet van 10 augustus 2001, met ingang van een door de Koning te bepalen datum (artikel 59, § 1, van de wet van 10 augustus 2001). Artikel 34 van de wet van 10 augustus 2001 werd op zijn beurt vervangen bij artikel 76 van de wet van 2 augustus 2002. Artikel 59, § 1, van de wet van 10 augustus 2001 wordt aangevuld, waardoor de vervanging bij artikel 76 in werking treedt op een door de Koning te bepalen datum (artikel 77 van de wet van 2 augustus 2002). Artikel 21quater wordt gewijzigd bij artikel 73 van de wet van 19 december 2008. Omdat de vervanging nog niet van kracht is, werd de toekomstige versie van artikel 45 achteraan de tekst toegevoegd, en werd genummerd als artikel 155. Tevens werd de machtiging van artikel 59, § 1, van de wet van 10 augustus 2001 in het gecoördineerde artikel 155 verwerkt. 3.4. Bevoegdheidsaspecten na de zesde Staatshervorming De zesde Staatshervorming heeft een invloed gehad op diverse bepalingen die voorkomen in de gecoördineerde tekst. Een aantal bevoegdheden inzake de gezondheidszorgberoepen werden immers overgeheveld van de federale overheid naar de gemeenschappen. In het advies over deze coördinatieaanvraag wordt uiteengezet waarom de coördinatie desondanks het geheel van de tekst van het koninklijk besluit nr. 78 omvat en niet enkel de onderdelen ervan die nog tot de bevoegdheid van de federale overheid kunnen worden gerekend. 4. De concordantietabellen In de concordantietabellen zijn alle bepalingen van het koninklijk besluit nr. 78 opgenomen. De bepalingen die niet in de gecoördineerde tekst terug te vinden zijn, worden aangeduid als "opgeheven bepalingen" of als "niet-gecoördineerde bepalingen", naargelang het geval. Voor alle duidelijkheid dient eraan herinnerd te worden dat bepalingen, die niet in de coördinatie werden opgenomen, hun rechtskracht niet verliezen. Een coördinatie heeft op zich beschouwd geen kracht van wet en de niet in de coördinatie opgenomen bepalingen verliezen hun rechtskracht niet. Een aantal wijzigende bepalingen van hoofdstuk 14 "Toekomstige wijzigingsbepalingen", voeren nieuwe artikelen in in de gecoördineerde tekst. Omdat zij pas in werking zullen treden op 1 september 2016 (tenzij de Koning een eerdere datum vaststelt) werden deze bepalingen niet nu reeds geïntegreerd in de tekst van de coördinatie. In de voetnoten in de concordantietabellen wordt evenwel verduidelijkt op welke plaats deze nieuwe artikelen vanaf 1 september 2016 (of eerder) zullen moeten worden ingevoegd. 5. De werkwijze 5.1. Als bijlage 1 is het ontwerp van gecoördineerde tekst opgenomen. De voetnoten, één per artikel, onderdeel of titel, verwijzen naar de oorspronkelijke nummeringen van het koninklijk besluit nr. 78, of in een aantal gevallen van een andere akte. In dit laatste geval gaat het steeds over bepalingen die de inwerkingtreding of de opheffing van de ervoor vermelde tekst regelen. De voetnoten vermelden daarbij in eerste instantie de relevante wetsgeschiedenis van de bepaling, namelijk alle nog van kracht zijnde wijzigingen. Zij vermelden ook welke louter vormelijke wijzigingen aangebracht werden naar aanleiding van de coördinatie, zoals vernummeringen, correcties en dergelijke. Hoewel er een grote analogie is tussen de vermeldingen in de voetnoten van de Nederlandse en de Franse gecoördineerde teksten, zijn deze toch niet steeds identiek, vermits sommige wijzigingen enkel dienden aangebracht te worden in een enkele taalversie. 5.2. Algemene structuur: Het ontwerp bestaat uit veertien hoofdstukken: Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen Hoofdstuk 2 De uitoefening van de geneeskunde en van de artsenijbereidkunde Hoofdstuk 3 De uitoefening van de kinesitherapie Hoofdstuk 4 De uitoefening van de verpleegkunde Hoofdstuk 5 De uitoefening van het beroep van vroedvrouw Hoofdstuk 6 De uitoefening van het beroep van hulpverlener - ambulancier Hoofdstuk 7 De uitoefening van de paramedische beroepen Hoofdstuk 8 Bijzondere beroepsbekwaamheden, bijzondere beroepstitels, aanbodsbeheersing, eindeloopbaan, evaluatie, structuur en organisatie van de praktijk, organen en federale databank van de beoefenaars van de gezondheidszorgberoepen Hoofdstuk 9 Erkenning van beroepskwalificaties Toepassing van de Europese reglementering Hoofdstuk 10 De geneeskundige commissies Hoofdstuk 11 Cel medische bewaking Hoofdstuk 12 Strafbepalingen en tuchtmaatregelen Hoofdstuk 13 Algemene bepalingen Hoofdstuk 14 Toekomstige wijzigingsbepalingen 5.3. Methodologie 5.3.1. Zoveel als mogelijk werd de structuur gevolgd die reeds voorkwam in het koninklijk besluit nr. 78. Het bestaande hoofdstuk IVbis, "Erkenning van beroepskwalificaties Toepassing van de Europese regelgeving", werd evenwel geplaatst na het bestaande hoofdstuk IIbis "Bijzondere beroepsbekwaamheden, bijzondere beroepstitels, aanbodsbeheersing, eindeloopbaan, evaluatie, structuur en organisatie van de praktijk, organen en federale databank van de beoefenaars van de gezondheidszorgberoepen", vermits deze twee hoofdstukken inhoudelijk, zij het uit een andere invalshoek, heel nauw verwant zijn. Vooreerst werden de bestaande artikelen volledig vernummerd. De interne verwijzingen werden nadien aangepast aan de nieuwe nummering. Het verplaatsen van artikelen (met uitzondering van de artikelen in hoofdstuk IVbis) werd niet raadzaam geacht. De verwijzingen naar andere normen werden desgevallend verbeterd of aangepast aan de correcte of inmiddels gewijzigde opschriftbenamingen (zie bijvoorbeeld in het gecoördineerde artikel 6, waar het opschrift "wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica" werd vervangen door "wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen"). Tevens werden louter vormelijke vergissingen in de bestaande tekst rechtgezet, zoals fouten in de schrijfwijze (bijvoorbeeld: een vergeten hoofdletter aan het begin van een zin), en fouten bij de leestekens, indien zij geen uitleg behoeven en de verbetering geen invloed heeft op de draagwijdte van de betrokken bepaling (bijvoorbeeld: een punt dat ontbrak aan het einde van een artikel; een komma die ontbrak tussen het nummer van het artikel en de vermelding van de onderdelen ervan). 5.3.2. Wanneer een gecoördineerd artikel bepalingen bevat die afkomstig zijn van verschillende artikelen of onderdelen ervan, al dan niet afkomstig uit het koninklijk besluit nr. 78, vangt in de voetnoten de herkomst steeds aan met een onderlijnde weergave van de gedeelten van het gecoördineerd artikel, gevolgd door de wetsgeschiedenis. 6. Terminologie 6.1. De bestaande tekst werd aangepast aan de nummering en de terminologie van de Grondwet, zoals die op 17 februari 1994 werd gecoördineerd. Concreet betekent dit dat de verwijzing naar de artikelen 59bis, § 2, eerste lid, 2°, en 59ter, 2, eerste lid, 3°, van de Grondwet vervangen werd door een verwijzing naar de artikelen 127, § 1, eerste lid, 2°, en 130, § 1, eerste lid, 3°, van de gecoördineerde Grondwet, dat het woord "Gemeenschap" (met hoofdletter) vervangen werd door het woord "gemeenschap" (met kleine letter), en dat het woord "Executieven" vervangen werd door het woord "Regeringen". 6.2. Tevens werd een verkeerde vermelding van een opschrift vervangen door het correcte opschrift: het opschrift van het koninklijk besluit van 21 maart 2003 houdende vaststelling van de normen waaraan het zorgprogramma voor oncologische basiszorg en het zorgprogramma voor oncologie moeten voldoen om erkend te worden, werd in fine gecorrigeerd door " om te worden erkend". In de Franse tekst van hetzelfde opschrift werd het woord "agréé" vervangen door het woord "agréés". 6.3. Correcties van het taalgebruik werden sporadisch uitgevoerd, daar waar ze voor de hand lagen. De correctie is evenwel niet exhaustief, vermits hiervoor een grondig taalkundig nazicht vereist is. Voorbeelden : - In de Nederlandse tekst werden de woorden "bedoeld bij de artikelen (of onderdelen ervan) " vervangen door "bedoeld in de artikelen (of onderdelen ervan) "; de woorden "in het raam" werden vervangen door de woorden "in het kader"; het woord "veearts" werd vervangen door het woord "dierenarts" (interne overeenstemming); het woord "fysisch" of "fysische" werd vervangen door het woord "fysiek" of "fysieke" (interne overeenstemming). - In de Franse tekst werd het woord "agréation" vervangen door "agrément" (interne overeenstemming); - De ISO-afkortingen van de vermelding in euro (EUR) werden vervangen door volle tekst, nl. "euro"; 6.4. Op talrijke plaatsen werd in de Nederlandse tekst verwezen naar de minister (al dan niet met kleine letter) "bevoegd voor de Volksgezondheid", "die de Volksgezondheid in zijn bevoegdheid heeft", "tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort", "die voor de Volksgezondheid bevoegd is", "van Volksgezondheid", "van Volksgezondheid en van het Gezin". In alle gevallen gaat het om dezelfde minister. In het kader van de eenvormigheid werd deze verwijzing doorheen de tekst als volgt geformuleerd: minister bevoegd voor Volksgezondheid. Deze benaming is conform de aanbeveling 167 uit de Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten. In de Franse tekst werd meermaals verwezen naar "le Ministre ayant la Santé publique dans ses attributions" en ook naar "le Ministre de la Santé publique", en naar "le Ministre de la Santé publique et de la Famille". Omdat het in deze gevallen ook om dezelfde minister ging werd de benaming - eveneens in overeenstemming met de eerder gemelde handleiding - steeds vervangen door "le ministre qui a la Santé publique dans ses attributions". 6.5. Nog in het kader van de eenvormigheid werden de woorden "farmaceutische beroepsorganisaties" vervangen door de woorden "beroepsorganisaties van apothekers" in de Nederlandse tekst en werden de woorden "organisations professionnelles pharmaceutiques" vervangen door de woorden "organisations professionnelles de pharmaciens" in de Franse tekst. 6.6. De vermeldingen van diploma's De vermeldingen van diploma's en hieraan gekoppeld de vereisten tot het uitoefenen van het gezondheidszorgberoep werden niet aangepast aan de nieuwe benamingen die van toepassing zijn binnen de Vlaamse, Franse en Duitstalige Gemeenschap. De diverse drijfveren die hier aan ten grondslag liggen worden hierna weergegeven. 6.6.1. Een aanpassing van de vroegere (federale) diplomabenamingen aan de nieuwe benamingen die de gemeenschappen hanteren, houdt veel meer in dan een loutere actualisering (bijvoorbeeld "licentiaat in de scheikundige wetenschappen" (gecoördineerd artikel 23, § 2, eerste lid) leidt niet automatisch tot een geactualiseerd diploma in de zin van "master in de scheikundige wetenschappen"). Bovendien is het niet meteen duidelijk of die geactualiseerde benamingen de lading zouden dekken die het koninklijk besluit nr. 78 eraan geeft of beoogt te geven. Om dezelfde reden werden ook diplomabenamingen zoals "gegradueerde in de arbeidstherapie" (artikel 154) niet geactualiseerd tot bijvoorbeeld "bachelor in de arbeidstherapie". 6.6.2. Een aantal artikelen hebben betrekking tot de diploma's die toegang geven tot de uitoefening van de geneeskunde, artsenijbereidkunde, tandheelkunde, enz , bij gebreke waaraan men deze gezondheidszorgberoepen onwettig uitoefent. Deze diplomavereisten zijn als het ware de grondvesten voor het koninklijk besluit nr. 78. Om de hierna uiteengezette redenen werd ook hier ervoor gekozen deze diplomavereisten niet te actualiseren. Het gecoördineerde artikel 3, § 1, eerste lid, luidt thans als volgt: "Niemand mag de geneeskunde uitoefenen die niet het wettelijk diploma bezit van doctor in de genees-, heel en verloskunde, dat werd behaald in overeenstemming met de wetgeving op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, of die niet wettelijk ervan vrijgesteld is, en die bovendien de voorwaarden gesteld bij artikel 25, niet vervult." Een geactualiseerde tekst had bijvoorbeeld als volgt kunnen luiden: "Niemand mag de geneeskunde uitoefenen die niet het diploma bezit dat het recht verleent om de door de bevoegde overheid beschermde titel van arts of doctor in de genees-, heel- en verloskunde of master in de geneeskunde te voeren, en dat werd behaald in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving, of die niet wettelijk ervan vrijgesteld is, en die bovendien de voorwaarden gesteld bij artikel 25, niet vervult" Hierbij worden zowel de oude titel van "doctor in de genees-, heel- en verloskunde", de nieuwe titel van "arts" (zie artikel II.76, § 2, 10°, van de (Vlaamse) Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013) als de titel van "master in de geneeskunde" (besluit van de Vlaamse regering van 13 februari 2004 'tot vaststelling van de lijst van de bachelor- en de masteropleidingen in het hoger onderwijs in Vlaanderen') gehanteerd. De titel van "médecin" zou dan in de Franse tekst moeten voorkomen (artikel 85 van het décret du 7 novembre 2013 'définissant le paysage de l'enseignement supérieur et l'organisation académique des études'). De Duitstalige Gemeenschap heeft geen eigen opleiding in de geneeskunde, zodat , althans wat dit diploma betreft, geen dergelijk terminologisch probleem rijst. Hetzelfde geldt overigens voor alle universitaire diploma's in de Duitstalige Gemeenschap. Artikel 2.6. van het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 27 juni 2005 'zur Schaffung einer Autonomen Hochschule' voorziet enkel in drie bachelordiploma's, waarvan in voorkomend geval enkel de "bachelor in de verpleegkunde" ("Bachelor in Krankenpflege") voor de coördinatie in aanmerking zou kunnen komen. Wat de andere diploma's betreft, hetzij master- of bachelordiploma's, wordt er in de Duitstalige Gemeenschap geen enkele hogere opleiding georganiseerd die leidt tot een bachelor- of masterdiploma. Er zou dus kunnen gesteld worden dat de wetgeving op het toekennen van de academische graden nog van toepassing is binnen de Duitstalige Gemeenschap, maar gelet op hetgeen hiervoor werd uiteengezet, is er wat de Duitstalige Gemeenschap betreft evenmin noodzaak om te verwijzen naar de (oude federale) wetgeving op het toekennen van de academische graden. Een verwijzing naar het behalen van het diploma "in overeenstemming met de wetgeving op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens", is dus in algemene zin achterhaald, waardoor de zinsnede "en dat werd behaald in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving" een aanvaardbaar alternatief zou kunnen zijn. De overwogen tekst lijkt maximaal aan te sluiten bij de bestaande tekst, en houdt ook rekening met de oude diploma's. Het begrip wetgeving wordt hier in de formele zin gehanteerd. Niettemin werd dit tekstvoorstel niet in de coördinatie verwerkt omdat een dergelijke ingreep meer dan louter vormelijk is en bijgevolg niet ingepast kan worden in de restrictieve opvatting van deze coördinatie. Bovendien zijn er teveel twijfels of de deze tekst inhoudelijk volledig zou sporen met de oude tekst. 6.7. Het alleenstaand woord "geneesheer", dat niet verwijst naar een diplomabenaming en dat niet gebruikt wordt in de combinatie "adviserend geneesheer" of "geneesheer-specialist" of in een woordengroep, werd in de Nederlandse tekst vervangen door het woord "arts". De term "adviserend geneesheer" werd niet aangepast vermits deze term ingevoerd is door artikel 143 van de wet 'betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994' (hierna: Ziekteverzekeringswet van 14 juli 1994). Eenzelfde redenering werd gevolgd wat betreft de benaming geneesheer-specialist die zijn oorsprong vindt in het koninklijk besluit van 25 november 1991 'houdende de lijst van bijzondere beroepstitels voorbehouden aan de beoefenaars van de geneeskunde, met inbegrip van de tandheelkunde'. Het gebruik van het woord "geneesheren" in de woordengroep "Nationale Commissie geneesheren-ziekenfondsen" werd eveneens behouden vermits deze commissie die benaming krijgt binnen de Ziekteverzekeringswet van 14 juli 1994. Dit geldt ook voor het woord "geneesheren" in de woordengroep "Orde der Geneesheren" die is opgericht bij het koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 'betreffende de Orde der geneesheren', en het woord "geneesheren" in de woordengroep "Nationale Paritaire Commissie Geneesheren-Ziekenhuizen" die is opgericht bij het koninklijk besluit nr. 47 van 24 oktober 1967 'tot instelling van een Nationale Paritaire Commissie Geneesheren-Ziekenhuizen en tot vaststelling van het statuut van de Nationale Paritaire Commissies voor andere beoefenaars van de geneeskunst of voor andere categorieën van inrichtingen, alsmede van de Gewestelijke Paritaire Commissies'. 6.8. De officiële Nederlandse benaming van de opvolger van het vroegere Ministerie van Sociale zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu is "Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid Voedselketen en Leefmilieu". In de bestaande tekst van het koninklijk besluit nr. 78 werd deze overheidsdienst slechts eenmaal met deze correcte benaming vermeld (namelijk "Veiligheid Voedselketen" en niet "Veiligheid van de Voedselketen"). De website van deze overheidsdienst voegt in haar eigen benaming de woorden "van de" in tussen de woorden "Veiligheid" en "Voedselketen". Ook wordt deze niet-officiële benaming recent blijkbaar steeds gebruikt in wetgevende teksten. De gecoördineerde tekst heeft overal de benaming gehanteerd met de toevoeging van de woorden "van de". 7. Conversie Belgische frank naar euro Er werden diverse wijzigingen aangebracht die betrekking hebben op de conversie van Belgische frank naar euro. Dit is met name het geval voor de gecoördineerde artikelen 122 tot 130. De wettelijke basis voor de omrekening bevindt zich in artikel 2 van de wet van 26 juni 2000 'betreffende de invoering van de euro in de wetgeving die betrekking heeft op aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet', dat bepaalt dat de bedragen van de geldsommen waarop de opdeciemen bedoeld in de wet van 5 maart 1952 'betreffende de opdeciemen op de strafrechtelijke geldboeten' worden toegepast, geacht worden rechtstreeks te zijn uitgedrukt in euro, zonder omrekening. Hoewel deze wijzigingen eerder een impliciet karakter hebben, werden zij in de wetshistorische weergave in de voetnoten vermeld als uitdrukkelijke wijzigingen. 8. Indeling in paragrafen Een aantal artikelen van het koninklijk besluit nr. 78 was ingedeeld in paragrafen, terwijl aanbeveling 57.3 van de Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, in deze gevallen aanraadt om geen dergelijke indeling te gebruiken wanneer elke paragraaf slechts uit een lid bestaat. In de gecoördineerde tekst werd voor deze artikelen de indeling in paragrafen verwijderd, zodat er een indeling ontstaat in leden. De interne verwijzingen naar de paragrafen werden uiteraard vervangen door verwijzingen naar de betreffende (nieuwe) leden. De artikelen waar de indeling in paragrafen werd weggelaten zijn de volgende: - artikel 48 (oud artikel 21septies) - geen interne verwijzingen - artikel 52 (oud artikel 21undecies) - geen interne verwijzingen - artikel 59 (oud artikel 21sexiesdecies) - interne verwijzingen in artikel zelf, en in artikel 124 - artikel 63 (oud artikel 21noviesdecies) - geen interne verwijzingen - artikel 64 (oud artikel 21noviesdecies/1) - geen interne verwijzingen - artikel 66 (oud artikel 21unvicies) - interne verwijzing in artikel zelf en in artikel 124 - artikel 104 (oud artikel 44ter/1) - geen interne verwijzingen - artikel 113 (oud artikel 44septiesdecies) - geen interne verwijzingen - artikel 115 (oud artikel 44noviesdecies) - interne verwijzing in artikel zelf - artikel 135 (oud artikel 45bis) - interne verwijzingen in artikel zelf - artikel 136 (oud artikel 45ter) - interne verwijzing in artikel 181 - artikel 141 (oud artikel 46bis) - interne verwijzingen in de artikelen 23, 24, 55, 71, 84, en 126 - artikel 143 (oud artikel 47) - interne verwijzing in artikel zelf, en in artikel 44 - artikel 152 (oud artikel 54bis) - interne verwijzing in artikel zelf - artikel 153, § 4 (oud artikel 54ter, zoals ingevoegd bij artikel 16 van de wet van 19 december 1990) - geen interne verwijzingen 9. Toelichting bij de artikelen (naast de in de voetnoten bij de gecoördineerde tekst verschafte toelichting) Opschrift Het ontwerp van coördinatie draagt het opschrift "Wet betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, gecoördineerd op 10 mei 2015". Dit opschrift werd niet geïnspireerd door het opschrift dat voorzien is in artikel 55bis van het koninklijk besluit nr. 78 (ingevoegd bij artikel 77 van de wet van 2 augustus 2002) vermits voor deze coördinatie geen beroep gedaan werd op dit artikel 55bis, en er bovendien geen sprake is van de coördinatie van "wetten". De zeer beperkte opname van bepalingen van andere wetten betreft immers enkel inwerkingtredingsbepalingen die in deze andere wetten voorkomen, of nog aan te brengen wijzigingsbepalingen. Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen Rekening houdende met de Beginselen van de wetgevingstechniek werden alle bestaande hoofdstukken vernummerd en voorzien van Arabische cijfers (Beginselen van de wetgevingstechniek, nr. 64). Bovendien werden de oude artikelen 1 en 1bis van het koninklijk besluit nr. 78 ondergebracht in een afzonderlijk hoofdstuk. Dit waren de enige artikelen die niet ondergebracht werden in de indeling in hoofdstukken van het besluit (Beginselen van de wetgevingstechniek, nr. 63). Artikel 2 (oud artikel 1bis) Er werden vier definities (4° tot 7°) toegevoegd die tot doel hebben de leesbaarheid van de tekst te bevorderen. Het gaat om vier wetten die verkort geciteerd worden, vermits op diverse plaatsen naar deze wetten wordt verwezen: "Ziekteverzekeringswet van 14 juli 1994", "Wet Persoonlijke Levenssfeer van 8 december 1992", "Kruispuntbankwet van 15 januari 1990", en de "Vestigingswet van 17 december 1973". Artikel 5 (oud artikel 3bis) Teneinde overeenstemming te bewerkstelligen met de terminologie van de Ziekteverzekeringswet van 14 juli 1994, werden in de Nederlandse tekst de woorden "verplichte verzekering voor gezondheidszorgen" vervangen door de woorden "verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging". Artikel 6 (oud artikel 4, §§ 1 en 2) De bestaande zinsnede in paragraaf 2, eerste lid, 7°: " door de directeur van een weefselbank erkend overeenkomstig de voorwaarden vastgelegd door de Koning of zijn afgevaardigde" werd in overeenstemming met de wet van 9 december 2008 als volgt geactualiseerd: " door de beheerder van het menselijk lichaamsmateriaal in een instelling bedoeld in de wet van 19 december 2008 inzake het verkrijgen en het gebruik van menselijk lichaamsmateriaal met het oog op de geneeskundige toepassing op de mens of het wetenschappelijk onderzoek, of zijn afgevaardigde". Artikel 8 (oud artikel 4, § 2ter) 1. Het voorlaatste lid dat de registratieverplichting invoert voor iedere apotheker-titularis van een niet voor het publiek opengestelde apotheek en dat de Koning machtigt om de regels van deze registratie te bepalen en deze te onderwerpen aan de betaling van een bijdrage is nog niet in werking getreden. De Koning dient de datum van inwerkingtreding van dit lid vast te stellen (artikel 6 van de wet van 1 mei 2006 'tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen'). Omdat de leesbaarheid van artikel 8 er niet onder komt te lijden, werd de delegatie uit artikel 6 van de wet van 1 mei 2006 opgenomen in de tekst van de coördinatie en als volgt herschreven: "Het voorgaande lid treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum.". Er werd voor deze techniek gekozen, rekening houdende met adviespraktijk van de Raad van State, die onder meer in advies 47.188/1 (niet gepubliceerd) en 49.121/1 (Parl.St. Vl.Parl. 2010-2011, nr. 1059/1, 18) hieromtrent het volgende aanbeveelt: "Anderzijds verdient het aanbeveling om bepalingen die reeds zijn aangenomen doch nog niet in werking zijn of zijn gesteld, in de codificatie op te nemen, inbegrepen de bepaling tot inwerkingtreding of de machtiging om die bepaling in werking te stellen." 2. In het voorlaatste lid werd in de oorspronkelijke tekst verwezen naar " uit de toepassing van dit artikel", wat een verwijzing inhield naar artikel 4 van het koninklijk besluit nr. 78. In de gecoördineerde tekst wordt dit lange artikel opgesplitst in meerdere artikelen. De verwijzing naar het oorspronkelijke artikel 4 werd dan ook vervangen door een verwijzing naar de artikelen 6 tot 21. Doorheen de tekst werd elke verwijzing naar artikel 4 van het koninklijk besluit nr. 78 op dezelfde wijze vervangen door de verwijzing naar de artikelen 6 tot 21 (zie de gecoördineerde artikelen 9, 18, 122, 136, 145 en 147). Artikel 10 (oud artikel 4, § 3, 1°, negende en tiende lid) Het eerste, tweede en vierde lid van het gecoördineerde artikel 10 komen overeen met het negende en tiende lid van het oude artikel 4, § 3, 1°, van het koninklijk besluit nr. 78. Het tweede lid van artikel 10 bestaat uit de zin die oorspronkelijk aan het eerste lid werd toegevoegd werd bij artikel 55, 1°, van de wet van 15 december 2013 'met betrekking tot medische hulpmiddelen'. Deze zin die dus oorspronkelijk geen lid was, werd in de coördinatie duidelijkheidshalve als een lid voorgesteld omdat de Koning deze bepaling nog in werking dient te stellen. De machtiging aan de Koning om de datum van inwerking ervan vast te stellen werd ingevoegd als derde lid van het gecoördineerde artikel 10. Er werd voor deze techniek gekozen, rekening houdende met adviespraktijk van de Raad van State die hierboven vermeld wordt bij de aantekeningen bij het gecoördineerde artikel 8. Artikel 11 (oud artikel 4, § 3, 2°) Artikel 2, 6° van de wet van 1 mei 2006 'tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen', voegde in het gecoördineerde artikel 11 een lid in dat als volgt luidt: "De Koning bepaalt de gevallen waarbij de tijdelijke overbrenging of tijdelijke sluiting van een voor het publiek opengestelde apotheek niet aan het advies van een Vestigingscommissie moet onderworpen worden, maar enkel aan het advies van de administrateur-generaal van het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten of diens afgevaardigde." Artikel 6, eerste lid, van de wet van 1 mei 2006 bevat de machtiging aan de Koning om deze bepaling in werking te doen treden. De Koning heeft deze machtiging niet uitdrukkelijk aangewend, maar op 12 juni 2008 werd het koninklijk besluit 'tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 september 1974 betreffende de opening, de overbrenging en de fusie van voor het publiek opengestelde apotheken' genomen waarbij in artikel 13 uitvoering gegeven wordt aan de machtiging van artikel 11, derde lid van de gecoördineerde tekst. Door het feit dat de Koning dit besluit heeft genomen dat rechtsgrond vindt in deze nog niet in werking getreden bepaling, geeft de Koning impliciet maar zeker aan dat Hij deze wetgevende bepaling in werking stelt. Omdat de inwerkingtreding van het eerder vermelde koninklijk besluit van 12 juni 2008 vastgesteld is op 1 augustus 2008, is het gecoördineerde artikel 11, derde lid eveneens op die datum in werking getreden. Het is derhalve overbodig om de machtiging uit artikel 6, eerste lid, van de wet van 1 mei 2006 op te nemen in de gecoördineerde tekst. Hoewel de Raad van State de methode van de impliciete inwerkingtreding afraadt, oordeelt de Raad van State dat dergelijke rechtsgrondbiedende bepalingen nadien niet meer in werking kunnen worden gesteld door een uitdrukkelijk optreden van de Koning. Uitdrukkelijk optreden van de Koning zou in dat geval enkel een declaratief karakter kunnen hebben (zie bijv. advies 47.875/3 over een ontwerp van koninklijk besluit "betreffende de datum van inwerkingtreding van de artikelen 3 tot 11 van de programmawet van 27 april 2007" - niet bekendgemaakt). Artikel 12 (oud artikel 4, § 3, 3°) Artikel 2, 7° van de wet van 1 mei 2006, voegde in het gecoördineerde artikel 12 een lid in dat als volgt luidt: "De Koning legt tevens de samenstelling van de aanvragen vast alsook de wijze waarop zij moeten worden ingediend. Een aanvraag wordt slechts ontvankelijk verklaard door het secretariaat van de Vestigingscommissies indien deze volledig is en conform de door de Koning vastgelegde bepalingen werd ingediend. Het onderzoek van de ontvankelijkheid heeft voorafgaandelijk plaats aan het onderzoek van de gegrondheid van de aanvraag door de Vestigingscommissies. De Koning legt deze procedure vast." Artikel 6, derde lid, van de wet van 1 mei 2006 bevat de machtiging aan de Koning om deze bepaling in werking te doen treden. Ook hier heeft de Koning deze machtiging niet uitdrukkelijk aangewend. Het in de aantekeningen bij het gecoördineerde artikel 11 aangehaalde koninklijk besluit van 12 juni 2008 'tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 september 1974 betreffende de opening, de overbrenging en de fusie van voor het publiek opengestelde apotheken' vindt rechtsgrond in artikel 12, tweede lid van de gecoördineerde tekst. Naar analogie met hetgeen hiervoor werd gesteld in de aantekeningen bij het gecoördineerde artikel 11, is ook deze bepaling impliciet in werking getreden. Het is derhalve evenzeer overbodig om de machtiging uit artikel 6, derde lid, van de wet van 1 mei 2006, op te nemen in de gecoördineerde tekst. Artikel 18 (oud artikel 4, § 3ter, § 3quater en § 3quinquies) 1. De overgangsbepalingen van de twee laatste leden van artikel 4, § 3quater van het koninklijk besluit nr. 78, werden niet in de coördinatie opgenomen vermits ze volgens de contactpersoon niet langer relevant zijn. Deze luiden als volgt: "Bij wijze van overgang wordt elke aanvrager bedoeld in § 3ter, inbegrepen voor de gevallen bedoeld in het eerste lid, 3° of 4° of 5°, behalve als de oorspronkelijke vergunninghouder nog de houder is van de vergunning die werd verleend na de inwerkingtreding van de voornoemde wet van 17 december 1973, geacht te beschikken over een tijdelijke vergunning, die persoonlijk is, gedurende een door de Koning te bepalen termijn, bepaald volgens de procedure voorzien in § 3, 1°, vierde lid. Bij wijze van overgang kan elke aanvrager bedoeld in het tweede lid, volgens de procedure, de modaliteiten en de termijnen bij koninklijk besluit bepaald een aanvraag tot regularisatie indienen." Deze leden werden opgenomen in de bijlage 5: "Niet in de coördinatie opgenomen bepalingen". Deze bepalingen blijven vanzelfsprekend geldig; ze kunnen in het raam van een coördinatie immers niet worden opgeheven, ook al gaat het om bepalingen die in de praktijk door het bestuur niet meer worden toegepast omdat ze niet meer relevant zijn. Het is dan ook raadzaam om ze bij een volgende gelegenheid door de wetgever te laten opheffen. 2. De woorden "De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van deze paragraaf" werden in het oud artikel 4, § 3quinquies weggelaten. Aan deze machtiging werd immers uitvoering gegeven bij artikel 18 van het koninklijk besluit van 8 december 1999 'tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 september 1974 betreffende de opening, de overbrenging en de fusie van voor het publiek opengestelde apotheken', waarbij de inwerkingtreding werd vastgesteld op 14 december 1999. De woorden werden opgenomen in de bijlage 5: "Niet in de coördinatie opgenomen bepalingen". Artikel 20 (oud artikel 4, § 4) Het oude artikel 4, § 4 werd uit de tekst weggelaten (dat zoals hierna wordt uiteengezet zonder voorwerp was geworden). Het nieuwe artikel 4, § 4, wordt in de tekst opgenomen terwijl deze nieuwe bepaling evenwel nog niet in werking is getreden vermits de Koning de datum van inwerkingtreding ervan nog dient vast te stellen. 1. Het oude artikel 4, § 4, werd niet in de coördinatie opgenomen en wordt bijgevolg vermeld in de bijlage "Niet in de coördinatie opgenomen bepalingen". In deze bepaling (die betrekking had tot de gecombineerde activiteit van een arts die een medische activiteit cumuleerde met het houden van een officina) wordt er immers nog verwezen naar artikel 4, § 2, 1°, van het koninklijk besluit nr. 78, terwijl deze bepaling op 5 maart 2005 werd opgeheven bij artikel 12 van de wet van 13 februari 2005 'houdende administratieve vereenvoudiging'. Uit de parlementaire stukken blijkt dat artikel 4, § 2, 1°, werd opgeheven omdat de machtigingen niet mogen worden toegekend of ten einde lopen wanneer binnen een straal van 5 km van het depot een apotheek bestaat of geopend wordt die toegankelijk is voor het publiek. De contactpersoon bevestigde dat het oude artikel 4, § 4 het best kan worden weggelaten: "Dit artikel kan volledig worden weggelaten op grond van de opheffing van de medisch farmaceutische cumulatie. (cfr. hierboven: "De medisch-farmaceutische cumulatie werd opgeheven bij wet van 13 februari 2005 houdende administratieve vereenvoudiging (artikel 11). Artikel 2 van de wet van 12 april 1958 betreffende de medisch-pharmaceutische cumulatie van bepaalt nog : "Ieder door een geneesheer gehouden depot van geneesmiddelen wordt binnen twee jaren na de afkondiging van deze wet afgeschaft.". De betrokken bepaling blijft vanzelfsprekend geldig tot op het ogenblik dat het gecoördineerde artikel 20 in werking zal treden; ze kan in het raam van een coördinatie immers niet worden opgeheven, ook al gaat het om een bepaling die achterhaald is en zelfs niet meer kan worden toegepast. Hoewel kan worden aangenomen dat ze uit de rechtsorde verdwijnt door haar vervanging op het ogenblik van de inwerkingstelling van artikel 20 van de gecoördineerde tekst, werd het - teneinde de transparantie niet in het gedrang te brengen - nuttig geacht om in het zevende lid van artikel 20 (waarin de machtiging tot de vaststelling van de inwerkingtreding ervan voorkomt), eveneens te vermelden dat op de datum van de inwerkingtreding van artikel 20, het oude artikel 4, § 4 wordt opgeheven. 2. Het nieuwe artikel 4, § 4, werd, zoals hiervoor reeds werd uiteengezet, reeds opgenomen in de tekst van de coördinatie, nl. in artikel 20. Het treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum (artikel 57 van de wet van 15 december 2013 'met betrekking tot medische hulpmiddelen'). 3. Er wordt in het vijfde lid verwezen naar de in artikel 8, zesde lid, bedoelde registratieprocedure. De registratieprocedure komt evenwel voor in artikel 8, zevende lid. Het is dan ook raadzaam om deze verwijzing bij een volgende gelegenheid door de wetgever te laten wijzigen. Artikel 23 (oud artikel 5) Het woord "Nationale" dat voorafgaat aan de woorden "Raad voor de Kinesitherapie" werd met het oog op de interne overeenstemming vervangen door "Federale". Artikel 146 van de wet van 10 april 2014 strekte er weliswaar toe om de tekst van het koninklijk besluit nr. 78 met deze vernieuwde benaming te actualiseren, maar het oude artikel 5 werd daarbij over het hoofd gezien. Artikel 25 (oud artikel 7) De tekst van het gecoördineerde artikel 25 is onderverdeeld in drie paragrafen waarvan paragraaf 1 de nieuwe versie bevat, en waarvan paragraaf 2 de inwerkingtredingsbepaling bevat die voorkomt in artikel 6 van de wet van 24 november 2004. De Koning kan immers nog overgaan tot de inwerkingtreding van artikel 25 voor andere gezondheidszorgberoepen. De derde paragraaf bevat de (oude) overgangstekst die nog tot 30 juni 2015 van toepassing is op de vroedvrouwen. Vanaf 1 juli 2015 vallen de vroedvrouwen eveneens onder de regeling voorzien in het gecoördineerde artikel 25, § 1. Artikel 31 (oud artikel 11) De verwijzing naar de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987 werd geactualiseerd. Het nieuwe opschrift luidt "gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen". Door deze aanpassing wordt eenvormigheid met 'externe' teksten bewerkstelligd. Artikel 34 (oud artikel 14) Er is een discordantie tussen de Nederlandse en de Franse tekst. Terwijl de Nederlandse tekst van artikel 34, § 1, derde lid, het heeft over "(de) niet naleving van de verplichtingen [meervoud] opgelegd in uitvoering van de twee vorige leden", heeft de Franse tekst het over "(le) non-respect de l'obligation (enkelvoud) imposée en exécution des deux alinéas précédents". Deze discordantie kan in het kader van de coördinatie niet worden rechtgezet. Het is raadzaam dat de wetgever deze discordantie wegwerkt. Artikel 41 (oud artikel 20bis) In het eerste lid werd de tekst geactualiseerd: de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, werd inmiddels vervangen door een nieuwe gecoördineerde tekst, nl. de "gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen". Door deze aanpassing wordt eenvormigheid met 'externe' teksten bewerkstelligd. Artikel 45 (oud artikel 21quater) 1. Artikel 45 (het oude artikel 21quater) werd na de wijzigingen die in de voetnoot worden vermeld ook nog vervangen en vervolgens opnieuw gewijzigd. De vervanging (bij artikel 34 van de wet van 10 augustus 2001 'houdende maatregelen inzake gezondheidszorg') trad oorspronkelijk, luidens artikel 59, § 1, van de wet van 10 augustus 2001, in werking op de dag van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. Dit houdt in dat het vermelde artikel 34 oorspronkelijk in werking is getreden op 1 september 2001. Nadien echter werd artikel 34 van de wet van 10 augustus 2001 vervangen bij artikel 76 van de programmawet van 2 augustus 2002 (het gaat dus om de vervanging van een vervangingsbepaling). Het vermelde artikel 76 heeft eveneens uitwerking met ingang van 1 september 2001, maar bij artikel 77 van de programmawet van 2 augustus 2002 werd ook het oorspronkelijke artikel dat de inwerkingtreding regelt van artikel 34 gewijzigd. Waar de inwerkingtreding van artikel 34 oorspronkelijk vastgesteld was op de dag van bekendmaking, treedt artikel 34, (en dus ook de latere vervanging bij artikel 76 van de wet van 2 augustus 2002) thans in werking op een door de Koning te bepalen datum. De wijziging bij artikel 77 van de wet van 2 augustus 2002 wordt met terugwerkende kracht ingevoerd, nl. op 1 september 2001 (wat de oorspronkelijke datum was van de inwerkingtreding van artikel 34 dat artikel 21quater van het koninklijk besluit nr. 78 vervangt - zie artikel 207 van de wet van 2 augustus 2002). De wetgever heeft blijkbaar de bedoeling gehad om de inwerkingtreding van artikel 34 met terugwerkende kracht sine die uit te stellen door de inwerkingtreding ervan over te laten aan de Koning. Hoewel dit procedé vanuit wetgevingtechnisch oogpunt allesbehalve raadzaam is, kan, door het retroactief wijzigen van de inwerkingtreding van artikel 34 van de wet van 10 augustus 2001, aangenomen worden dat het nieuwe artikel 21quater van het koninklijk besluit nr. 78 nog niet in werking is getreden. Deze toekomstige versie van artikel 21quater werd opgenomen als artikel 155 van de coördinatie (in de vorm van een nog in werking te stellen vervanging van artikel 45 van de coördinatie). 2. In het gecoördineerde artikel 45 komt een verwijzing voor naar het gecoördineerde artikel 47. Vermits laatstgenoemde artikel door de wetgever werd opgeheven vanaf 1 juli 2015 zal er moeten over gewaakt worden dat de betreffende passus in het onderhavige artikel 45 vanaf dan zonder voorwerp wordt en het best door de wetgever opgeheven of herzien wordt. Artikel 46 (oud artikel 21quinquies) Bij artikel 10 van de wet van 14 juni 2002 'betreffende de palliatieve zorg', worden in artikel 21quinquies, § 1, a), tussen de woorden "het herstel van de gezondheid" en de woorden "of hen bij het sterven te begeleiden", de woorden "de handelingen van palliatieve zorgen te verrichten" ingevoegd. Deze wijziging kan niet uitgevoerd worden, omdat ze betrekking heeft op een tekst die van toepassing was voor de vervanging van artikel 21quinquies bij de wet van 10 augustus 2001. Met deze wijziging kon dan ook geen rekening gehouden worden in deze coördinatie. Deze woorden werden opgenomen in de bijlage "Niet in de coördinatie opgenomen bepalingen". Artikel 47 (oud artikel 21sexies) Het gecoördineerde artikel 47 (artikel 21sexies van het koninklijk besluit nr. 78) wordt opgeheven op een door de Koning te bepalen datum (combinatie van artikel 71, 1°, met artikel 72 van de wet van 19 december 2008 'houdende diverse bepalingen inzake gezondheidszorg'). Het koninklijk besluit van 19 april 2014 'tot vaststelling van de datum van het inwerkingtreden van artikel 71, 1°, van de wet van 19 december 2008 houdende diverse bepalingen inzake gezondheidszorg', legt deze datum vast op 1 juli 2015. Vermits het gecoördineerde artikel 47 nog van kracht is tot 30 juni 2015 wordt het nog opgenomen in de coördinatie. De datum van buitenwerkingtreding wordt in de voetnoot bij dit artikel vermeld. Ook de uiteindelijk nooit in werking getreden vervanging van artikel 21sexies bij artikel 36 van de wet van 10 augustus 2001, wordt eveneens zonder voorwerp door de inwerkingtreding van artikel 71, 1°, van de wet van 19 december 2008. Dit opheffende artikel 71, 1° vermeldt overigens de wet van 10 augustus 2001 in de wetsgeschiedenis van artikel 21sexies. Teneinde de transparantie omtrent de opheffing van artikel 47 te verzekeren, bepaalt artikel 156 dat artikel 47 wordt opgeheven op 1 juli 2015. Artikel 55 (oud artikel 21quaterdecies) Er is een discordantie tussen de Nederlandse en de Franse tekst van artikel 55, § 7, tweede lid. In de Nederlandse tekst staat: "bij een drievierdemeerderheid van de aanwezige leden" terwijl de Franse tekst het als volgt stelt: "aux trois quarts des membres présents". Vermits deze discordantie niet kan worden rechtgezet in het kader van de coördinatieopdracht, wordt de wetgever aangeraden om deze bij een volgende gelegenheid weg te werken. Artikel 60 (oud artikel 21septiesdecies) Artikel 60, §§ 1 en 2 vormen artikel 21septiesdecies van het koninklijk besluit nr. 78. Dit artikel wordt opgeheven op een door de Koning te bepalen datum (combinatie van artikel 71, 2°, met artikel 72 van de wet van 19 december 2008 'houdende diverse bepalingen inzake gezondheidszorg'). Deze machtiging, die geen deel uitmaakt van de eigenlijke tekst van het koninklijk besluit nr. 78 wordt in de coördinatie, in artikel 60, § 3 opgenomen, in een aangepaste vorm. Artikel 61 (oud artikel 21septiesdecies/1) In de eerste zin van artikel 61, § 2, is er een discordantie tussen de Nederlandse en de Franse tekst. In de Franse tekst staat "à porter un titre professionnel, un titre professionnel particulier ou à se prévaloir d'une qualification professionnelle particulière", terwijl de Nederlandse tekst als volgt luidt: "een beroepstitel of een bijzondere beroepstitel te dragen of zich te beroepen op een bijzondere beroepsbekwaamheid". Waar de Nederlandse tekst het woord "of" hanteert, beperkt de Franse tekst zich tot een komma. Het is raadzaam dat de wetgever deze discordantie wegwerkt. Artikel 69 (oud artikel 22) De wijziging die de Nederlandse versie van artikel 3 van de wet van 17 maart 1997 'tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies, met het oog op de uitoefening van de klinische biologie' beoogde aan te brengen in artikel 22, 3° blijkt een manifeste materiële vergissing te zijn. Deze wijziging was immers niet uitvoerbaar en diende aangebracht te worden in artikel 22, 2°. In de coördinatie wordt deze wijziging aangebracht in de Nederlandse versie van het gecoördineerde artikel 69, 2°. Uit de parlementaire stukken kan immers worden afgeleid dat de aldus uitgevoerde correctie ook overeenstemt met de tekst die door de Wetgevende Kamers is aangenomen. Artikel 70 (oud artikel 22bis) Bij de Nederlandse versie van artikel 151 van de wet van 10 april 2014 'houdende diverse bepalingen inzake gezondheid' wordt een niet uitvoerbare wijziging aangebracht in het gecoördineerde artikel 70 door de woorden "stelt stelt" te vervangen door het woord "stelt". De oorspronkelijke, en nooit gewijzigde tekst van artikel 22bis bevat immers maar eenmaal het woord "stelt". Artikel 72 (oud artikel 24) Het gecoördineerde artikel 72 bestaat uit twee versies, namelijk een 'oude' versie van het vroegere artikel 24, die gewijzigd werd bij artikel 36 van de wet van 6 augustus 1993 en bij artikel 23 van de wet van 6 april 1995, en een 'nieuwe' versie die enkel vervangen werd bij artikel 177 van de wet van 25 januari 1999. De nieuwe versie is voorlopig slechts van toepassing op een aantal paramedische beroepsgroepen (zie hierboven punt 3.3.3), vermits de Koning de datum van inwerkingtreding van het gecoördineerde artikel 72 per beroepsgroep dient vast te stellen. De tekst is onderverdeeld in drie paragrafen waarvan de paragrafen 1 en 2 de nieuwe versie bevatten, en paragraaf 3, de zogenaamde oude versie. De laatstgenoemde paragraaf is opgevat als een soort overgangsbepaling die van toepassing zal zijn tot op het ogenblik, dat de Koning, ter uitvoering van artikel 183 van de wet van 25 januari 1999, §§ 1 en 2 in werking doet treden voor de laatst resterende groep beroepsbeoefenaars. Om de tekst leesbaar te houden en omwille van het feit dat de 'oude' tekst een uitdovend karakter heeft, werd in dit geval niet geopteerd voor een letterlijke overname van de machtiging aan Koning in de tekst van de coördinatie. In de tekst wordt gewoon verwezen naar de machtiging van artikel 183 van de wet van 25 januari 1999 'houdende sociale bepalingen'. Artikel 73 (oud artikel 25) Het gecoördineerde artikel 73 bestaat eveneens uit twee versies. Een nieuwe versie die stelt dat paramedici slechts hun beroepstitel voor de omschreven prestaties mogen dragen als ze houder zijn van de erkenning bedoeld in het gecoördineerde artikel 72, § 1, en een oude versie van een gelijkaardige strekking doch die niet gelinkt wordt aan de erkenning waarvan sprake in artikel 72, maar enkel stelt dat aan de gestelde kwalificatievoorwaarden moet worden voldaan. Deze vervanging gaat in per paramedisch beroep op een door de Koning vastgestelde datum. De nieuwe versie is, zoals in het gecoördineerde artikel 72 eveneens voorlopig slechts van toepassing op een aantal paramedische beroepsgroepen De tekst is onderverdeeld in drie paragrafen waarvan paragraaf 1 de nieuwe versie bevat terwijl paragraaf 2 de oude versie bevat. De laatstgenoemde paragraaf is opgevat als een overgangsbepaling die van toepassing zal zijn tot op het ogenblik, dat de Koning, ter uitvoering van artikel 183 van de wet van 25 januari 1999, § 1 in werking zal doen treden voor de overige paramedische beroepen. Om de tekst leesbaar te houden en omwille van het feit dat de 'oude' tekst een uitdovend karakter heeft, werd in dit geval niet geopteerd voor een letterlijke overname van de machtiging aan Koning in de tekst van de coördinatie. In de tekst wordt gewoon verwezen naar de machtiging van artikel 183 van de wet van 25 januari 1999 'houdende sociale bepalingen'. De derde paragraaf is van toepassing op alle beroepsgroepen. Artikel 78 (oud artikel 30) In § 3 werd in de Nederlandse tekst het woord "Executieven" vervangen door "Regeringen" en in de Franse tekst werd het woord "Exécutif" vervangen door het woord "Gouvernement" (artikel 59bis van de Grondwet van 7 februari 1831 vermeldde "executieven"; artikel 121 van de gecoördineerde Grondwet van 17 februari 1994 heeft het over "Regeringen"). Door deze aanpassing wordt eenvormigheid met 'externe' teksten bewerkstelligd. Er is evenwel een discordantie tussen de Nederlandse tekst en de Franse tekst die in het kader van de coördinatie niet kan worden rechtgezet. Waar de Nederlandse tekst het meervoud "Executieven" (lees: "Regeringen") hanteert, hanteert de Franse tekst het enkelvoud "Exécutif" (lees: "Gouvernement"). Het is raadzaam dat de wetgever deze discordantie wegwerkt. Artikel 91 (oud artikel 35octies) Gelet op het uitgedoofde tijdelijk karakter werd de zin "Een eerste rapport zal neergelegd worden bij de Ministers van Volksgezondheid en Sociale Zaken ten laatste op 15 mei 1996, inzake behoeften, bevattend voorstellen van een globaal aantal en van een verdeling onder andere per gemeenschap" weggelaten, en opgenomen in de bijlage "Niet in de coördinatie opgenomen bepalingen". Deze zin blijft vanzelfsprekend geldig; hij kan in het raam van een coördinatie immers niet worden opgeheven, ook al gaat het om een bepaling die achterhaald is. Het is dan ook raadzaam om deze zin bij een volgende gelegenheid door de wetgever te laten opheffen. Artikel 94 (oud artikel 35undecies) In de Franse tekst van artikel 94, § 2, ontbreken op het einde van de hierna volgende tekst, de woorden ", le Roi". "§ 2. Par arrêté délibéré en Conseil des ministres et sur la proposition conjointe des ministres qui ont la Santé publique et les Affaires sociales dans leurs attributions et après concertation avec les commissions de conventions concernées visées à l'article 26 de la loi du 14 juillet 1994 sur l'assurance maladie:" Omdat deze ingreep niet kan uitgevoerd worden binnen de coördinatieopdracht is het raadzaam dat de wetgever deze woorden toevoegt. Artikel 96 (oud artikel 35terdecies) Er is een discordantie tussen de Nederlandse tekst en de Franse tekst die in het kader van de coördinatie niet kan worden rechtgezet. Waar de Nederlandse tekst stelt dat de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op de "gezamenlijke" voordracht van de ministers bevoegd voor Volksgezondheid en voor Sociale Zaken, onder meer de Hoge Raad voor de Gezondheidsberoepen opricht, hanteert de Franse tekst niet het woord "conjointe". Het is raadzaam dat de wetgever deze discordantie wegwerkt. Artikel 98 (oud artikel 35quaterdecies, § 3) In dit artikel wordt een opsomming weergegeven van gegevens die verzameld worden in de federale databank van de beoefenaars van gezondheidszorgberoepen. Om de opsomming van die gegevens niet te onderbreken met leden (zoals in de oorspronkelijke tekst het geval was), werd er voor geopteerd om de definities van de gegevens telkens weer te geven onmiddellijk na de te definiëren gegevens. Artikel 100 (oud artikel 35quaterdecies, § 5) In dit artikel werden de bestaande randnummers 8° en 9° vernummerd in 7° en 8° ten gevolge van de opheffing van het bestaande 7°. Deze bepaling werd ingevoegd bij artikel 1 van het koninklijk besluit van 10 november 2009 'tot uitvoering van artikel 3, 5°, van de wet van 16 oktober 2009 die machtigingen verleent aan de Koning in geval van een griepepidemie of -pandemie'. Dit koninklijk besluit, dat uitwerking had tot een op de Koning te bepalen dag, werd bij artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 mei 2011 'houdende beëindiging van de uitwerking van sommige koninklijke besluiten genomen in uitvoering van de wet van 16 oktober 2009 die machtigingen verleent aan de Koning in geval van een griepepidemie of -pandemie' opgeheven op 17 juli 2011. Artikel 101 (oud artikel 35quaterdecies, § 6) In de Nederlandse versie werden de woorden ", alle gebruik, ander dan het louter intern gebruik" en "uitdrukkelijk verboden" toegevoegd in de taalkundig gebrekkige zin "Meer algemeen is, ter ondersteuning van de activiteit van de wettige gebruiker.". Hierdoor wordt interne overeenstemming bewerkstelligd met de Franse tekst die als volgt luidt: "Plus généralement, toute utilisation autre que purement interne comme support de l'activité de l'utilisateur légitime est expressément interdite.". Uit de parlementaire stukken kan immers worden opgemaakt dat de aldus aangevulde Nederlandse versie ook overeenstemt met de tekst die door de Wetgevende Kamers is aangenomen. Hoofdstuk 9 (oud hoofdstuk IVbis) Dit hoofdstuk bevond zich oorspronkelijk verder in de tekst en bestaat uit de artikelen 102 tot 117. Gelet op de inhoud van dit hoofdstuk (Erkenning van beroepskwalificaties binnen de Europese context) leek er meer samenhang bereikt te worden wanneer het onmiddellijk volgt na het hoofdstuk dat betrekking heeft op de bijzondere beroepsbekwaamheden en bijzondere beroepstitels. Artikel 103 (oud artikel 44ter) In artikel 103, 6°, in fine, is er een discordantie tussen de Nederlandse tekst en de Franse tekst die in het kader van de coördinatie niet kan worden rechtgezet. Waar de Nederlandse tekst het volgende stelt: " of een combinatie van de twee of drie voorgaande elementen;", stelt de Franse tekst het als volgt : " ou une combinaison de deux ou trois précédents;". Het is raadzaam dat de wetgever deze discordantie wegwerkt. Artikel 104 (oud artikel 44ter/1) In artikel 104, eerste lid, is er een discordantie tussen de Nederlandse tekst en de Franse tekst die in het kader van de coördinatie niet kan worden rechtgezet. Waar de Nederlandse tekst in fine het volgende stelt: "De migrant [..] laat deze beroepskwalificatie conform de bepalingen van deze gecoördineerde wet erkennen", stelt de Franse tekst het als volgt: "Le migrant [..] fait reconnaître cette qualification professionnelle conformément aux dispositions du présent chapitre". Het is raadzaam dat de wetgever deze discordantie wegwerkt. Artikel 106 (oud artikel 44quinquies) Na het gecoördineerde artikel 106 wordt het volgend opschrift: "C. Gemeenschappelijke bepalingen inzake vestiging" niet opgenomen in de tekst van de coördinatie. Dit opschrift werd met ingang van 5 mei 2008 ingevoegd bij het koninklijk besluit van 27 maart 2008 samen met de toenmalige artikelen 44sexies tot 44decies. Vermits deze artikelen werden opgeheven bij het koninklijk besluit van 2 juli 2012 (met ingang van 27 augustus 2012) werd dit opschrift dat geen normatieve betekenis heeft weggelaten uit de tekst van de coördinatie en opgenomen in de bijlage "Niet in de coördinatie opgenomen bepalingen". Artikel 109 (oud artikel 44terdecies) Dit artikel werd, benevens de wijzigende bepalingen die opgesomd worden in de voetnoot bij dit artikel, ook nog gewijzigd bij artikel 7 van het koninklijk besluit van 5 juli 2012. Dit artikel luidt als volgt: "Art. 7. In de artikelen 44undecies tot 44sexiesdecies van hetzelfde besluit worden de woorden "gereglementeerd beroep" vervangen door de woorden "gezondheidszorgberoep"." Vermits in het gecoördineerde artikel 109 de woorden "gereglementeerd beroep" niet voorkomen, heeft artikel 7 van het koninklijk besluit van 5 juli 2012 hier geen relevantie. In de wetsgeschiedenis bij dit artikel werd deze wijziging dan ook niet opgenomen. Artikel 119 (oud artikel 37) 1. Artikel 69, 1°, van de wet van 19 december 2008 'houdende diverse bepalingen inzake gezondheidszorg', heft artikel 37, paragraaf 1, 2°, a), van het koninklijk besluit nr. 78 op. Deze opheffing gaat in op een door de Koning te bepalen datum (artikel 72 van de wet van 19 december 2008). De Koning heeft de datum van de opheffing nog niet vastgesteld. Om die reden wordt de bepaling die de Koning hiertoe machtigt (herschreven op maat van de coördinatie) als paragraaf 5 opgenomen in het gecoördineerde artikel 119. 2. In de tweede paragraaf van dit artikel wordt gewag gemaakt van de medische commissie die samengesteld is uit de in artikel 118, § 1, 1° tot 8° bedoelde leden, terwijl deze verwijzing duidelijk artikel 118, § 2, 1° tot 8° beoogt. Omdat deze ingreep niet kan uitgevoerd worden binnen de coördinatieopdracht is het raadzaam dat de wetgever deze verwijzing wijzigt. Artikel 124 (oud artikel 38ter) In de Nederlandse tekst van artikel 124, 1°, vierde lid, ontbreken de woorden "uit te oefenen" aan het einde van de zin "Deze is ook niet van toepassing op personen die deel uitmaken van de omgeving van de patiënt en die, buiten de uitoefening van een beroep, na een door een arts of een verpleegkundige gegeven opleiding, en in het kader van een door deze opgestelde procedure of een verpleegplan, van deze laatsten de toelating krijgen om bij deze welbepaalde patiënt één of meer in artikel 46, § 1, 2°, bedoelde technische verstrekkingen.". Omdat deze ingreep niet kan uitgevoerd worden binnen de coördinatieopdracht is het raadzaam dat de wetgever bij een volgende gelegenheid deze woorden toevoegt. Artikel 126 (oud artikel 39) In het gecoördineerde artikel 126, 1°, tweede lid, is er een discordantie tussen de Nederlandse en de Franse tekst. Volgens de Franse tekst is het eerste lid van artikel 126, 1°, niet van toepassing op "l'étudiant en médecine, en dentisterie ou en pharmacie dans le cadre de sa formation", terwijl de Nederlandse tekst enkel "de student in de geneeskunde of de artsenijbereidkunde in het kader van zijn opleiding" vermeldt. Omdat deze ingreep (ofwel de weglating van de woorden "en dentisterie" in de Franse tekst, ofwel de toevoeging van de woorden "in de tandheelkunde" in de Nederlandse tekst) niet kan uitgevoerd worden binnen de coördinatieopdracht is het raadzaam dat de wetgever hieromtrent uitsluitsel verschaft door zelf de gepaste wijziging aan te brengen. Artikel 138 (oud artikel 45quinquies) 1. Er is een discordantie tussen de Nederlandse en de Franse tekst van artikel 138, § 2, 3°, a), tweede lid. Waar de Nederlandse tekst het heeft over : " de resultaten in het kader van een vroegtijdige diagnose van kanker registreren", heeft de Franse tekst het over: " les résultats dans le cadre de diagnostic précoce de cancer". Omdat het onmogelijk is deze discordantie recht te zetten binnen de coördinatieopdracht, is het raadzaam dat de wetgever deze discordantie wegwerkt. 2. In de Franse tekst van artikel 138, § 2, 7°, is het woord "privée" in de zinsnede "un programme de soins agréé en oncologie peut, à sa demande, recevoir de la Fondation privée une copie électronique corrigée ou complétée des données qu'il lui a transmises" overbodig. Niettemin kan deze weglating niet uitgevoerd worden in het kader van de coördinatie. Het is raadzaam dat de wetgever dit woord schrapt. 3. Er is een discordantie tussen de Nederlandse en de Franse tekst van artikel 138, § 3, 7°. De volgende zinsnede in de Nederlandse tekst: "meer bepaald door middel van enquêtes", luidt in de Franse tekst als volgt: "notamment au moyen d'enquête". Omdat het onmogelijk is deze discordantie recht te zetten binnen de coördinatieopdracht, is het raadzaam dat de wetgever deze discordantie wegwerkt. Artikel 141 (oud artikel 46bis) In dit artikel wordt bepaald dat een aantal koninklijke besluiten dienen te worden genomen op eensluidend advies van de Technische Commissie voor verpleegkunde. Oorspronkelijk werd onder meer verwezen naar de in artikel 50, § 1, vijfde lid, bedoelde koninklijke besluiten. Dit artikel 50, § 1, dat in de coördinatie artikel 148, § 1 vormt, bestaat echter niet langer uit vijf leden (zie hiervoor de verantwoording bij dit artikel). De contactpersoon bevestigt dat het de bedoeling is om te verwijzen naar de koninklijke besluiten waarbij de Koning het bestaan van een ramptoestand vaststelt die gepaard gaat met een tekort aan wettig bevoegd personeel, die bedoeld worden in artikel 148, § 1, vierde lid. Artikel 142 (oud artikel 46ter) Het opschrift van de wet van 'tot regeling van de vereiste kwalificaties om ingrepen van niet-heelkundige esthetische geneeskunde en esthetische heelkunde uit te voeren' werd vervolledigd met de datum en werd ook nog geactualiseerd. Het opschrift werd immers vervangen bij artikel 177 de wet van 10 april 2014 'houdende diverse bepalingen inzake gezondheid'. Het nieuwe opschrift luidt als volgt: "wet van 23 mei 2013 tot regeling van de vereiste kwalificaties om ingrepen van niet-heelkundige esthetische geneeskunde en esthetische heelkunde uit te voeren en tot regeling van de reclame en informatie betreffende die ingrepen". Oud artikel 48 Dit artikel bevatte enkel wijzigingsbepalingen en werd dus niet opgenomen in de gecoördineerde tekst. Deze bepalingen werden opgenomen in de bijlage "Niet in de coördinatie opgenomen bepalingen". Artikel 144 (oud artikel 49) De overgangsmaatregel in artikel 144, tweede lid, is volgens de contactpersoon nog steeds relevant, vermits de besluiten die vermeld worden in deze overgangsmaatregel, nog steeds kunnen genomen worden. Deze regeling werd dan ook opgenomen in de coördinatie. Artikel 145 (oud artikel 49bis) In de woordengroep "Koninklijke Vlaamse Academie voor Geneeskunde van België" werd het woord "Vlaamse" geschrapt. Hierdoor wordt de tekst in overeenstemming gebracht met de correcte benaming van deze academie (zie artikel 1 van het koninklijk besluit van 11 juli 1973 'tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 november 1938 houdende oprichting van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Geneeskunde van België'). Artikel 146 (oud artikel 49ter) 1. In dit artikel wordt in de Nederlandse tekst gewag gemaakt van het woord "arts-specialist". Omdat het koninklijk besluit van 25 november 1991 'houdende de lijst van bijzondere beroepstitels voorbehouden aan de beoefenaars van de geneeskunde, met inbegrip van de tandheelkunde', het heeft over geneesheer-specialist, werd ervoor gekozen om het woord "arts-specialist" te vervangen door het woord "geneesheer-specialist". 2. In de woordengroep "Koninklijke Vlaamse Academie voor Geneeskunde van België" werd het woord "Vlaamse" geschrapt. Hierdoor wordt de tekst in overeenstemming gebracht met de correcte benaming van deze academie (zie artikel 1 van het koninklijk besluit van 11 juli 1973 'tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 november 1938 houdende oprichting van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Geneeskunde van België'). Artikel 148 (oud artikel 50) 1. Het lid "Ten titel van overgangsbepaling en zolang de koninklijke besluiten voorzien bij de artikelen 23, 24, 46, § 1, 2° en 71, § 1 niet zullen genomen zijn, blijven de huidige modaliteiten van uitvoering van de daardoor bedoelde handelingen of prestaties, zoals zij worden beperkt door de rechtspraak volgend uit de hogervermelde wet van 12 maart 1818, verder van toepassing" is volgens de contactpersoon nog steeds relevant omdat er nog steeds dergelijke koninklijke besluiten kunnen worden genomen. Het lid werd dan ook opgenomen in de coördinatie. De woorden "hogervermelde wet van 12 maart 1818" werden evenwel vervangen door "wet van 12 maart 1818 tot regeling van hetgeen de beoefening van de verschillende takken van de geneeskunst betreft" vermits het woord "hogervermelde" verwijst naar het lid dat voorafgaat maar dat niet in de coördinatie werd opgenomen vermits het gaat over een opheffingsbepaling. 2. Het lid dat als volgt luidt: "De wet van 19 januari 1961 waarbij aan personen die wettig niet bevoegd zijn de geneeskunde te beoefenen, in uitzonderlijke omstandigheden toelating wordt verleend om bepaalde geneeskundige handelingen te verrichten, blijft van kracht" werd eveneens in de tekst van de coördinatie opgenomen. Op het eerste gezicht is het weliswaar overbodig om te stellen dat een akte van kracht blijft. Nochtans heeft de wetgever het vroeger wenselijk geacht dit uitdrukkelijk te vermelden. Het weglaten van dit lid uit de coördinatie zou dan ook ten onrechte de indruk kunnen wekken dat de wet van 19 januari 1961 niet langer van kracht zou zijn. De contactpersoon stelde bovendien dat deze wet nog relevant kan zijn bij mogelijke toekomstige griepcrisissen. 3. Voorts werden in het gecoördineerde artikel 148 de volgende bepalingen weggelaten vermits het gaat om opheffingsbepalingen die zijn uitgewerkt. Zij werden opgenomen in de bijlage "Niet in de coördinatie opgenomen bepalingen". "§ 1. (eerste lid) De wet van 12 maart 1818 tot regeling van hetgeen de beoefening van de verschillende takken van de geneeskunst betreft, uitgelegd bij de wet van 27 maart 1853 en gewijzigd bij de wetten van 24 februari 1921, 18 juli 1946 en 25 juli 1952, wordt opgeheven." "§ 3. De wet van 15 november 1946 tot bescherming van de titel van verpleger en verpleegster wordt opgeheven." 4. In artikel 148, § 3, komt een verwijzing voor naar de koninklijke besluiten bepaald in artikel 3, § 2, tweede lid. Artikel 2, 2°, van de wet van 13 december 2006 'houdende diverse bepalingen betreffende gezondheid' verving artikel 3, § 2, waarbij in de vervangende tekst niet langer sprake is van koninklijke besluiten. De verwijzing naar artikel 3, § 2, tweede lid, is hierdoor zonder voorwerp geworden. Omdat deze ingreep niet kan uitgevoerd worden binnen de coördinatieopdracht, is het raadzaam dat de wetgever deze verwijzing opheft. Artikel 149 (oud artikel 51, 4°) 1. De volgende onderdelen werden weggelaten: "1° de doctors in de genees-, heel- en verloskunde die, hetzij gediplomeerd zijn krachtens de wetten op het toekennen van de academische graden welke de wet van 21 mei 1929 voorafgaan, hetzij een vrijstelling genieten welke op grond van die wetten verleend werd; 2° de personen die in het bezit zijn van het getuigschrift van bekwaamheid van tandarts, uitgereikt krachtens artikel 4 van de wet van 12 maart 1818 tot regeling van hetgeen de beoefening van de verschillende takken van de geneeskunst betreft of dat werd verleend krachtens de wet van 15 april 1958; tot oprichting van een speciale examenzitting voor het verkrijgen van het diploma van tandarts; 3° de personen welke de voorwaarden, gesteld bij artikel 1, 1°, 2° en 3°, van de hogergenoemde wet van 15 april 1958 vervullen en die, bij beslissing van de commissie, bedoeld in artikel 2, lid 3, van die wet, werden toegelaten tot het afleggen van het examen ingericht in uitvoering van dezelfde wet;". De reden hiervoor is tweeërlei: vooreerst wordt er verwezen naar wetgeving die niet meer van kracht is, en ten tweede zijn er wellicht geen beroepsbeoefenaars meer actief die vallen onder het toepassingsgebied van deze bepalingen. Absolute zekerheid hieromtrent werd evenwel niet verschaft. Omdat deze bepalingen opgenomen zijn in de bijlage die de niet in de coördinatie opgenomen bepalingen bevat, verdwijnen zij dan ook niet uit de rechtsorde. Het is raadzaam dat de wetgever hieromtrent uitsluitsel verschaft door deze bepalingen hetzij op te heffen, hetzij in een eventueel aangepaste versie alsnog in te voegen in de coördinatie. 2. Met betrekking tot het "4°": deze tekst, die niet verwijst naar specifieke opgeheven bepalingen, werd behouden maar het is niet duidelijk of er nog beroepsbeoefenaars actief zijn die vallen onder het toepassingsgebied van deze bepalingen. Desgevallend kan de wetgever ook hier uitsluitsel verschaffen door deze bepaling op te heffen indien effectief zou vast staan dat ook deze overgangsbepaling niet meer relevant zou zijn. Oud artikel 53 Artikel 53 van het koninklijk besluit nr. 78 werd weggelaten. Heel vermoedelijk zijn er geen apothekers meer die onder het toepassingsgebied vallen. Omdat deze bepaling opgenomen is in de bijlage die de niet in de coördinatie opgenomen bepalingen bevat, verdwijnt ze dan ook niet uit de rechtsorde. Het is raadzaam dat de wetgever hieromtrent uitsluitsel verschaft door deze bepaling hetzij op te heffen, hetzij in een eventueel aangepaste versie alsnog in te voegen in de coördinatie. Het luidt als volgt: "De apothekers die erkend of gemachtigd worden vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit ingevolge het koninklijk besluit van 5 november 1964 tot vaststelling van de voorwaarden voor de machtiging van de apothekers die bevoegd zijn om verstrekkingen te verrichten die tot de klinische biologie behoren of in het kader van de reglementering op de verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit, worden toegelaten titularis te zijn van een voor het publiek opengestelde officina en tevens klinische analyses te verrichten." Oud artikel 53bis Het bestaande artikel 53bis luidt als volgt: "In afwijking van artikel 5, § 2, worden de licentiaten in de wetenschappen, andere dan die van de groep der scheikundige wetenschappen, die erkend werden op grond van het koninklijk besluit van 23 oktober 1972 betreffende de erkenning van licentiaten in de wetenschappen met het oog op het uitvoeren van bioklinische laboratoriumonderzoeken, bevoegd verklaard om de verstrekkingen van klinische biologie uit te voeren, waarvoor ze erkend werden." Dit artikel werd niet in de coördinatie opgenomen omdat een erkenning op grond van het koninklijk besluit van 23 oktober 1972 niet meer mogelijk is, gelet op de vernietiging ervan door de Raad van State (arrest nr. 16.991 van 25 april 1975). Het is raadzaam dat de wetgever hieromtrent uitsluitsel verschaft door deze bepaling hetzij op te heffen, hetzij in een eventueel aangepaste versie alsnog in te voegen in de coördinatie. Artikel 151 (oud artikel 54) Het gecoördineerde artikel 151 artikel luidt als volgt: "Mogen de praktijk van de normale bevallingen blijven uitoefenen, indien zij voldoen aan de voorwaarden opgelegd bij artikel 7, de personen die in het bezit zijn van het getuigschrift van bekwaamheid van vroedvrouw, erkend door de provinciale geneeskundige commissie krachtens artikel 4 van de wet van 12 maart 1818, tot regeling van hetgeen de beoefening van de verschillende takken van de geneeskunst betreft." Dit artikel, dat volgens de contactpersoon mag worden weggelaten, werd toch in de gecoördineerde tekst opgenomen. De reden hiervoor is dat de gecoördineerde tekst zelf nog een verwijzing bevat naar dit artikel, namelijk in het gecoördineerde artikel 122. Het is raadzaam dat de wetgever hieromtrent uitsluitsel verschaft door deze bepaling hetzij op te heffen (maar dan ook de verwijzing ernaar), hetzij in een eventueel aangepaste versie alsnog in te voegen in de coördinatie. Artikel 153 (oud artikel 54ter) Het gecoördineerde artikel 153 bestaat uit twee versies, namelijk een 'oude' versie van het vroegere artikel 54ter dat ingevoegd werd bij artikel 16 van de wet van 19 december 1990, en een nieuwe versie die de oude versie vervangen heeft bij artikel 180 van de wet van 25 januari 1999 (en die later nog werd gewijzigd). De nieuwe versie is voorlopig slechts van toepassing op een beperkt aantal beroepsgroepen, vermits de Koning, die de datum van inwerkingtreding van het gecoördineerde artikel 153 per beroepsgroep dient vast te stellen, dit nog niet voor alle beroepsgroepen heeft uitgevoerd. Deze machtiging bevindt zich in artikel 183 van de wet van 25 januari 1999. De tekst is onderverdeeld in vier paragrafen waarvan de paragrafen 1 tot 3 de nieuwe versie bevatten, en paragraaf 4, de zogenaamde oude versie. Laatstgenoemde paragraaf is opgevat als een overgangsbepaling die van toepassing zal zijn tot op het ogenblik, dat de Koning, in uitvoering van artikel 183 van de wet van 25 januari 1999, §§ 1 en 2 in werking doet treden. Om de tekst leesbaar te houden en omwille van het feit dat de 'oude' tekst een uitdovend karakter heeft, werd in dit geval niet geopteerd voor een letterlijke overname van de machtiging aan Koning in de tekst van de coördinatie. In de tekst wordt gewoon verwezen naar de machtiging van artikel 183 van de wet van 25 januari 1999 houdende sociale bepalingen. Oud artikel 55 Dit artikel bepaalde de inwerkingtreding van het koninklijk besluit nr. 78. De opname van die oorspronkelijke inwerkingtredingsbepaling, die reeds is uitgewerkt, in een gecoördineerde tekst is zinloos. Deze bepaling werd opgenomen in de bijlage "Niet in de coördinatie opgenomen bepalingen". Oud artikel 55bis Dit artikel bevatte de machtiging aan de Koning om de bepalingen van het koninklijk besluit coördineren. Vermits dit artikel overbodig is geworden na de voorliggende coördinatie, werd het niet opportuun bevonden om het artikel te behouden. Niets staat er evenwel aan in de weg om de huidige gecoördineerde tekst later nogmaals te coördineren wanneer de noodzaak hiertoe zou blijken. Zoals in het advies over deze coördinatieaanvraag en in het begin van deze aantekeningen werd aangestipt, is de huidige coördinatie niet gesteund op artikel 55bis, maar op artikel 6bis van de gecoördineerde wetten op de Raad van State en op de nog geldende artikelen van de wet van 13 juni 1961 betreffende de coördinatie en codificatie van wetten. Deze bepaling werd opgenomen in de bijlage "Niet in de coördinatie opgenomen bepalingen". Oud artikel 56 De uitvoeringsbepaling werd weggelaten omdat een uitvoeringsbepaling niet gebruikelijk is in een wetgevende akte (ook al was die uitvoeringsbepaling wel aangewezen voor de initiële uitvaardiging van het koninklijk besluit nr. 78). Alleen in koninklijke besluiten, besluiten van een regering en besluiten van het college staat een uitvoeringsbepaling. Wetten hebben geen uitvoeringsbepaling daar de Grondwet in artikel 108 de Koning belast met de uitvoering ervan. Deze bepaling werd opgenomen in de bijlage "Niet in de coördinatie opgenomen bepalingen". Toekomstige wijzigingsbepalingen Artikel 155 1. Het gecoördineerde artikel 155 werd ondergebracht in een nieuw hoofdstuk dat als opschrift draagt "Toekomstige wijzigingsbepalingen". In tegenstelling tot andere bepalingen in de coördinatie waar de oude en de toekomstige tekst opgenomen zijn in een enkel artikel, werd er in dit specifieke geval, in het kader van de rechtszekerheid en de transparantie, voor gekozen om hier een toekomstige wijzigingsbepaling van te maken. De inleidende zin is een aangepaste versie van de inleidende zin van artikel 34 van de wet van 10 augustus 2001 houdende maatregelen in de gezondheidszorg. Dit artikel 34 vervangt artikel 21quater (het gecoördineerde artikel 45), zoals het werd ingevoegd bij de wet van 20 december 1974 en gewijzigd bij de wet van 6 april 1995. De woorden "op een door de Koning te bepalen datum" werden ingevoegd en zijn een verwoording van de machtiging tot inwerkingstelling in artikel 59, § 1, van de wet van 10 augustus 2001, zoals gewijzigd bij artikel 77 van de wet van 2 augustus 2002. Onder de inleidende zin van artikel 155 staat de toekomstige tekst van het gecoördineerde artikel 45. Artikel 34 van de wet van 10 augustus 2001 is nooit in werking getreden, en werd nadien vervangen bij artikel 76 van de wet van 2 augustus 2002. Vervolgens werd het nog gewijzigd bij artikel 73 van de wet van 19 december 2008. 2. Artikel 149 van de wet van 10 april 2014 vervangt de tekst van artikel 21quater, § 2, van het koninklijk besluit nr. 78. Deze paragraaf 2 luidt als volgt: "§ 2. De drager van de beroepstitel van vroedvrouw die haar of zijn diploma heeft behaald voor 1 oktober 2018, mag van rechtswege de verpleegkunde uitoefenen onder dezelfde voorwaarden als de dragers van de beroepstitel van gegradueerde verpleegkundige. De drager van de beroepstitel van vroedvrouw die haar of zijn diploma heeft behaald na 1 oktober 2018, mag van rechtswege de technische verpleegkundige verstrekkingen en de toevertrouwde medische handelingen die tot de verpleegkunde behoren, uitvoeren binnen het terrein van de verloskunde, de fertiliteitsbehandeling, de gynaecologie en de neonatologie." Het is duidelijk de wil van de wetgever om deze nieuwe paragraaf 2 niet te laten verdwijnen bij een eventuele toekomstige inwerkingtreding van het vervangend artikel 76 van de wet van 2 augustus 2002 (diploma behaald voor of na 1 oktober 2018). Daarom wordt in de coördinatie de vervanging bij de wet van 10 april 2014 ook aangebracht in het vervangend artikel 76 van de wet van 2 augustus 2002. 3. In deze toekomstige versie van het gecoördineerde artikel 45 komen verwijzingen voor naar het gecoördineerde artikel 47. Vermits het laatstgenoemde artikel door de wetgever werd opgeheven vanaf 1 juli 2015 zal er moeten over gewaakt worden dat die verwijzingen, die vanaf dan zonder voorwerp worden, door de wetgever opgeheven of herzien worden. Artikel 156 Dit artikel bepaalt dat het gecoördineerd artikel 47 wordt opgeheven op 1 juli 2015. Het artikel werd opgeheven bij de wet van 19 december 2008, art. 71, 1°, in samenhang gelezen met artikel 1 van het koninklijk besluit van 19 april 2014. Artikelen 157 tot 187 1. Om het risico te vermijden dat de rechtzoekende en de instanties die instaan voor de verspreiding van geconsolideerde teksten, de wijzigende wet van 4 april 2014 'tot regeling van de geestelijke gezondheidszorgberoepen en tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen', uit het oog zouden verliezen (omdat die nog in werking te treden wijzigingen betrekking hebben op het koninklijk besluit nr. 78), werd het opportuun gevonden om deze wijzigende bepalingen in de tekst onder te brengen in hoofdstuk 14. Er moet wel rekening worden gehouden met een beroep tot vernietiging dat tegen de artikelen 21quatervicies, § 3 (gecoördineerd artikel 68/1, § 3, dat wordt ingevoegd bij het gecoördineerd artikel 166), 21quinquiesvicies, § 3 (gecoördineerd artikel 68/2, § 3, dat wordt ingevoegd bij gecoördineerd artikel 167), 21sexiesvicies, § 3 (gecoördineerd artikel 68/3, § 3, dat wordt ingevoegd bij gecoördineerd artikel 168), en 21sexiesvicies, § 5 (gecoördineerd artikel 68/3, § 5, dat wordt ingevoegd bij gecoördineerd artikel 168), tweede en derde lid, van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen werd ingesteld bij het Grondwettelijk Hof op 20 november 2014 (zie het Belgisch Staatsblad van 23 december 2014, p. 105.178). Indien dit beroep effectief tot een (gedeeltelijke) vernietiging van de betrokken bepalingen zou leiden, kunnen ook de betrokken wijzigingsbepalingen zoals ze werden opgenomen in de coördinatie, geen uitwerking meer krijgen. Indien de inwerkingtreding ervan zou plaatsvinden op een datum die voorafgaat aan een dergelijke vernietiging, moeten de betrokken wijzigingen als onbestaande worden beschouwd. Er moet ook rekening gehouden worden met het feit dat, zoals hierna zal blijken, sommige wijzigingen die de wet van 4 april 2014 beoogt aan te brengen, niet meer kunnen worden uitgevoerd omdat de wet van 10 april 2014 'houdende diverse bepalingen inzake gezondheid', inmiddels de te wijzigen bepalingen heeft gewijzigd of vervangen. Omdat deze niet-uitvoerbare wijzigingen wellicht noodzakelijk zijn, gelet op de samenhang die ze vertonen met de andere wijzigingen die de wet van 4 april 2014 aanbrengt, staat het aan de wetgever om het nodige te doen om deze niet uitvoerbare wijzigingen alsnog te herzien. 2. De wijziging die artikel 2 van de wet van 4 april 2014 beoogt aan te brengen werd niet opgenomen, vermits deze gebaseerd is op een niet meer van kracht zijnde versie van artikel 8 van het koninklijk besluit nr. 78 (gecoördineerd artikel 26). Deze bepaling werd opgenomen in de bijlage "Niet in de coördinatie opgenomen bepalingen". 3. Ook de wijziging die artikel 3 van de wet van 4 april 2014 beoogt aan te brengen aan artikel 9, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 78 (gecoördineerd artikel 28) is niet langer mogelijk na de vervanging van dit artikel bij artikel 143 van de wet van 10 april 2014. In gecoördineerd artikel 28, § 1, eerste lid, komt immers geen vermelding van artikel 21noviesdecies (gecoördineerd artikel 63) meer voor. Artikel 3 van de wet van 4 april 2014 werd derhalve eveneens opgenomen in de bijlage "Niet in de coördinatie opgenomen bepalingen". 4. Het gecoördineerde artikel 171 brengt wijzigingen aan in de tekst van het gecoördineerde artikel 72. Dit artikel 72 was artikel 24 van het koninklijk besluit nr. 78. Omdat er in de gecoördineerde tekst twee versies (zie hiervoor) van dit voormalige artikel 24 voorkomen, naargelang tot welke beroepsgroep men behoort, diende de wijziging die het gecoördineerde artikel 171 aanbrengt zowel in artikel 72, § 1, als in artikel 72, § 3 aangebracht te worden. Om die reden wordt in de tekst het woord "telkens" toegevoegd. 5. De wijzigingen die het gecoördineerde artikel 175 beoogt aan te brengen zijn gebaseerd op een vroegere versie van artikel 36 van het koninklijk besluit nr. 78 (gecoördineerd artikel 118). De bedoeling van dit artikel 175 is de samenstelling van de geneeskundige commissies uit te breiden met twee leden klinisch psychologen en twee leden bevoegd om de klinische orthopedagogiek uit te oefenen. Artikel 158 van de wet van 10 april 2014 wijzigde het genoemde artikel 36 waardoor de nummering voor de nieuw in te voegen onderdelen niet langer lijkt te kloppen. Daarom werd beslist om deze twee nieuwe beroepsgroepen in te voegen onmiddellijk na het 3° dat het aantal leden op twee vaststelt voor de in de artikelen 3, § 1, 4, 6, § 1, 43, 45 en 62 bedoelde beroepen. 6. Artikel 176 beoogt ook een aantal wijzigingen aan te brengen aan een inmiddels niet meer bestaande versie van artikel 37 van het koninklijk besluit nr. 78 (gecoördineerd artikel 119). Het gaat om de volgende leden, die dan ook niet opgenomen werden in de gecoördineerde tekst en opgenomen werden in de bijlage "Niet in de coördinatie opgenomen bepalingen": "b) in § 1, 2°, c), 1., worden de woorden "de verpleegkunde en de paramedische beroepen" vervangen door de woorden "de verpleegkunde, de paramedische beroepen, de klinische psychologie en de klinische orthopedagogiek"; c) in § 1, 2°, c), 2., worden de woorden "van de verpleegkunde of van een paramedisch beroep" vervangen door de woorden ", van de verpleegkunde, van een paramedisch beroep, van de klinische psychologie of de klinische orthopedagogiek"; d) in § 1, 2°, e), eerste lid, worden de woorden "of door een lid van een paramedisch beroep" vervangen door de woorden ", van de klinische psychologie, de klinische orthopedagogiek of door een lid van een paramedisch beroep";" "f) in § 2, eerste lid, worden de woorden "tot 7° ter" vervangen door de woorden "tot 7° quinquies"." 7. Bij artikel 24 van de wet van 4 april 2014 (gecoördineerd artikel 177) wordt eveneens een wijziging aangebracht aan een niet meer van toepassing zijnde tekst van het gecoördineerde artikel 122. Deze wijzigende bepaling werd eveneens weggelaten, en opgenomen in de bijlage "Niet in de coördinatie opgenomen bepalingen": "c) in § 1, 3°, worden de woorden "of 21noviesdecies" vervangen door de woorden ", 21noviesdecies, 21quatervicies en 21quinquiesvicies";" 8. Artikel 187 bevat de verwoording van de inwerkingtredingsbepaling die voorkomt in artikel 51 van de wet van 4 april 2014 'tot regeling van de geestelijke gezondheidszorgberoepen en tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen', en die betrekking heeft op de artikelen 157 tot 187. Art. N5. Bijlage 5. - Niet in de Coördinatie opgenomen bepalingen Artikel 4, § 3quater twee laatste leden "Bij wijze van overgang wordt elke aanvrager bedoeld in § 3ter, inbegrepen voor de gevallen bedoeld in het eerste lid, 3° of 4° of 5°, behalve als de oorspronkelijke vergunninghouder nog de houder is van de vergunning die werd verleend na de inwerkingtreding van de voornoemde wet van 17 december 1973, geacht te beschikken over een tijdelijke vergunning, die persoonlijk is, gedurende een door de Koning te bepalen termijn, bepaald volgens de procedure voorzien in § 3, 1°, vierde lid. Bij wijze van overgang kan elke aanvrager bedoeld in het tweede lid, volgens de procedure, de modaliteiten en de termijnen bij koninklijk besluit bepaald een aanvraag tot regularisatie indienen." Artikel 4, § 3quinquies, derde lid "De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van deze paragraaf". Artikel 4, § 4 "Art. 4, § 4. 1° De machtigingen voorzien in § 2, 1°, van dit artikel zijn persoonlijk en niet overdraagbaar. De geneesmiddelendepots mogen niet verplaatst worden. 2° De geneesheren die gemachtigd zijn een depot te houden moeten de geneesmiddelen aanschaffen in een voor het publiek opengestelde apotheek van de provincie, waarbinnen het depot is gevestigd. Zij mogen deze geneesmiddelen slechts afleveren aan de zieken die zij in behandeling hebben. De Koning kan de voorwaarden bepalen voor de bevoorrading en het beheer van en het toezicht op deze depots die niet voor het publiek mogen worden opengesteld en die van de behandelingskamer gescheiden moeten zijn." Artikel 21quinquies, zinsnede "de handelingen van palliatieve zorgen te verrichten" Artikel 35octies, § 2, eerste streepje, laatste zin "Een eerste rapport zal neergelegd worden bij de Ministers van Volksgezondheid en Sociale Zaken ten laatste op 15 mei 1996, inzake behoeften, bevattend voorstellen van een globaal aantal en van een verdeling onder andere per gemeenschap." Na artikel 44quinquies Hoofdstuk IVbis, Afdeling 2. Opschrift: "C. Gemeenschappelijke bepalingen inzake vestiging" Artikel 48 "Art. 48. § 1. De wet van 12 april 1958 betreffende de medisch-farmaceutische cumulatie wordt aangevuld met onderstaande bepalingen: "Art. 9bis. De geneesheren wien vergund is geneesmiddelen af te leveren aan hun zieken, mogen geen publieke apotheek hebben. Art. 9ter. De artsenijbereidingen welke voorhanden zijn bij de geneesheren wien vergund is een depot te hebben, moeten bij een apotheker van het arrondissement gekocht zijn. De geneesheren houden een register waarin de gekochte preparaties, de datum der leveringen en de naam van de verkoper voorkomen. Dit register wordt bij elke inspectie ter inzage en ter visering aan de farmaceutische inspecteur gegeven. § 2. In het artikel 67 van het koninklijk besluit van 30 april 1957 houdende coördinatie van de wetten op het technisch onderwijs worden de woorden "Hoge raad voor verplegingswezen" vervangen door de woorden "Nationale Raad voor de paramedische beroepen"." Artikel 50, § 1, eerste lid en § 3 "§ 1. De wet van 12 maart 1818 tot regeling van hetgeen de beoefening van de verschillende takken van de geneeskunst betreft, uitgelegd bij de wet van 27 maart 1853 en gewijzigd bij de wetten van 24 februari 1921, 18 juli 1946 en 25 juli 1952, wordt opgeheven." "§ 3. De wet van 15 november 1946 tot bescherming van de titel van verpleger en verpleegster wordt opgeheven." Artikel 51, 1° tot 3° "Indien zij voldoen aan de voorwaarden opgelegd bij artikel 7, zijn of blijven gemachtigd de tandheelkunde uit te oefenen 1° de doctors in de genees-, heel- en verloskunde die, hetzij gediplomeerd zijn krachtens de wetten op het toekennen van de academische graden welke de wet van 21 mei 1929 voorafgaan, hetzij een vrijstelling genieten welke op grond van die wetten verleend werd; 2° de personen die in het bezit zijn van het getuigschrift van bekwaamheid van tandarts, uitgereikt krachtens artikel 4 van de wet van 12 maart 1818 tot regeling van hetgeen de beoefening van de verschillende takken van de geneeskunst betreft of dat werd verleend krachtens de wet van 15 april 1958; tot oprichting van een speciale examenzitting voor het verkrijgen van het diploma van tandarts; 3° de personen welke de voorwaarden, gesteld bij artikel 1, 1°, 2° en 3°, van de hogergenoemde wet van 15 april 1958 vervullen en die, bij beslissing van de commissie, bedoeld in artikel 2, lid 3, van die wet, werden toegelaten tot het afleggen van het examen ingericht in uitvoering van dezelfde wet;" Artikel 53 "Art. 53. De apothekers die erkend of gemachtigd worden vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit ingevolge het koninklijk besluit van 5 november 1964 tot vaststelling van de voorwaarden voor de machtiging van de apothekers die bevoegd zijn om verstrekkingen te verrichten die tot de klinische biologie behoren of in het kader van de reglementering op de verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit, worden toegelaten titularis te zijn van een voor het publiek opengestelde officina en tevens klinische analyses te verrichten." Artikel 53bis "Art. 53bis. In afwijking van artikel 5, §2, worden de licentiaten in de wetenschappen, andere dan die van de groep der scheikundige wetenschappen, die erkend werden op grond van het koninklijk besluit van 23 oktober 1972 betreffende de erkenning van licenciaten in de wetenschappen met het oog op het uitvoeren van bioklinische laboratoriumonderzoeken, bevoegd verklaard om de verstrekkingen van klinische biologie uit te voeren, waarvoor ze erkend werden." Artikel 55 "Art. 55. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt, met uitzondering van artikel 48, § 2, die in werking treedt op de bij artikel 50, § 2 bedoelde datum." Artikel 55bis "Art. 55bis. De Koning kan de bepalingen van dit koninklijk besluit coördineren met de bepalingen die daarin uitdrukkelijk of stilzwijgend wijzigingen hebben aangebracht tot het tijdstip van de coördinatie. Ten dien einde kan Hij : 1° de te coördineren bepalingen anders inrichten, inzonderheid opnieuw ordenen en vernummeren; 2° de verwijzingen in de te coördineren bepalingen dienovereenkomstig vernummeren; 3° de te coördineren bepalingen met het oog op onderlinge overeenstemming en eenheid van terminologie herschrijven, zonder te raken aan de erin neergelegde beginselen; 4° in de bepalingen die niet in de coördinatie worden opgenomen, de verwijzingen naar de gecoördineerde bepalingen aanpassen. De coördinatie zal het volgende opschrift dragen : "Gecoördineerde wetten betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen." Artikel 56 "Art. 56. Onze Minister van Volksgezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit." Artikel 2 van de wet van 4 april 2014 tot regeling van de geestelijke gezondheidszorgberoepen en tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen "Art. 2. In artikel 8, § 1, van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, gewijzigd bij de wetten van 6 april 1995, 13 december 2006 en 19 december 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het eerste lid worden de woorden "en 21noviesdecies" vervangen door de woorden ", 21noviesdecies, 21quatervicies en 21quinquiesvicies"; b) in het derde lid worden de woorden "en 21noviesdecies" vervangen door de woorden ", 21noviesdecies, 21quatervicies en 21quinquiesvicies"." Artikel 3 van de wet van 4 april 2014 tot regeling van de geestelijke gezondheidszorgberoepen en tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen "Art. 3. In artikel 9, § 1, eerste lid, van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij de wetten van 6 april 1995, 25 januari 1999, 13 december 2006 en 24 juli 2008, worden de woorden "en 21noviesdecies" telkens vervangen door de woorden ", 21noviesdecies, 21quatervicies en 21quinquiesvicies"." Artikel 23, b), c), d) en f), van de wet van 4 april 2014 tot regeling van de geestelijke gezondheidszorgberoepen en tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen "b) in § 1, 2°, c), 1., worden de woorden "de verpleegkunde en de paramedische beroepen" vervangen door de woorden "de verpleegkunde, de paramedische beroepen, de klinische psychologie en de klinische orthopedagogiek"; c) in § 1, 2°, c), 2., worden de woorden "van de verpleegkunde of van een paramedisch beroep" vervangen door de woorden ", van de verpleegkunde, van een paramedisch beroep, van de klinische psychologie of de klinische orthopedagogiek"; d) in § 1, 2°, e), eerste lid, worden de woorden "of door een lid van een paramedisch beroep" vervangen door de woorden ", van de klinische psychologie, de klinische orthopedagogiek of door een lid van een paramedisch beroep";" "f) in § 2, eerste lid, worden de woorden "tot 7° ter" vervangen door de woorden "tot 7° quinquies"." Artikel 24, c), van de wet van 4 april 2014 tot regeling van de geestelijke gezondheidszorgberoepen en tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen "c) in § 1, 3°, worden de woorden "of 21noviesdecies" vervangen door de woorden ", 21noviesdecies, 21quatervicies en 21quinquiesvicies"."