27 JUNI 2016. - Koninklijk besluit tot wijziging van de wet betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, gecoördineerd op 10 mei 2015, teneinde de richtlijn 2013/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 tot wijziging van Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en Verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt ("de IMI-verordening") om te zetten
Art. 1-21
Artikel 1. Het huidige besluit heeft als doel de Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van de beroepskwalificaties, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2013/55/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013, om te zetten.
Art.2. In de wet betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, gecoördineerd op 10 mei 2015, wordt een artikel 2/1 ingevoegd, luidende:
"Art. 2/1. Artikelen 5/1, 45, 63, 132/1 en hoofdstuk 9 "Erkenning van beroepskwalificaties - Toepassing van de Europese regelgeving" van de huidige wet voorzien in de gedeeltelijke omzetting van de Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van de beroepskwalificaties, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2013/55/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013.".
Art.3. In dezelfde gecoördineerde wet, wordt een artikel 5/1 ingevoegd, luidende:
"Art. 5/1. Onder uitoefening van de artsenijbereidkunde wordt verstaan het vervullen van de volgende activiteiten :
1° ) de bereiding, het te koop aanbieden, de detailverkoop en de terhandstelling, zelfs indien ze kosteloos is, van geneesmiddelen,
2° ) de bereiding van geneesmiddelen in hun farmaceutische vorm,
3° ) de vervaardiging van en de controle op geneesmiddelen,
4° ) de controle op geneesmiddelen in een laboratorium bestemd voor die controle,
5° ) de opslag, de bewaring en de distributie van geneesmiddelen in het groothandelsstadium,
6° ) de aanvoer, de bereiding, de controle, de opslag, de distributie en de verstrekking van veilige en doeltreffende geneesmiddelen van de vereiste kwaliteit naar en in voor het publiek toegankelijke apotheken,
7° ) de bereiding, de controle, de opslag en de verstrekking van veilige en doeltreffende geneesmiddelen van de vereiste kwaliteit in ziekenhuizen,
8° ) het verstrekken van informatie en advies over geneesmiddelen als zodanig, inclusief het juiste gebruik ervan,
9° ) de rapportering van de ongewenste bijwerkingen van farmaceutische producten aan de bevoegde autoriteiten,
10° ) de gepersonaliseerde begeleiding van patiënten die hun medicijnen zelf toedienen,
11° ) meewerken aan lokale of nationale gezondheidscampagnes.
De Koning kan, overeenkomstig de bepalingen van artikel 140, de handelingen bedoeld bij vorig lid nader bepalen.".
Art.4. In artikel 6 van dezelfde gecoördineerde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1) in de eerste paragraaf, tweede lid, worden de woorden "van alle handelingen die tot doel hebben de bereiding, het te koop aanbieden, de detailverkoop en de terhandstelling, zelfs indien ze kosteloos is, van geneesmiddelen" door de woorden "van één van de in artikel 5/1 bedoelde activiteiten" vervangen;
2) in de eerste paragraaf, wordt het derde lid opgeheven.
Art.5. In artikel 45 van dezelfde gecoördineerde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1) de eerste paragraaf wordt vervangen als volgt:
" § 1. Niemand mag de verpleegkunde zoals bepaald in artikel 46 uitoefenen als hij/zij niet in het bezit is van een diploma of een titel van verpleegkundige die na een opleiding van ten minste drie studiejaren, die uitgedrukt kunnen worden in een daaraan gelijkwaardig aantal ECTS-studiepunten, behaald werd én bovendien niet beantwoordt aan de voorwaarden gesteld in artikel 25.
De opleiding van verpleegkundige bestaat uit ten minste 4600 uur theoretisch en klinisch onderwijs, waarbij de duur van het theoretisch onderwijs ten minste een derde en de duur van het klinisch onderwijs ten minste de helft van de minimumduur van de opleiding bedraagt.
In het kader van het theoretisch onderwijs, verwerven de verpleegkundigen in opleiding de kennis, vaardigheden en de competenties die krachtens de eerste paragraaf zijn vereist. Deze opleiding wordt gegeven door docenten in de verpleegkunde en andere bevoegde personen in universiteiten, instellingen voor hoger onderwijs van een als gelijkwaardig erkend niveau of scholen voor beroepsonderwijs dan wel beroepsopleidingen voor verpleegkunde.
In het kader van het klinisch onderwijs, leren de verpleegkundigen in opleiding in teamverband en in rechtstreeks contact met een gezonde of zieke persoon en/of een gemeenschap, de vereiste algemene verpleegkundige zorgen plannen, verstrekken en beoordelen op grond van verworven kennis, vaardigheden en competenties. De verpleegkundige in opleiding leert niet alleen in teamverband werken, maar ook als teamleider op te treden en zich bezig te houden met de organisatie van de algemene verpleegkundige zorgen, waaronder de gezondheidseducatie voor individuen en kleine groepen binnen het kader van instellingen voor gezondheidszorg of in de gemeenschap.
De opleiding tot verpleegkundige waarborgt dat de betrokken beroepsbeoefenaar :
a) de volgende kennis en vaardigheden heeft verworven:
i) de uitgebreide kennis van de wetenschappen waarop de algemene verpleegkundige zorgen gebaseerd zijn, met inbegrip van voldoende kennis van het organisme, de fysiologie en het gedrag van de gezonde en de zieke mens, alsmede van het verband tussen de gezondheidstoestand en de fysieke en sociale omgeving van de mens;
ii) de kennis van de aard en de ethiek van het beroep en van de algemene beginselen betreffende de gezondheid en de verpleegkundige zorg;
iii) de adequate klinische ervaring; deze ervaring, bij de keuze waarvan de educatieve waarde voorop dient te worden gesteld, moet worden opgedaan onder toezicht van bekwaam verpleegkundig personeel en op plaatsen waar de hoegrootheid van gekwalificeerde personeelsleden en de uitrusting aangepast zijn aan de aan de zieke te verstrekken verpleegkundige zorg;
iv) de bekwaamheid om deel te nemen aan de praktische opleiding van gezondheidszorgberoepsbeoefenaars en de samenwerking met deze personen;
v) de ervaring op het gebied van samenwerking met andere gezondheidszorgberoepsbeoefenaars.
b) in staat is minstens de volgende competenties toe te passen, ongeacht of de opleiding is verkregen aan een universiteit, een als gelijkwaardig erkende instelling voor hoger onderwijs of via een beroepsopleiding voor verpleegkunde:
i) de competentie om op basis van de huidige theoretische en klinische kennis zelfstandig te diagnosticeren welke de te verstrekken verpleegkundige zorg zijn en om bij het behandelen van patiënten de verpleegkundige zorg te plannen, te organiseren en uit te voeren op basis van de verworven kennis en vaardigheden bedoeld en omschreven in a) i), ii) en iii), met als doel de verbetering van de beroepsuitoefening;
ii) de competentie om efficiënt samen te werken met andere gezondheidszorgberoepsbeoefenaars, met inbegrip van deelname aan de praktische opleiding van het in de gezondheidszorg werkzame personeel, op basis van de kennis en vaardigheden die overeenkomstig a) iv) en v) zijn verworven;
iii) de competentie om personen, gezinnen en groepen te helpen een gezonde levensstijl aan te nemen en voor zichzelf te zorgen op basis van de kennis en vaardigheden die overeenkomstig a) i) en ii) zijn verworven;
iv) de competentie om zelfstandig urgente levensreddende maatregelen te kunnen treffen en in crisis- en rampensituaties te kunnen handelen;
v) de competentie om zorgbehoevenden en hun naasten onafhankelijk te adviseren, instrueren en ondersteunen;
vi) de competentie om zelfstandig de kwaliteit van de verpleegkundige zorgen te kunnen garanderen en evalueren;
vii) de competentie om beroepsmatig duidelijk en volledig te communiceren en samen te werken met andere categorieën gezondheidszorgberoepsbeoefenaars;
viii) de competentie om de kwaliteit van de zorg te analyseren met als doelstelling de eigen beroepsuitoefening als verpleegkundige te verbeteren.
Deze beschikking is van toepassing op iedereen die een verpleegkundige-opleiding aanvat vanaf het schooljaar of academiejaar volgend op 18 januari 2016.";
2) een paragraaf 1/1 wordt ingevoegd, luidende:
" § 1/1. Iedereen die een opleiding tot verpleegkundige heeft beëindigd of aangevat voor 18 januari 2016, mag de verpleegkunde zoals bepaald in artikel 46 uitoefenen als hij in het bezit is van het diploma of de titel van bachelor in de verpleegkunde, van gegradueerde verpleger of verpleegster, van het brevet of de titel van verpleger of verpleegster, van het "Diploma van gegradueerde verpleegkundige" dat in het kader van het hoger beroepsonderwijs door de Vlaamse Gemeenschap afgeleverd wordt, van het brevet of de titel van verpleegassistent of -assistente, en bovendien niet beantwoordt aan de voorwaarden gesteld in artikel 25.
Iedereen die een opleiding tot verpleegkundige aanvat in het tweede semester van het schooljaar of academiejaar 2015-2016 wordt hiermee gelijkgesteld.".
Art.6. Artikel 46, § 1, 1°, van dezelfde gecoördineerde wet wordt aangevuld met de bepalingen onder g) en h), luidende:
"g) het zelfstandig kunnen treffen van urgente levensreddende maatregelen en het kunnen handelen in crisis- en rampensituaties;
h) het analyseren van de kwaliteit van de zorg met als doelstelling de eigen beroepsuitoefening als verpleegkundige te verbeteren.".
Art.7. In artikel 62, § 2, van dezelfde gecoördineerde wet, worden de woorden "en bepaalt, na advies van de Federale Raad voor de Vroedvrouwen, de nadere regels en de erkenningscriteria voor de verkrijging van de beroepstitel van vroedvrouw" opgeheven.
Art.8. In artikel 63 van dezelfde gecoördineerde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1) in het eerste lid worden de woorden "aan de houder van een diploma van hoger onderwijs van vroedvrouw, afgeleverd door een door de bevoegde overheid erkende onderwijsinstelling, of van een daarmee door de bevoegde overheid gelijkwaardig verklaard diploma. De minimale duur van de opleiding wordt vastgesteld door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad" vervangen door de woorden "aan de houder van een diploma van hoger onderwijs van vroedvrouw dat behaald werd na een voltijdse opleiding tot vroedvrouw en uitgereikt werd door een onderwijsinstelling, die door de bevoegde overheid is erkend of van een buitenlands of eerder behaalde diploma dat door de bevoegde overheid gelijkwaardig is verklaard";
2) tussen het eerste en het tweede lid worden de volgende leden ingevoegd:
"De opleiding tot vroedvrouw bestaat ten minste uit:
- hetzij drie studiejaren, die kunnen uitgedrukt worden in een daaraan gelijkwaardig aantal ECTS-studiepunten, bestaande uit ten minste 4600 uur theoretisch en praktisch onderwijs, waarvan ten minste een derde betrekking heeft op klinisch onderwijs;
- hetzij twee studiejaren, die kunnen uitgedrukt worden in een daaraan gelijkwaardig aantal ECTS-studiepunten, bestaande uit ten minste 3600 uur, waarvoor het bezit van een diploma van verpleegkundige vereist is;
- hetzij achttien maanden, die kunnen uitgedrukt worden in een daaraan gelijkwaardig aantal ECTS-studiepunten, bestaande uit ten minste 3000 uur, waarvoor het bezit van een diploma van verpleegkundige vereist is en gevolgd door een praktijkervaring van één jaar.
De opleiding die het mogelijk maakt om de titel van vroedvrouw te behalen waarborgt dat de betrokken beroepsbeoefenaar de volgende kennis en vaardigheden heeft verworven:
a) grondige kennis van de wetenschappen waarop de werkzaamheden van de vroedvrouw berusten, met name de maieutiek, de verloskunde en de gynaecologie;
b) adequate kennis van de beroepsethiek en de wetgeving die relevant is voor de uitoefening van het beroep;
c) adequate kennis van de geneeskunde (biologische functies, anatomie en fysiologie) en van de farmacologie op het gebied van de verloskunde en de perinatologie, alsmede kennis van het verband tussen de gezondheidstoestand en de fysieke en sociale omgeving van de mens en van zijn gedrag;
d) adequate klinische ervaring, opgedaan in erkende inrichtingen waar vroedvrouwen, zelfstandig en onder eigen verantwoordelijkheid, voor zover nodig en met uitsluiting van pathologische situaties, prenatale zorg kunnen verstrekken, een bevalling kunnen uitvoeren en kunnen zorgen voor de opvolging daarvan in erkende instellingen, en supervisie krijgen bij het bevallingsproces, de postnatale zorg en neonatale reanimatie, in afwachting van de komst van een arts;
e) op de hoogte zijn van de opleiding van het gezondheidspersoneel en ervaring hebben op het gebied van samenwerking met deze beoefenaars.
Iedereen die een opleiding tot vroedvrouw is gestart of beëindigd heeft voor 18 januari 2016, mag het beroep van vroedvrouw zoals bepaald in artikel 62 alleen uitoefenen indien zij in het bezit is van een diploma van hoger onderwijs van vroedvrouw, uitgereikt door een onderwijsinstelling die door de bevoegde overheid is erkend of van een diploma dat door de bevoegde overheid gelijkwaardig is verklaard.
Iedereen die een opleiding tot vroedvrouw aanvat in het tweede semester van het schooljaar of academiejaar 2015-2016 wordt hiermee gelijkgesteld.".
Art.9. Artikel 102 van dezelfde gecoördineerde wet wordt vervangen als volgt:
"Art. 102. De administratieve samenwerking bedoeld in artikel 10 van de wet van 12 februari 2008 tot instelling van een nieuw algemeen kader voor de erkenning van EG-beroepskwalificaties, alsook de procedures en de rechten bedoeld in artikel 27 van dezelfde wet, zijn van toepassing.".
Art.10. In artikel 103 van dezelfde gecoördineerde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1) de bepaling onder 2° wordt vervangen als volgt:
"2° "Directoraat-generaal": het Directoraat-generaal "Basisgezondheidszorg" van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu;";
2) de bepaling onder 3° wordt vervangen als volgt:
"3° "Richtlijn " : Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van de beroepskwalificaties, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2013/55/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013;";
3) in de bepaling onder 8°, worden de woorden "de werkelijke en wettelijke" vervangen door de woorden "de daadwerkelijke en geoorloofde voltijdse of gelijkwaardige deeltijdse";
4) in de bepaling onder 12°, worden de woorden "een controle, uitsluitend betreffende de beroepskennis" vervangen door de woorden "een controle van de beroepskennis, -vaardigheden en -competenties", en worden de woorden "die wordt verricht door het Directoraat-generaal" vervangen door de woorden "die wordt verricht of erkend door de bevoegde autoriteit".
Art.11. Artikel 103 van dezelfde gecoördineerde wet, wordt aangevuld met de bepalingen onder 15°, 16°, 17°, 18°, 19° en 20°, luidende:
"15° "beroepsstage": een periode van beroepsuitoefening onder toezicht, mits dit een voorwaarde voor de toegang tot een gereglementeerd gezondheidszorgberoep vormt en die, ofwel tijdens of na afloop van een opleiding die leidt tot een diploma, kan plaatsvinden;
16° "Europese beroepskaart": een elektronisch certificaat dat wordt afgegeven hetzij ten bewijze dat de dienstverrichter of migrant aan alle noodzakelijke voorwaarden voldoet om tijdelijk en incidenteel diensten te verrichten in een ontvangende lidstaat of dat de beroepskwalificaties met het oog op vestiging in een ontvangende lidstaat erkend zijn;
17° "een leven lang leren": alle vormen van algemeen onderwijs, beroepsonderwijs en beroepsopleiding, niet-formeel onderwijs en informeel leren die gedurende het gehele leven plaatsvinden en die tot meer kennis, vaardigheden en competenties leiden, eventueel ook op het gebied van de beroepsethiek ;
18° "dwingende redenen van algemeen belang": als zodanig in de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie erkende redenen ;
19° "Europees systeem voor de overdracht van studiepunten" of "ECTS-studiepunten": het in het Europees hoger onderwijsstelsel gangbare systeem van overdracht van studiepunten;
20° "informatiesysteem interne markt (IMI)": het informatiesysteem interne markt ingesteld bij Beschikking 2008/49/EG van de Commissie van 12 december 2007 inzake de bescherming van persoonsgegevens bij de invoering van het informatiesysteem interne markt (IMI).".
Art.12. In artikel 108 van dezelfde gecoördineerde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1) in de paragraaf 1, 2°, worden de woorden "twee jaar" vervangen door de woorden "één jaar";
2) in de paragraaf 2, worden de woorden "en de verplichting om het bewijs van beroepskwalificaties te laten viseren," ingevoegd tussen de woorden "alsook de tuchtrechtelijk bepalingen" en de woorden "die van toepassing zijn op de personen".
Art.13. In artikel 110 van dezelfde gecoördineerde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1) in de paragraaf 2, worden de woorden "De schriftelijke verklaring" vervangen door de woorden "De in § 1 bedoelde schriftelijke verklaring";
2) wordt aangevuld met paragraaf 2/1, luidende:
" § 2/1. Voor de dienstverrichters van een gezondheidszorgberoep dat tot het systeem van de automatische erkenning behoren, zoals bedoeld in artikel 106 van deze gecoördineerde wet en waarvoor een Europese beroepskaart bestaat, mag, in afwijking van § 2, slechts een nieuwe schriftelijke verklaring zoals bedoeld in § 2 en § 3 vereist worden, ten vroegste 18 maand na de in § 1 bedoelde verklaring.".
Art.14. In dezelfde gecoördineerde wet, wordt een artikel 110/1 ingevoegd, luidende:
"Art. 110/1. De indiening van een vereiste verklaring door de dienstverrichter overeenkomstig artikel 110 geeft die dienstverrichter het recht op toegang tot de beoogde dienstenactiviteit of om die activiteit uit te oefenen op het gehele grondgebied.
De inzake de beroepskwalificaties van de dienstverrichter bevoegde autoriteiten kunnen de in artikel 110, § 3, vermelde aanvullende gegevens eisen indien:
1) het beroep in bepaalde delen van het Belgisch grondgebied anders is gereglementeerd;
2) deze reglementering op gelijke wijze van toepassing is op de eigen onderdanen van België;
3) deze verschillen in regelgeving te rechtvaardigen zijn door dwingende redenen van algemeen belang, die verband houden met de volksgezondheid of de openbare veiligheid van de afnemers van de diensten; en
4) België over geen andere middelen beschikt om deze informatie te verkrijgen. ".
Art.15. In artikel 112 van dezelfde gecoördineerde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1) in de paragraaf 3, worden de woorden "ofwel haar beslissing om de beroepskwalificaties niet te controleren ofwel het resultaat van de verrichte controle" vervangen door de woorden "haar besluit om:
1) het verrichten van diensten toe te staan zonder de beroepskwalificaties te controleren;
2) na controle van de beroepskwalificaties,
a. een proeve van bekwaamheid op te leggen aan de dienstverrichter; of
b. het verrichten van diensten toe te staan";
2) in de paragraaf 4, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) de woorden "en wanneer de dienstverrichter dit niet kan compenseren door beroepservaring of in het kader van een leven lang leren verworven kennis, vaardigheden of competenties die formeel zijn gevalideerd door een daartoe bevoegde instantie" worden ingevoegd tussen de woorden "kan schaden" en de woorden ", biedt het Directoraat-generaal";
b) de woorden "kennis en vaardigheden" worden vervangen door de woorden "kennis, competenties en vaardigheden";
c) de woorden "bijvoorbeeld door middel van een proeve van bekwaamheid" worden vervangen door de woorden "door middel van een proeve van bekwaamheid zoals bedoeld in § 3, 2)".
Art.16. Artikel 113 van dezelfde gecoördineerde wet, wordt voortaan onder "Afdeling 4. Overige bepalingen" ingevoegd en vervangen als volgt:
"Art. 113. § 1. Een gedeeltelijke toegang tot een beroepsactiviteit van een gezondheidszorgberoep wordt geval per geval verleend, doch alleen indien aan alle van de volgende voorwaarden is voldaan:
a) de beroepsbeoefenaar is in zijn lidstaat van oorsprong volledig gekwalificeerd om de beroepsactiviteit uit te oefenen, waarvoor in België gedeeltelijke toegang wordt aangevraagd;
b) de verschillen tussen de in de lidstaat van oorsprong legaal verrichte beroepsactiviteiten en het uitoefenen van het in België gereglementeerde beroep zijn zo groot dat de toepassing van compenserende maatregelen erop zou neerkomen dat de aanvrager het volledige onderwijs- en opleidingsprogramma in België zou moeten doorlopen om tot het volledige gereglementeerde beroep in België toegelaten te worden;
c) de beroepsactiviteit kan objectief worden onderscheiden van andere activiteiten die het gereglementeerde beroep in België omvat.
Voor de toepassing van punt c) dient de bevoegde autoriteit rekening te houden met de vraag of de beroepsactiviteit in de lidstaat van oorsprong autonoom kan worden uitgeoefend.
§ 2. Gedeeltelijke toegang kan worden afgewezen indien dit door een dwingende reden van algemeen belang gerechtvaardigd is, indien zulks passend is ter verwezenlijking van het nagestreefde doel en het niet verder gaat dan wat noodzakelijk is om dat doel te bereiken.
§ 3. Aanvragen bedoeld voor vestiging worden overeenkomstig onderafdeling 1 van afdeling 2 van deze hoofdstuk onderzocht.
§ 4. Aanvragen bedoeld voor het tijdelijk en incidenteel verrichten van diensten die betrekking hebben op beroepsactiviteiten met implicaties op de volksgezondheid, worden overeenkomstig afdeling 3 van deze hoofdstuk onderzocht.
§ 5. In afwijking van artikelen 111 en 115, tweede lid, van deze gecoördineerde wet, zodra gedeeltelijke toegang verleend is, wordt de beroepsactiviteit uitgeoefend onder de beroepstitel van de lidstaat van oorsprong. Er kan opgelegd worden dat het gebruik van die beroepstitel in één van de nationale talen gebeurt. Beroepsbeoefenaren aan wie gedeeltelijke toegang is verleend, maken de gebruikers van die diensten duidelijk kenbaar tot welke gebieden hun beroepsactiviteiten zich uitstrekken.
§ 6. Dit artikel is niet van toepassing op beroepsbeoefenaren wier beroepskwalificaties automatisch worden erkend op basis van de in artikel 106 van deze gecoördineerde wet vastgelegde minimale opleidingsvereisten.".
Art.17. In dezelfde gecoördineerde wet, wordt een artikel 114/1 ingevoegd, luidende:
"Art. 114/1. § 1. In het kader van de aanvragen tot erkenning van beroepskwalificaties, die krachtens de bepalingen van dit hoofdstuk ingediend zijn, brengen de bevoegde de bevoegde autoriteiten van alle andere lidstaten op de hoogte van de identiteit van de beroepsbeoefenaar die, voor wat betreft het Belgisch grondgebied, door een nationale overheid en/of rechtbank een beroepsverbod dan wel een beperking tot uitoefening van één van de door onderhavige wet gereglementeerde zijn of haar gezondheidszorgberoepen - tijdelijk of blijvend, gedeeltelijk dan wel algeheel- heeft opgelegd gekregen.
De bevoegde autoriteiten stellen de bevoegde autoriteiten van alle andere lidstaten in kennis van voormelde informatie, door middel van een waarschuwing via het informatiesysteem interne markt (IMI). Dit dient te gebeuren binnen een termijn van ten laatste drie dagen na het nemen van de beslissing, waarbij de betrokken beroepsbeoefenaar een verbod of beperking op het uitoefenen van de beroepsactiviteit of een gedeelte daarvan, werd opgelegd.
Deze informatie blijft beperkt tot de volgende elementen:
1) de identiteit van de beroepsbeoefenaar;
2) het betreffende gezondheidszorgberoep;
3) informatie over de nationale autoriteit of rechtbank die de beslissing tot het opleggen van een beperking of verbod heeft genomen;
4) de reikwijdte van de beperking of het verbod; en
5) de periode gedurende dewelke de beperking of het verbod van kracht is.
§ 2. De bevoegde autoriteiten stellen de bevoegde autoriteiten van alle andere lidstaten binnen drie dagen nadat de rechtbank de beslissing heeft gewezen, door middel van een waarschuwing via het informatiesysteem interne markt (IMI), in kennis van de identiteit van beroepsbeoefenaars die krachtens dit hoofdstuk een aanvraag tot erkenning van een beroepskwalificatie hebben ingediend en die daarna door een rechtbank schuldig zijn bevonden aan het gebruik van valse opleidingstitels.
§ 3. De verwerking van persoonsgegevens met het oog op het uitwisselen van informatie als bedoeld in de § 1 en § 2 vindt plaats overeenkomstig de Richtlijnen 95/46/EG en 2002/58/EG, en de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.
§ 4. De bevoegde autoriteiten van alle lidstaten worden onverwijld in kennis gesteld wanneer een verbod of beperking als bedoeld in § 1 afloopt. Daartoe moeten de bevoegde autoriteiten die de informatie overeenkomstig § 1 verstrekken, zowel de einddatum als iedere latere wijziging daarvan meedelen.
§ 5. De beroepsbeoefenaars over wie een waarschuwing naar de andere lidstaten wordt verzonden, worden op hetzelfde ogenblik schriftelijk in kennis gesteld van de beslissingen betreffende de waarschuwing.
Wanneer er een beroep of een verzoek tot rectificatie tegen de beslissing betreffende de waarschuwing is, wordt deze aangevuld met de verwijzing dat de beroepsbeoefenaar er een procedure tegen heeft ingesteld.
In geval een onjuiste waarschuwing aan andere lidstaten is toegestuurd, wordt de beslissing over de waarschuwing aangevuld met de verwijzing dat de beroepsbeoefenaar er een procedure tegen heeft ingesteld.
§ 6. Gegevens met betrekking tot waarschuwingen mogen slechts in het informatiesysteem interne markt (IMI) worden verwerkt zolang zij van kracht zijn. Waarschuwingen worden binnen drie dagen nadat de beslissing tot intrekking is genomen of binnen drie dagen zodra het verbod of de beperking als bedoeld in § 1 afloopt, gewist.".
Art.18. In dezelfde gecoördineerde wet, wordt een artikel 132/1 binnen de "Hoofdstuk 13. Algemene bepalingen" ingevoegd, luidende:
"Art. 132/1. § 1. Indien voor de toegang tot een beroepstitel van een gezondheidszorgberoep, een bijzondere beroepstitel of een bijzondere beroepsbekwaamheid, een beroepsstage moet worden volbracht, worden de beroepsstages erkend die in een andere lidstaat van de Europese Unie, in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die geen lid is van de Europese Unie, of in een Staat waarmee de Europese Unie en haar lidstaten een associatieovereenkomst afgesloten hebben die in werking is getreden en die bepaalt dat, in het kader van de toegang tot en de uitoefening van een beroepsactiviteit, hun onderdanen niet gediscrimineerd mogen worden op grond van hun nationaliteit, gevolgd zijn, mits de stage in overeenstemming is met de in § 2 bedoelde gepubliceerde richtsnoeren.
In dit kader, wordt er ook rekening gehouden met een in een derde land gevolgde beroepsstage mits de stage in overeenstemming is met de in § 2 bedoelde richtsnoeren.
Een redelijke beperking betreffende de duur van het deel van de beroepsstage die in het buitenland mag worden gevolgd, kan door de Koning bepaald worden.
§ 2. De erkenning van de beroepsstage komt niet in de plaats van het afleggen van een eventuele voor de toegang tot het beroep in kwestie vereiste proef. De richtsnoeren voor de organisatie en de erkenning van beroepsstages, die in een andere lidstaat of in een derde land worden gevolgd, met name betreffende de rol van de supervisor van de beroepsstage, worden door de Koning bepaald.".
Art.19. Artikel 155 van dezelfde wet wordt opgeheven.
Art.20. Dit besluit treedt in werking de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 21. De minister bevoegd voor Volksgezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit.