16 MEI 2003. - Koninklijk besluit tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 06-06-2003 en tekstbijwerking tot 29-07-2024)
TITEL I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-2
TITEL II. - De structurele vermindering.
Art. 3
TITEL III. - De doelgroepvermindering.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 4
Art. 4/1. Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 4/1. WAALS GEWEST
HOOFDSTUK II. - Oudere werknemers.
Art. 5
Art. 5 Vlaams Gewest
Art. 6
Art. 6 Duitstalige gemeenschap
Art. 6 WAALS GEWEST
Art. 6 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 6 Vlaams Gewest
Art. 6/1 Vlaams Gewest
Art. 6/1 WAALS GEWEST
Art. 6/1 Duitstalige gemeenschap
Art. 6/2 Vlaams Gewest
Art. 6/3 Vlaams Gewest
HOOFDSTUK III. - Langdurig werkzoekenden.
Art. 7
Art. 7 Duitstalige gemeenschap
Art. 7 WAALS GEWEST
Art. 8
Art. 8 Vlaams Gewest
Art. 8 Duitstalige gemeenschap
Art. 8 WAALS GEWEST
Art. 8 Vlaams Gewest (TOEKOMSTIG RECHT)
Art. 9
Art. 9 Duitstalige gemeenschap
Art. 9 WAALS GEWEST
Art. 9 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 9 Vlaams Gewest (TOEKOMSTIG RECHT)
Art. 9bis
Art. 9bis Vlaams Gewest
Art. 9bis Duitstalige gemeenschap
Art. 9bis WAALS GEWEST
Art. 9bis Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 9ter, 10
Art. 10 Vlaams Gewest
Art. 10 Duitstalige gemeenschap
Art. 10 WAALS GEWEST
Art. 10 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 10 Vlaams Gewest (TOEKOMSTIG RECHT)
Art. 11
Art. 11 Vlaams Gewest
Art. 11 Duitstalige gemeenschap
Art. 11 WAALS GEWEST
Art. 11 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 11 Vlaams Gewest (TOEKOMSTIG RECHT)
Art. 12
Art. 12 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 12 WAALS GEWEST
Art. 12 Vlaams Gewest
Art. 13
Art. 13 Duitstalige gemeenschap
Art. 13 WAALS GEWEST
Art. 14
Art. 14 Vlaams Gewest
Art. 14 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 14 Duitstalige gemeenschap
Art. 14bis
Art. 14bis Duitstalige gemeenschap
Art. 14bis WAALS GEWEST
Art. 14bis Vlaams Gewest
HOOFDSTUK IV. - Eerste aanwervingen.
Art. 15, 15/1, 16, 16bis
HOOFDSTUK V. - Jonge werknemers.
Art. 17
Art. 17 Duitstalige gemeenschap
Art. 17 WAALS GEWEST
Art. 17 Vlaams Gewest
Art. 18
Art. 18 Duitstalige gemeenschap
Art. 18 WAALS GEWEST
Art. 18 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 18 Vlaams Gewest
Art. 18/1 Vlaams Gewest
Art. 19
Art. 19 Duitstalige gemeenschap
Art. 19 WAALS GEWEST
Art. 19 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 20
Art. 20 Duitstalige gemeenschap
Art. 20 WAALS GEWEST
Art. 20 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 20 Vlaams Gewest
HOOFDSTUK Vbis. [1 - Mentors 1.]1
HOOFDSTUK Vbis. WAALS GEWEST.
Art. 20/1
Art. 20/1 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 20/1 WAALS GEWEST
Art. 20/2
Art. 20/2 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 20/2 WAALS GEWEST
Art. 20/3
Art. 20/3 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 20/3 WAALS GEWEST
Art. 20/4
Art. 20/4 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 20/4 WAALS GEWEST
Art. 20/5 Vlaams Gewest
HOOFDSTUK VI. - Collectieve arbeidsduurvermindering en Vierdagenweek.
Art. 21-28
HOOFDSTUK VII. - Herstructureringen. <Ingevoegd bij KB 2004-07-16/35, art. 135; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
Art. 28/1
Art. 28/1 Duitstalige gemeenschap
Art. 28/1 WAALS GEWEST
Art. 28/1 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 28/1 Vlaams Gewest (TOEKOMSTIG RECHT)
Art. 28/1bis
Art. 28/1bis Duitstalige gemeenschap
Art. 28/1bis WAALS GEWEST
Art. 28/1bis Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 28/1bis Vlaams Gewest (TOEKOMSTIG RECHT)
Art. 28/1ter
Art. 28/1ter Duitstalige gemeenschap
Art. 28/1ter WAALS GEWEST
Art. 28/1ter Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 28/1ter Vlaams Gewest (TOEKOMSTIG RECHT)
HOOFDSTUK VIII. [1 Tijdelijke crisis-aanpassing van de arbeidsduur ]1
Art. 28/2, 28/3, 28/4, 28/5, 28/6
HOOFDSTUK VIII/1. [1 - Tijdelijke arbeidsduurvermindering in het kader van de COVID-19 pandemie.]1
Art. 28/6/1, 28/6/2, 28/6/3, 28/6/4, 28/6/5
HOOFDSTUK IX. [1 - Forfaitaire bijdragevermindering voor vaste werknemers met een voltijdse arbeidsovereenkomst in de horeca.]1
Art. 28/7, 28/8, 28/9, 28/10
HOOFDSTUK X. [1 - Gesubsidieerde contractuelen.]1
Art. 28/11
Art. 28/11 WAALS GEWEST
Art. 28/11 Duitstalige gemeenschap
HOOFDSTUK XI. [1 - Huispersoneel.]1
Art. 28/12
Art. 28/12 WAALS GEWEST
HOOFDSTUK XII. [1 - Onthaalouders.]1
Art. 28/13
Art. 28/13 Duitstalige gemeenschap
HOOFDSTUK XIII. [1 - Kunstenaars.]1
Art. 28/14
HOOFDSTUK XIV. [1 - Werknemers tewerkgesteld in toepassing van artikel 60, § 7 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.]1
Art. 28/15
Art. 28/15 WAALS GEWEST
Art. 28/15 Vlaams Gewest
HOOFDSTUK XV. [1 - Betaalde sportbeoefenaars.]1
Art. 28/16
TITEL IV. - Opheffende en wijzigende bepalingen.
HOOFDSTUK I. - Opheffende bepalingen.
Art. 29-30
HOOFDSTUK II. - Wijzigende bepalingen.
Art. 31-44
Art. 44 Duitstalige gemeenschap
Art. 45-56, 56bis
TITEL V. - Overgangsbepalingen.
Art. 57-58, 58bis, 59-64
Art. 64 Vlaams Gewest
Art. 64bis, 65-67, 67bis, 68
Art. 68 Vlaams Gewest
Art. 69
Art. 69 Vlaams Gewest
TITEL VI. - Slotbepalingen.
Art. 70-71
1969112813 1987012378 1987022338 1995012227 1996012804 1996012916 1997012449 1999012432 1999012433 1999022504 1999022505 2000012173 2000012174 2000012542 2000022421 2001012843 2001012912 2001013227 2002022560 2002022562 2002022964 2002022966
2004002038 2004002039 2004002042 2004002043 2004002047 2004200096 2005023029 2006012087 2006022716 2006202142 2007022609 2007022688 2007023143 2007200858 2007200917 2007201656 2009012199 2009012200 2009201714 2009201734 2010200217 2010200218 2010200219 2010201971 2011200370 2011204330 2012201813 2012202419 2013200403 2013200622 2013201677 2013203758 2013204095 2013207191 2014200320 2014201409 2014203881 2015200957 2016031461 2016036032 2016036279 2016036468 2016200081 2016202991 2016205607 2017013599 2017020631 2017020652 2017200753 2017205711 2018011278 2018030602 2018205606 2019010952 2019012778 2019040073 2019200996 2020041990 2020205676 2021022873 2021201352 2022040087 2022202532 2023205724 2024004540 2024201314 2024201316 2024203839
TITEL I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1.Voor de toepassing van het onderhavige besluit, wordt verstaan onder :
1° Wet van 24 december 2002 : de Programmawet (I) van 24 december 2002;
2° Wet van 24 december 1999 : de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid;
3° Koninklijk besluit van 19 december 2001 : het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van de langdurig werkzoekende;
4° Werkzoekende : de niet-werkende werknemer als bepaald in het koninklijk besluit van 19 december 2001;
5° Periode van werkzoekend zijn : de periode zoals bepaald in artikel 2, § 2, van het koninklijk besluit van 19 december 2001;
6° (opgeheven) <KB 2004-01-21/33, art. 51, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
7° Gerechtigde op maatschappelijke integratie : de rechthebbende bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een gerechtigde op maatschappelijke integratie die wordt tewerkgesteld in een sociale inschakelingsinitiatief en tot vaststelling van de vrijstelling van werkgeversbijdragen;
8° Rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp : de rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 14 november 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp die wordt tewerkgesteld in een sociale inschakelingsinitiatief en tot vaststelling van de vrijstelling van werkgeversbijdragen;
9° (...) leerling : de leerling of de stagiair verbonden met een [1 overeenkomst]1 zoals gedefinieerd in artikel 27, eerste lid, 3° van de wet van 24 december 1999; <KB 2004-01-21/33, art. 51, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
10° Dienstbode : de werknemer die krachtens een arbeidsovereenkomst voor dienstboden, hoofdzakelijk huishoudelijke arbeid van lichamelijke aard uitvoert voor de behoeften van de huishouding van de werkgever of van zijn gezin;
11° [2 Deeltijds leerplichtige: de werknemer bedoeld bij artikel 5bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;]2
[2 12° Gelegenheidswerknemer: de werknemer bedoeld in artikel 8bis en 31ter van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
13° Flexi-jobwerknemer: de werknemer met een flexi-job bedoeld in artikel 3, 3°, van de wet van 16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken.]2
----------
(1)<KB 2013-01-24/02, art. 1, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
(2)<KB 2022-01-27/12, art. 1, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art.2.<KB 2004-01-21/33, art. 52, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De berekening van de vermindering van de bijdragen bedoeld in het hoofdstuk 7 van titel IV van de programmawet van 24 december 2002 wordt per tewerkstelling gedaan. Ten behoeve van deze berekening, wordt verstaan onder :
1° tewerkstelling : een arbeidsverhouding als werknemer waarvan de volgende kenmerken ongewijzigd blijven :
- de werkgeverscategorie waartoe de werkgever behoort, bepaald door de instelling belast met het innen van de socialezekerheidsbijdragen;
- de werknemerscategorie waartoe de werknemer behoort, bepaald door de voornoemde instelling belast met de inning;
- de begindatum van de arbeidsverhouding;
- de einddatum van de arbeidsverhouding;
- het nummer van het paritair comité of subcomité dat bevoegd is voor de uitgeoefende activiteit;
- het aantal dagen per week van het arbeidsstelsel;
- de contractueel gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de werknemer;
- de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de maatpersoon;
- het type arbeidsovereenkomst : voltijds of deeltijds;
- in het voorkomend geval, het type maatregel tot reorganisatie van de arbeidstijd, waaronder de tewerkstelling gebeurt, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning;
- in het voorkomend geval, het type maatregel ter bevordering van de werkgelegenheid, waaronder de tewerkstelling gebeurt, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning;
- in het voorkomend geval, het bijzonder statuut van de werknemer; zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning;
- in het voorkomend geval, het feit dat de werknemer gepensioneerd is;
- in het voorkomend geval, het type leerovereenkomst, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning;
- in het voorkomend geval, de bijzondere bezoldigingswijze : per stuk, per taak, per prestatie, op commissie, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning;
- bij werknemers die geheel of gedeeltelijk met fooien of bedieningsgeld worden bezoldigd, voor de gelegenheidsarbeiders in de landbouw- en tuinbouwsectoren en voor de zeevissers, het functienummer, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning;
- bij werknemers van luchtvaartmaatschappijen die aan boord van vliegtuigen werken en de militaire piloten, de categorie vliegend personeel waartoe zij behoren, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning;
- bij onderwijzend personeel, de wijze van betaling van het loon : in tienden of in twaalfden.
Bij wijziging van minstens één van deze kenmerken heeft men te maken met een andere tewerkstelling van dezelfde werknemer. Periodes gedekt door een verbrekingsvergoeding vormen een onderscheiden tewerkstelling van periodes gedekt door een loon voor effectieve prestaties.
2° de factoren betreffende de arbeidsduur :
a) J = het aantal arbeidsdagen van een uitsluitend met dagen aangegeven tewerkstelling, zoals bedoeld in artikel 24 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met uitsluiting van de dagen wettelijke vakantie voor handarbeiders, de dagen " inhaalrust bouwbedrijf" en de bijkomende vakantiedagen toegekend bij algemeen bindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst, die niet door de werkgever betaald zijn [18 , en met uitsluiting van de prestaties geleverd in het kader van de in artikel 3, 4°, van de wet van 16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken bedoelde flexi-job-arbeidsovereenkomst, en met uitsluiting van de in artikel 3, 5°, van dezelfde wet bedoelde overuren in de horeca-sector.]18.
De dagen gedekt door een verbrekingsvergoeding komen niet in aanmerking voor de berekening van J.
b) X = J, plus de dagen wettelijke vakantie voor handarbeiders, plus de dagen "inhaalrust bouwbedrijf", plus de dagen van de tewerkstelling, bedoeld in het artikel 50 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en de bijkomende vakantiedagen toegekend bij algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomsten, die niet door de werkgever betaald zijn.
Deze dagen komen in aanmerking voor zover ze binnen de tewerkstelling van de werknemer liggen.
c) H = het aantal arbeidsuren van een met dagen en uren aangegeven tewerkstelling, overeenkomstig de hierboven gedefinieerde factor J.
d) Z = het aantal arbeidsuren van een met dagen en uren aangegeven tewerkstelling, overeenkomstig de hierboven gedefinieerde factor X.
e) U = het gemiddeld aantal uren per week van de maatpersoon.
f) D = het aantal arbeidsdagen per week van het arbeidsstelsel.
g) 'mu' = de prestatiebreuk van de prestaties. 'mu' wordt op de volgende manier berekend :
voor de tewerkstellingen die uitsluitend in dagen werden aangegeven :
'mu' = X/13 x D
voor de tewerkstellingen die in dagen en uren werden aangegeven :
'mu' = Z/13 x U
'mu' wordt tot op de tweede decimaal na de komma afgerond, waarbij 0,005 naar boven wordt afgerond.
h) 'mu' (glob) = de som van alle tewerkstellingen van een werknemer bij een en dezelfde werkgever tijdens een kwartaal.
i) [15 'beta' = de vaste multiplicatiefactor bedoeld in artikelen 332 en 337 van de programmawet van 24 december 2002.
Als mu(glob) groter is dan of gelijk aan 0,80 dan is beta gelijk aan 1/mu(glob).
Voor de structurele vermindering zoals bedoeld in Titel II van dit besluit geldt het volgende :
- als mu(glob) kleiner is dan 0,55 dan is beta gelijk aan 1,18;
- als mu(glob) groter is dan of gelijk aan 0,55 en kleiner dan 0,80 dan is beta gelijk aan 1,18 + ((mu(glob) - 0,55) * 0,28).
Voor de doelgroepvermindering zoals bedoeld in Titel III van dit besluit geldt het volgende :
- als mu(glob) kleiner is dan 0,55 dan is beta gelijk aan 1;
- als mu(glob) groter is dan of gelijk aan 0,55 en kleiner dan 0,80 dan is beta gelijk aan 1 + (mu(glob) - 0,55).
Indien 'mu'(glob) kleiner is dan 0,275, dan wordt beta van elke tewerkstelling beschouwd als zijnde gelijk aan nul zowel voor de structurele vermindering als voor de doelgroepvermindering, behalve :
- voor de tewerkstellingen van een werknemer behorende tot categorie 3 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet van 24 december 2002;
- vanaf 1 april 2004, voor de voltijdse tewerkstellingen;
- vanaf 1 april 2004, voor de deeltijdse tewerkstellingen waarvan de contractueel gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de werknemer ten minste de helft bedraagt van de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de maatpersoon. Het gaat hierbij telkens om de arbeidsduur zoals deze in de trimestriële aangifte aan de instelling die belast is met de inning van de sociale zekerheidsbijdragen wordt aangegeven;
- voor wat de structurele vermindering betreft, vanaf 1 april 2007, voor de tewerkstellingen van een werknemer bij een werkgever die onder het Paritair Comité voor het hotelbedrijf ressorteren;
[12 - Vanaf 1 januari 2014 voor de tewerkstellingen van een werknemer zoals bedoeld in de artikelen 353bis/9 en 353bis/10 van de programmawet van 24 december 2002;
- Vanaf 1 januari 2014 voor de tewerkstellingen van een werknemer zoals bedoeld in artikel 353bis/13 van de programmawet van 24 december 2002;
- Vanaf 1 januari 2014 voor de tewerkstellingen van een werknemer zoals bedoeld in artikel 353bis/14 van de programmawet van 24 december 2002.]12
Beta wordt nooit afgerond.]15
3° de factoren betreffende het loon :
a) W = de loonmassa die per tewerkstelling en per kwartaal wordt aangegeven (tegen 100 %), met uitzondering van de vergoedingen die worden betaald ingevolge een verbreking van de arbeidsovereenkomst en die in arbeidsduur worden uitgedrukt en van de eindejaarspremies die betaald worden door tussenkomst van een derde persoon.
(Het enkel vertrekvakantiegeld zoals bedoeld in artikel 23bis, § 1, 3°, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers [24 en het positief saldo bij de eindafrekening van het vertrekvakantiegeld in het enkel vakantiegeld van de werknemer, zoals bedoeld in de artikelen 48, vierde lid, en 49, vierde lid, van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, maken]24 geen deel uit van deze loonmassa. Het gedeelte van het vakantiegeld dat overeenstemt met het normale loon voor de vakantiedagen bedoeld bij artikel 19, § 1, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en dat vervroegd werd uitbetaald door de vroegere werkgever, maakt wel deel uit van deze loonmassa.) <W 2006-12-27/30, art. 262, 035; Inwerkingtreding : 07-01-2007, voor wat het vertrekvakantiegeld uitbetaald na 31 december 2006 betreft, zie W 2006-12-27/30, art. 185>
Werkgevers die verbonden zijn door een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in een paritair orgaan vóór 1 januari 1994 en algemeen bindend verklaard bij koninklijk besluit, die voorziet in de toekenning van vergoedingen voor uren die geen arbeidsuren zijn in de zin van de arbeidswet van 16 maart 1971, moeten die vergoedingen in mindering brengen op de voor de tewerkstelling uitgekeerde loonmassa.
De loonmassa van elke tewerkstelling van het vierde kwartaal van elk jaar wordt vermenigvuldigd met 1,25 voor de categorieën van werknemers voor wie de eindejaarspremie door tussenkomst van een derde wordt uitbetaald. Voor de uitzendkrachten tewerkgesteld door een uitzendbureau echter wordt de loonmassa van elke tewerkstelling van het eerste kwartaal van elk jaar, vermenigvuldigd met 1,15. De resultaten van deze vermenigvuldigingen worden tot de dichtstbijzijnde cent afgerond, waarbij 0,005 EUR naar 0,01 EUR afgerond wordt.
b) S1 = de loongrens S1 bedoeld in artikel 331 van de programmawet van 24 december 2002; S1 = 12.000,00 EUR.
[13 Vanaf het tweede kwartaal 2012 is S1 gelijk aan 12.240,00 EUR.]13
[15 Vanaf het 2e kwartaal 2013 is S1 gelijk aan 13.359,80 EUR voor de tewerkstellingen als werknemer volgens categorie 1 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet van 24 december 2002.
Vanaf het 1e kwartaal 2014 is S1 gelijk aan 13.401,07 EUR voor de tewerkstellingen als werknemer volgens categorie 1 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet van 24 december 2002.]15
[17 Van 1 april 2016 tot 31 december 2017 is S1 gelijk aan 12.484,80 EUR voor de tewerkstellingen als werknemer behorend tot categorieën 2 en 3 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002;
Vanaf het eerste kwartaal 2018 is S1 gelijk aan [19 12.990,00]19 EUR voor de tewerkstellingen als werknemer behorend tot categorie 2 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002;
Vanaf het eerste kwartaal 2018 is S1 gelijk aan 0,00 EUR voor de tewerkstellingen als werknemer behorend tot categorieën 1 en 3 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002.]17
[13 bbis) Het bedrag van de loongrens S1, zoals bepaald in dit besluit in uitvoering van artikel 331, zesde lid, van de wet van 24 december 2002, wordt verhoogd met 2 % voor elke verhoging van de loongrenzen bedoeld in artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering, ten gevolge van de koppeling aan de index zoals bedoeld in artikel 2, § 2, derde lid, van voornoemde wet van 20 december 1999, met ingang van het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin deze loongrenzen verhoogd worden of, indien deze verhoging samenvalt met het begin van een kwartaal, met ingang van dat kwartaal.
Het resultaat van de berekeningen bedoeld in het vorig lid wordt tot de dichtstbijzijnde cent afgerond, waarbij 0,005 EUR naar 0,01 EUR afgerond wordt.
Deze bepaling wordt toegepast vanaf het kwartaal volgend op het kwartaal waarin het bedrag van de loongrens S1 werd vastgesteld in dit besluit, in toepassing van artikel 331, zesde lid, van de wet van 24 december 2002. [15 In afwijking op het voorgaande wordt de loongrens S1 die geldt vanaf het 1e kwartaal 2014 voor de tewerkstellingen als werknemer volgens categorie 1 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet van 24 december 2002 verhoogd met een factor 1,02 voor elke spilindexoverschrijding in de periode van 1 april 2013 tot en met 1 januari 2014.]15
De berekening bedoeld in het eerste lid is kwartaal na kwartaal cumulatief tot een nieuw bedrag S1 wordt vastgesteld in uitvoering van artikel 331, zesde lid, van de wet van 24 december 2002.]13
c) S = het refertekwartaalloon, m.a.w. de loonmassa die in aanmerking wordt genomen om het basisbedrag van de vermindering R te bepalen. S wordt op volgende wijze verkregen :
a. voor de uitsluitend in dagen aangegeven tewerkstellingen :
S = W x (13 x D/J)
Het resultaat van de berekening (13 x D/J) wordt afgerond tot op het tweede cijfer na de komma, waarbij 0,005 wordt afgerond op 0,01;
b. voor de tewerkstellingen aangegeven in dagen en uren :
S = W x (13 x U/H)
Het resultaat van de berekening (13 x U/H) wordt afgerond tot op het tweede cijfer na de komma, waarbij 0,005 wordt afgerond op 0,01.
S wordt afgerond tot op de cent, waarbij 0,005 EUR afgerond wordt op 0,01 EUR.
De factor S wordt forfaitair verminderd met 241,70 EUR per tewerkstelling indien, voor de tewerkstelling, één van de verminderingen wordt toegekend voorzien in artikelen 367, 369 of 370 van de programmawet van 24 december 2002.
d) (S0 = de loongrens bedoeld in artikel 331 van de programmawet van 24 december 2002.
S0 is gelijk aan 5 310,00 EUR voor de kwartalen gelegen in het jaar 2004.
Vanaf het eerste kwartaal 2005 is S0 gelijk aan 5 870,71 EUR voor de tewerkstellingen als werknemer volgens categorie 1 en 2 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet van 24 december 2002.
Vanaf het eerste kwartaal 2005 is S0 gelijk aan 5 988,12 EUR voor de tewerkstellingen als werknemer volgens categorie 3 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet van 24 december 2002.) <KB 2005-11-10/58, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2005>
(Vanaf het eerste kwartaal 2006 is S0 gelijk aan 6157,78 EUR voor de tewerkstellingen als werknemer volgens categorie 3 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet van 24 december 2002.
Vanaf het eerste kwartaal 2007 is S0 gelijk aan 6260,58 EUR voor de tewerkstellingen als werknemer volgens categorie 3 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet van 24 december 2002.
Vanaf het eerste kwartaal 2008 is S0 gelijk aan 6230,04 EUR voor de tewerkstellingen als werknemer volgens categorie 3 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet van 24 december 2002.) <KB 2007-04-26/62, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2006>
[1 Vanaf het tweede kwartaal 2009 is S0 gelijk aan 7.075,20 EUR voor de tewerkstellingen als werknemer volgens categorie 3 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet van 24 december 2002.
Vanaf het eerste kwartaal 2010 is S0 gelijk aan 6.611,36 EUR voor de tewerkstellingen als werknemer volgens categorie 3 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet van 24 december 2002.]1
[15 Vanaf het eerste kwartaal 2010 tot het vierde kwartaal 2011 is S0 gelijk aan 6.030,00 euro voor de tewerkstellingen als werknemer volgens categorie 1 zoals bedoeld in artikel 330 van de wet van 24 december 2002.]15
[12 Vanaf het eerste kwartaal 2011 is S0 gelijk aan 6.787,67 EUR voor de tewerkstellingen als werknemer volgens categorie 3 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet van 24 december 2002.
[14 Vanaf het eerste kwartaal 2012 is S0 gelijk aan 6.968,37 EUR voor de tewerkstellingen als werknemer volgens categorie 3 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet van 24 december 2002.
Vanaf het eerste kwartaal 2013 is S0 gelijk aan [15 7.225,00]15 EUR voor de tewerkstellingen als werknemer volgens categorie 3 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet van 24 december 2002.]14]12
[15 Vanaf het 1ste kwartaal van 2013 is S0 gelijk aan 5.900,00 EUR voor de tewerkstellingen als werknemer volgens categorie 1 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet van 24 december 2002.
Vanaf het 1ste kwartaal van 2013 is S0 gelijk aan 6.150,00 EUR voor de tewerkstellingen als werknemer volgens categorie 2 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet van 24 december 2002.]15
[15 Vanaf het 2e kwartaal van 2013 is S0 gelijk aan 5.575,93 EUR voor de tewerkstellingen als werknemer volgens categorie 1 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet van 24 december 2002.
Vanaf het 1e kwartaal van 2014 is S0 gelijk aan 5.560,49 EUR voor de tewerkstellingen als werknemer volgens categorie 1 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet van 24 december 2002.]15
[17 Vanaf het tweede kwartaal van 2016 is S0 gelijk aan 6.900,00 EUR voor de tewerkstellingen als werknemer behorend tot categorie 1 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002;
Vanaf het tweede kwartaal van 2016 is S0 gelijk aan 7.110,00 EUR voor de tewerkstellingen als werknemer behorend tot categorie 2 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002;
Vanaf het tweede kwartaal van 2016 is S0 gelijk aan 8.185,00 EUR voor de tewerkstellingen als werknemer behorend tot categorie 3 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet van 24 december 2002 waarvoor de loonmatigingsbijdrage niet verschuldigd is en aan 7.500,00 EUR voor de tewerkstellingen als werknemer behorend tot categorie 3 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002 waarvoor de loonmatigingsbijdrage verschuldigd is;
Vanaf het eerste kwartaal van 2018 is S0 gelijk aan 8.850,00 EUR voor de tewerkstellingen als werknemer behorend tot categorie 1 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002;
Vanaf het eerste kwartaal van 2018 is S0 gelijk aan [19 7400,00]19 EUR voor de tewerkstellingen als werknemer behorend tot categorie 2 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002;
Vanaf het eerste kwartaal van 2018 is S0 gelijk aan 8.850,00 EUR voor de tewerkstellingen als werknemer behorend tot categorie 3 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002 en waarvoor de loonmatigingsbijdrage niet verschuldigd is en aan 9.450,00 EUR voor de tewerkstellingen als werknemer behorend tot categorie 3 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002 waarvoor de loonmatigingsbijdrage verschuldigd is;
Vanaf het eerste kwartaal van 2019 is S0 gelijk aan 9.035,00 EUR voor de tewerkstellingen als werknemer behorend tot categorie 1 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002;
Vanaf het eerste kwartaal van 2019 is S0 gelijk aan 7.590,00 EUR voor de tewerkstellingen als werknemer behorend tot categorie 2 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002;
Vanaf het eerste kwartaal van 2019 is S0 gelijk aan 9.035,00 EUR voor de tewerkstellingen als werknemer behorend tot categorie 3 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002 waarvoor de loonmatigingsbijdrage niet verschuldigd is en aan [20 9.640,00]20 EUR voor de tewerkstellingen als werknemer behorend tot categorie 3 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002 waarvoor de loonmatigingsbijdrage verschuldigd is;]17
[21 Vanaf het eerste kwartaal van 2021 is S0 gelijk aan 9.480,90 euro voor de tewerkstellingen als werknemer behorend tot categorie 3 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002 waarvoor de loonmatigingsbijdrage niet verschuldigd is en aan 9.985,80 euro voor de tewerkstellingen als werknemer behorend tot categorie 3 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002 waarvoor de loonmatigingsbijdrage verschuldigd is.]21
[14 dbis) Het bedrag van de loongrens S0 [11 ...]11, zoals bepaald in dit besluit in uitvoering van artikel 331, zesde lid, van de wet van 24 december 2002, wordt verhoogd met 2 % voor elke verhoging van de loongrenzen bedoeld in artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering, ten gevolge van de koppeling aan de index zoals bedoeld in artikel 2, § 2, derde lid, van voornoemde wet van 20 december 1999 met ingang vanaf het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin deze loongrenzen verhoogd worden of, indien deze verhoging samenvalt met het begin van een kwartaal, met ingang vanaf dat kwartaal.
Het resultaat van de berekeningen bedoeld in het vorig lid wordt tot de dichtstbijzijnde cent afgerond, waarbij 0,005 EUR naar 0,01 EUR afgerond wordt.
Deze bepaling wordt toegepast vanaf het kwartaal volgend op het kwartaal waarin het bedrag van de loongrens S0 wordt vastgesteld in dit besluit, in toepassing van artikel 331, zesde lid, van de wet van 24 december 2002.
De berekening bedoeld in het eerste lid is kwartaal na kwartaal cumulatief tot een nieuw bedrag S0 wordt vastgesteld in uitvoering van artikel 331, zesde lid, van de wet van 24 december 2002.
[15 Laatste lid opgeheven.]15]14
[23 e) S2 = de loongrens bedoeld in artikel 331 van de programmawet van 24 december 2002.
Vanaf het tweede kwartaal 2022 is S2 gelijk aan 5.889,70 EUR behoudens voor de werkgevers behorende tot categorie 2 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002 waarvoor S2 gelijk is aan 6.048,89 EUR.
[25 Vanaf het tweede kwartaal 2024 is S2 gelijk aan 6807,18 EUR, voor de werkgevers behorende tot categorie 1 en 3 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002. Vanaf het tweede kwartaal 2024 is S2 gelijk aan 6.995,54 EUR, voor de werkgevers behorende tot categorie 2 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002.]25
f) Het bedrag van de loongrens S2, zoals bepaald in dit besluit in uitvoering van artikel 331, zesde lid, van de wet van 24 december 2002, wordt verhoogd met 2 % voor elke verhoging van de loongrenzen bedoeld in artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering, ten gevolge van de koppeling aan de index zoals bedoeld in artikel 2, § 2, derde lid, van voornoemde wet van 20 december 1999 met ingang vanaf het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin deze loongrenzen verhoogd worden of, indien deze verhoging samenvalt met het begin van een kwartaal, met ingang vanaf dat kwartaal.
Het resultaat van de berekeningen bedoeld in het vorig lid wordt tot de dichtstbijzijnde cent afgerond, waarbij 0,005 EUR naar 0,01 EUR afgerond wordt.
Deze bepaling wordt toegepast vanaf het kwartaal volgend op het kwartaal waarin het bedrag van de loongrens S2 wordt vastgesteld in dit besluit, in toepassing van artikel 331, zesde lid, van de wet van 24 december 2002.
De berekening bedoeld in het eerste lid is kwartaal na kwartaal cumulatief tot een nieuw bedrag S2 wordt vastgesteld in uitvoering van artikel 331, zesde lid, van de wet van 24 december 2002.]23
4° de factoren betreffende de vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen :
a) F = het forfaitaire bedrag bedoeld in artikel 331 van de programmawet van 24 december 2002.
[17 Van 1 april 2016 tot 31 december 2017 is F gelijk aan 24,00 EUR voor de tewerkstellingen als werknemer behorend tot categorie 2 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002;
Vanaf het eerste kwartaal 2018 is F gelijk aan 49,00 EUR voor de tewerkstellingen als werknemer behorend tot categorie 2 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002;]17
[21 Vanaf het eerste kwartaal 2021 is F gelijk aan 79,00 euro voor de tewerkstellingen als werknemer behorend tot categorie 2 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002.
Vanaf het eerste kwartaal 2021 is F gelijk aan 495,00 euro voor de tewerkstellingen als werknemer behorend tot categorie 3 voor wie de loonmatigingsbijdrage niet verschuldigd is, zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002.]21
b) G1 = het forfaitaire bedrag bedoeld in artikel 336 van de programmawet van 24 december 2002.
c) G2 = het forfaitaire bedrag bedoeld in artikel 336 van de programmawet van 24 december 2002.
(cbis ) G3 = het forfaitair bedrag bedoeld in artikel 336 van de programmawet van 24 december 2002.) <KB 2006-07-20/41, art. 1, 1°, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2006>
[14 cter ) G4 = het forfaitair bedrag bedoeld in artikel 336 van de programmawet van 24 december 2002.]14
[14 cquater ) G5 = het forfaitair bedrag bedoeld in artikel 336 van de programmawet van 24 december 2002.]14
[14 cquinquies ) G6 = het forfaitair bedrag bedoeld in artikel 336 van de programmawet van 24 december 2002.]14
[10 csexies [13 G7 is het forfaitair bedrag bedoeld in artikel 336 van de programmawet van 24 december 2002.]13]10
[14 csepties) G8 = het forfaitair bedrag bedoeld in artikel 336 van de programmawet van 24 december 2002.]14
[15 cocties) G9 = het forfaitair bedrag bedoeld in artikel 336 van de programmawet van 24 december 2002.]15
[10 cnonies) G10 = het forfaitair bedrag bedoeld in artikel 336 van de programmawet van 24 december 2002. ]10
[13 cdecies G11 = het forfaitair bedrag bedoeld in artikel 336 van de programmawet van 24 december 2002.
cundecies G12 = het forfaitair bedrag bedoeld in artikel 336 van de programmawet van 24 december 2002.
cduodecies G13 = het forfaitair bedrag bedoeld in artikel 336 van de programmawet van 24 december 2002.]13
[16 cterdecies) G14 = het forfaitair bedrag bedoeld in artikel 336 van de programmawet van 24 december 2002.]16
[16 cquaterdecies) G15 = het forfaitair bedrag bedoeld in artikel 336 van de programmawet van 24 december 2002.]16
[16 cquindecies) G16 = het forfaitair bedrag bedoeld in artikel 336 van de programmawet van 24 december 2002.]16
[22 csedecies G18 = het forfaitair bedrag bedoeld in artikel 336 van de programmawet van 24 december 2002.]22
[26 cseptemdecies) G20 = het forfaitair bedrag bedoeld in artikel 336 van de programmawet van 24 december 2002.]26
d) R = de basisvermindering van de structurele vermindering bedoeld in hoofdstuk 7 van titel IV van de programmawet van 24 december 2002, per kwartaal, en afhankelijk van de in aanmerking genomen loonmassa S van de tewerkstelling.
e) [11 'α']11 = de coëfficiënt a bedoeld in artikel 331 van de programmawet van 24 december 2002.
Voor de tewerkstellingen als werknemer volgens categorie 1 of 3 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet van 24 december 2002 bedraagt [11 'α']11 0,1750 voor de kwartalen gelegen in het jaar 2004. Vanaf het eerste kwartaal 2005 is [11 'α']11 gelijk aan 0,1444. (Vanaf het tweede kwartaal 2007 is " alfa " gelijk aan 0,1620.) [15 Voor de tewerkstellingen als werknemer volgens categorie 3 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet van 24 december 2002 bedraagt 0,1785 vanaf het 2e kwartaal 2013.]15 <KB 2007-04-21/45, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 01-04-2007>
Voor de tewerkstellingen als werknemer volgens categorie 2 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet van 24 december 2002 bedraagt [11 'α']11 0,2706 voor de kwartalen gelegen in het jaar 2004. Vanaf het eerste kwartaal 2005 is [11 'α']11 gelijk aan 0,2266. (Vanaf het tweede kwartaal 2007 is " alfa " gelijk aan 0,2467.) <KB 2007-04-21/45, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 01-04-2007>
[15 Voor de tewerkstellingen als werknemer volgens categorie 2 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet van 24 december 2002 bedraagt 0,2557 vanaf het 2e kwartaal 2013.]15
[17 Voor de tewerkstellingen als werknemer behorend tot categorie 1 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002 bedraagt 'a' 0,1369 vanaf het tweede kwartaal 2016;
Voor de tewerkstellingen als werknemer behorend tot categorie 1 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002 bedraagt 'a' 0,1280 vanaf het eerste kwartaal 2018.
Voor de tewerkstellingen als werknemer behorend tot categorie 1 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002 bedraagt 'a' 0,1400 vanaf het eerste kwartaal 2019;
Voor de tewerkstellingen als werknemer behorend tot categorie 3 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002 bedraagt 'a' 0,1785 voor de werknemers waarvoor de loonmatigingsbijdrage niet verschuldigd is en 0,1369 voor de werknemers waarvoor de loonmatigingsbijdrage verschuldigd is vanaf het tweede kwartaal 2016;
Voor de tewerkstellingen als werknemer behorend tot categorie 3 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002 bedraagt 'a' 0,1785 voor de werknemers waarvoor de loonmatigingsbijdrage niet verschuldigd is en 0,1280 voor de werknemers waarvoor de loonmatigingsbijdrage verschuldigd is vanaf het eerste kwartaal 2018;
Voor de tewerkstellingen als werknemer behorend tot categorie 3 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002 bedraagt 'a' 0,1785 voor de werknemers waarvoor de loonmatigingsbijdrage niet verschuldigd is en 0,1400 voor de werknemers waarvoor de loonmatigingsbijdrage verschuldigd is vanaf het eerste kwartaal 2019.]17
[23 ebis) {gamma}= de coëfficiënt {gamma} bedoeld in artikel 331 van de programmawet van 24 december 2002.
Vanaf het tweede kwartaal 2022 bedraagt {gamma} 0,4000.]23
f) 'delta' = de coëfficiënt 'delta' bedoeld in artikel 331 van de programmawet van 24 december 2002.
'delta' bedraagt 0,0173 voor de kwartalen gelegen in het jaar 2004. Vanaf het eerste kwartaal 2005 is 'delta' gelijk aan 0,0600.
[17 Voor de tewerkstellingen als werknemer behorend tot categorieën 1 en 3 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002 is 'delta' gelijk aan 0,00 vanaf het eerste kwartaal 2018.]17
g) [15 G = het hoogste forfaitair bedrag als doelgroepvermindering waarop een werknemer recht geeft afhankelijk van de voorwaarden waaraan hij voldoet. G is gelijk aan [13 G1, G2, G3, G4, G5, G6, G7, G8, G9, G10, G11, G12 [16 , G13, G14, G15 [22 , G16 of G18]22]16]13 zoals bepaald in afdeling 3 van hoofdstuk 7 van titel IV van de wet van 24 december 2002.]15
h) Ps = de uiteindelijk toegestane structurele vermindering, per kwartaal, afhankelijk van de prestatiebreuk 'mu' van de tewerkstelling. Ps mag nooit groter zijn dan R.
i) [15 Pg = de uiteindelijk toegestane doelgroepvermindering, per kwartaal, afhankelijk van de prestatiebreuk 'mu' van de tewerkstelling. Pg mag nooit groter zijn dan G.]15 [13 Pg mag voor de werknemers bedoeld in artikel 353bis/13 van de Programmawet van 24 december 2002 nooit hoger zijn dan 517,00 EUR per kwartaal.]13
(5° de beoordeling van de leeftijd van de werknemer :
voor de toepassing van de doelgroepvermindering bedoeld bij (artikelen 339 en 346) van de programmawet van 24 december 2002 verstaat men onder " leeftijd ", de leeftijd van de werknemer op de laatste dag van het betrokken kwartaal.) <KB 2006-07-20/41, art. 1, 4°, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2006> <KB 2007-06-29/30, art. 1, 3°, 012; Inwerkingtreding : 01-04-2007>
----------
(1)<KB 2009-04-30/13, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 01-04-2009>
(2)<KB 2013-01-24/02, art. 2, 5°, 026; Inwerkingtreding : 01-10-2012>
(3)<KB 2013-06-12/03, art. 2, 029; Inwerkingtreding : 01-04-2013>
(4)<KB 2013-12-21/06, art. 1, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(5)<KB 2014-02-16/02, art. 1, 033; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(6)<KB 2014-04-24/45, art. 3, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(7)<KB 2014-04-24/45, art. 4, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(8)<KB 2009-06-28/06, art. 1, 015; Inwerkingtreding : 25-06-2009>
(9)<KB 2010-02-03/07, art. 1, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(10)<KB 2010-02-03/07, art. 4, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
(11)<KB 2010-04-02/03, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-04-2007>
(12)<KB 2011-02-21/12, art. 1, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
(13)<KB 2012-03-28/01, art. 1, 024; Inwerkingtreding : 01-04-2012>
(14)<KB 2012-05-26/04, art. 1, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
(15)<KB 2013-01-24/02, art. 2, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
(16)<KB 2015-02-22/13, art. 1, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(17)<KB 2016-05-31/04, art. 1, 038; Inwerkingtreding : 01-04-2016>
(18)<KB 2016-12-13/06, art. 2, 044; Inwerkingtreding : 01-12-2015>
(19)<KB 2018-03-01/10, art. 1, 053; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
(20)<KB 2019-02-22/12, art. 1, 057; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(21)<KB 2021-03-25/04, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(22)<KB 2022-01-27/12, art. 2, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
(23)<KB 2022-05-01/01, art. 4, 072; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
(24)<KB 2024-03-06/01, art. 3, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
(25)<KB 2024-03-03/05, art. 1, 076; Inwerkingtreding : 01-04-2024>
(26)<KB 2023-11-13/03, art. 1, 079; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
TITEL II. - De structurele vermindering.
Art.3.De structurele vermindering wordt als volgt berekend :
1° [2 het forfaitaire bedrag R :
R = F + alpha x (S0 - S) + {gamma} x (S2 - S) + delta x (W - S1)
Indien S0 - S kleiner is dan 0, dan wordt S0 - S beschouwd als gelijk aan 0.
De vermenigvuldiging alpha x (S0 - S) wordt tot op de cent afgerond, waarbij 0,005 EUR wordt afgerond naar 0,01 EUR.
Indien S2 - S kleiner is dan 0, dan wordt S2 - S beschouwd als gelijk aan 0.
De vermenigvuldiging {gamma} x (S2 - S) wordt tot op de cent afgerond, waarbij 0,005 EUR wordt afgerond naar 0,01 EUR.
Indien W - S1 kleiner is dan 0, dan wordt W - S1 beschouwd als gelijk aan 0.
De vermenigvuldiging delta x (W - S1) wordt tot op de cent afgerond, waarbij 0,005 EUR wordt afgerond naar 0,01 EUR.]2
2° het bedrag van de vermindering Ps
[1 Ps = R x mu x beta]1
Ps wordt tot op de cent afgerond, waarbij 0,005 EUR wordt afgerond op 0,01 EUR.
----------
(1)<KB 2013-01-24/02, art. 3, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
(2)<KB 2022-05-01/01, art. 5, 072; Inwerkingtreding : 01-04-2022>
TITEL III. - De doelgroepvermindering.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art.4.<KB 2007-06-29/30, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 01-04-2007> § 1. [1 Het bedrag van de doelgroepvermindering wordt als volgt berekend :
Pg = G * mu * beta.
Pg wordt tot op de cent afgerond, waarbij 0,005 EUR wordt afgerond op 0,01 EUR.]1
§ 2. [1
]1.
§ 3. [1
]1.
§ 4. [1
]1.
§ 5. [1
]1.
§ 6. [1 ...]1.
----------
{1)<KB 2010-02-03/07, art. 4, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
(1)<KB 2013-01-24/02, art. 4, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Art. 4/1._BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. [1 Le plafond salarial déterminé à l'article 6 est augmenté de 2 % pour chaque augmentation des plafonds salariaux visés à l'article 2 de la loi du 20 décembre 1999 visant à octroyer un bonus à l'emploi sous la forme d'une réduction des cotisations personnelles de sécurité sociale aux travailleurs salariés ayant un bas salaire et à certains travailleurs qui ont été victimes d'une restructuration, résultant de la liaison à l'index visée à l'article 2, § 2, alinéa 3, de la loi du 20 décembre 1999 précitée, à partir du trimestre qui suit le trimestre durant lequel ces plafonds salariaux sont augmentés ou, si cette augmentation coïncide avec le début d'un trimestre, à partir de ce trimestre. Le résultat du calcul visé à l'alinéa précédent, est arrondi au cent le plus proche, 0,005 EUR étant arrondi à 0,01 EUR. Cette disposition est appliquée à partir du trimestre qui suit le trimestre durant lequel le montant du plafond salarial concerné est déterminé.]1
----------
(1)<BESL 2017-09-07/04, art. 1, 050; Inwerkingtreding : 01-10-2017>
Art. 4/1._WAALS_GEWEST. [1 De loongrens bepaald in artikel 6/1 wordt met 2 % verhoogd voor elke verhoging van de loongrenzen bedoeld in artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering, voortvloeiend uit de koppeling aan de index bedoeld in artikel 2, § 2, derde lid, van de voornoemde wet van 20 december 1999, vanaf het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin deze loongrens wordt verhoogd of, als deze verhoging samenvalt met het begin van een kwartaal, vanaf dat kwartaal. Het resultaat van de berekening bedoeld in het vorig lid, wordt tot de dichtstbijzijnde cent afgerond, en 0,005 wordt naar 0,01 EUR afgerond. Deze bepaling wordt toegepast vanaf het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin het bedrag van de betrokken loongrens wordt bepaald.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BWG 2017-06-22/19, art. 15, 051; Inwerkingtreding : 01-07-2017>
HOOFDSTUK II. - Oudere werknemers.
Art.5.De toepassing van de doelgroepvermindering voor oudere werknemers wordt beperkt tot de werkgevers die werknemers tewerkstellen welke onderworpen zijn aan het geheel der takken bedoeld in artikel 21, § 1, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. Deze werkgevers kunnen trimestrieel voor elk van deze werknemers genieten van een doelgroepvermindering voor oudere werknemers volgens de principes zoals uiteengezet in hetgeen volgt.
Art. 5_VLAAMS_GEWEST.
[1 ...]1
----------
(1)< Gewijzigd bij BVR 2024-02-23/18, art. 1, 077; Inwerkingtreding : 01-07-2024>
Art.6.De doelgroepvermindering bedoeld in artikel 339 van de programmawet van 24 december 2002 kan worden toegekend ten belope van het forfaitaire bedrag G2 voor de werknemers die op de laatste dag van het kwartaal minstens de leeftijd van 54 jaar hebben, ten belope van het forfaitaire bedrag G1 voor de werknemers die op de laatste dag van het kwartaal minstens de leeftijd van 58 jaar hebben, ten belope van het forfaitaire bedrag G8 voor de werknemers die op de laatste dag van het kwartaal minstens de leeftijd van 62 jaar hebben en ten belope van het forfaitaire bedrag G9 voor de werknemers die op de laatste dag van het kwartaal minstens de leeftijd van 65 jaar hebben.
Art. 6_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP.
[3 De doelgroepvermindering vermeld in artikel 339 van de programmawet (I) van 24 december 2002 kan toegekend worden als volgt :
1° ten belope van het forfaitair bedrag G3 voor de werknemers die op de laatste dag van het kwartaal de leeftijd van ten minste 55 jaar bereikt hebben;
2° ten belope van het forfaitair bedrag G2 voor de werknemers die op de laatste dag van het kwartaal de leeftijd van ten minste 56 jaar bereikt hebben;
3° ten belope van het forfaitair bedrag G1 voor de werknemers die op de laatste dag van het kwartaal de leeftijd van ten minste 59 jaar bereikt hebben;
4° ten belope van het forfaitair bedrag G8 voor de werknemers die op de laatste dag van het kwartaal de leeftijd van ten minste 62 jaar bereikt hebben.]3
----------
(1)<2013-01-24/02, art. 5, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2013> (2)<BDG 2017-09-28/12, art. 32, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2018> (3)<BDG 2018-09-28/10, art. 57, 059; Inwerkingtreding : 01-01-2019> Art. 6_WAALS_GEWEST.[1 § 1. De doelgroepvermindering bedoeld in artikel 339, § 1 van de programmawet van 24 december 2002 kan worden toegekend voor een forfaitaire som van G2 voor werknemers die op de laatste dag van het kwartaal minstens 55 jaar oud zijn en voor een forfaitaire som van G1 voor werknemers die op de laatste dag van het kwartaal minstens 58 jaar oud zijn. § 2. De doelgroepvermindering bedoeld in artikel 339, § 2, van de programmawet van 24 december 2002 kan worden toegekend voor een forfaitaire som van G1 voor werknemers die op de laatste dag van het kwartaal minstens 60 jaar oud zijn en voor een forfaitaire som van G8 voor werknemers die op de laatste dag van het kwartaal minstens 65 jaar oud zijn. § 3. Paragrafen 1 en 2 treden in werking op 1 juli 2023. De vóór hun inwerkingtreding geldende bepalingen blijven van toepassing op elke rechtspositie die vóór 31 december 2023 recht geeft op doelgroepvermindering, voor de duur van de ononderbroken tewerkstelling van de werknemer bij dezelfde werkgever.]1 ---------- (1)<DWG 2023-12-13/13, art. 231, 080; Inwerkingtreding : 01-01-2024> Art. 6_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.[1 De doelgroepvermindering, zoals bedoeld in artikel 339 van de programmawet van 24 december 2002, kan worden toegekend voor een forfaitair bedrag van G1 voor werknemers die op de laatste dag van het kwartaal tenminste de leeftijd van 61 jaar en ten hoogste de leeftijd van 66 jaar bereikt hebben en in zoverre het refertekwartaalloon de loongrens van 8.000 euro niet overschrijdt. In afwijking van het eerste lid bedraagt de loongrens voor het vierde kwartaal 10.666,67 euro, behalve voor uitzendkrachten." In afwijking van het eerste lid bedraagt de loongrens voor het eerste kwartaal 10.666,67 euro voor uitzendkrachten.]1 ---------- (1)<BESL 2024-05-02/05, art. 1, 082; Inwerkingtreding : 01-07-2024> Art. 6_VLAAMS_GEWEST. <Opgeheven bij BVR 2024-02-23/18, art. 1, 077; Inwerkingtreding : 01-07-2024> Art. 6/1_VLAAMS_GEWEST. <Opgeheven bij BVR 2024-02-23/18, art. 1, 077; Inwerkingtreding : 01-07-2024> Art. 6/1_WAALS_GEWEST. [1 De loongrens bedoeld in artikel 339, eerste lid, 2°, van de programmawet (I) van 24 december 2002, bedraagt 13.942,47 euro per kwartaal.]1 ---------- (1)<2017-06-22/19, art. 17, 051; Inwerkingtreding : 01-07-2017> Art. 6/1_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. [1 De loongrens vermeld in artikel 339, eerste lid, 3°, van de programmawet (I) van 24 december 2002 ligt bij 13.942,47 euro.]1 ---------- (1)<2018-09-28/10, art. 58, 059; Inwerkingtreding : 01-01-2019> Art. 6/2_VLAAMS_GEWEST. <Opgeheven bij BVR 2024-02-23/18, art. 1, 077; Inwerkingtreding : 01-07-2024> Art. 6/3_VLAAMS_GEWEST. <Opgeheven bij BVR 2024-02-23/18, art. 1, 077; Inwerkingtreding : 01-07-2024> HOOFDSTUK III. - Langdurig werkzoekenden. Art. 7. Met uitzondering van artikel 14, is dit hoofdstuk van toepassing op de werkgevers die vallen onder het toepassingsgebied van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. Art. 7_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. <Opgeheven bij DDG 2018-05-28/07, art. 51, 058; Inwerkingtreding : 01-01-2019> Art. 7_WAALS_GEWEST. <Opgeheven bij DWG 2017-02-02/24, art. 29, 049; Inwerkingtreding : 01-07-2017> Art. 8. De (artikelen 9, 9bis en 12) van dit besluit zijn niet van toepassing op de werknemers bedoeld in artikel 12 van het koninklijk besluit van 19 december 2001. <KB 2007-03-28/32, art. 9, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2007> Art. 8_VLAAMS_GEWEST. [1 ...]1 ---------- (1)<BVR 2019-01-25/30, art. 2, 061; Inwerkingtreding : 01-07-2019> Art. 8_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. <Opgeheven bij DDG 2018-05-28/07, art. 51, 058; Inwerkingtreding : 01-01-2019> Art. 8_WAALS_GEWEST. <Opgeheven bij DWG 2017-02-02/24, art. 29, 049; Inwerkingtreding : 01-07-2017> Art. 8_VLAAMS_GEWEST_(TOEKOMSTIG_RECHT). [1 Het artikel 9bis van dit besluit is]1 niet van toepassing op de werknemers bedoeld in artikel 12 van het koninklijk besluit van 19 december 2001. <KB 2007-03-28/32, art. 9, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2007 ---------- (1)<BVR 2016-06-10/03, art. 3, 039; Inwerkingtreding : 01-01-2019> Art. 9.Een doelgroepvermindering voor langdurig werkzoekenden wordt op volgende wijze toegekend : 1° een forfaitaire vermindering G1 tijdens het kwartaal van indienstneming en de daaropvolgende vier kwartalen, voorzover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet : a) hij is op de dag van de indienstneming jonger dan 45 jaar; b) hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming; c) hij is werkzoekende geweest gedurende minstens driehonderd en twaalf dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de 18 kalendermaanden daaraan voorafgaand. De werknemer die een tewerkstelling, bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 19 december 2001, verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, (b)). <KB 2004-01-21/33, art. 56, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> 2° een forfaitaire vermindering G1 tijdens het kwartaal van indienstneming en de acht volgende kwartalen, voor zover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet : a) hij is op de dag van de indienstneming jonger dan 45 jaar; b) hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming; c) hij is werkzoekende geweest gedurende minstens 624 dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de 36 kalendermaanden daaraan voorafgaand. De werknemer die een tewerkstelling bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 19 december 2001 verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, (b)). <KB 2004-01-21/33, art. 56, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> 3° een forfaitaire vermindering G1 tijdens het kwartaal van indienstneming en de acht volgende kwartalen, dan een forfaitaire vermindering G2 tijdens de volgende vier kwartalen, voorzover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet : a) hij is op de dag van de indienstneming jonger dan 45 jaar; b) hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming; c) hij is werkzoekende geweest gedurende minstens 936 dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de 54 kalendermaanden daaraan voorafgaand. De werknemer die een tewerkstelling bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 19 december 2001 verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, (b)). <KB 2004-01-21/33, art. 56, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> 4° een forfaitaire vermindering G1 tijdens het kwartaal van indienstneming en de acht volgende kwartalen, dan een forfaitaire vermindering G2 tijdens de volgende twaalf kwartalen, voorzover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet : a) hij is op de dag van de indienstneming jonger dan 45 jaar; b) hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming; c) hij is werkzoekende geweest gedurende minstens 1 560 dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de 90 kalendermaanden daaraan voorafgaand. De werknemer die een tewerkstelling bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 19 december 2001 verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, (b)). <KB 2004-01-21/33, art. 56, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> 5° een forfaitaire vermindering G1 tijdens het kwartaal van indienstneming en de vier volgende kwartalen, dan een forfaitaire vermindering G2 tijdens de volgende zestien kwartalen, voorzover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet : a) hij is op de dag van de indienstneming minstens 45 jaar; b) hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming; c) hij is werkzoekende geweest gedurende minstens honderd zesenvijftig dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de 9 kalendermaanden daaraan voorafgaand. De werknemer die een tewerkstelling bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 19 december 2001 verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, (b)). <KB 2004-01-21/33, art. 56, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> 6° een forfaitaire vermindering G1 tijdens het kwartaal van indienstneming en de twintig volgende kwartalen, voor zover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet : a) hij is op de dag van de indienstneming minstens 45 jaar; b) hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming; c) hij is werkzoekende geweest gedurende minstens driehonderd en twaalf dagen in de loop van de maand van indienstneming en de 18 kalendermaanden daaraan voorafgaand of gedurende minstens (vierhonderd achtenzestig) dagen in de loop van de maand van indienstneming en de 27 kalendermaanden daaraan voorafgaand, telkens gerekend in het zesdagenstelsel. <KB 2004-01-21/33, art. 56, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De werknemer die een tewerkstelling bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 19 december 2001 verderzet, moet echter niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, (b)). <KB 2004-01-21/33, art. 56, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> [1 7° een forfaitaire vermindering G8 tijdens het kwartaal van indienstneming en de daaropvolgende elf kwartalen, voor zover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet : a) hij is op de dag van de indienstneming jonger dan [2 30 jaar]2 ; b) hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming; c) hij is werkzoekende geweest gedurende minstens [2 156 dagen]2, gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de [2 9 kalendermaanden]2 daaraan voorafgaand; d) hij bezit geen diploma of getuigschrift van het hoger secundair onderwijs. De werknemer die een tewerkstelling, bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 19 december 2001, verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, b.]1 ---------- (1)<KB 2013-07-17/04, art. 3, 030; Inwerkingtreding : 01-07-2013> (2)<KB 2014-01-26/07, art. 3, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2014> Art. 9_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. <Opgeheven bij DDG 2018-05-28/07, art. 51, 058; Inwerkingtreding : 01-01-2019> Art. 9_WAALS_GEWEST. <Opgeheven bij DWG 2017-02-02/24, art. 29, 049; Inwerkingtreding : 01-07-2017> Art. 9_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. <Opgeheven bij BESL 2017-09-14/04, art. 32,1°, 048; Inwerkingtreding : 01-10-2017> Art. 9_VLAAMS_GEWEST_(TOEKOMSTIG_RECHT). <Opgeheven bij BVR 2016-06-10/03, art. 4, 039; Inwerkingtreding : 01-01-2019> Art. 9bis. <Ingevoegd bij KB 2004-01-21/33, art. 57; Inwerkingtreding : 01-01-2004> In afwijking van artikel 9 wordt aan de werkgever bedoeld in artikel 11quater van het koninklijk besluit van 19 december 2001 een doelgroepvermindering voor langdurig werkzoekenden op volgende wijze toegekend : 1° een forfaitaire vermindering G1 tijdens het kwartaal van indienstneming en de daaropvolgende twintig kwartalen voor zover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet : a) (hij is op de dag van de indienstneming minstens 25 jaar, maar jonger dan 45 jaar;) <KB 2007-03-28/32, art. 10, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2007> <Erratum, B.S. 06.06.2007, p. 30666> b) hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming; c) hij is werkzoekende geweest gedurende minstens zeshonderd en vierentwintig dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de 36 kalendermaanden daaraan voorafgaand. De werknemer die een tewerkstelling, bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 19 december 2001, verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, b) ; 2° een forfaitaire vermindering G1 tijdens het kwartaal van indienstneming en de daaropvolgende kwartalen, voor zover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet : a) hij is op de dag van de indienstneming minstens 45 jaar; b) hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming; c) hij is werkzoekende geweest gedurende minstens honderdzesenvijftig dagen in de loop van de maand van indienstneming en de 9 kalendermaanden daaraan voorafgaand, gerekend in het zesdagenstelsel. De werknemer die een tewerkstelling bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 19 december 2001 verderzet, moet echter niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, b). (3° een forfaitaire vermindering G1 tijdens het kwartaal van indienstneming en de daaropvolgende twintig kwartalen voor zover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet : a) hij is op de dag van de indienstneming jonger dan 25 jaar; b) hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming; c) hij is werkzoekende geweest gedurende minstens 312 dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de 18 kalendermaanden daaraan voorafgaand. De werknemer die een tewerkstelling, bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 19 december 2001, verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, b).) <KB 2007-03-28/32, art. 10, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2007> Art. 9bis_VLAAMS_GEWEST. [1 ...]1 ---------- (1)<BVR 2019-01-25/30, art. 2, 061; Inwerkingtreding : 01-07-2019> Art. 9bis_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. <Opgeheven bij BDG 2017-09-28/12, art. 33, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2018> Art. 9bis_WAALS_GEWEST. <Opgeheven bij DWG 2017-02-02/24, art. 29, 049; Inwerkingtreding : 01-07-2017> Art. 9bis_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. <Opgeheven bij BESL 2017-09-14/04, art. 32,2°, 048; Inwerkingtreding : 31-12-2017> Art. 9ter. (Opgeheven) <KB 2007-03-28/32, art. 11, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2007> Art. 10. Een werkgever kan genieten van de voordelen zoals voorzien in (artikelen 9 en 9bis) indien hij een werkzoekende in dienst neemt tijdens de duur van de geldigheid van de werkkaart bedoeld in artikel 13 van het koninklijk besluit van 19 december 2001. <KB 2007-03-28/32, art. 12, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2007> Wanneer de aanvraag van de werkkaart wordt ingediend buiten de termijn voorzien in artikel 13 van het koninklijk besluit van 19 december 1999, wordt, in afwijking van de bepalingen van (artikelen 9 en 9bis), de periode gedurende dewelke de doelgroepvermindering bedoeld in (artikelen 9 en 9bis) kan worden toegekend, verminderd met een periode die aanvangt op de dag van de indienstneming en die eindigt op de laatste dag van het kwartaal waarin de datum gesitueerd is van de laattijdige indiening van de aanvraag van de werkkaart. <KB 2007-03-28/32, art. 12, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2007> De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening maakt via elektronische weg de gegevens betreffende de werkkaarten over aan de instelling belast met de inning en de invordering van de sociale zekerheidsbijdragen. Art. 10_VLAAMS_GEWEST. [1 ...]1 ---------- (1)<BVR 2019-01-25/30, art. 2, 061; Inwerkingtreding : 01-07-2019> Art. 10_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. <Opgeheven bij DDG 2018-05-28/07, art. 51, 058; Inwerkingtreding : 01-01-2019> Art. 10_WAALS_GEWEST. <Opgeheven bij DWG 2017-02-02/24, art. 29, 049; Inwerkingtreding : 01-07-2017> Art. 10_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. <Opgeheven bij BESL 2017-09-14/04, art. 32,2°, 048; Inwerkingtreding : 31-12-2017> Art. 10_VLAAMS_GEWEST_(TOEKOMSTIG_RECHT). Een werkgever kan genieten van de voordelen zoals voorzien in [1 artikel 9bis]1 indien hij een werkzoekende in dienst neemt tijdens de duur van de geldigheid van de werkkaart bedoeld in artikel 13 van het koninklijk besluit van 19 december 2001. <KB 2007-03-28/32, art. 12, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2007> Wanneer de aanvraag van de werkkaart wordt ingediend buiten de termijn voorzien in artikel 13 van het koninklijk besluit van 19 december 1999, wordt, in afwijking van de bepalingen van [1 artikel 9bis]1, de periode gedurende dewelke de doelgroepvermindering bedoeld in (artikelen 9 en 9bis) kan worden toegekend, verminderd met een periode die aanvangt op de dag van de indienstneming en die eindigt op de laatste dag van het kwartaal waarin de datum gesitueerd is van de laattijdige indiening van de aanvraag van de werkkaart. <KB 2007-03-28/32, art. 12, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2007> De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening maakt via elektronische weg de gegevens betreffende de werkkaarten over aan de instelling belast met de inning en de invordering van de sociale zekerheidsbijdragen. ---------- (1)<BVR 2016-06-10/03, art. 5, 039; Inwerkingtreding : 01-01-2019> Art. 11. (Voor de toepassing van (artikelen 9 en 9bis)) wordt de werkzoekende die op het moment van de aanvraag van de werkkaart bedoeld in artikel 13 van het koninklijk besluit van 19 december 2001 voldoet aan de voorwaarden (van respectievelijk de voormelde (artikelen 9 en 9bis)) gelijkgesteld aan een werkzoekende die voldoet aan deze voorwaarden op het moment van de indiensttreding. <KB 2004-01-21/33, art. 60, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> <KB 2007-03-28/32, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2007> Art. 11_VLAAMS_GEWEST. [1 ...]1 ---------- (1)<BVR 2019-01-25/30, art. 2, 061; Inwerkingtreding : 01-07-2019> Art. 11_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. <Opgeheven bij DDG 2018-05-28/07, art. 51, 058; Inwerkingtreding : 01-01-2019> Art. 11_WAALS_GEWEST. <Opgeheven bij DWG 2017-02-02/24, art. 29, 049; Inwerkingtreding : 01-07-2017> Art. 11_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. <Opgeheven bij BESL 2017-09-14/04, art. 32,2°, 048; Inwerkingtreding : 31-12-2017> Art. 11_VLAAMS_GEWEST_(TOEKOMSTIG_RECHT). [1 Voor de toepassing van artikel 9bis]1wordt de werkzoekende die op het moment van de aanvraag van de werkkaart bedoeld in artikel 13 van het koninklijk besluit van 19 december 2001 voldoet aan de voorwaarden [1 , vermeld artikel 9bis]1 gelijkgesteld aan een werkzoekende die voldoet aan deze voorwaarden op het moment van de indiensttreding. <KB 2004-01-21/33, art. 60, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> <KB 2007-03-28/32, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2007> ---------- (1)<BVR 2016-06-10/03, art. 6, 039; Inwerkingtreding : 01-01-2019> Art. 12. § 1. De werkgever die een werknemer, (in het kader van een doorstromingsprogramma in toepassing van het koninklijk besluit van 9 juni 1997) tot uitvoering van artikel 7, § 1, lid 3, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, betreffende de doorstromingsprogramma's, in dienst neemt, geniet een doelgroepvermindering voor langdurig werkzoekenden gelijk aan : <KB 2004-01-21/33, art. 61, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> 1° een forfaitair bedrag G1 tijdens het kwartaal van indienstneming en de 4 volgende kwartalen, dan van een forfaitair bedrag G2 tijdens de vier volgende kwartalen voor de werkzoekende die jonger is dan 45 jaar op het moment van de indienstneming en die aangeworven wordt in toepassing van artikel 5, § 1, 2°, eerste of tweede streepje, van voormeld koninklijk besluit van 9 juni 1997; 2° een forfaitair bedrag G1 tijdens het kwartaal van indienstneming en de acht volgende kwartalen voor de werkzoekende die jonger is dan 45 jaar op het moment van de indienstneming en die aangeworven wordt in toepassing van artikel 5, § 1, 2°, derde streepje, van voormeld koninklijk besluit van 9 juni 1997; 3° een forfaitair bedrag G1 tijdens het kwartaal van indienstneming en de 4 volgende kwartalen, dan van een forfaitair bedrag G2 tijdens de acht volgende kwartalen voor de werkzoekende die minstens 45 jaar is op het moment van de indienstneming en die aangeworven wordt in toepassing van artikel 5, § 1, 2°, tweede streepje, van voormeld koninklijk besluit van 9 juni 1997; 4° een forfaitair bedrag G1 tijdens het kwartaal van indienstneming en de 12 volgende kwartalen voor de werkzoekende die minstens 45 jaar is op het moment van de indienstneming en die aangeworven wordt in toepassing van artikel 5, § 1, 2°, derde streepje, van voormeld koninklijk besluit van 9 juni 1997. De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening maakt via elektronische weg de gegevens betreffende deze tewerkstellingen over aan de instelling belast met de inning en de invordering van de sociale zekerheidsbijdragen. § 2. 1° Aan de werkgever die een werknemer tewerkstelt binnen het kader van een doorstromingsprogramma met toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een gerechtigde op maatschappelijke integratie die wordt tewerkgesteld in een doorstromingsprogramma en tot vaststelling van de tijdelijke vermindering of vrijstelling van werkgeversbijdragen of met toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 14 november 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een rechthebbende op financieel maatschappelijke hulp die wordt tewerkgesteld in een doorstromingsprogramma en tot vaststelling van de tijdelijke vermindering of vrijstelling van werkgeversbijdragen, wordt dezelfde doelgroepvermindering toegekend onder dezelfde voorwaarden en modaliteiten als deze voorzien in § 1 van dit artikel. 2° Wanneer een werkgever een werknemer, bedoeld in 1°, in dienst neemt, brengt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening hiervan op de hoogte met vermelding van volgende gegevens : - de naam en voornaam van de werknemer; - het rijksregisternummer van de werknemer; - het volledig adres van de werknemer; - het geslacht van de werknemer; - de taal van de werknemer; - het type voordeel van doelgroepvermindering; - de datum van indiensttreding. (- het ondernemingsnummer bedoeld in de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen.) <KB 2004-01-21/33, art. 61, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> 3° De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening maakt via elektronische weg de gegevens betreffende de tewerkstellingen bedoeld in 1° over aan de instelling belast met de inning en de invordering van de sociale zekerheidsbijdragen. Art. 12_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. [1 ...]1 ---------- (1)<BESL 2019-05-16/17, art. 14,7°, 065; Inwerkingtreding : 01-01-2021> Art. 12_WAALS_GEWEST. [1 ...]1 ---------- (1)<DWG 2017-02-02/22, art. 20,6°, 047; Inwerkingtreding : 01-07-2017> Art. 12_VLAAMS_GEWEST. <Opgeheven bij BVR 2016-06-10/03, art. 7, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2016> Art. 13. Komt niet in aanmerking voor de toekenning van de doelgroepvermindering voor langdurig werkzoekenden, de werknemer die van het voordeel van vrijstelling werd uitgesloten door een beslissing van het beheerscomité van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, genomen op basis van een rapport van de hierna vernoemde inspectiediensten, indien na klacht werd vastgesteld dat de werknemer werd aangenomen ter vervanging en in dezelfde functie van een ontslagen werknemer met als hoofdzakelijk doel de voordelen van dit hoofdstuk te bekomen. Het toezicht gebeurt door de hierna vermelde inspecties, waarvan de bevoegdheden zijn bepaald bij de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie : 1. de inspecteurs en adjunct-inspecteurs van de Administratie van de inspectie van de sociale wetten van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid; 2. de inspecteurs en adjunct-inspecteurs van de Sociale Inspectie van het Ministerie van Sociale Voorzorg; 3. de inspecteurs en adjunct-inspecteurs van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid; 4. de hoofdcontroleurs, de controleurs en de adjunct-controleurs van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening alsmede de eerstaanwezend inspecteurs-hoofd van dienst, de eerstaanwezend inspecteurs, de inspecteurs, de eerstaanwezend adjunct-inspecteurs, de adjunct-inspecteurs 2e klasse en de adjunct-inspecteurs 1e klasse van de Algemene Inspectie van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. Art. 13_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. <Opgeheven bij DDG 2018-05-28/07, art. 51, 058; Inwerkingtreding : 01-01-2019> Art. 13_WAALS_GEWEST. <Opgeheven bij DWG 2017-02-02/24, art. 29, 049; Inwerkingtreding : 01-07-2017> Art. 14. § 1. 1° De werkgever bedoeld in artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, lid 3, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met betrekking tot de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, geniet van een doelgroepvermindering voor sociale inschakelingseconomie voor de indienstneming van een uitkeringsgerechtigde volledig werkloze ten belope van een forfaitair bedrag G1 gedurende het kwartaal van indiensttreding en de 10 daaropvolgende kwartalen, voor zover de aangeworven werknemer gelijktijdig voldoet aan de volgende voorwaarden : a) hij is minder dan 45 jaar op de dag van de indienstneming; b) hij is uitkeringsgerechtigde volledige werkloze op de dag van indiensttreding; c) in de loop van de maand van indienstneming en de 18 kalendermaanden daaraan voorafgaand is hij uitkeringsgerechtigde volledige werkloze geweest tijdens minstens 312 dagen gerekend in het zesdaagse stelsel; d) hij is niet in het bezit van een getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs. (De werknemer die een tewerkstelling bedoeld in § 4, 3°, 4°, 8° of 11° verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, b).) <AR 2004-01-21/33, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> 2° De werkgever bedoeld in artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, lid 3, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met betrekking tot de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, geniet van een doelgroepvermindering voor sociale inschakelingseconomie voor de indienstneming van een uitkeringsgerechtigde volledig werkloze ten belope van een forfaitair bedrag G1 gedurende het kwartaal van indiensttreding en de 20 daaropvolgende kwartalen, voorzover de aangeworven werknemer gelijktijdig voldoet aan de volgende voorwaarden : a) hij is minder dan 45 jaar op de dag van de indienstneming; b) hij is uitkeringsgerechtigde volledig werkloze op de dag van indiensttreding; c) in de loop van de maand van indienstneming en de 36 kalendermaanden daaraan voorafgaand is hij uitkeringsgerechtigde volledige werkloze geweest tijdens minstens 624 dagen gerekend in het zesdaagse stelsel; d) hij is niet in het bezit van een getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs. (De werknemer die een tewerkstelling bedoeld in § 4, 3°, 4°, 8° of 11° verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, b).) <AR 2004-01-21/33, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> 3° De werkgever bedoeld in artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, lid 3, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met betrekking tot de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, geniet van een doelgroepvermindering voor sociale inschakelingseconomie voor de indienstneming van een uitkeringsgerechtigde volledig werkloze ten belope van een forfaitair bedrag G1 gedurende het kwartaal van indiensttreding en de daaropvolgende kwartalen, voorzover de aangeworven werknemer gelijktijdig voldoet aan de volgende voorwaarden : a) hij is ten minste 45 jaar op de dag van de indienstneming; b) hij is uitkeringsgerechtigde volledig werkloze op de dag van indiensttreding; c) (in de loop van de maand van indienstneming en de 9 kalendermaanden daaraan voorafgaand) is hij uitkeringsgerechtigde volledige werkloze geweest tijdens minstens 156 dagen gerekend in het zesdaagse stelsel; <KB 2004-01-21/33, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> d) hij is niet in het bezit van een getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs. (De werknemer die een tewerkstelling bedoeld in § 4, 3°, 4°, 8° of 11° verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, b).) <AR 2004-01-21/33, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 2. 1° De werkgever bedoeld in artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, lid 3, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met betrekking tot de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, geniet van een doelgroepvermindering voor sociale inschakelingseconomie voor de indienstneming van een gerechtigde op maatschappelijke integratie ten belope van een forfaitair bedrag G1 gedurende het kwartaal van indiensttreding en de 10 daaropvolgende kwartalen, voorzover de aangeworven werknemer gelijktijdig voldoet aan de volgende voorwaarden : a) hij is minder dan 45 jaar op de dag van de indienstneming; b) hij is een gerechtigde op maatschappelijke integratie op de dag van indiensttreding; c) in de loop van de maand van indienstneming en de 9 kalendermaanden daaraan voorafgaand is hij een gerechtigde op maatschappelijke integratie geweest tijdens minstens 156 dagen gerekend in het zesdaagse stelsel; d) hij is niet in het bezit van een getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs. (De werknemer die een tewerkstelling bedoeld in § 4, 3°, 4°, 8° of 11° verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, b).) <AR 2004-01-21/33, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> 2° De werkgever bedoeld in artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, lid 3, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met betrekking tot de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, geniet van een doelgroepvermindering voor sociale inschakelingseconomie voor de indienstneming van een gerechtigde op maatschappelijke integratie ten belope van een forfaitair bedrag G1 gedurende het kwartaal van indiensttreding en de 20 daaropvolgende kwartalen, voorzover de aangeworven werknemer gelijktijdig voldoet aan de volgende voorwaarden : a) hij is minder dan 45 jaar op de dag van de indienstneming; b) hij is een gerechtigde op maatschappelijke integratie op de dag van indiensttreding; c) in de loop van de maand van indienstneming en de 18 kalendermaanden daaraan voorafgaand is hij een gerechtigde op maatschappelijke integratie geweest tijdens minstens 312 dagen gerekend in het zesdaagse stelsel; d) hij is niet in het bezit van een getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs. (De werknemer die een tewerkstelling bedoeld in § 4, 3°, 4°, 8° of 11° verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, b).) <AR 2004-01-21/33, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> 3° De werkgever bedoeld in artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, lid 3, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met betrekking tot de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, geniet van een doelgroepvermindering voor sociale inschakelingseconomie voor de indienstneming van een gerechtigde op maatschappelijke integratie ten belope van een forfaitair bedrag G1 gedurende het kwartaal van indiensttreding en de daaropvolgende kwartalen, voorzover de aangeworven werknemer gelijktijdig voldoet aan de volgende voorwaarden : a) hij is ten minste 45 jaar op de dag van de indienstneming; b) hij is een gerechtigde op maatschappelijke integratie op de dag van indiensttreding; c) (in de loop van de maand van indienstneming en de 9 kalendermaanden daaraan voorafgaand) is hij een gerechtigde op maatschappelijke integratie geweest tijdens minstens 156 dagen gerekend in het zesdaagse stelsel; <KB 2004-01-21/33, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> d) hij is niet in het bezit van een getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs. (De werknemer die een tewerkstelling bedoeld in § 4, 3°, 4°, 8° of 11° verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, b).) <AR 2004-01-21/33, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 3. 1° De werkgever bedoeld in artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, lid 3, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met betrekking tot de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, geniet van een doelgroepvermindering voor sociale inschakelingseconomie voor de indienstneming van een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp ten belope van een forfaitair bedrag G1 gedurende het kwartaal van indiensttreding en de 10 daaropvolgende kwartalen, voorzover de aangeworven werknemer gelijktijdig voldoet aan de volgende voorwaarden : a) hij is minder dan 45 jaar op de dag van de indienstneming; b) hij is een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp op de dag van indiensttreding; c) in de loop van de maand van indienstneming en de 9 kalendermaanden daaraan voorafgaand is hij een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp geweest tijdens minstens 156 dagen gerekend in het zesdaagse stelsel; d) hij is niet in het bezit van een getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs. (De werknemer die een tewerkstelling bedoeld in § 4, 3°, 4°, 8° of 11° verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, b).) <AR 2004-01-21/33, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> 2° De werkgever bedoeld in artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, lid 3, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met betrekking tot de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, geniet van een doelgroepvermindering voor sociale inschakelingseconomie voor de indienstneming van een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp ten belope van een forfaitair bedrag G1 gedurende het kwartaal van indiensttreding en de 20 daaropvolgende kwartalen, voorzover de aangeworven werknemer gelijktijdig voldoet aan de volgende voorwaarden : a) hij is minder dan 45 jaar op de dag van de indienstneming; b) hij is een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp op de dag van indiensttreding; c) in de loop van de maand van indienstneming en de 18 kalendermaanden daaraan voorafgaand is hij een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp geweest tijdens minstens 312 dagen gerekend in het zesdaagse stelsel; d) hij is niet in het bezit van een getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs. (De werknemer die een tewerkstelling bedoeld in § 4, 3°, 4°, 8° of 11° verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, b).) <AR 2004-01-21/33, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> 3° De werkgever bedoeld in artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, lid 3, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met betrekking tot de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, geniet van een doelgroepvermindering voor sociale inschakelingseconomie voor de indienstneming van een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp ten belope van een forfaitair bedrag G1 gedurende het kwartaal van indiensttreding en de daaropvolgende kwartalen, voorzover de aangeworven werknemer gelijktijdig voldoet aan de volgende voorwaarden : a) hij is ten minste 45 jaar op de dag van de indienstneming; b) hij is een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp op de dag van indiensttreding; c) (in de loop van de maand van indienstneming en de 9 kalendermaanden daaraan voorafgaand) is hij een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp geweest tijdens minstens 156 dagen gerekend in het zesdaagse stelsel; <KB 2004-01-21/33, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> d) hij is niet in het bezit van een getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs. (De werknemer die een tewerkstelling bedoeld in § 4, 3°, 4°, 8° of 11° verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, b).) <AR 2004-01-21/33, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 4. (Voor de toepassing van dit artikel worden met de periodes als uitkeringsgerechtigde volledig werkloze, als gerechtigde op maatschappelijke integratie en als rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp gelijkgesteld : 1° de periodes gelegen in een periode van volledige werkloosheid die aanleiding hebben gegeven tot betaling van een uitkering bij toepassing van wet- of reglementeringsbepalingen inzake verplichte verzekering tegen ziekte- of invaliditeit of inzake moederschapsverzekering; 2° de periodes van hechtenis of gevangenzetting, gelegen in een periode van volledige werkloosheid; 3° de periodes van tewerkstelling in het kader van een doorstromingsprogramma gedurende dewelke de werknemer de uitkering genoot bedoeld a) hetzij in artikel 5, § 1, van het koninklijk besluit van 9 juni 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de doorstromingsprogramma's; b) hetzij in artikel 4 van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een gerechtigde op maatschappelijke integratie die wordt tewerkgesteld in een doorstromingsprogramma; c) hetzij in artikel 4 van het koninklijk besluit van 14 november 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een gerechtigde op financiële maatschappelijke hulp die wordt tewerkgesteld in een doorstromingsprogramma; 4° de periodes van tewerkstelling in toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn; 5° de periodes van volledig vergoede werkloosheid; 6° de periodes van gerechtigd zijn op maatschappelijke integratie in toepassing van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie; 7° de periodes van toekenning van financiële maatschappelijke hulp aan personen van vreemde nationaliteit, ingeschreven in het vreemdelingenregister, die omwille van hun nationaliteit geen aanspraak kunnen maken op het recht op maatschappelijke integratie en gerechtigd zijn op een financiële maatschappelijke hulp; 8° de periodes van tewerkstelling, bij een werkgever bedoeld in artikel 1, § 1, van het voormelde koninklijk besluit van 3 mei 1999, in de programma's voor wedertewerkstelling bedoeld in artikel 6, § 1, IX, 2°, van de Bijzondere Wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen; 9° de periodes van volledige werkloosheid, maatschappelijke integratie of financiële maatschappelijke hulp, gedekt door vakantiegeld; 10° de periodes van wederoproeping onder de wapens, gelegen in een periode van volledige werkloosheid; 11° de periodes van tewerkstelling in het kader van een erkende arbeidspost gedurende dewelke de werknemer de uitkering genoot bedoeld a) hetzij in artikel 8, § 1 van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de herinschakeling van de langdurig werklozen; b) hetzij in artikel 10 van het koninklijk besluit van 9 februari 1999 genomen tot uitvoering van artikel 2, § 5, eerste lid, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum; c) hetzij in artikel 10 van het koninklijk besluit van 9 februari 1999 genomen tot uitvoering van artikel 57quater van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn; 12° de periodes van wachttijd in de zin van artikel 36, § 1, eerste lid, 4° van het bovenvermeld besluit van 25 november 1991, tijdens dewelke de werkzoekende niet verbonden is door een arbeidsovereenkomst, onderworpen aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.) <KB 2004-01-21/33, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 5. (Om te genieten van de doelgroepvermindering bedoeld in §§ 1, 2 en 3, moet de werkgever voorafgaandelijk een attest bekomen dat bewijst dat hij onder het toepassingsgebied van artikel 1, § 1, van het voormelde koninklijk besluit van 3 mei 1999 valt. Dit attest wordt afgeleverd binnen een termijn van 45 dagen door de Directeur-generaal van de Algemene Directie Werkgelegenheid en Arbeidsmarkt van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. Om het recht te openen om de doelgroepvermindering bedoeld in § 1, moet de werknemer bovendien onder de voorwaarden en modaliteiten bepaald in het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering en zijn uitvoeringsbesluiten een herinschakelingsuitkering bedoeld in artikel 4 van voornoemd koninklijk besluit van 3 mei 1999 genieten. Een kopie van het attest bedoeld in het eerste lid wordt overgemaakt door de werkgever aan de werknemer die dit attest voegt bij zijn aanvraag voor een herinschakelingsuitkering. Om het recht te openen op de doelgroepvermindering bedoeld in §§ 2 of 3 moet de werkgever een tussenkomst in het loon vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn genieten onder de voorwaarden en modaliteiten van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een gerechtigde op maatschappelijke integratie die wordt tewerkgesteld in een sociaal inschakelingsinitiatief of van het koninklijk besluit van 14 november 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een gerechtigde op financiële maatschappelijke hulp die wordt tewerkgesteld in een sociaal inschakelingsinitiatief. Een kopie van het attest bedoeld in het eerste lid wordt bij de aanvraag gevoegd.) <KB 2004-01-21/33, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 6. 1° Wanneer een werkgever de doelgroepvermindering bedoeld in §§ 2 of 3° wenst te genieten voor een werknemer, brengt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening hiervan op de hoogte met vermelding van volgende gegevens : - de naam en voornaam van de werknemer; - het rijksregisternummer van de werknemer; - het volledig adres van de werknemer; - het geslacht van de werknemer; - de taal van de werknemer; - het type voordeel van doelgroepvermindering; - de datum van indiensttreding. (- het ondernemingsnummer bedoeld in de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen.) <KB 2004-01-21/33, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> 2° De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening maakt via elektronische weg de gegevens betreffende de werknemers die in aanmerking komen voor de doelgroepverminderingen bedoeld in §§ 1, 2 en 3 over aan de instelling belast met de inning en de invordering van de sociale zekerheidsbijdragen. § 7. (Wanneer de bevoegde regionale dienst voor arbeidsbemiddeling na afloop van de 10 kwartalen bedoeld in § 1, 1°, § 2, 1° of § 3, 1°, van mening is dat de voornoemde werknemer nog altijd niet geschikt is om zich te integreren in de reguliere arbeidsmarkt, wordt de duur van de doelgroepvermindering bedoeld in § 1, 1°, § 2, 1° of § 3, 1° verlengd met een nieuwe periode van maximum 10 kwartalen. Wanneer de bevoegde regionale dienst voor arbeidsbemiddeling na afloop van de 20 kwartalen bedoeld in § 1, 2°, § 2, 2° of § 3, 2°, van mening is dat de voornoemde werknemer nog altijd niet geschikt is om zich te integreren in de reguliere arbeidsmarkt, wordt de duur van de doelgroepvermindering bedoeld in § 1, 2°, § 2, 2° of § 3, 2° verlengd met een nieuwe periode van maximum 20 kwartalen. De bevoegde regionale dienst voor arbeidsbemiddeling licht, naar gelang het geval, de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening of het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in.) <KB 2004-01-21/33, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Art. 14_VLAAMS_GEWEST. [1 ...]1 ---------- (1)<DVR 2022-01-14/24, art. 84, 074; Inwerkingtreding : 01-07-2025> Art. 14_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. [1 ...]1 ---------- (1)<BESL 2019-05-16/17, art. 14,7°, 065; Inwerkingtreding : 01-01-2021> Art. 14_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. § 1. 1° De werkgever bedoeld in artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, lid 3, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met betrekking tot de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, geniet van een doelgroepvermindering voor sociale inschakelingseconomie voor de indienstneming van een uitkeringsgerechtigde volledig werkloze ten belope van een forfaitair bedrag G1 gedurende het kwartaal van indiensttreding en de 10 daaropvolgende kwartalen, voor zover de aangeworven werknemer gelijktijdig voldoet aan de volgende voorwaarden : a) hij is minder dan 45 jaar op de dag van de indienstneming; b) hij is uitkeringsgerechtigde volledige werkloze op de dag van indiensttreding; c) in de loop van de maand van indienstneming en de 18 kalendermaanden daaraan voorafgaand is hij uitkeringsgerechtigde volledige werkloze geweest tijdens minstens 312 dagen gerekend in het zesdaagse stelsel; d) hij is niet in het bezit van een getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs. (De werknemer die een tewerkstelling bedoeld in § 4, 3°, 4°, 8° of 11° verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, b).) <AR 2004-01-21/33, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> 2° De werkgever bedoeld in artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, lid 3, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met betrekking tot de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, geniet van een doelgroepvermindering voor sociale inschakelingseconomie voor de indienstneming van een uitkeringsgerechtigde volledig werkloze ten belope van een forfaitair bedrag G1 gedurende het kwartaal van indiensttreding en de 20 daaropvolgende kwartalen, voorzover de aangeworven werknemer gelijktijdig voldoet aan de volgende voorwaarden : a) hij is minder dan 45 jaar op de dag van de indienstneming; b) hij is uitkeringsgerechtigde volledig werkloze op de dag van indiensttreding; c) in de loop van de maand van indienstneming en de 36 kalendermaanden daaraan voorafgaand is hij uitkeringsgerechtigde volledige werkloze geweest tijdens minstens 624 dagen gerekend in het zesdaagse stelsel; d) hij is niet in het bezit van een getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs. (De werknemer die een tewerkstelling bedoeld in § 4, 3°, 4°, 8° of 11° verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, b).) <AR 2004-01-21/33, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> 3° De werkgever bedoeld in artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, lid 3, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met betrekking tot de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, geniet van een doelgroepvermindering voor sociale inschakelingseconomie voor de indienstneming van een uitkeringsgerechtigde volledig werkloze ten belope van een forfaitair bedrag G1 gedurende het kwartaal van indiensttreding en de daaropvolgende kwartalen, voorzover de aangeworven werknemer gelijktijdig voldoet aan de volgende voorwaarden : a) hij is ten minste 45 jaar op de dag van de indienstneming; b) hij is uitkeringsgerechtigde volledig werkloze op de dag van indiensttreding; c) (in de loop van de maand van indienstneming en de 9 kalendermaanden daaraan voorafgaand) is hij uitkeringsgerechtigde volledige werkloze geweest tijdens minstens 156 dagen gerekend in het zesdaagse stelsel; <KB 2004-01-21/33, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> d) hij is niet in het bezit van een getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs. (De werknemer die een tewerkstelling bedoeld in § 4, 3°, 4°, 8° of 11° verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, b).) <AR 2004-01-21/33, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 2. 1° De werkgever bedoeld in artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, lid 3, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met betrekking tot de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, geniet van een doelgroepvermindering voor sociale inschakelingseconomie voor de indienstneming van een gerechtigde op maatschappelijke integratie ten belope van een forfaitair bedrag G1 gedurende het kwartaal van indiensttreding en de 10 daaropvolgende kwartalen, voorzover de aangeworven werknemer gelijktijdig voldoet aan de volgende voorwaarden : a) hij is minder dan 45 jaar op de dag van de indienstneming; b) hij is een gerechtigde op maatschappelijke integratie op de dag van indiensttreding; c) in de loop van de maand van indienstneming en de 9 kalendermaanden daaraan voorafgaand is hij een gerechtigde op maatschappelijke integratie geweest tijdens minstens 156 dagen gerekend in het zesdaagse stelsel; d) hij is niet in het bezit van een getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs. (De werknemer die een tewerkstelling bedoeld in § 4, 3°, 4°, 8° of 11° verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, b).) <AR 2004-01-21/33, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> 2° De werkgever bedoeld in artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, lid 3, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met betrekking tot de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, geniet van een doelgroepvermindering voor sociale inschakelingseconomie voor de indienstneming van een gerechtigde op maatschappelijke integratie ten belope van een forfaitair bedrag G1 gedurende het kwartaal van indiensttreding en de 20 daaropvolgende kwartalen, voorzover de aangeworven werknemer gelijktijdig voldoet aan de volgende voorwaarden : a) hij is minder dan 45 jaar op de dag van de indienstneming; b) hij is een gerechtigde op maatschappelijke integratie op de dag van indiensttreding; c) in de loop van de maand van indienstneming en de 18 kalendermaanden daaraan voorafgaand is hij een gerechtigde op maatschappelijke integratie geweest tijdens minstens 312 dagen gerekend in het zesdaagse stelsel; d) hij is niet in het bezit van een getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs. (De werknemer die een tewerkstelling bedoeld in § 4, 3°, 4°, 8° of 11° verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, b).) <AR 2004-01-21/33, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> 3° De werkgever bedoeld in artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, lid 3, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met betrekking tot de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, geniet van een doelgroepvermindering voor sociale inschakelingseconomie voor de indienstneming van een gerechtigde op maatschappelijke integratie ten belope van een forfaitair bedrag G1 gedurende het kwartaal van indiensttreding en de daaropvolgende kwartalen, voorzover de aangeworven werknemer gelijktijdig voldoet aan de volgende voorwaarden : a) hij is ten minste 45 jaar op de dag van de indienstneming; b) hij is een gerechtigde op maatschappelijke integratie op de dag van indiensttreding; c) (in de loop van de maand van indienstneming en de 9 kalendermaanden daaraan voorafgaand) is hij een gerechtigde op maatschappelijke integratie geweest tijdens minstens 156 dagen gerekend in het zesdaagse stelsel; <KB 2004-01-21/33, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> d) hij is niet in het bezit van een getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs. (De werknemer die een tewerkstelling bedoeld in § 4, 3°, 4°, 8° of 11° verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, b).) <AR 2004-01-21/33, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 3. 1° De werkgever bedoeld in artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, lid 3, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met betrekking tot de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, geniet van een doelgroepvermindering voor sociale inschakelingseconomie voor de indienstneming van een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp ten belope van een forfaitair bedrag G1 gedurende het kwartaal van indiensttreding en de 10 daaropvolgende kwartalen, voorzover de aangeworven werknemer gelijktijdig voldoet aan de volgende voorwaarden : a) hij is minder dan 45 jaar op de dag van de indienstneming; b) hij is een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp op de dag van indiensttreding; c) in de loop van de maand van indienstneming en de 9 kalendermaanden daaraan voorafgaand is hij een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp geweest tijdens minstens 156 dagen gerekend in het zesdaagse stelsel; d) hij is niet in het bezit van een getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs. (De werknemer die een tewerkstelling bedoeld in § 4, 3°, 4°, 8° of 11° verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, b).) <AR 2004-01-21/33, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> 2° De werkgever bedoeld in artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, lid 3, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met betrekking tot de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, geniet van een doelgroepvermindering voor sociale inschakelingseconomie voor de indienstneming van een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp ten belope van een forfaitair bedrag G1 gedurende het kwartaal van indiensttreding en de 20 daaropvolgende kwartalen, voorzover de aangeworven werknemer gelijktijdig voldoet aan de volgende voorwaarden : a) hij is minder dan 45 jaar op de dag van de indienstneming; b) hij is een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp op de dag van indiensttreding; c) in de loop van de maand van indienstneming en de 18 kalendermaanden daaraan voorafgaand is hij een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp geweest tijdens minstens 312 dagen gerekend in het zesdaagse stelsel; d) hij is niet in het bezit van een getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs. (De werknemer die een tewerkstelling bedoeld in § 4, 3°, 4°, 8° of 11° verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, b).) <AR 2004-01-21/33, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> 3° De werkgever bedoeld in artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, lid 3, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met betrekking tot de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, geniet van een doelgroepvermindering voor sociale inschakelingseconomie voor de indienstneming van een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp ten belope van een forfaitair bedrag G1 gedurende het kwartaal van indiensttreding en de daaropvolgende kwartalen, voorzover de aangeworven werknemer gelijktijdig voldoet aan de volgende voorwaarden : a) hij is ten minste 45 jaar op de dag van de indienstneming; b) hij is een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp op de dag van indiensttreding; c) (in de loop van de maand van indienstneming en de 9 kalendermaanden daaraan voorafgaand) is hij een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp geweest tijdens minstens 156 dagen gerekend in het zesdaagse stelsel; <KB 2004-01-21/33, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> d) hij is niet in het bezit van een getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs. (De werknemer die een tewerkstelling bedoeld in § 4, 3°, 4°, 8° of 11° verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, b).) <AR 2004-01-21/33, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 4. (Voor de toepassing van dit artikel worden met de periodes als uitkeringsgerechtigde volledig werkloze, als gerechtigde op maatschappelijke integratie en als rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp gelijkgesteld : 1° de periodes gelegen in een periode van volledige werkloosheid die aanleiding hebben gegeven tot betaling van een uitkering bij toepassing van wet- of reglementeringsbepalingen inzake verplichte verzekering tegen ziekte- of invaliditeit of inzake moederschapsverzekering; 2° de periodes van hechtenis of gevangenzetting, gelegen in een periode van volledige werkloosheid; 3° de periodes van tewerkstelling in het kader van een doorstromingsprogramma gedurende dewelke de werknemer de uitkering genoot bedoeld a) hetzij in artikel 5, § 1, van het koninklijk besluit van 9 juni 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de doorstromingsprogramma's; b) hetzij in artikel 4 van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een gerechtigde op maatschappelijke integratie die wordt tewerkgesteld in een doorstromingsprogramma; c) hetzij in artikel 4 van het koninklijk besluit van 14 november 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een gerechtigde op financiële maatschappelijke hulp die wordt tewerkgesteld in een doorstromingsprogramma; 4° de periodes van tewerkstelling in toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn; 5° de periodes van volledig vergoede werkloosheid; 6° de periodes van gerechtigd zijn op maatschappelijke integratie in toepassing van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie; 7° de periodes van toekenning van financiële maatschappelijke hulp aan personen van vreemde nationaliteit, ingeschreven in het vreemdelingenregister, die omwille van hun nationaliteit geen aanspraak kunnen maken op het recht op maatschappelijke integratie en gerechtigd zijn op een financiële maatschappelijke hulp; 8° de periodes van tewerkstelling, bij een werkgever bedoeld in artikel 1, § 1, van het voormelde koninklijk besluit van 3 mei 1999, in de programma's voor wedertewerkstelling bedoeld in artikel 6, § 1, IX, 2°, van de Bijzondere Wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen; 9° de periodes van volledige werkloosheid, maatschappelijke integratie of financiële maatschappelijke hulp, gedekt door vakantiegeld; 10° de periodes van wederoproeping onder de wapens, gelegen in een periode van volledige werkloosheid; 11° de periodes van tewerkstelling in het kader van een erkende arbeidspost gedurende dewelke de werknemer de uitkering genoot bedoeld a) hetzij in artikel 8, § 1 van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de herinschakeling van de langdurig werklozen; b) hetzij in artikel 10 van het koninklijk besluit van 9 februari 1999 genomen tot uitvoering van artikel 2, § 5, eerste lid, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum; c) hetzij in artikel 10 van het koninklijk besluit van 9 februari 1999 genomen tot uitvoering van artikel 57quater van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn; 12° de periodes van wachttijd in de zin van artikel 36, § 1, eerste lid, 4° van het bovenvermeld besluit van 25 november 1991, tijdens dewelke de werkzoekende niet verbonden is door een arbeidsovereenkomst, onderworpen aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;) [2 13° de tewerkstellingsperioden bij een werkgever vermeld in artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen in het kader van het besluit van het Waals Gewest van 11 mei 1995 betreffende de indienstneming van gesubsidieerde contractuelen door sommige openbare besturen en ermee gelijkgestelde werkgevers, zoals van kracht op 31 december 2017.]2 <KB 2004-01-21/33, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> [1 In afwijking van het eerste lid, 8°, wordt de daarin bepaalde "periode" niet gelijkgesteld voor personen die binnen het toepassingsgebied vallen van het besluit van de Waalse Regering van 11 mei 1995 betreffende de indienstneming van gesubsidieerde contractuelen door sommige openbare besturen en ermee gelijkgestelde werkgevers, met uitzondering van de personen die behoren tot de toelagecategorieën B1, B2 of B3 vermeld in artikel 5, §§ 1 tot 3, van datzelfde besluit.]1 § 5. (Om te genieten van de doelgroepvermindering bedoeld in §§ 1, 2 en 3, moet de werkgever voorafgaandelijk een attest bekomen dat bewijst dat hij onder het toepassingsgebied van artikel 1, § 1, van het voormelde koninklijk besluit van 3 mei 1999 valt. Dit attest wordt afgeleverd binnen een termijn van 45 dagen door de Directeur-generaal van de Algemene Directie Werkgelegenheid en Arbeidsmarkt van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. Om het recht te openen om de doelgroepvermindering bedoeld in § 1, moet de werknemer bovendien onder de voorwaarden en modaliteiten bepaald in het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering en zijn uitvoeringsbesluiten een herinschakelingsuitkering bedoeld in artikel 4 van voornoemd koninklijk besluit van 3 mei 1999 genieten. Een kopie van het attest bedoeld in het eerste lid wordt overgemaakt door de werkgever aan de werknemer die dit attest voegt bij zijn aanvraag voor een herinschakelingsuitkering. Om het recht te openen op de doelgroepvermindering bedoeld in §§ 2 of 3 moet de werkgever een tussenkomst in het loon vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn genieten onder de voorwaarden en modaliteiten van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een gerechtigde op maatschappelijke integratie die wordt tewerkgesteld in een sociaal inschakelingsinitiatief of van het koninklijk besluit van 14 november 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een gerechtigde op financiële maatschappelijke hulp die wordt tewerkgesteld in een sociaal inschakelingsinitiatief. Een kopie van het attest bedoeld in het eerste lid wordt bij de aanvraag gevoegd.) <KB 2004-01-21/33, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 6. 1° Wanneer een werkgever de doelgroepvermindering bedoeld in §§ 2 of 3° wenst te genieten voor een werknemer, brengt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening hiervan op de hoogte met vermelding van volgende gegevens : - de naam en voornaam van de werknemer; - het rijksregisternummer van de werknemer; - het volledig adres van de werknemer; - het geslacht van de werknemer; - de taal van de werknemer; - het type voordeel van doelgroepvermindering; - de datum van indiensttreding. (- het ondernemingsnummer bedoeld in de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen.) <KB 2004-01-21/33, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> 2° De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening maakt via elektronische weg de gegevens betreffende de werknemers die in aanmerking komen voor de doelgroepverminderingen bedoeld in §§ 1, 2 en 3 over aan de instelling belast met de inning en de invordering van de sociale zekerheidsbijdragen. § 7. [3 ...]3 [3 § 8 - Voor de werkgevers die werknemers tewerkstellen die binnen het toepassingsgebied van dit artikel vallen en die na 31 december 2018 in dienst zijn getreden, wordt de doelgroepvermindering vermeld in dit artikel niet meer toegekend.]3 ---------- (1)<BDG 2017-09-28/12, art. 34, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2018> (2)<BDG 2018-09-28/10, art. 59,1°, 059; Inwerkingtreding : 28-09-2018> (3)<BDG 2018-09-28/10, art. 59,2-3°, 059; Inwerkingtreding : 01-01-2019> Art. 14bis. <Ingevoegd bij KB 2004-01-21/33, art. 63; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Wanneer een werkgever reeds van de voordelen van (artikelen 9 of 9bis) genoten heeft voor een werknemer en hij deze terug in dienst neemt binnen een periode van dertig maanden na de beëindiging van de vorige arbeidsovereenkomst, worden, onverminderd de toepassing van artikel 10, voor de vaststelling van de forfaitaire vermindering en voor de duur voor dewelke zij wordt toegekend deze tewerkstellingen als één tewerkstelling beschouwd. De periode gelegen tussen de arbeidsovereenkomsten verlengt de periode tijdens dewelke de voormelde voordelen worden toegekend, niet. <KB 2007-03-28/32, art. 14, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2007> Wanneer een werkgever reeds van de voordelen van artikel 14 genoten heeft voor een werknemer en hij deze terug in dienst neemt binnen een periode van twaalf maanden na de beëindiging van de vorige arbeidsovereenkomst worden, onverminderd de toepassing van artikel 14, § 5, voor de vaststelling van de forfaitaire vermindering en voor de duur voor dewelke zij wordt toegekend deze tewerkstellingen als één tewerkstelling beschouwd. De periode gelegen tussen de arbeidsovereenkomsten verlengt de periode tijdens dewelke de voormelde voordelen worden toegekend, niet. Art. 14bis_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. <Opgeheven bij DDG 2018-05-28/07, art. 51, 058; Inwerkingtreding : 01-01-2019> Art. 14bis_WAALS_GEWEST. [1 ...]1 Wanneer een werkgever reeds van de voordelen van artikel 14 genoten heeft voor een werknemer en hij deze terug in dienst neemt binnen een periode van twaalf maanden na de beëindiging van de vorige arbeidsovereenkomst worden, onverminderd de toepassing van artikel 14, § 5, voor de vaststelling van de forfaitaire vermindering en voor de duur voor dewelke zij wordt toegekend deze tewerkstellingen als één tewerkstelling beschouwd. De periode gelegen tussen de arbeidsovereenkomsten verlengt de periode tijdens dewelke de voormelde voordelen worden toegekend, niet. ---------- (1)<DWG 2017-02-02/24, art. 29, 049; Inwerkingtreding : 01-07-2017> Art. 14bis_VLAAMS_GEWEST. <Ingevoegd bij KB 2004-01-21/33, art. 63; Inwerkingtreding : 01-01-2004>[4 ...]4 Wanneer een werkgever reeds van de voordelen van artikel 14 genoten heeft voor een werknemer en hij deze terug in dienst neemt binnen een periode van twaalf maanden na de beëindiging van de vorige arbeidsovereenkomst worden, onverminderd de toepassing van artikel 14, § 5, voor de vaststelling van de forfaitaire vermindering en voor de duur voor dewelke zij wordt toegekend deze tewerkstellingen als één tewerkstelling beschouwd. De periode gelegen tussen de arbeidsovereenkomsten verlengt de periode tijdens dewelke de voormelde voordelen worden toegekend, niet. ---------- (1)<BVR 2016-06-10/03, art. 8, 039; Inwerkingtreding : 01-07-2016> (2)<BVR 2016-09-23/01, art. 6, 042; Inwerkingtreding : 02-07-2016> (3)<BVR 2016-09-23/01, art. 7, 042; Inwerkingtreding : 01-01-2019> (4)<BVR 2019-01-25/30, art. 2, 061; Inwerkingtreding : 01-07-2019> HOOFDSTUK IV. - Eerste aanwervingen. Art. 15. De toepassing van de doelgroepvermindering voor eerste aanwervingen is beperkt tot de werkgevers van de privé-sector bedoeld in artikel 335 van de wet van 24 december 2002. Art. 15/1. [1 In toepassing van artikel 344 van de wet van 24 december 2002, moet men, voor het bepalen van de hoedanigheid van vervanger van een werknemer, het volgende vergelijken: - A: het maximum aantal werknemers dat gelijktijdig bij de technische bedrijfseenheid in dienst was in de loop van de twaalf maanden die de indiensttreding voorafgaan, waarbij geen rekening wordt gehouden met het hoogste aantal werknemers dat tewerkgesteld was op eenzelfde kalenderdag en dit voor maximum 5 dagen in diezelfde referteperiode van 12 maanden; - B: het totale aantal werknemers dat bij de technische bedrijfseenheid in dienst is op de datum dat de nieuwe werknemer in dienst treedt. Als B niet groter is dan A, dan wordt de nieuw aangeworven werknemer beschouwd als een vervanger. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt een werknemer beschouwd als zijnde in dienst wanneer hij op grond van zijn tewerkstelling onderworpen is aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met uitzondering van de werknemers die niet in aanmerking worden genomen voor het onderzoek naar de hoedanigheid van nieuwe werkgever zoals bedoeld in artikel 343, § 1, 2° en 3°, van de wet van 24 december 2002.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij KB 2022-01-27/12, art. 3, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2022> Art. 16.§ 1. [5 Een doelgroepvermindering voor eerste aanwervingen wordt op de volgende wijze toegekend : 1° de werkgever geniet voor een werknemer een vermindering [8 G20]8 gedurende zijn volledige tewerkstelling, die een aanvang neemt vanaf het kwartaal dat de werkgever, in de hoedanigheid van nieuwe werkgever in de zin van [7 artikel 343, § 1, 2°]7, van de programmawet van 24 december 2002, een eerste werknemer in dienst neemt [6 ...]6; 2° de werkgever geniet voor een werknemer een vermindering G14 voor maximum 5 kwartalen, een vermindering G15 voor maximum 4 kwartalen die op de eerste 5 volgen en een vermindering G16 voor maximum 4 kwartalen die op de eerste 9 volgen voor zover hij tijdens deze kwartalen minimum twee werknemers in dienst heeft. De betreffende kwartalen moeten zich in een periode van 20 kwartalen situeren, die een aanvang neemt vanaf het kwartaal dat de werkgever, in de hoedanigheid van nieuwe werkgever in de zin van [7 artikel 343, § 1, 3°]7, van de programmawet van 24 december 2002, een tweede werknemer in dienst neemt; 3° de werkgever geniet voor een werknemer een vermindering G15 voor maximum 9 kwartalen en een vermindering G16 voor maximum 4 kwartalen die op de eerste 9 volgen, voor zover hij tijdens deze kwartalen minimum drie werknemers in dienst heeft. De betreffende kwartalen moeten zich in een periode van 20 kwartalen situeren, die een aanvang neemt vanaf het kwartaal dat de werkgever, in de hoedanigheid van nieuwe werkgever in de zin van [7 artikel 343, § 1, 3°]7, van de programmawet van 24 december 2002, een derde werknemer in dienst neemt; 4° [8 ...]8 5° [8 ...]8 6° [8 ...]8]5 § 2. Met (leerlingen), dienstboden, deeltijds leerplichtigen (, [7 gelegenheidswerknemers en flexi-jobwerknemers]7) wordt geen rekening gehouden voor wat betreft de toepassing van § 1. <KB 2004-01-21/33, art. 64, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> [7 § 3. Per werkgever kan de vermindering voor de n-de werknemer, bedoeld in § 1, telkens maar één keer per kwartaal worden genoten. § 4. De verminderingen bedoeld in § 1, kunnen telkens maar voor één werknemer per simultane technische bedrijfseenheid genoten worden. De bepaling van het vorige lid is niet van toepassing op de vóór 1 januari 2022 reeds aangevatte verminderingen voor simultane technische bedrijfseenheden die als dusdanig bestonden op 1 januari 2022. § 5. In afwijking van § 3, wanneer de n-de werknemer bedoeld in § 1, in de loop van het betrokken kwartaal uit dienst gaat en een andere n-de werknemer in datzelfde kwartaal in dienst komt, dan kan de werkgever voor deze laatste werknemer de vermindering voor de n-de werknemer verder toepassen. § 6. Wanneer werknemers deel uitmaken van een historische technische bedrijfseenheid, wordt de waarde n-1, bedoeld in artikel 343, § 1, 3°, van de wet van 24 december 2002, verhoogd met het aantal werknemers die op dezelfde dag in dienst treden als deze waarop de n-de werknemer in dienst treedt, en die vervanger zijn in de zin van artikel 15/1. § 7. De verminderingen voor de n-de werknemer, bedoeld in § 1, 2° tot [9 3°]9, kunnen maar genoten worden indien de betrokken werkgever in het betrokken kwartaal gelijktijdig minstens n werknemers tewerkstelt en de bijkomende tewerkstelling minstens één maand na de datum van indiensttreding aanhoudt.]7 ---------- (1)<KB 2013-03-04/12, art. 1, 028; Inwerkingtreding : 01-10-2012. In afwijking van het eerste lid, voor de werknemers die vóór het 4e kwartaal 2012 in dienst werden genomen, Inwerkingtreding : 01-01-2013> (2)<KB 2014-02-16/02, art. 2, 033; Inwerkingtreding : 01-01-2014> (3)<KB 2015-02-22/13, art. 2, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2015> (4)<KB 2016-01-26/05, art. 1, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016> (5)<KB 2017-01-31/03, art. 1, 045; Inwerkingtreding : 01-01-2017> (6)<KB 2021-01-05/01, art. 1, 064; Inwerkingtreding : 01-01-2021> (7)<KB 2022-01-27/12, art. 4, 068; Inwerkingtreding : 01-01-2022> (8)<KB 2023-11-13/03, art. 2, 079; Inwerkingtreding : 01-01-2024> (9)<KB 2023-11-13/03, art. 3, 079; Inwerkingtreding : 01-01-2024> Art. 16bis. <Ingevoegd bij KB 2004-01-21/33, art. 65; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 1. Het bedrag van de bijdrage voor administratiekosten verschuldigd aan een erkend sociaal secretariaat bedoeld in artikel 345 van de programmawet van 24 december 2002, wordt door de Rijksdienst voor sociale zekerheid ten laste genomen ten belope van 36,45 EUR per kwartaal waarvoor de werkgever effectief de doelgroepvermindering waarin voorzien bij artikel 16, § 1, 1° heeft genoten. § 2. Per kwartaal in de loop van de eerste maand van het tweede kwartaal dat volgt stelt de Rijksdienst voor sociale zekerheid het bedrag vast dat aan elk erkend sociaal secretariaat voor werkgevers is verschuldigd aan de hand van de binnen de wettelijke termijn ingediende kwartaalaangiften. Bij het verstrijken van die maand maakt de Rijksdienst voor sociale zekerheid een kredietnota over aan het erkend sociaal secretariaat voor werkgevers. Het bedrag verschuldigd voor een kwartaal op basis van de laattijdig ingediende kwartaalaangiften of aan de hand van de verbeterde kwartaalaangiften wordt opgesteld in de loop van de eerste maand van het tweede kwartaal dat volgt op dat van de ontvangst of de verbetering ervan. Een kredietnota wordt overgemaakt bij het verstrijken van die maand. § 3. Na ontvangst van het akkoord van het erkend sociaal secretariaat voor werkgevers betreffende het bedrag van de kredietnota stort de Rijksdienst voor sociale zekerheid dit bedrag op het krediet van het sociaal secretariaat bij DE POST. § 4. Een bedrag bestemd om de kosten te dekken die voortvloeien uit de toepassing van dit besluit wordt ingeschreven op de begroting van de Rijksdienst voor sociale zekerheid ten titel van administratiekosten. HOOFDSTUK V. - Jonge werknemers. Art. 17.Dit hoofdstuk is van toepassing op de werkgevers bedoeld in artikel 26 van de wet van 24 december 1999. Art. 17_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. <Opgeheven bij BVR 2024-02-23/18, art. 2, 077; Inwerkingtreding : 01-07-2024> Art. 17_WAALS_GEWEST. <Opgeheven bij BVR 2024-02-23/18, art. 2, 077; Inwerkingtreding : 01-07-2024> Art. 17_VLAAMS_GEWEST. <Opgeheven bij BVR 2024-02-23/18, art. 2, 077; Inwerkingtreding : 01-07-2024> Art. 18.<KB 2006-03-29/32, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2006> Een doelgroepvermindering voor jonge werknemers wordt op de volgende wijze toegekend [4 , voor zover het refertekwartaalloon maximaal 9.000 EUR bedraagt]4 : 1° een forfaitair bedrag G1 voor de tewerkstelling van een jongere bedoeld in artikel 4 of 5bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders; 2° [3 voor de tewerkstelling van een jongere [4 een forfaitair bedrag G8 tijdens het kwartaal van indienstneming en de zeven daarop volgende kwartalen en een forfaitair bedrag G2 gedurende de vier daarop volgende kwartalen]4 dat de jongere wordt tewerkgesteld bij dezelfde werkgever, voor zover de aangeworven jongere tegelijk aan de volgende voorwaarden voldoet : a) hij is op de dag van indienstneming minder dan zesentwintig jaar; b) hij is een laag geschoolde jongere zoals bedoeld in artikel 24, 1°, van de wet van 24 december 1999;]3 3° [3 voor de tewerkstelling van een jongere [4 een forfaitair bedrag G8 tijdens het kwartaal van indienstneming en de elf daarop volgende kwartalen en een forfaitair bedrag G2 gedurende de vier daarop volgende kwartalen]4 dat de jongere wordt tewerkgesteld bij dezelfde werkgever, voor zover de aangeworven jongere tegelijk aan de volgende voorwaarden voldoet : a) hij is op de dag van indienstneming minder dan zesentwintig jaar; b) hij is een erg laag geschoolde jongere zoals bedoeld in artikel 24, 2°, van de wet van 24 december 1999;]3 [4 3°bis voor de tewerkstelling van een jongere een forfaitair bedrag G1 tijdens het kwartaal van indienstneming en de drie daarop volgende kwartalen en een forfaitair bedrag G2 gedurende de acht daarop volgende kwartalen dat de jongere wordt tewerkgesteld bij dezelfde werkgever, voor zover de aangeworven jongere tegelijk aan de volgende voorwaarden voldoet : a) hij is op de dag van indienstneming minder dan zesentwintig jaar; b) hij is een middengeschoolde jongere zoals bedoeld in artikel 24, 3°, van de wet van 24 december 1999; c) hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming, behalve indien het een persoon betreft zoals bedoeld in artikel 23, § 1bis, 2de lid van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid; d) hij is werkzoekende geweest gedurende minstens 156 dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de maand van indienstneming en de 9 kalendermaanden voorafgaand aan het moment van indienstneming, behalve indien het een persoon betreft zoals bedoeld in artikel 23, § 1bis, 2de lid van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid;]4 4° [3 voor de tewerkstelling van een jongere [4 een forfaitair bedrag G8 tijdens het kwartaal van indienstneming en de elf daarop volgende kwartalen en een forfaitair bedrag G2 gedurende de vier daarop volgende kwartalen]4 dat de jongere wordt tewerkgesteld bij dezelfde werkgever, voor zover de aangeworven jongere tegelijk aan de volgende voorwaarden voldoet : a) hij is op de dag van indienstneming minder dan zesentwintig jaar; b) hij is een laaggeschoolde jongere zoals bedoeld in artikel 24, 1°, van de wet van 24 december 1999, die bovendien beantwoordt aan de definitie van artikel 23, § 1bis, eerste of tweede lid, van de wet van 24 december 1999;]3 [1 5° [2 ...]2]1; De verminderingen bedoeld in het eerste lid, 3° en 4°, zijn enkel van toepassing indien het kwartaal van indienstneming het tweede kwartaal van het jaar 2006 niet voorafgaat. [2 Derde lid opgeheven.]2. [3 Voor de toepassing van het eerste lid, 2° tot 4°, en het tweede en derde lid, wordt als kwartaal van indienstneming beschouwd het kwartaal waarin een jongere voor het eerst bij de betrokken werkgever wordt tewerkgesteld.]3 [3 Voor de toepassing van het eerste lid, 2° tot 4°, wordt beschouwd als dag van indienstneming, 1 januari van het jaar waarin de jongere negentien jaar wordt, indien hij reeds vóór deze datum in dienst was bij dezelfde werkgever. [4 Indien het kwartaal van indienstneming zich voorafgaand aan het 1ste kwartaal 2013 situeert, zijn de bepalingen van het eerste lid, 2°, 3° en 4° van toepassing zoals ze golden voorafgaand aan 1 januari 2013.]4]3 ---------- (1)<KB 2010-02-03/07, art. 3, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2010> (2)<KB 2010-02-03/07, art. 4, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2012> (3)<KB 2010-04-02/03, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 01-04-2010> (4)<KB 2013-01-24/02, art. 6, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2013> Art. 18_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. <Opgeheven bij BVR 2024-02-23/18, art. 2, 077; Inwerkingtreding : 01-07-2024> Art. 18_WAALS_GEWEST. <Opgeheven bij BVR 2024-02-23/18, art. 2, 077; Inwerkingtreding : 01-07-2024> Art. 18_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. <Opgeheven bij BVR 2024-02-23/18, art. 2, 077; Inwerkingtreding : 01-07-2024> Art. 18_VLAAMS_GEWEST. <Opgeheven bij BVR 2024-02-23/18, art. 2, 077; Inwerkingtreding : 01-07-2024> Art. 18/1_VLAAMS_GEWEST. <Opgeheven bij BVR 2024-02-23/18, art. 2, 077; Inwerkingtreding : 01-07-2024> Art. 19.<Opgeheven bij KB 2013-01-24/02, art. 7, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2013> Art. 19_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. <Opgeheven bij BVR 2024-02-23/18, art. 2, 077; Inwerkingtreding : 01-07-2024> Art. 19_WAALS_GEWEST. <Opgeheven bij BVR 2024-02-23/18, art. 2, 077; Inwerkingtreding : 01-07-2024> Art. 19_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. <Opgeheven bij BVR 2024-02-23/18, art. 2, 077; Inwerkingtreding : 01-07-2024> Art. 20.<KB 2004-01-21/33, art. 68, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 1. Voor de toepassing van (artikel 18, eerste lid, 2°, 3° [2 , 3°bis]2 en 4°) worden enkel de nieuwe werknemers bedoeld in artikel 25 van de wet van 24 december 1999 die als dusdanig worden aangeduid op de aangifte aan de instelling belast met de inning en de invordering van de sociale zekerheidsbijdragen beschouwd als jongeren met een startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27 van de wet van 24 december 1999. <KB 2006-03-29/32, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2006> [1 De doelgroepvermindering bedoeld in artikel 18, eerste lid, 2°, wordt enkel toegekend indien de werkkaart bedoeld in artikel 13 van het koninklijk besluit van 19 december 2001 attesteert dat de betrokken jongere voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 18, eerste lid, 2°, op de dag van indienstneming.]1 [1 De doelgroepvermindering bedoeld in artikel 18, eerste lid, 3°, wordt enkel toegekend indien de werkkaart bedoeld in artikel 13 van het koninklijk besluit van 19 december 2001 attesteert dat de betrokken jongere voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 18, eerste lid, 3°, op de dag van indienstneming.]1 [2 De doelgroepvermindering bedoeld in artikel 18, eerste lid, 3°bis, wordt enkel toegekend indien de werkkaart bedoeld in artikel 13 van het koninklijk besluit van 19 december 2001 attesteert dat de betrokken jongere voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 18, eerste lid, 3°bis, op de dag van indienstneming.]2 [1 De doelgroepvermindering bedoeld in artikel 18, eerste lid, 4°, wordt enkel toegekend indien de werkkaart bedoeld in artikel 13 van het koninklijk besluit van 19 december 2001 attesteert dat de betrokken jongere voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 18, eerste lid, 4°, op de dag van indienstneming.]1 § 2. De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening maakt via elektronische weg de gegevens betreffende de [2 werkkaarten]2 over aan de instelling belast met de inning en de invordering van de sociale zekerheidsbijdragen. [1 § 3. Onverminderd de bepalingen van § 1, kan een werkgever genieten van de voordelen voorzien in artikel 18, eerste lid, 2°, 3° [2 , 3°bis]2 en 4° indien hij een jongere in dienst neemt tijdens de duur van de geldigheid van de werkkaart bedoeld in artikel 13 van het koninklijk besluit van 19 december 2001. De aanvraag van de werkkaart die betrekking heeft op de attestering bedoeld in paragraaf 1, wordt onontvankelijk verklaard wanneer de aanvraag gebeurt vóór 1 januari van het jaar waarin de jongere negentien jaar wordt of op een ogenblik waarop de jongere nog studies met een volledig leerplan volgt in het dagonderwijs. Wanneer de tewerkstelling van de jongere aanving vóór 1 januari van het jaar waarin de jongere negentien jaar wordt en vanaf deze datum wordt verder gezet, kan in afwijking van artikel 13 van het koninklijk besluit van 19 december 2001 enkel de werkgever van de betrokken nieuwe werknemer een werkkaart vragen die betrekking heeft op de attestering bedoeld in paragraaf 1. Deze aanvraag wordt enkel aanvaard indien zij individueel wordt opgesteld en de identiteit van de werkgever vermeldt, evenals de identiteit van de werknemer, zijn woonplaats en identificatienummer van de sociale zekerheid en de datum van de indienstneming. De in het vorig lid bedoelde aanvraag van werkkaart moet ten laatste op 31 januari van het jaar waarin de nieuwe werknemer negentien jaar wordt bij het bevoegd werkloosheidsbureau ingediend worden. Wanneer de aanvraag van de werkkaart wordt ingediend buiten de termijn voorzien in artikel 13 van het koninklijk besluit van 19 december 2001 of in het vierde lid, wordt, in afwijking van de bepalingen van artikel 18, eerste lid, 2°, 3° of 4°, de periode gedurende dewelke de doelgroepverminderingen bedoeld in artikel 18, eerste lid, 2°, 3° en 4°, kan worden toegekend, verminderd met een periode die aanvangt op de dag van de indienstneming en die eindigt op de laatste dag van het kwartaal waarin de datum gesitueerd is van de laattijdige indiening van de aanvraag van de werkkaart. § 4. Voor de toepassing van artikel 18, eerste lid, 2°, 3° [2 , 3°bis]2 en 4°, wordt de jongere die op het moment van de aanvraag van de werkkaart bedoeld in artikel 13 van het koninklijk besluit van 19 december 2001 voldoet aan de voorwaarden van artikel 18, eerste lid, 2°, 3° [2 , 3°bis]2 en 4°, gelijkgesteld aan een jongere die voldoet aan deze voorwaarden op het moment van de indienstneming.]1 ---------- (1)<KB 2010-04-02/03, art. 3, 021; Inwerkingtreding : 01-04-2010> (2)<KB 2013-01-24/02, art. 8, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2013> Art. 20_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. <Opgeheven bij BVR 2024-02-23/18, art. 2, 077; Inwerkingtreding : 01-07-2024> Art. 20_WAALS_GEWEST. <Opgeheven bij BVR 2024-02-23/18, art. 2, 077; Inwerkingtreding : 01-07-2024> Art. 20_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. <Opgeheven bij BVR 2024-02-23/18, art. 2, 077; Inwerkingtreding : 01-07-2024> Art. 20_VLAAMS_GEWEST. <Opgeheven bij BVR 2024-02-23/18, art. 2, 077; Inwerkingtreding : 01-07-2024> HOOFDSTUK Vbis. [1 - Mentors 1.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij KB 2010-02-03/09, art. 1, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2010> HOOFDSTUK Vbis. WAALS_GEWEST. <Impliciet opgeheven bij BWG 2016-10-20/13, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-09-2016> Art. 20/1.[1 [2 Onder de voorwaarden van dit hoofdstuk kan een doelgroepvermindering voor mentors toegekend worden in de vorm van een forfaitair bedrag G9.]2 Onder 'de opvolging verzekeren van stages' en het 'instaan voor opleiding' wordt verstaan de begeleiding [3 ...]3 door een mentor van [3 ...]3 personen die behoren tot de doelgroepen, bepaald in artikel 347bis, eerste lid, van de wet van 24 december 2002.]1 [2 De toepassing van artikel 347bis van de programmawet (I) van 24 december 2002 en van dit hoofdstuk wordt uitgebreid tot de werkzoekenden die een instapstage doorlopen zoals bedoeld in artikel 36quater van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.]2 ---------- (1)<Ingevoegd bij KB 2010-02-03/09, art. 1, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2010> (2)<KB 2013-01-24/02, art. 9, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2013> (3)<KB 2013-02-11/35, art. 1, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2013> Art. 20/1_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. <opgeheven voor het Brusselse Gewest bij BESL 2018-06-07/02, art. 9, 055; Inwerkingtreding : 01-07-2018> Art. 20/1_WAALS_GEWEST. <opgeheven bij BWG 2016-10-20/13, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-09-2016> Art. 20/2.[1 Onder mentor wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk verstaan, de werknemer die voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° hij heeft een beroepservaring van ten minste vijf jaar in het beroep dat geheel of gedeeltelijk aangeleerd wordt in het kader van de stage of opleiding; 2° hij is in het bezit van - hetzij een getuigschrift, uitgereikt door een onderwijs- of opleidingsverstrekker die door de bevoegde Gemeenschap [2 of door het bevoegd sectorfonds]2 werd ingericht of erkend, dat aantoont dat hij met succes een mentoropleiding heeft gevolgd, - hetzij een getuigschrift, uitgereikt door de bevoegde Gemeenschap of door een door de bevoegde Gemeenschap erkende instantie, dat aantoont dat hij geslaagd is in een beoordeling ter validatie van zijn competenties als mentor.]1 [2 Voor de toepassing van het eerste lid, 2°, eerste gedachtestreepje, wordt onder "mentoropleiding" verstaan, elke opleiding die tegelijk aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° als doel hebben aan werknemers vaardigheden bij te brengen op het vlak van begeleiding, coaching en opleiding van personen die op de werkvloer een opleiding krijgen; 2° technieken aanleren om - een opleidingsplan op te stellen, - instructies te geven, - afdoende te communiceren, - vorderingen op te volgen, - feedback te geven, - bij te sturen, - te evalueren; 3° verstrekt worden door of op initiatief van en onder de verantwoordelijkheid van instanties, ingericht of erkend door de autoriteiten, bevoegd inzake opleiding.]2 ---------- (1)<Ingevoegd bij KB 2010-02-03/09, art. 1, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2010> (2)<KB 2013-02-11/35, art. 2, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2013> Art. 20/2_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. <opgeheven voor het Brusselse Gewest bij BESL 2018-06-07/02, art. 9, 055; Inwerkingtreding : 01-07-2018> Art. 20/2_WAALS_GEWEST. <opgeheven bij BWG 2016-10-20/13, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-09-2016> Art. 20/3.[1 § 1. De werkgever die in aanmerking wenst te komen voor de doelgroepvermindering bedoeld in dit hoofdstuk, moet zich ertoe verbinden stages of opleidingen te organiseren ten behoeve van de personen die behoren tot de in artikel 20/1 bedoelde doelgroepen, en daartoe mentors, zoals bedoeld in artikel 20/2, te belasten met de uitvoering en opvolging. § 2. Voor de in § 1 bedoelde personen voor wie tijdens hun stage of opleiding bij de werkgever geen aangifte vereist is, noch overeenkomstig artikel 21 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, noch overeenkomstig het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, kan de in § 1 bedoelde verbintenis enkel worden vastgesteld aan de hand van een overeenkomst die beantwoordt aan de volgende kenmerken : 1° zij wordt gesloten tussen de werkgever en een of meer onderwijs- of opleidingsinstellingen of -operatoren op wiens initiatief of onder wiens toezicht de stages of opleidingen georganiseerd worden, ingeval van opleiding van leerkrachten of van jongeren, buiten diegene bedoeld onder 2°; 2° zij wordt gesloten tussen de werkgever en de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding of een instelling voor volwassenenonderwijs, ingeval van opleiding van jonge werkzoekenden; 3° zij bepaalt duidelijk de begin- en einddatum van de periode tijdens dewelke de verbintenis geldt, zonder dat deze periode 12 maanden kan overschrijden; overeenkomsten voor een langere duur dan 12 maanden worden voor de toepassing van dit artikel beschouwd als overeenkomsten met een geldigheidsduur van 12 maanden. De begindatum van de overeenkomst moet samenvallen met de eerste dag van een kwartaal, terwijl de einddatum moet samenvallen met de laatste dag van een kwartaal; 4° zij bevat in duidelijke bewoordingen de verbintenis van de werkgever om gedurende een welbepaald aantal uren aan een welbepaald aantal, naargelang het geval, jongeren of leerkrachten gedurende de in 3° bedoelde periode de mogelijkheid te geven stage te lopen of een opleiding te volgen; 5° zij kan nadere verbintenissen bevatten tussen de werkgever en de betrokken onderwijs- of opleidingsinstelling(en) of -operator(en) omtrent de organisatie van de stages en opleidingen, de pedagogische omkadering en de spreiding in de tijd van de stages en opleidingen; 6° zij wordt, op straffe van nietigheid, gedateerd en ondertekend, uiterlijk op de laatste dag van het eerste kwartaal van haar geldigheidsperiode, door de werkgever en door de verantwoordelijke van elke betrokken onderwijs- of opleidingsinstelling of -operator of van de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding; 7° indien de werkgever reeds eerder verbonden was door een of meer overeenkomsten zoals bedoeld in dit lid : zij bevat een gedateerde en ondertekende verklaring vanwege de verantwoordelijke(n) van de onderwijs- of opleidingsinstelling(en) of gewestelijke dienst(en) voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding die betrokken waren bij de overeenkomst(en) die de werkgever had gesloten met het oog op de in artikel 20/1 bedoelde doelgroepvermindering, ter bevestiging dat de werkgever zijn verbintenis(sen), vervat in die overeenkomst(en), effectief is nagekomen. Wanneer de werkgever na afloop van de laatst lopende overeenkomst die hij sloot in toepassing van het eerste lid, geen nieuwe overeenkomst sluit waarvan de geldigheidsperiode onmiddellijk aansluit op die van de afgelopen overeenkomst, bezorgt hij uit eigen beweging aan de in artikel 20/4 bedoelde directie een verklaring zoals bedoeld in het eerste lid, 7°, uiterlijk op de laatste dag van het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin de einddatum van de laatst afgelopen overeenkomst gelegen is. Alle in artikel 20/1 bedoelde doelgroepverminderingen, waarvoor een in het eerste lid bedoelde overeenkomst gesloten wordt, worden geweigerd voor de kwartalen waarop die overeenkomst betrekking heeft indien - hetzij de verklaring, bedoeld in het eerste lid, 7°, ontbreekt; - hetzij de verklaring, bedoeld in het tweede lid, niet binnen de in het tweede lid bepaalde termijn aan de in artikel 20/4 bedoelde directie bezorgd wordt; - hetzij uit deze verklaring blijkt dat de werkgever zijn verbintenis(sen), vervat in die overeenkomst, niet of niet volledig is nagekomen. § 3. Voor de in § 1 bedoelde personen voor wie op grond van hun stage of opleiding bij de werkgever een aangifte vereist is, hetzij overeenkomstig artikel 21 van voornoemde wet van 27 juni 1969, hetzij overeenkomstig voornoemd koninklijk besluit van 5 november 2002, wordt de in § 1 bedoelde verbintenis vastgesteld aan de hand van die aangifte, meer bepaald de datum van indiensttreding en de datum van uitdiensttreding die daarbij meegedeeld worden. § 4. Wanneer de werkgever een overeenkomst sluit overeenkomstig § 2, eerste lid, dan wordt het in artikel 20/1 bedoeld voordeel enkel toegekend in de kwartalen die vallen binnen de geldigheidsduur van die overeenkomst. Wanneer de werkgever een aangifte doet overeenkomstig § 3, dan wordt het in artikel 20/1 bedoeld voordeel enkel toegekend vanaf het kwartaal waarin de aangegeven begindatum van de stage of opleiding valt tot en met het kwartaal waarin de aangegeven einddatum van de stage of opleiding valt. § 5. Wanneer de werkgever een overeenkomst sluit overeenkomstig § 2, eerste lid, dan wordt de toepassing van de in artikel 20/1 bedoelde doelgroepvermindering beperkt tot het aantal mentors dat gelijk is aan het laagste resultaat van de volgende berekeningen : - een vijfde van het aantal jongeren of leerkrachten, bedoeld in § 2, eerste lid, 4°. De afronding van deze deling gebeurt naar de hogere eenheid; - het aantal uren, bedoeld in § 2, eerste lid, 4°, gedeeld door 400. De afronding van deze deling gebeurt naar de lagere eenheid. Indien de overeenkomst, gesloten overeenkomstig § 2, eerste lid, een kortere duurtijd heeft dan één jaar, dan is de noemer van deze deling gelijk aan 100 maal het aantal kwartalen binnen de duurtijd van de overeenkomst. Wanneer de werkgever een aangifte doet overeenkomstig § 3, dan wordt de toepassing van de in artikel 20/1 bedoelde doelgroepvermindering in een bepaald kwartaal beperkt tot een aantal mentors dat gelijk is aan een vijfde van het aantal in § 1 bedoelde personen waarvan de stage of opleiding blijkens de aangifte begint, loopt of eindigt in dat kwartaal. De afronding van deze deling gebeurt naar de hogere eenheid. De berekeningen, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden steeds van elkaar gescheiden gemaakt, waarna de aparte resultaten ervan desgevallend samengeteld worden. Vervolgens wordt de toepassing van de doelgroepvermindering beperkt tot een aantal mentors dat gelijk is aan één vijfde van de som van het aantal jongeren of leerkrachten, bedoeld in § 2, eerste lid, 4°, en het aantal in § 1 bedoelde personen waarvan de stage of opleiding blijkens de aangifte begint, loopt of eindigt in het kwartaal. De afronding van deze deling gebeurt naar de hogere eenheid.]1 ---------- (1)<KB 2013-02-11/35, art. 3, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2013> Art. 20/3_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. <opgeheven voor het Brusselse Gewest bij BESL 2018-06-07/02, art. 9, 055; Inwerkingtreding : 01-07-2018> Art. 20/3_WAALS_GEWEST. <opgeheven bij BWG 2016-10-20/13, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-09-2016> Art. 20/4.[1 De werkgever komt enkel in aanmerking voor de in dit hoofdstuk bedoelde voordelen indien hij aan de bevoegde directie de volgende stukken bezorgt : 1° een lijst van de mentors die hij tewerkstelt; 2° voor elke mentor : het bewijs van de minimaal vereiste praktijkervaring, bepaald in artikel 20/2, eerste lid, 1°. Komen hiervoor in aanmerking : een attest van de werkgever zelf en/of van een of meer vroegere werkgevers en/of een kopie van de inschrijving van de mentor in de Kruispuntbank van Ondernemingen, indien hij vóór zijn activiteit als werknemer in loondienst een zelfstandige activiteit uitoefende in het beroep waarvoor de ervaring moet aangetoond worden; 3° voor elke mentor : een kopie van een van de getuigschriften zoals bedoeld in artikel 20/2, eerste lid, 2°; 4° indien de werkgever een overeenkomst sloot overeenkomstig artikel 20/3, § 2, eerste lid : een kopie van deze overeenkomst. De in het eerste lid bedoelde gegevens of stukken die nodig zijn om te kunnen vaststellen dat voor de toepassing van een doelgroepvermindering voor een mentor in een bepaald kwartaal voldaan is aan de bepalingen van artikel 20/3, §§ 4 en 5, moeten bij de bevoegde directie toekomen, uiterlijk op de laatste dag van het kwartaal dat volgt op dat bepaald kwartaal. Wordt de in het vorig lid bedoelde termijn overschreden, dan wordt de in het vorig lid bedoelde doelgroepvermindering slechts toegekend vanaf het kwartaal waarin de daartoe vereiste, in het eerste lid bedoelde gegevens en stukken bij de bevoegde directie toekomen, onverminderd artikel 20/3, § 4. Onder "bevoegde directie" wordt verstaan de Algemene Directie Werkgelegenheid en Arbeidsmarkt van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. De bevoegde directie maakt de noodzakelijke gegevens over aan de instelling belast met de inning en de invordering van de socialezekerheidsbijdragen.]1 ---------- (1)<KB 2013-02-11/35, art. 4, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2013> Art. 20/4_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. <opgeheven voor het Brusselse Gewest bij BESL 2018-06-07/02, art. 9, 055; Inwerkingtreding : 01-07-2018> Art. 20/4_WAALS_GEWEST. <opgeheven bij BWG 2016-10-20/13, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-09-2016> Art. 20/5_VLAAMS_GEWEST. [1 De termijnen die overeenkomstig artikel 20/3, § 2, eerste lid, 6°, en tweede lid, en artikel 20/4, tweede lid, op 31 maart 2020 eindigen, worden wegens de coronacrisis verlengd tot en met 30 juni 2020.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij BVR 2020-05-08/11, art. 1, 063; Inwerkingtreding : 01-03-2020> HOOFDSTUK VI. - Collectieve arbeidsduurvermindering en Vierdagenweek. Art. 21. Dit hoofdstuk is van toepassing op werkgevers bedoeld in artikel 335, derde lid, van de wet van 24 december 2002. (Dit hoofdstuk is van toepassing op de voltijds werknemers. Voor wat betreft de doelgroepverminderingen bedoeld in artikel 22, 1°, 2° en 3°, is zij eveneens van toepassing voor de werknemers bedoeld in artikel 350, derde lid, van de programmawet van 24 december 2002.) <KB 2004-01-21/33, art. 69, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Art. 22. Een doelgroepvermindering voor arbeidsduurvermindering wordt als volgt toegekend : 1° een forfaitair bedrag G2 tijdens 8 kwartalen bij invoering van een arbeidsduur van 37 uur per week of minder, vanaf het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin de arbeidsduurvermindering werd ingesteld; 2° een forfaitair bedrag G2 tijdens 12 kwartalen bij invoering van een arbeidsduur van 36 uur per week of minder, vanaf het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin de arbeidsduurvermindering werd ingesteld; 3° een forfaitair bedrag G2 tijdens 16 kwartalen bij invoering van een arbeidsduur van 35 uur per week of minder, vanaf het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin de arbeidsduurvermindering werd ingesteld; 4° een forfaitair bedrag G2 tijdens de vier kwartalen die volgen op het kwartaal tijdens hetwelk de vierdagenweek werd ingevoerd; 5° indien een werknemer in eenzelfde kwartaal tegelijk in aanmerking komt voor een doelgroepvermindering bedoeld in 1°, 2° of 3° en voor de doelgroepvermindering bedoeld in 4°, wordt in dit kwartaal een forfaitair bedrag G1 toegekend. Art. 23. In de aangiften voor de sociale zekerheid voor de kwartalen waarin de bij de artikelen 350 en 351 van de wet van 24 december 2002 bedoelde doelgroepverminderingen worden toegekend, moet de werkgever melding maken van : 1° de werknemers waarop het ingevoerde stelsel en de bijdragevermindering betrekking hebben; 2° de datum van inwerkingtreding van het stelsel; 3° de wekelijkse arbeidsduur van de voltijdse werknemers die van toepassing is vóór en na de invoering van het stelsel van arbeidsduurvermindering. Art. 24. De in artikel 23 bepaalde procedure dient te worden doorlopen telkenmale de onderneming overgaat tot een wijziging van het arbeidsreglement welke betrekking heeft op of een weerslag kan hebben op het stelsel van arbeidsduurvermindering en/of van de vierdagenweek waarvoor de werkgever bijdragevermindering geniet. Art. 25. Voor de toepassing van artikel 351 van de wet van 24 december 2002 wordt verstaan onder "vierdagenweek" : de regeling waarbij de wekelijkse arbeidsduur gespreid wordt hetzij over vier arbeidsdagen per week, hetzij over vijf arbeidsdagen per week welke drie volledige en twee halve arbeidsdagen inhouden. Onder "halve arbeidsdag" verstaat men : ten hoogste de helft van het aantal arbeidsuren dat voorzien wordt in het werkrooster van die van de drie volledige arbeidsdagen welke het hoogst aantal arbeidsuren omvat. (De werkgever kan de doelgroepvermindering bedoeld in artikel 22, 4° enkel toepassen indien de vierdagenweek wordt ingevoerd voor onbepaalde tijd.) <KB 2004-01-21/33, art. 70, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Art. 26. De bij artikel 350 van de wet van 24 december 2002 bedoelde doelgroepverminderingen kunnen niet opnieuw voor eenzelfde arbeidsduurvermindering en voor eenzelfde werknemerscategorie worden toegekend. De bij artikel 351 van de wet van 24 december 2002 bedoelde doelgroepvermindering kan niet opnieuw voor eenzelfde werknemerscategorie worden toegekend. (De bij artikel 350 van de programmawet van 24 december 2002 bedoelde doelgroepverminderingen kunnen niet voor eenzelfde arbeidsduurvermindering en voor eenzelfde werknemerscategorie worden toegekend, indien deze eerdere arbeidsduurvermindering vóór 1 oktober 2003 het recht opende op de vermindering bedoeld in artikel 8 van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit in het leven. De bij artikel 351 van de programmawet van 24 december 2002 bedoelde doelgroepvermindering kan niet opnieuw voor eenzelfde werknemerscategorie worden toegekend indien voor deze werknemerscategorie vóór 1 oktober 2003 het recht werd geopend op de vermindering bedoeld in artikel 9 van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit in het leven.) <KB 2004-01-21/33, art. 71, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Art. 27. <KB 2004-01-21/33, art. 72, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004; voir également l'art. 19> De doelgroepvermindering bedoeld in artikel 22 worden slechts toegekend in de vermelde periodes in zover de arbeidsduurvermindering of invoering van de vierdagenweek, gedurende het volledige kwartaal werd gehandhaafd voor de betrokken werknemerscategorie. Art. 28. De bij de artikelen 350 en 351 van de wet van 24 december 2002 bedoelde doelgroepverminderingen worden geacht definitief te zijn toegekend wanneer vaststaat dat de werkgever aan alle daartoe door of krachtens dezelfde wet bepaalde voorwaarden heeft voldaan. Tot op dat ogenblik zijn zij slechts voorlopig toegekend. HOOFDSTUK VII. - Herstructureringen. <Ingevoegd bij KB 2004-07-16/35, art. 135; Inwerkingtreding : 01-07-2004> Art. 28/1.<KB 2007-03-28/30, art. 12, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2007> Een doelgroepvermindering voor werknemers ontslagen in het kader van een herstructurering wordt op de volgende wijze toegekend : 1° een forfaitaire vermindering G1 tijdens het kwartaal van indiensttreding en de daaropvolgende vier kwartalen, indien de werknemer op de dag van de indiensttreding jonger dan 45 jaar is; 2° een forfaitaire vermindering G1 tijdens het kwartaal van indiensttreding en de vier volgende kwartalen, dan een forfaitaire vermindering G2 tijdens de volgende zestien kwartalen, indien de werknemer op de dag van de indiensttreding minstens 45 jaar is. Een werkgever kan de voordelen bedoeld in het vorige lid slechts genieten indien de volgende voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn : 1° hij neemt een werknemer in dienst tijdens de geldigheidsperiode van de verminderingskaart herstructureringen bedoeld in [1 artikel 15/1 van het koninklijk besluit van 9 maart 2006 betreffende het activerend beleid bij herstructureringen]1; 2° hij is een nieuwe werkgever in de zin van [1 artikel 1, § 1, 8°, van het voormeld koninklijk besluit van 9 maart 2006]1; 3° het refertekwartaalloon van de werknemer, bedoeld in artikel 2, 3°, c), is niet hoger dan : - de loongrens S1, bedoeld in artikel 2, 3°, b) wanneer de werknemer op het ogenblik van de indiensttreding minstens 30 jaar is - de loongrens S0 zoals van toepassing voor een werknemer van categorie 1, bedoeld in artikel 2, 3°, d) wanneer de werknemer op het ogenblik van de indiensttreding minder dan 30 jaar is. Voor de toepassing van het eerste lid wordt als kwartaal van indiensttreding beschouwd het kwartaal waarin de werknemer tijdens de geldigheidsperiode van de verminderingskaart herstructureringen bedoeld in [1 artikel 15/1 van het voormeld koninklijk besluit van 9 maart 2006]1 voor het eerst bij de betrokken werkgever wordt tewerkgesteld. ---------- (1)<KB 2009-04-22/02, art. 24, 013; Inwerkingtreding : 07-04-2009> Art. 28/1_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. <Opgeheven bij DDG 2018-05-28/07, art. 51, 058; Inwerkingtreding : 01-01-2019> Art. 28/1_WAALS_GEWEST. <Opgeheven bij DWG 2017-02-02/24, art. 30, 049; Inwerkingtreding : 01-07-2017> Art. 28/1_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. <Opgeheven bij BESL 2017-09-14/04, art. 32,4°, 048; Inwerkingtreding : 01-10-2017> Art. 28/1_VLAAMS_GEWEST_(TOEKOMSTIG_RECHT). <Opgeheven bij BVR 2016-06-10/03, art. 13, 039; Inwerkingtreding : 01-01-2019> Art. 28/1bis.[1 Artikel 28/1 is eveneens van toepassing voor werknemers die als gevolg van het faillissement, de sluiting of de vereffening van de onderneming, ontslagen worden uiterlijk op de uiterste datum van ontslag bedoeld in artikel 31 van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis [2 ...]2.]1 [3 Artikel 28/1 is eveneens van toepassing voor werknemers die als gevolg van het faillissement, de sluiting of de vereffening van de onderneming ontslagen worden vanaf 1 juli 2011.]3 ---------- (1)<W 2009-12-30/01, art. 1139, 017; Inwerkingtreding : 31-12-2009> (2)<KB 2011-08-13/08, art. 2, 1°, 023; Inwerkingtreding : 31-12-2009> (3)<KB 2011-08-13/08, art. 2, 2°, 023; Inwerkingtreding : 01-07-2011> Art. 28/1bis_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. <Opgeheven bij DDG 2018-05-28/07, art. 51, 058; Inwerkingtreding : 01-01-2019> Art. 28/1bis_WAALS_GEWEST. <Opgeheven bij DWG 2017-02-02/24, art. 30, 049; Inwerkingtreding : 01-07-2017> Art. 28/1bis_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. <Opgeheven bij BESL 2017-09-14/04, art. 32,4°, 048; Inwerkingtreding : 01-10-2017> Art. 28/1bis_VLAAMS_GEWEST_(TOEKOMSTIG_RECHT). <Opgeheven bij BVR 2016-06-10/03, art. 13, 039; Inwerkingtreding : 01-01-2019> Art. 28/1ter. [1 Een doelgroepvermindering voor opleiders of begeleiders wordt toegekend onder de vorm van een forfaitaire vermindering G1 tijdens het kwartaal van indiensttreding en de daaropvolgende zeven kwartalen. De werkgever kan de voordelen bedoeld in het vorige lid slechts genieten indien de werknemer voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 6 van het koninklijk besluit van 3 februari 2010 tot bevordering van de tewerkstelling van werkzoekenden ontslagen in het kader van een herstructurering, ten behoeve van onderwijs- en opleidingsinstellingen en openbare bemiddelingsdiensten en de werknemer bij de aanvang van zijn tewerkstelling een uitkeringsaanvraag heeft ingediend en de uitkering toegekend gekregen zoals bedoeld in artikel 8 van voormeld koninklijk besluit van 3 februari 2010. De werkgever moet daarenboven voldoen aan volgende voorwaarden : 1° hij is een werkgever als bedoeld in artikel 1, 1°, van het voormeld koninklijk besluit van 3 februari 2010; 2° hij is een nieuwe werkgever in de zin van artikel 1, § 1, 8°, van het voormeld koninklijk besluit van 9 maart 2006. De doelgroepvermindering kan slechts worden toegekend voor de kwartalen waarin de werkgever met de Minister van Werk een overeenkomst zoals bedoeld in artikel 2 van het voormeld koninklijk besluit van 3 februari 2010 heeft. Voor de toepassing van het eerste lid wordt als kwartaal van indiensttreding beschouwd het kwartaal waarin de werknemer tijdens de geldigheidsperiode van de verminderingskaart bedoeld in artikel 1, 4° van het voormeld koninklijk besluit van 3 februari 2010 voor het eerst bij de betrokken werkgever wordt tewerkgesteld. De doelgroepvermindering kan slechts worden toegekend indien de werknemer vóór 1 januari 2012 bij de werkgever in dienst is getreden. Wanneer de overeenkomst, bedoeld in artikel 2 van voormeld koninklijk besluit van 3 februari 2010, een einde neemt omwille van een reden vermeld in artikel 5, eerste lid, 2° of 3°, van voormeld koninklijk besluit van 3 februari 2010, zal de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid of de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en Plaatselijke Overheidsdiensten, naargelang het geval, op het ogenblik van ontvangst van de lijst, bedoeld in artikel 5 van het voormeld koninklijk besluit van 3 februari 2010, de bijdrageverminderingen bedoeld in dit artikel annuleren voor de vijf kwartalen die de datum van het einde van voornoemde overeenkomst voorafgaan. De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening maakt via elektronische weg de gegevens betreffende de werknemers bedoeld in het tweede lid over aan de instelling belast met de inning en de invordering van de sociale zekerheidsbijdragen.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij KB 2010-02-03/08, art. 10, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2010> Art. 28/1ter_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. <Opgeheven bij DDG 2018-05-28/07, art. 51, 058; Inwerkingtreding : 01-01-2019> Art. 28/1ter_WAALS_GEWEST. <Opgeheven bij DWG 2017-02-02/24, art. 30, 049; Inwerkingtreding : 01-07-2017> Art. 28/1ter_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. <Opgeheven bij BESL 2017-09-14/04, art. 32,4°, 048; Inwerkingtreding : 01-10-2017> Art. 28/1ter_VLAAMS_GEWEST_(TOEKOMSTIG_RECHT). <Opgeheven bij BVR 2016-06-10/03, art. 13, 039; Inwerkingtreding : 01-07-2016> HOOFDSTUK VIII. [1 Tijdelijke crisis-aanpassing van de arbeidsduur ]1 ---------- (1)<W 2020-03-06/04, art. 23, 067; Inwerkingtreding : 22-03-2021> Art. 28/2.[1 Dit hoofdstuk is van toepassing op werkgevers bedoeld in artikel 335, derde lid, van de programmawet (I) van 24 december 2002, die overgaan tot een tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur, volgens de voorwaarden bepaald in of krachtens dit hoofdstuk, op grond van het feit dat ze in economische moeilijkheden verkeren als gevolg van de Brexit, zoals bepaald in artikel 2 van de wet van 6 maart 2020 tot behoud van tewerkstelling na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie ]1. ---------- (1)<W 2020-03-06/04, art. 23, 067; Inwerkingtreding : 22-03-2021> Art. 28/3.[1 Een doelgroepvermindering voor tijdelijke arbeidsduurvermindering wordt als volgt toegekend : 1° een bedrag G4 vanaf het kwartaal van invoering van het stelsel van tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur in de onderneming en tot het kwartaal waarin de tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur een einde neemt, indien de arbeidsduur werd verminderd met een vijfde; 2° een bedrag G5 vanaf het kwartaal van invoering van het stelsel van tijdelijke arbeidsduurvermindering in de onderneming en tot het kwartaal waarin de tijdelijke arbeidsduurvermindering een einde neemt, indien de arbeidsduur werd verminderd met een vierde; 3° een bedrag G1 indien de tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur bedoeld onder 1° gecombineerd wordt met een tijdelijke invoering van de vierdagenweek; 4° een bedrag G6 indien de tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur bedoeld onder 2° gecombineerd wordt met een tijdelijke invoering van de vierdagenweek. De doelgroepverminderingen worden toegekend voor de tewerkstellingen tijdens de periode van de tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur. De verminderingen bedoeld in het eerste lid in de bepalingen onder 3° en 4° zijn enkel toepasbaar voor voltijdse werknemers ]1. ---------- (1)<W 2020-03-06/04, art. 23, 067; Inwerkingtreding : 22-03-2021> Art. 28/4.[1 In de aangiften voor de sociale zekerheid voor de kwartalen waarin de bij de artikelen 353bis/3 van de programmawet (I) van 24 december 2002 bedoelde doelgroepverminderingen worden toegekend, moet de werkgever melding maken van : 1° de werknemers waarop het ingevoerde stelsel en de bijdragevermindering betrekking hebben; 2° de datum van inwerkingtreding van het stelsel alsook de datum waarop het buiten werking treedt; 3° de wekelijkse arbeidsduur van de voltijdse werknemers die van toepassing is vóór en na de invoering van de aanpassing van de arbeidsduur ]1. ---------- (1)<W 2020-03-06/04, art. 23, 067; Inwerkingtreding : 22-03-2021> Art. 28/5.[1 e collectieve arbeidsovereenkomsten of de bepalingen in het arbeidsreglement vermelden uitdrukkelijk dat ze gesloten, respectievelijk opgenomen worden in het kader van Titel 2, hoofdstuk 3 - Tijdelijke aanpassing van de Arbeidsduur - van de voormelde wet van 6 maart 2020 tot behoud van tewerkstelling na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie. De collectieve arbeidsovereenkomst moet duidelijk de begin- en einddatum van de tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur en, in voorkomend geval, van de tijdelijke invoering van de vierdagenweek vermelden. De begindatum mag de datum van inwerkingtreding van hoofdstuk 3 van titel 2 - Tijdelijke aanpassing van de arbeidstijd - van de voornoemde wet van 6 maart 2020 tot behoud van tewerkstelling na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie, niet voorafgaan, noch na de datum vallen waarop voornoemde titel 2 buiten werking treedt. De einddatum moet liggen voor de datum waarop voornoemde titel 2 buiten werking treedt. De collectieve arbeidsovereenkomst mag geen bepaling bevatten die een stilzwijgende verlenging mogelijk maakt. De collectieve arbeidsovereenkomst moet voorzien in een tijdelijke vermindering van de arbeidsduur met hetzij één vijfde, hetzij één vierde van de arbeidsduur die van kracht was vóór haar inwerkingtreding. De looncompensatie voorzien bij artikel 353bis/4, derde lid, van de programmawet (I) van 24 december 2002 moet minstens drie vierden belopen van het bedrag van de forfaitaire vermindering bedoeld in artikel 28/3 van dit besluit. Bij invoering van de vierdagenweek vermeldt de collectieve arbeidsovereenkomst duidelijk de wekelijkse arbeidsregeling waarbij het begrip "vierdagenweek" moet voldoen aan de definitie in artikel 25. De periode van de invoering van de vierdagenweek moet in de periode van de tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur vallen. Binnen de maand die volgt op de ondertekening van de collectieve arbeidsovereenkomst bezorgt de werkgever daarvan een kopie aan het bevoegd directiehoofd van de Algemene Directie Toezicht op de Sociale Wetten van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg ]1. ---------- (1)<W 2020-03-06/04, art. 23, 067; Inwerkingtreding : 22-03-2021> Art. 28/6.[1 De bij artikel 353bis/3 van de programmawet (I) van 24 december 2002 bedoelde doelgroepverminderingen worden geacht definitief te zijn toegekend wanneer vaststaat dat de werkgever aan alle daartoe door of krachtens dezelfde wet bepaalde voorwaarden heeft voldaan. Tot op dat ogenblik zijn zij slechts voorlopig toegekend ]1. ---------- (1)<W 2020-03-06/04, art. 23, 067; Inwerkingtreding : 22-03-2021> HOOFDSTUK VIII/1. [1 - Tijdelijke arbeidsduurvermindering in het kader van de COVID-19 pandemie.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij KB 46 2020-06-26/12, art. 2, 062; Inwerkingtreding : 11-07-2020> Art. 28/6/1. [1 Dit hoofdstuk is van toepassing op werkgevers bedoeld in artikel 335, derde lid, van de wet van 24 december 2002, op wie een erkenning als onderneming in herstructurering of als onderneming in moeilijkheden van toepassing is, waarvan de periode van de erkenning ten vroegste aanvangt op 1 maart 2020 en ten laatste op 31 december 2020.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij KB 46 2020-06-26/12, art. 2, 062; Inwerkingtreding : 11-07-2020> Art. 28/6/2. [1 Een doelgroepvermindering voor tijdelijke arbeidsduurvermindering wordt als volgt toegekend: 1° een bedrag G4 vanaf het kwartaal van invoering van het stelsel van tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur in de onderneming en tot het kwartaal waarin de tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur een einde neemt, indien de arbeidsduur werd verminderd met een vijfde; 2° een bedrag G5 vanaf het kwartaal van invoering van het stelsel van tijdelijke arbeidsduurvermindering in de onderneming en tot het kwartaal waarin de tijdelijke arbeidsduurvermindering een einde neemt, indien de arbeidsduur werd verminderd met een vierde; 3° een bedrag G1 indien de tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur bedoeld onder 1° gecombineerd wordt met een tijdelijke invoering van de vierdagenweek; 4° een bedrag G6 indien de tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur bedoeld onder 2° gecombineerd wordt met een tijdelijke invoering van de vierdagenweek. De doelgroepverminderingen worden toegekend voor de tewerkstellingen tijdens de periode van de tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur. De verminderingen bedoeld in het eerste lid, 3° en 4° zijn enkel toepasbaar voor voltijdse werknemers.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij KB 46 2020-06-26/12, art. 2, 062; Inwerkingtreding : 11-07-2020> Art. 28/6/3. [1 In de aangiften voor de sociale zekerheid voor de kwartalen waarin de bij artikel 353bis/7/4 van de wet van 24 december 2002 bedoelde doelgroepverminderingen worden toegekend, moet de werkgever melding maken van: 1° de werknemers waarop het ingevoerde stelsel en de bijdragevermindering betrekking hebben; 2° de datum van inwerkingtreding van het stelsel alsook de datum waarop het buiten werking treedt; 3° de wekelijkse arbeidsduur van de voltijdse werknemers die van toepassing is vóór en na de invoering van de aanpassing van de arbeidsduur.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij KB 46 2020-06-26/12, art. 2, 062; Inwerkingtreding : 11-07-2020> Art. 28/6/4. [1 § 1. De collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld in artikel 353bis/7/5 van de wet van 24 december 2002 moet uitdrukkelijk vermelden dat ze gesloten is in onderafdeling 8/1. "Tijdelijke arbeidsduurvermindering in het kader van de COVID-19 pandemie" van afdeling 3, van hoofdstuk 7, van titel IV, van de programmawet (I) van 24 december 2002. De collectieve arbeidsovereenkomst moet duidelijk de begin- en einddatum van de tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur en, in voorkomend geval, van de tijdelijke invoering van de vierdagenweek vermelden. De collectieve arbeidsovereenkomst mag geen bepaling bevatten die een stilzwijgende verlenging mogelijk maakt. De collectieve arbeidsovereenkomst moet voorzien in een tijdelijke vermindering van de arbeidsduur met hetzij één vijfde, hetzij één vierde van de arbeidsduur die van kracht was vóór haar inwerkingtreding. De looncompensatie voorzien bij artikel 353bis/7/5, vierde lid, van de wet van 24 december 2002 moet minstens drie vierden belopen van het bedrag van de forfaitaire vermindering bedoeld in artikel 28/3 van dit besluit. Bij invoering van de vierdagenweek vermeldt de collectieve arbeidsovereenkomst duidelijk de wekelijkse arbeidsregeling waarbij het begrip "vierdagenweek" moet voldoen aan de definitie in artikel 25. De periode van de invoering van de vierdagenweek moet in de periode van de tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur vallen. Binnen de maand die volgt op de ondertekening van de collectieve arbeidsovereenkomst bezorgt de werkgever daarvan een kopie aan het bevoegd directiehoofd van de Algemene Directie Toezicht op de Sociale Wetten van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. § 2. In geval de tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur en de tijdelijke invoering van de vierdagenweek worden vastgesteld door een wijziging van het arbeidsreglement, zijn daarop dezelfde voorschriften en minimale inhoud van toepassing als bepaald in paragraaf 1.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij KB 46 2020-06-26/12, art. 2, 062; Inwerkingtreding : 11-07-2020> Art. 28/6/5. [1 De bij artikel 353bis/7/3 van de wet van 24 december 2002 bedoelde doelgroepverminderingen worden geacht definitief te zijn toegekend wanneer vaststaat dat de werkgever aan alle daartoe door of krachtens dezelfde wet bepaalde voorwaarden heeft voldaan. Tot op dat ogenblik zijn zij slechts voorlopig toegekend.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij KB 46 2020-06-26/12, art. 2, 062; Inwerkingtreding : 11-07-2020> HOOFDSTUK IX. [1 - Forfaitaire bijdragevermindering voor vaste werknemers met een voltijdse arbeidsovereenkomst in de horeca.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij KB 2013-12-21/06, art. 2, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2014> Art. 28/7. [1 Werkgevers bedoeld in artikel 353bis/8, eerste lid, van de programmawet van 24 december 2002 genieten voor 5 vaste voltijdse werknemers naar keuze van een vermindering van een forfaitair bedrag G10, gedurende een onbeperkt aantal kwartalen. Voor werknemers die op het einde van het kwartaal de leeftijd van 26 jaar niet bereikt hebben, wordt het forfaitair bedrag G9 toegepast. De referteperiode en de wijze waarop het gemiddelde van de tijdens deze referteperiode tewerkgestelde werknemers wordt berekend, zoals bedoeld in artikel 353bis/8 van de programmawet van 24 december 2002, worden bepaald overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 28 oktober 2009 waarbij de referteperiode en de wijze worden bepaald waarop het gemiddelde van de tijdens deze referteperiode tewerkgestelde werknemers wordt berekend met het oog op de inning, door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, van de bijdragen bedoeld in de artikelen 58 en 60 van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen en van de bijdrage bedoeld in artikel 38, § 3, eerste lid, 9° van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij KB 2013-12-21/06, art. 2, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2014> Art. 28/8. [1 Onder een "voltijdse arbeidsovereenkomst" wordt verstaan de arbeidsovereenkomst van een werknemer zoals bedoeld in artikel 9, 1° en 2°, van het koninklijk besluit van 10 juni 2001 tot eenvormige definiëring van begrippen met betrekking tot arbeidstijdgegevens ten behoeve van de sociale zekerheid, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij KB 2013-12-21/06, art. 2, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2014> Art. 28/9. [1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder een "vaste werknemer" verstaan, een werknemer andere dan deze bedoeld in artikel 31ter, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij KB 2013-12-21/06, art. 2, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2014> Art. 28/10.[1 § 1. De vermindering kan slechts worden toegekend in de kwartalen waarin de geregistreerde kassa operationeel is van de eerste dag tot en met de laatste dag van het kwartaal. Voor de periode van 1 januari 2014 tot en met [2 30 juni]2 2014 kan de vermindering, in afwijking van het vorige lid, evenwel toegekend worden indien de werkgever voldoet aan alle volgende voorwaarden : 1. hij dient zich voor 31 december 2013 te registreren bij de FOD Financiën overeenkomstig artikel 2bis van het koninklijk besluit van 30 december 2009 tot het bepalen van de definitie en de voorwaarden waaraan een geregistreerd kassasysteem in de horecasector moet voldoen en, 2. het geregistreerde kassasysteem moet uiterlijk op [2 30 juni]2 2014 operationeel zijn, § 2. De werkgever heeft recht op de bijdragevermindering op voorwaarde dat hij het begin en einde van de aanwezigheid van al zijn werknemers, met uitzondering van de gelegenheidswerknemers bedoeld in artikel 31ter van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, die hij aangeeft in dimona overeenkomstig artikel 5bis, § 3, van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, gedurende de volledige duur van de toekenning van de vermindering registreert. Deze registratie moet gebeuren : 1° via het geregistreerde kassasysteem, zoals bedoeld in het voornoemde koninklijk besluit van 30 december 2009 of 2° via een alternatief systeem van dagelijkse aanwezigheidsregistratie, dat ter beschikking wordt gesteld bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, dat dezelfde garanties biedt als 1° ". Indien de werkgever de registratie doet op de wijze bepaald in 1° van het vorige lid, dient hij nog steeds een aangifte te verrichten overeenkomstig artikel 4 van het voormelde koninklijk besluit van 5 november 2002. Deze paragraaf is niet van toepassing op de werkgevers die voldoen aan de voorwaarden gesteld in paragraaf 1, tweede lid van dit artikel en dit tot op het moment dat hun geregistreerd kassasysteem operationeel is.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij KB 2013-12-21/06, art. 2, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2014> (2)<KB 2014-05-27/13, art. 2, 035; Inwerkingtreding : 01-01-2014> HOOFDSTUK X. [1 - Gesubsidieerde contractuelen.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij KB 2014-04-24/45, art. 5, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2014> Art. 28/11. [1 Een doelgroepvermindering G13 wordt toegekend voor de werknemers bedoeld in artikel 353bis/9, eerste lid, 1° van de programmawet van 24 december 2002 die tewerkgesteld zijn door de werkgevers die aangesloten zijn bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, gedurende de volledige duur van de tewerkstelling. " Voor de andere werknemers bedoeld in artikel 353bis/9 van de programmawet van 24 december 2002 wordt een doelgroepvermindering G7 toegekend gedurende de volledige duur van de tewerkstelling. Een doelgroepvermindering G13 wordt toegekend voor de werknemers bedoeld in artikel 353bis/10 van de programmawet van 24 december 2002, gedurende de volledige duur van de tewerkstelling.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij KB 2014-04-24/45, art. 5, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2014> Art. 28/11_WAALS_GEWEST. <Opgeheven bij BWG 2021-12-16/14, art. 71, 070; Inwerkingtreding : 01-01-2022> Art. 28/11_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. [1 [2 ...]2 [2 Een doelgroepvermindering G7 wordt toegekend aan de werknemers vermeld in artikel 353bis/9, eerste lid, 2°, en tweede lid, van de programmawet van 24 december 2002 voor de volledige duur van hun tewerkstelling.]2 [2 ...]2]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij KB 2014-04-24/45, art. 5, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2014> (2)<BDG 2017-09-28/12, art. 36, 054; Inwerkingtreding : 01-01-2018> HOOFDSTUK XI. [1 - Huispersoneel.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij KB 2014-04-24/45, art. 6, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2014> Art. 28/12. [1 Een doelgroepvermindering G7 wordt toegekend voor de werknemers bedoeld in de artikel 353bis/11 van de programmawet van 24 december 2002, gedurende de volledige duur van de tewerkstelling. De in het eerste lid bedoelde werknemers moeten, sedert ten minste zes maanden : - hetzij uitkeringsgerechtigd volledig werkloze zijn; - hetzij gerechtigd zijn op maatschappelijke integratie in toepassing van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie en de periodes van toekenning van financiële maatschappelijke hulp aan personen van vreemde nationaliteit, ingeschreven in het vreemdelingenregister, die omwille van hun nationaliteit geen aanspraak kunnen maken op het recht op maatschappelijke integratie. Voor de toepassing van het tweede lid wordt de tewerkstelling met een startbaanovereenkomst, met toepassing van hoofdstuk VIII van titel II van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, van een werknemer die geen getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs bezit, beschouwd als een periode van uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid. Wanneer de arbeidsovereenkomst van die werknemer een einde neemt, blijft de vermindering van de werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid evenwel behouden indien de werkgever binnen de drie maanden na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst een andere werknemer in dienst neemt onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten bepaald bij dit besluit. Om het voordeel van dit hoofdstuk te genieten, moet de werkgever kunnen bewijzen dat de werknemer de in het tweede lid vermelde voorwaarde vervult.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij KB 2014-04-24/45, art. 6, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2014> Art. 28/12_WAALS_GEWEST. <Opgeheven bij DWG 2017-02-02/24, art. 30, 049; Inwerkingtreding : 01-07-2017> HOOFDSTUK XII. [1 - Onthaalouders.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij KB 2014-04-24/45, art. 7, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2014> Art. 28/13. [1 Een doelgroepvermindering G11 wordt toegekend voor de personen bedoeld in artikel 353bis/12 van de programmawet van 24 december 2002, gedurende de volledige duur van de tewerkstelling.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij KB 2014-04-24/45, art. 7, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2014> Art. 28/13_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. [1 ...]1 ---------- (1)<DDG 2023-05-22/07, art. 44, 081; Inwerkingtreding : 01-01-2024> HOOFDSTUK XIII. [1 - Kunstenaars.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij KB 2014-04-24/45, art. 9, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2014> Art. 28/14. [1 Een doelgroepvermindering G12 wordt toegekend voor de personen bedoeld in artikel 353bis/13 van de programmawet van 24 december 2002, gedurende de volledige duur van de tewerkstelling. Een werkgever kan de voordelen bedoeld in het vorige lid slechts genieten indien het refertekwartaalloon van de werknemer, bedoeld in artikel 2, 3°, c), minstens gelijk is aan 3 maal het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen van de eerste maand van het kwartaal, zoals bepaald in artikel 3, eerste lid, van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43 van 2 mei 1988 houdende wijziging en coördinatie van de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 21 van 15 mei 1975 en nr. 23 van 25 juli 1975 betreffende de waarborg van een gemiddeld minimum maandinkomen.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij KB 2014-04-24/45, art. 9, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2014> HOOFDSTUK XIV. [1 - Werknemers tewerkgesteld in toepassing van artikel 60, § 7 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij KB 2014-04-24/45, art. 10, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2014> Art. 28/15. [1 Een doelgroepvermindering G7 wordt toegekend voor de personen bedoeld in artikel 353bis/14 van de Programmawet van 24 december 2002, gedurende de volledige duur van de tewerkstelling.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij KB 2014-04-24/45, art. 10, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2014> Art. 28/15_WAALS_GEWEST. <Opgeheven bij BWG 2024-06-06/14, art. 27, 083; Inwerkingtreding : 01-01-2025> Art. 28/15_VLAAMS_GEWEST. [1 ...]1 ---------- (1)<DVR 2016-12-09/06, art. 34, 046; Inwerkingtreding : 01-01-2017> HOOFDSTUK XV. [1 - Betaalde sportbeoefenaars.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij KB 2022-02-14/05, art. 11, 069; Inwerkingtreding : 01-01-2022> Art. 28/16. [1 Een doelgroepvermindering G19 wordt toegekend voor de personen bedoeld in artikel 353bis/16 van de programmawet van 24 december 2002, gedurende de volledige duur van de tewerkstelling. G19 is gelijk aan 65 procent van het saldo van de verschuldigde bijdragen bedoeld in artikel 326, eerste lid, van dezelfde programmawet na toepassing van artikel 326, tweede, derde, vierde en vijfde lid, en na aftrek van de structurele vermindering. Artikel 337 van dezelfde programmawet is met uitzondering van de ondergrens inzake de globale arbeidsprestaties, niet van toepassing.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij KB 2022-02-14/05, art. 12, 069; Inwerkingtreding : 01-01-2022> TITEL IV. - Opheffende en wijzigende bepalingen. HOOFDSTUK I. - Opheffende bepalingen. Art. 29. Worden opgeheven : 1° (ingetrokken) <KB 2004-01-21/33, art. 73, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> 2° artikel 2 van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 30 november 2001 en 4 december 2002; 3° artikel 7 van het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 23, § 3, 32, tweede en derde lid, 33, § 2, derde lid, 34, 36, 37, § 1, 1°, 39, § 4, tweede lid, en § 5, tweede lid, 42, § 2, 44, § 4, derde lid, 46, eerste lid, 47, § 4, eerste en vierde lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 maart 2001; 4° artikel 6, tweede lid van het koninklijk besluit van 18 juli 2000 tot wijziging van het koninklijk besluit van 27 december 1994 tot uitvoering van hoofdstuk II van Titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen; 5° artikelen 2, § 2, (...) 13°, 5, 6, 8, 9, (...) alle gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 december 2002, (...) 17 en 30, tweede lid van het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden; <KB 2004-01-21/33, art. 73, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> 6° artikel 7 van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een gerechtigde op maatschappelijke integratie die wordt tewerkgesteld in een doorstromingsprogramma en tot vaststelling van de tijdelijke vermindering of vrijstelling van werkgeversbijdragen; 7° artikel 5 van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een gerechtigde op maatschappelijke integratie die wordt tewerkgesteld in een sociale inschakelingsinitiatief en tot vaststelling van de vrijstelling van werkgeversbijdragen; 8° artikel 7 van het koninklijk besluit van 14 november 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp die wordt tewerkgesteld in een doorstromingsprogramma en tot vaststelling van de tijdelijke vermindering of vrijstelling van werkgeversbijdragen; 9° artikel 5 van het koninklijk besluit van 14 november 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp die wordt tewerkgesteld in een sociale inschakelingsinitiatief en tot vaststelling van de vrijstelling van werkgeversbijdragen; Art. 30. Worden opgeheven : 1° het koninklijk besluit van 22 mei 1987 tot uitvoering van het koninklijk besluit nr. 495 van 31 december 1986 tot invoering van een stelsel van alternerende tewerkstelling en opleiding voor de jongeren tussen 18 en 25 jaar en tot tijdelijke vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgever verschuldigd in hoofde van deze jongeren, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 augustus 1991, 9 november 1992, 8 oktober 1998 en 20 juli 2000; 2° het koninklijk besluit van 3 november 1987 tot uitvoering van artikel 5, § 1, van het koninklijk besluit nr. 495 tot invoering van een stelsel van alternerende tewerkstelling en opleiding voor de jongeren tussen 18 en 25 jaar en tot tijdelijke vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgever verschuldigd in hoofde van deze jongeren, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 mei 1990 en 8 juli 1998; 3° het koninklijk besluit van 30 maart 1995 tot uitvoering van hoofdstuk II van Titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen wat betreft de inschakelingsbedrijven en de vennootschappen met een sociaal oogmerk, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 juli 1996, 31 oktober 1996 en 30 november 2001; 4° het koninklijk besluit van 22 december 1995 tot uitvoering van artikel 18, § 4, tweede lid van de wet van 22 december 1995 houdende maatregelen tot uitvoering van het meerjarenplan voor werkgelegenheid; 5° het koninklijk besluit van 28 oktober 1996 betreffende de te volgen procedure door de inschakelingsbedrijven en de vennootschappen met een sociaal oogmerk om te kunnen genieten van het banenplan ter bevordering van de tewerkstelling van werkzoekenden, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 januari 2003; 6° het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1bis, vierde lid, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen; 7° het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 35, § 1, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 januari 2003; 8° het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 35, § 4, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 2000 en 7 juli 2002; 9° het koninklijk besluit van 15 mei 2000 tot uitvoering van de artikelen 118, § 1, 8°, van de programmawet van 30 december 1988 en 6, § 1, 13°, van het koninklijk besluit van 14 maart 1997 houdende specifieke tewerkstellingsbevorderende maatregelen voor de kleine en middelgrote ondernemingen met toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen; 10° het koninklijk besluit van 27 september 2001 houdende vaststelling van de uitvoeringsmodaliteiten betreffende de maatregelen van de algemene arbeidsduurvermindering tot 38 uren per week en de collectieve arbeidsduurvermindering; 11° het koninklijk besluit van 27 september 2001 tot uitvoering van artikel 8, § 1, tweede lid, en § 3, van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven. HOOFDSTUK II. - Wijzigende bepalingen. Art. 31. In artikel 4 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 augustus 1984, 29 juni 1987 en 22 april 1999, wordt de eerste volzin als volgt aangevuld : ", en dit tot 31 december van het jaar waarin voornoemde leerlingen of stagiairs de leeftijd van achttien jaar bereiken. "; Art. 32. In artikel 5bis van hetzelfde besluit van 28 november 1969, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 augustus 1984 en 30 november 2001, worden de woorden " van deeltijdse leerplicht, bedoeld bij artikel 1, § 1, 3°, van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht, " vervangen door de woorden " die eindigt op 31 december van het jaar waarin zij de leeftijd van achttien jaar bereiken, ". Art. 33. In het opschrift van het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 23, § 3, 32, tweede en derde lid, 33, § 2, derde lid, 34, 36, 37, § 1, 1°, 39, § 4, tweede lid, en § 5, tweede lid, 42, § 2, 44, § 4, derde lid, 46, eerste lid, 47, § 4, eerste en vierde lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, worden de woorden " 27, eerste lid, 2°, " ingevoegd tussen de woorden " 23, § 3, " en " 32, tweede en derde lid ". Art. 34. In artikel 2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 maart 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) § 1, eerste lid, wordt opgeheven; b) in § 1, tweede lid, worden de woorden " 1° en, " geschrapt; c) § 1, derde lid, wordt opgeheven; d) in § 1, vierde lid, worden de woorden " 1° en, " geschrapt; e) § 1, zesde lid, wordt opgeheven; f) in § 1, zevende lid, worden de woorden " 1° en, " geschrapt; g) in § 2, eerste lid, worden de woorden " 1°, " geschrapt; h) in § 2, tweede lid, wordt het woord " drie " geschrapt; i) in § 2, vijfde lid, worden de woorden " de jongeren bedoeld in artikel 23, § 1, 2°, van de wet en, in voorkomend geval, " geschrapt; j) in § 2, zesde lid, worden de woorden " en, in voorkomend geval, de jongeren bepaald in artikel 23, § 1, 1°, van de wet, " geschrapt; k) in § 3, eerste lid, worden in de eerste zin de woorden " in artikel 23, § 1, 1°, van de wet " vervangen door de woorden " in artikel 23, § 1, 2°, van de wet "; l) in § 3, eerste lid, worden in de tweede zin de woorden " in artikel 23, § 1, 2° en 3°, " vervangen door de woorden " in artikel 23, § 1, 3°, van de wet ". Art. 35. In hetzelfde besluit wordt een artikel 2bis ingevoegd, luidend als volgt : " Art. 2bis. De duur van de periode, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2° en 3°, van de wet, is minstens gelijk aan de duur van de periode die aanvangt bij het begin van de uitvoering van de startbaanovereenkomst en eindigt op 30 juni van het lopend schooljaar, zonder echter minder dan zes maanden te mogen bedragen. " Art. 36. In hetzelfde besluit wordt een artikel 2ter ingevoegd, luidende : " Art. 2ter. Alle door de bevoegde Gewest- of Gemeenschapsoverheden ingerichte, gesubsidieerde of erkende types of vormen van onderwijs, cursussen, opleidingen of vormingen, alsook sectorale opleidingen, georganiseerd op grond van een beslissing van het bevoegd paritair comité, mogen door de betrokken jongere gevolgd worden in het kader van een startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet. " Art. 37. In hetzelfde besluit wordt een artikel 2quater ingevoegd, luidende : " Art. 2quater. De opleiding, gevolgd in het kader van een startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet, moet op jaarbasis gemiddeld minstens 240 uren bedragen. " Art. 38. In hetzelfde besluit wordt een artikel 2quinquies ingevoegd, luidende : " Art. 2quinquies. In afwijking op de bepalingen van artikel 11bis, derde lid, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten mag de deeltijdse, minstens halftijdse tewerkstelling in het kader van een startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet, op jaarbasis vastgesteld worden, zonder dat de jaarlijkse gemiddelde conventionele arbeidsduur voor een voltijdse tewerkstelling, verminderd met de jaarlijkse gemiddelde duur van de opleiding, overschreden mag worden. Duurt de startbaanovereenkomst minder dan 12 maanden, dan moet de jaarlijkse gemiddelde conventionele arbeidsduur voor een voltijdse tewerkstelling proportioneel verminderd worden voor de in het eerste lid voorziene vaststelling van de deeltijdse tewerkstelling. De tijd die de betrokken jongere aan zijn opleiding besteedt wordt beschouwd als arbeidstijd voor de toepassing van de arbeidswet van 16 maart 1971. " Art. 39. In hetzelfde besluit wordt een artikel 2sexies ingevoegd, luidende : " Art. 2sexies. Elke startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet, moet opgesteld worden op basis van het als bijlage bij dit besluit gevoegd model. " Art. 40. In hetzelfde besluit wordt een artikel 2septies ingevoegd, luidende : " Art. 2septies. § 1. De werkgever die betrokken is bij een startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet, moet in het bezit zijn van een bewijs dat de jongere daadwerkelijk voor de lessen, cursussen, opleiding of vorming is ingeschreven of daadwerkelijk een bedrijfs- of beroepsopleiding gaat volgen. Dit bewijs kan een inschrijvingsattest zijn, afgeleverd door de verantwoordelijke van de onderwijs-, opleidings- of vormingsinstelling, hetzij een overeenkomst inzake bedrijfs- of beroepsopleiding, geviseerd door de bevoegde toezichthoudende overheidsdienst. § 2. De jongere die betrokken is bij een startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet, moet op het einde van elk kwartaal zoals bedoeld in artikel 1, 4°, van dit besluit, aan de werkgever een attest bezorgen dat bewijst dat hij de lessen, cursussen, opleiding of vorming regelmatig volgt of dat hij zijn overeenkomst inzake bedrijfs- of beroepsopleiding regelmatig uitvoert. Dit attest wordt afgeleverd door de verantwoordelijke van de onderwijs-, opleidings- of vormingsinstelling of door de bevoegde overheidsdienst die toezicht houdt op de bedrijfs- of beroepsopleiding. § 3. De in §§ 1 en 2 bedoelde attesten of stukken worden beschouwd als stavingsstukken in de zin van artikel 328 van de wet van 24 december 2002 betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van sociale zekerheidsbijdragen. " Art. 41. In hetzelfde besluit wordt een artikel 2octies ingevoegd, luidende : " Art. 2octies. De startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet, kan door de betrokken partijen in onderling akkoord verlengd worden, zonder dat de maximumduur van de periode, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet, kan overschreden worden, wanneer de jongere niet slaagt in zijn opleiding, om hem de mogelijkheid te geven de volledige cyclus van de begonnen opleiding met vrucht te beëindigen. Elke eventuele verlenging, overeengekomen in toepassing van het eerste lid, moet schriftelijk vastgesteld worden in een aanhangsel dat bij de startbaanovereenkomst gevoegd wordt, met vermelding van de begin- en einddatum van de verlenging. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing wanneer de arbeidsovereenkomst in het kader van de startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet, gesloten werd voor een bepaalde duur. " Art. 42. In hetzelfde besluit wordt een artikel 2nonies (NOTA van Justel : het zou "novies" in plaats van "nonies" moeten zijn) ingevoegd, luidende : " Art. 2nonies. De startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet, eindigt 1° wanneer de periode, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet, verstrijkt, hetzij 2° wanneer de arbeidsovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, v an de wet, eindigt, hetzij 3° wanneer de opleiding, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet, voortijdig beëindigd wordt, hetzij 4° wanneer de jongere blijkens het in artikel 2septies, § 2, bedoeld attest de lessen, cursussen, opleiding of vorming niet regelmatig volgt of dat hij zijn overeenkomst inzake bedrijfs- of beroepsopleiding niet regelmatig uitvoert. De jongere volgt de lessen, cursussen, opleiding of vorming niet regelmatig of voert zijn overeenkomst inzake bedrijfs- of beroepsopleiding niet regelmatig uit in de zin van het eerste lid, 4°, wanneer hij in de loop van een bepaald kwartaal, zoals bedoeld in artikel 1, 4°, van dit besluit, ongewettigd afwezig is ten belope van meer dan 20 procent van het aantal uren dat normalerwijze in de loop van dat kwartaal aan de lessen, cursussen, opleiding of vorming of aan de uitvoering van de overeenkomst inzake bedrijfs- of beroepsopleiding besteed moet worden. Alle afwezigheden worden beschouwd als ongewettigd, met uitzondering van 1° deze veroorzaakt door periodes van verlof en onderbreking van de arbeid bedoeld in de artikelen 39, 41 tot 43 en 45 van de arbeidswet van 16 maart 1971; 2° deze veroorzaakt door periodes van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of ongeval; 3° deze toegelaten voor de werknemers krachtens artikel 30 van de wet van 3 juli 1978; 4° de afwezigheden toegelaten krachtens de wet van 19 juli 1976 tot instelling van een verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat; 5° deze veroorzaakt door periodes bedoeld in artikel 29 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten; 6° deze veroorzaakt door maatregelen van voorlopige vrijheidsberoving; 7° deze die het gevolg zijn van het presteren van overwerk in de gevallen en onder de voorwaarden vastgesteld in artikel 26, § 1, 1° en 2°, van de wet van 16 maart 1971. In het in het eerste lid, 4°, bedoeld geval eindigt de startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet, op de laatste dag van het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin de jongere de lessen, cursussen, opleiding of vorming niet regelmatig heeft gevolgd of zijn overeenkomst inzake bedrijfs- of beroepsopleiding niet regelmatig heeft uitgevoerd. " Art. 43. Artikel 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 maart 2001, wordt vervangen als volgt : " Art. 3. De startbaankaart afgeleverd in toepassing van artikel 32, § 2, eerste lid, van de wet, dient te vermelden dat de jongere voldoet aan de voorwaarden bepaald door artikel 23 van de wet en dat hij wel of niet een laaggeschoolde jongere is in de zin van artikel 24 van de wet. De nieuwe startbaankaart bedoeld in artikel 32, § 2, achtste lid, van de wet dient, in het geval de jongere een nieuwe startbaanovereenkomst afgesloten heeft bij een andere werkgever aangevraagd binnen een termijn van 60 dagen na het begin van deze nieuwe overeenkomst. De werkgever kan eveneens binnen deze termijn voor de betrokken jongere een nieuwe startbaankaart aanvragen. Teneinde een nieuwe startbaankaart te kunnen bekomen dient de jongere aan te geven welke arbeidsprestaties hij reeds verricht heeft sedert de aflevering van de vorige startbaankaart. Het werkloosheidsbureau vermeldt op deze nieuwe startbaankaart op basis van de aangifte van de betrokken jongere, de periodes van arbeidsprestaties die hij reeds verricht heeft na de aflevering van de vorige startbaankaart alsook de vermeldingen die de eerste startbaankaart bevatte. " Art. 44. In artikel 8 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 maart 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in § 1 worden de woorden " de artikelen 39, § 4, eerste lid, en 54, § 1, derde lid, § 3, vijfde lid en § 4, derde lid, " vervangen door de woorden " artikel 39, § 4, eerste lid, "; b) in § 2 worden de woorden " de artikelen 39, § 4, eerste lid, en 54, § 1, derde lid, § 3, vijfde lid en § 4, derde lid, " vervangen door de woorden " artikel 39, § 4, eerste lid, ". Art. 44_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. <Opgeheven bij DDG 2017-02-20/13, art. 44, 052; Inwerkingtreding : 01-01-2018> Art. 45. In het opschrift van het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 30, 39, § 1 en § 4, tweede lid, 40, tweede lid, 41, 43, tweede lid, en 47, § 1, vijfde lid, en § 5, tweede lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, worden de woorden " 40bis, tweede lid, " ingevoegd tussen de woorden " 40, tweede lid, " en " 41 ". Art. 46. In hetzelfde koninklijk besluit van 30 maart 2000 wordt een artikel 7bis ingevoegd, luidend als volgt : " Art. 7bis. § 1. Voor de toepassing van artikel 40bis van de wet, wordt verstaan onder geleidelijke afbouw van het personeelsbestand de aanhoudende en structurele vermindering van het personeelsbestand gedurende verscheidene kwartalen voorafgaand aan de datum van aanvraag tot vrijstelling. Voor de in het eerste lid bedoelde vermindering van het personeelsbestand wordt rekening gehouden met de datum van het begin van de opzeggingstermijn en niet met de datum van de daadwerkelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst. § 2. De Minister van Werkgelegenheid kan de werkgever uit de private sector die een geleidelijke afbouw van het personeelsbestand gekend heeft, vrijstellen van de verplichting, bedoeld in artikel 39 van de wet, op voorwaarde dat hij aantoont dat door het verlenen van de vrijstelling het ontslag van andere personeelsleden kan vermeden worden. § 3. Om de in § 2 bedoelde vrijstelling te bekomen dient de werkgever bij de Minister van Werkgelegenheid een aanvraag in, samen met een dossier dat minstens de volgende gegevens of documenten bevat : 1° de personeelssituatie op het einde van elk kwartaal en dit voor minstens de vier kwartalen die de aanvraag voorafgaan; 2° een kopie van de kennisgevingen met betrekking tot de ontslagen of de stopzettingen van beroepsactiviteit, die plaatsvonden in de in 1° bedoelde periode; 3° de elementen waaruit blijkt dat door het bekomen van de gevraagde vrijstelling het ontslag van personeelsleden kan vermeden worden. De bepalingen van artikel 7, § 4, zijn eveneens van toepassing op de in deze paragraaf bedoelde aanvragen. " Art. 47. Artikel 1 van het voornoemde koninklijk besluit van 19 december 2001 wordt vervangen door volgende bepaling : " Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de werkgevers op wie de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, van toepassing is en op de werkgevers die aan de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en er mee gelijkgestelden onderworpen zijn. " Art. 48. Artikel 7 van hetzelfde besluit wordt vervangen door volgende bepaling : " Art. 7. § 1. De werknemer die op het ogenblik van de indienstneming uitkeringsgerechtigde volledige werkloze was, is, in afwijking van artikel 44 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 en volgens de voorwaarden van voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 gedurende de maand van indienstneming en de vijftien daarop volgende maanden gerechtigd op een werkuitkering van ten hoogste 500 EUR per kalendermaand voor zover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet : 1° hij is op de dag van de indienstneming jonger dan 45 jaar; 2° hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming; 3° hij is werkzoekende geweest gedurende minstens 624 dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de 36 kalendermaanden daaraan voorafgaand. De werkuitkering van maximum 500 EUR bedoeld in het vorig lid wordt, indien de werknemer niet voltijds is tewerkgesteld, teruggebracht tot een bedrag in verhouding tot de contractueel wekelijks voorziene arbeidsduur in de deeltijdse betrekking. § 2. De werknemer die op het ogenblik van de indienstneming uitkeringsgerechtigde volledige werkloze was, is, in afwijking van artikel 44 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 en volgens de voorwaarden van voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 gedurende de maand van indienstneming en de drieëntwintig daarop volgende maanden gerechtigd op een werkuitkering van ten hoogste 500 EUR per kalendermaand voorzover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet : 1° hij is op de dag van de indienstneming jonger dan 45 jaar; 2° hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming; 3° hij is werkzoekende geweest gedurende minstens 936 dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de 54 kalendermaanden daaraan voorafgaand. De werkuitkering van maximum 500 EUR bedoeld in het vorig lid wordt, indien de werknemer niet voltijds is tewerkgesteld, teruggebracht tot een bedrag in verhouding tot de contractueel wekelijks voorziene arbeidsduur in de deeltijdse betrekking. § 3. De werknemer die op het ogenblik van de indienstneming uitkeringsgerechtigde volledige werkloze was, is, in afwijking van artikel 44 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 en volgens de voorwaarden van voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 gedurende de maand van indienstneming en de negenentwintig daarop volgende maanden gerechtigd op een werkuitkering van ten hoogste 500 EUR per kalendermaand voorzover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet : 1° hij is op de dag van de indienstneming jonger dan 45 jaar; 2° hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming; 3° hij is werkzoekende geweest gedurende minstens 1560 dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de 90 kalendermaanden daaraan voorafgaand. De werkuitkering van maximum 500 EUR bedoeld in het vorig lid wordt, indien de werknemer niet voltijds is tewerkgesteld, teruggebracht tot een bedrag in verhouding tot de contractueel wekelijks voorziene arbeidsduur in de deeltijdse betrekking. " Art. 49. Artikel 10 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : " Art. 10. De werknemer die op het ogenblik van de indienstneming uitkeringsgerechtigde volledige werkloze was, is, in afwijking van artikel 44 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 en volgens de voorwaarden van voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 gedurende de maand van indienstneming en de negenentwintig daaropvolgende maanden gerechtigd op een werkuitkering van ten hoogste 500 EUR per kalendermaand voorzover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet : 1° hij is op de dag van de indienstneming minstens 45 jaar; 2° hij is werkzoekende op de dag van de indiensttreding; 3° hij is werkzoekende geweest gedurende minstens 468 dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de van loop de maand van indienstneming en de 27 kalendermaanden daaraan voorafgaand. De werkuitkering van maximum 500 EUR bedoeld in het vorig lid wordt, indien de werknemer niet voltijds is tewerkgesteld, teruggebracht tot een bedrag in verhouding tot de contractueel wekelijks voorziene arbeidsduur in de deeltijdse betrekking. " Art. 50. Artikel 11ter, § 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 27 november 2002, wordt vervangen door de volgende bepaling : " § 2. De werknemer bedoeld in artikel 9, 5° en 6° van het koninklijk besluit van 16 mei 2002 tot uitvoering van het hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen, die op het ogenblik van de aanwerving uitkeringsgerechtigde volledige werkloze was, is in afwijking van de bepalingen van artikel 10 van dit besluit gerechtigd op een werkuitkering van maximum 500 EUR per kalendermaand voor de maand van indienstneming en de drieëntwintig daarop volgende maanden. " Art. 51. In artikel 12 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het 1e lid, worden de woorden " voor een vrijstelling van de werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid bedoeld in de artikelen 5, 6, 8 en 9 en " opgeheven; 2° lid 2 wordt opgeheven. Art. 52. Artikel 13 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 november 2002 en 9 december 2002, wordt vervangen door de volgende bepaling : " Art. 13. Een werkgever kan de voordelen genieten bedoeld in artikelen 7 en 10 tot 11ter indien hij een werkzoekende in dienst neemt tijdens de geldigheidsduur van een werkkaart. Door middel van deze werkkaart attesteert het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, bevoegd voor de woonplaats van de werkzoekende, dat de werkzoekende voldoet aan de voorwaarden gesteld in de artikelen 7 en 10 tot 11ter en in hoofdstuk III van titel III van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen. De werkkaart kan worden aangevraagd door de werkzoekende. De werkkaart kan tevens worden aangevraagd door een werkgever indien de werkzoekende op het ogenblik van de indienstneming geen geldige werkkaart bezit. Deze aanvraag wordt slechts aanvaard indien zij individueel wordt opgesteld en de identiteit van de werkgever vermeldt alsmede de identiteit van de werknemer, zijn woonplaats en identificatienummer van de sociale zekerheid en de datum van de indienstneming. Om van de voordelen van artikel 7 en 10 tot 11ter te kunnen genieten, moet de aanvraag van de werkkaart, bedoeld in het vorige lid, ten laatste de dertigste dag volgend op de dag van de indienstneming ingediend worden op het bevoegde werkloosheidsbureau. Wanneer de aanvraag van de werkkaart wordt ingediend buiten deze termijn, wordt, in afwijking van de bepalingen van artikelen 7 en 10 tot 11ter, en onverminderd de toepassing van artikel 15, § 1, vierde en vijfde lid, de periode gedurende dewelke de voordelen bedoeld in de artikelen 7 en 10 tot 11ter kunnen worden toegekend, verminderd met een periode die aanvangt op de dag van de indienstneming en die eindigt op de laatste dag van het kwartaal waarin de datum gesitueerd is van de laattijdige indiening van de aanvraag van de werkkaart. Indien de aanvraag bedoeld in de vorige leden per post wordt verstuurd, wordt de postdatum als de datum van indiening beschouwd. De werkkaart draagt als geldigheidsdatum : 1° de datum waarop de aanvraag wordt ingediend indien de werkzoekende nog niet in dienst is genomen. 2° de datum van de indienstneming indien de werkzoekende reeds in dienst is genomen. De werkkaart heeft een geldigheidsduur van drie maanden en is geldig voor elke indienstneming die plaatsvindt tijdens haar geldigheidsperiode. Wanneer een nieuwe werkkaart wordt aangevraagd tijdens de geldigheidsduur van een vorige werkkaart, wordt een werkkaart gegeven met dezelfde geldigheidsperiode als de vorige werkkaart. De geldigheid van de werkkaart is verlengbaar met periodes van telkens drie maanden voorzover de werkzoekende aantoont dat hij op de datum van indiening van de nieuwe aanvraag of op de datum van de indienstneming opnieuw voldoet aan de gestelde voorwaarden. De werkkaart vermeldt duidelijk de periode gedurende dewelke de werkzoekende recht heeft op een werkuitkering evenals de periodes en de forfaitaire bedragen bedoeld in hoofdstuk III van titel III van het koninklijk besluit van voornoemde 16 mei 2003 waarop de werkgever recht heeft na aanwerving van de werkzoekende. " Art. 53. In artikel 17bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 december 2002, worden de woorden " de artikelen 7, 10, 11 en 11ter " vervangen door de woorden " de artikelen 7, 10 en 11ter ". Art. 54. In artikel 28 van hetzelfde besluit worden de woorden " Dit koninklijk besluit blijft evenwel van toepassing op indienstnemingen die plaatsvonden vóór 1 januari 2002 en blijft eveneens van toepassing voor de indienstnemingen vanaf deze datum wanneer deze gebeurd zijn met gebruik van een banenkaart bedoeld in het koninklijk besluit van 23 december 1994 tot uitvoering van Hoofdstuk II van Titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale bepalingen. " geschrapt. Art. 55. Artikel 1 van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 december 2002 wordt vervangen als volgt : " Art. 1. § 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder "werkgevers" : 1° de sociale werkplaatsen behorende tot het paritair comité voor de beschutte werkplaatsen en de sociale werkplaatsen; 2° inschakelingsbedrijven, zijnde de ondernemingen en verenigingen met een rechtspersoonlijkheid, als dusdanig erkend en gesubsidieerd door de overheid van het Gewest of de Gemeenschap, en die, als sociaal doel de socioprofessionele inschakeling van bijzonder moeilijk te plaatsen werklozen hebben via een activiteit van productie van goederen of diensten. De Minister van Tewerkstelling en Arbeid erkent de inschakelingsbedrijven in het kader van dit besluit; 3° de werkgevers die initiatieven inzake sociale inschakelingseconomie organiseren bedoeld in artikel 59, eerste lid van de wet van 26 maart 1999; 4° de sociale verhuurkantoren bedoeld bij de ordonnantie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 12 februari 1998 tot oprichting van sociale verhuurkantoren en bij het besluit van 19 november 1998; 5° de agentschappen voor sociale huisvesting bedoeld bij het besluit van de Waalse Regering van 17 maart 1999 houdende erkenning van agentschappen voor sociale huisvesting gewijzigd bij het besluit van 13 december 2001; 6° de sociale verhuurkantoren bedoeld bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 oktober 1997 houdende bepaling van de erkennings- en subsidievoorwaarden van sociale verhuurkantoren; 7° de openbare vastgoedmaatschappijen bedoeld bij de ordonnantie van de Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 9 september 1993 houdende de wijziging van de Huisvestingscode voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en betreffende de sector van de Sociale Huisvesting; 8° de sociale huisvestingsmaatschappijen bedoeld bij het decreet van de Vlaamse Raad van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode; 9° de openbare huisvestingsmaatschappijen bedoeld bij het decreet van de Waalse Gewestraad van 29 oktober 1998 houdende de Waalse Huisvestingscode; 10° de invoegbedrijven en invoegafdelingen erkend krachtens het besluit van de Vlaamse Regering van 8 september 2000 houdende een impuls- en ondersteuningsprogramma van de meerwaardeneconomie, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 6 juli 2001 en 7 december 2001; 11° de vennootschappen met een sociaal oogmerk bedoeld in artikel 661 van het wetboek van vennootschappen van 7 mei 1999. § 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder werkzoekende' de niet-werkende werknemer bedoeld in artikel 2, § 1, van het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden. Voor de toepassing van dit besluit wordt onder "periode van werkzoekend zijn" verstaan de periode bedoeld in artikel 2, § 2 van het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden. " Onder uitkeringsgerechtigde volledig werkloze' wordt verstaan een uitkeringsgerechtigde volledig werkloze zoals bepaald in artikel 3 van het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden ". Art. 56. Artikel 4 van het hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 december 2001, wordt vervangen als volgt : " Art. 4. De uitkeringsgerechtigde volledig werkloze die het recht opent op de doelgroepvermindering bedoeld in artikel 14, § 1 en § 7, van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen, is tijdens de maanden die vallen in de kwartalen, waarvoor de doelgroepvermindering voorzien is, onder de voorwaarden en modaliteiten bepaald in het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 en zijn uitvoeringsbesluiten, gerechtigd op de herinschakelingsuitkeringen bedoeld in artikel 131quinquies van het voormeld koninklijk besluit, onder de voorwaarden bepaald in dit laatste artikel. De bepalingen van artikel 15 van het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden zijn van toepassing op de werknemers en de werkgevers bedoeld in onderhavig besluit. Voor de toepassing van het vorige lid wordt de herinschakelingsuitkering gelijkgesteld met de werkuitkering. " Art. 56bis. <Ingevoegd bij KB 2004-01-21/33, art. 74; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 1. Voor de jongeren die vóór 1 januari 2004 voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 2, § 1, van het koninklijk besluit nr. 495 van 31 december 1986 tot invoering van een stelsel van alternerende tewerkstelling en opleiding voor de jongeren tussen 18 en 25 jaar en tot tijdelijke vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgever verschuldigd in hoofde van deze jongeren en daarbij niet in aanmerking komen voor de vermindering bedoeld in artikel 18 van dit besluit wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering voor jonge werknemers toegekend tijdens de duur van de overeenkomst werk-opleiding, bestaande uit een forfaitair bedrag G1 gedurende de eerste 7 kwartalen van deze overeenkomst werk-opleiding en een forfaitair bedrag G2 gedurende de resterende periode. § 2. Voor de jongeren die vóór 1 januari 2004 voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 5, § 1, van het voormelde koninklijk besluit nr. 495 van 31 december 1986 en daarbij niet in aanmerking komen voor de vermindering bedoeld in artikel 18 van dit besluit wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering voor jonge werknemers toegekend tijdens de duur van de leerovereenkomst, bestaande uit een forfaitair bedrag G1 gedurende de eerste 7 kwartalen van deze leerovereenkomst en een forfaitair bedrag G2 gedurende de resterende periode. TITEL V. - Overgangsbepalingen. Art. 57. (Voor de werkgevers die vóór 1 januari 2004 een eerste werknemer in dienst namen die voldeed aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 115bis van de programmawet van 30 december 1988 wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering eerste aanwervingen toegekend ten belope van een forfaitair bedrag G1 gedurende de vier kwartalen volgend op het kwartaal van aanwerving van die eerste werknemer en van een forfaitair bedrag G2 gedurende de acht daaropvolgende kwartalen. De werkgever mag daarbij kiezen per kwartaal voor welke werknemer of voor welke twee halftijdse werknemers hij deze vermindering toepast.) <KB 2004-01-21/33, art. 75, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Met uitzondering van de werkgevers bedoeld in het vorig lid, kan de vermindering bedoeld in artikel 16, 1° enkel worden toegepast indien de werkgever na 31 december 2003 als nieuwe werkgever (in de zin van artikel 343, § 1, van de programmawet van 24 december 2002) kan worden beschouwd. <KB 2004-01-21/33, art. 75, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> (De werkgever die voor een werknemer effectief geniet van de doelgroepvermindering bedoeld in artikel 16, § 1, 1°, op basis van het eerste lid, geniet eveneens van de tenlasteneming van de administratiekosten zoals bedoeld in artikel 16bis, volgens de regels en modaliteiten van dit artikel.) <KB 2004-01-21/33, art. 75, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Art. 58. Voor de werknemers aangeworven voor 1 april 2002 en die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 3 (...) van het koninklijk besluit van 27 december 1994 tot uitvoering van Hoofdstuk II van Titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering voor langdurig werkzoekenden toegekend als volgt : <KB 2004-01-21/33, art. 76, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> 1° voor de werknemer aangeworven met een banenkaart tussen 1 januari 2002 en 31 maart 2002, die voldeed aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 3, 1°, van het koninklijk besluit van 27 december 1994 tot uitvoering van Hoofdstuk II van Titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, een forfaitair bedrag G2 in het eerste kwartaal 2004; 2° voor de werknemer aangeworven met een banenkaart tussen 1 januari 2002 en 31 maart 2002, die voldeed aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 3, 2°, van het koninklijk besluit van 27 december 1994 tot uitvoering van Hoofdstuk II van Titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, een forfaitair bedrag G1 in het eerste kwartaal 2004; 3° voor de werknemer aangeworven met een banenkaart vóór 1 april 2002, die voldeed aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 3, 3°, a) van het koninklijk besluit van 27 december 1994 tot uitvoering van Hoofdstuk II van Titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, een forfaitair bedrag G2 gedurende het vijfde tot en met het vierentwintigste kwartaal dat volgt op het kwartaal van indienstneming; 4° voor de werknemer aangeworven met een banenkaart vóór 1 april 2002, die voldeed aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 3, 3°, b), van het koninklijk besluit van 27 december 1994 tot uitvoering van Hoofdstuk II van Titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, een forfaitair bedrag G1 gedurende het vijfde tot en met het vierentwintigste kwartaal dat volgt op het kwartaal van indienstneming; Art. 58bis. <Ingevoegd bij KB 2004-01-21/33, art. 77; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De voordelen van hoofdstuk 3 van titel III van dit besluit worden niet toegekend voor een werknemer die door dezelfde werkgever terug in dienst genomen wordt binnen een periode van 12 maanden na de beëindiging van de vorige arbeidsovereenkomst die gesloten was voor een onbepaalde duur, wanneer de werkgever voor deze werknemer en voor deze tewerkstelling genoten heeft van de voordelen van het koninklijk besluit van 27 december 1994 tot uitvoering van hoofdstuk II van titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale bepalingen of van de voordelen van artikel 58 van onderhavig besluit. De voordelen van hoofdstuk 3 van titel III van dit besluit worden wel toegekend wanneer de arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur bedoeld in het vorige lid is gesloten in het kader van een doorstromingsprogramma in toepassing van het koninklijk besluit van 9 juni 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de doorstromingsprogramma's. Art. 59. Voor de werknemers aangeworven voor 1 januari 2004 en die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 30 maart 1995 tot uitvoering van hoofdstuk II van Titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen wat betreft de inschakelingsbedrijven en de vennootschappen met een sociaal oogmerk, wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering toegekend voor langdurig werkzoekenden bestaande uit een forfaitair bedrag G1 in de vier kwartalen die volgen op het kwartaal van indienstneming en een forfaitair bedrag G2 gedurende de twaalf daaropvolgende kwartalen. Art. 60. Voor de werkgevers die vóór 1 oktober 2001 de arbeidsduur verminderden en daarbij voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 9 van het koninklijk besluit van 24 februari 1997 houdende nadere voorwaarden met betrekking tot de tewerkstellingsakkoorden in toepassing van de artikelen 7, § 2, 30, § 2 en 33 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, of in het koninklijk besluit van 24 november 1997 houdende nadere voorwaarden met betrekking tot de invoering van de arbeidsherverdelende bijdragevermindering in toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering voor arbeidsduurvermindering toegekend bestaande uit een forfaitair bedrag G2 per betrokken werknemer. Deze doelgroepvermindering wordt toegekend voor een aantal kwartalen dat wordt bekomen door het verminderingsbedrag waarvan de werkgever per werknemer nog kon genieten na 1 januari 2004 op basis van artikel 9 van voormeld koninklijk besluit van 24 februari 1997 of op basis van het voormelde koninklijk besluit van 24 november 1997 te totaliseren en te delen door 400, waarbij het resultaat wordt afgerond naar boven. Art. 61. § 1. (Voor de werkgevers die vóór 1 januari 2004 een tweede werknemer in dienst namen die voldeed aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 4, § 2, eerste lid, van het koninklijk besluit van 14 maart 1997 houdende specifieke tewerkstellingsbevorderende maatregelen voor de kleine en middelgrote ondernemingen met toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering eerste aanwervingen toegekend ten belope van een forfaitair bedrag G2 gedurende de twaalf kwartalen volgend op het kwartaal van aanwerving van die tweede werknemer. De werkgever mag daarbij kiezen per kwartaal voor welke werknemer of voor welke twee halftijdse werknemers hij deze vermindering toepast.) <KB 2004-01-21/33, art. 78, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Met uitzondering van de werkgevers bedoeld in het vorig lid, kan de vermindering bedoeld in (artikel 16, § 1, 2°) enkel worden toegepast indien de werkgever na 31 december 2003 (, in de hoedanigheid van nieuwe werkgever in de zin van artikel 343, § 2, van de programmawet van 24 december 2002 een tweede werknemer in dienst neemt). <KB 2004-01-21/33, art. 78, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 2. (Voor de werkgevers die vóór 1 januari 2004 een derde werknemer in dienst namen die voldeed aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 4, § 2, tweede en derde lid, van het koninklijk besluit van 14 maart 1997 houdende specifieke tewerkstellingsbevorderende maatregelen voor de kleine en middelgrote ondernemingen met toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering eerste aanwervingen toegekend ten belope van een forfaitair bedrag G2 gedurende de acht kwartalen volgend op het kwartaal van aanwerving van die derde werknemer. De werkgever mag daarbij kiezen per kwartaal voor welke werknemer of voor welke twee halftijdse werknemers hij deze vermindering toepast.) <KB 2004-01-21/33, art. 78, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Met uitzondering van de werkgevers bedoeld in het vorig lid, kan de vermindering bedoeld in (artikel 16, § 1, 3°) enkel worden toegepast indien de werkgever na 31 december 2003 (, in de hoedanigheid van nieuwe werkgever in de zin van artikel 343, § 3, van de programmawet van 24 december 2002 een derde werknemer in dienst neemt). <KB 2004-01-21/33, art. 78, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Art. 62. Voor de werknemers aangeworven voor 1 januari 2002 en die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 13 februari 1998 tot uitvoering van artikel 7, § 1bis, vierde lid, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering voor langdurig werkzoekenden toegekend bestaande uit een forfaitair bedrag G1 per kwartaal gedurende de tewerkstelling van de werknemer in een erkende arbeidspost zoals bepaald in het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, betreffende de herinschakeling van langdurig werklozen. Deze doelgroepvermindering kan maximaal slechts worden toegekend tot 31 december 2004. Art. 63. Voor de werkgevers die voor 1 oktober 2001 de vierdagenweek invoerden en daarbij voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in Hoofdstuk II, afdeling VI, onderafdeling 2 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering toegekend bestaande uit een forfaitair bedrag G1 per betrokken werknemer gedurende vijf kwartalen. Art. 64. Voor de werknemers aangeworven voor 1 januari 2004 en die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1bis, vierde lid, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering toegekend voor langdurig werkzoekenden bestaande uit een forfaitair bedrag G1 gedurende de kwartalen waarin de werknemer geniet van een uitkering bedoeld bij artikel 4 van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, zoals dit van kracht was voor 1 januari 2004. (Een werknemer kan verder de herinschakelingsuitkering genieten bedoeld in artikel 4 van het voormeld koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen zoals van toepassing vóór 1 januari 2004, op voorwaarde dat hij in dienst is getreden vóór 1 januari 2004 en zonder onderbreking verder in dienst blijft na 31 december 2003. Indien het contractueel voorzien wekelijks uurrooster van de werknemer die in dienst is getreden vóór 1 januari 2004, tijdens die tewerkstelling, doch na 31 december 2003, wordt gewijzigd, kan deze werknemer de herinschakelingsuitkering verder genieten gedurende de periode waarin hij verbonden is door de arbeidsovereenkomst, maar wordt het bedrag ervan vastgesteld op grond van artikel 131quinquies van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering zoals van toepassing vanaf 1 januari 2004.) <KB 2004-01-21/33, art. 80, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Art. 64_VLAAMS_GEWEST. [1 ...]1 ---------- (1)<DVR 2022-01-14/24, art. 84, 074; Inwerkingtreding : 01-07-2025> Art. 64bis. <Ingevoegd bij KB 2004-01-21/33, art. 81; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Voor de werknemers aangeworven voor 1 januari 2002 en die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 2, § 5bis, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum en van artikel 57quater, § 3, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering voor langdurig werkzoekenden toegekend bestaande uit een forfaitair bedrag G1 per kwartaal gedurende de tewerkstelling van de werknemer in een erkende arbeidspost zoals bepaald in het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, betreffende de herinschakeling van langdurig werklozen. Deze doelgroepvermindering kan maximaal slechts worden toegekend tot 31 december 2004. Art. 65. Voor de werkgevers die vóór 1 januari 2004 een jongere op het einde van een startbaanovereenkomst in het kader van een geschreven arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst heeft gehouden, wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering voor (jonge werknemers) toegekend bestaande uit een forfaitair bedrag G2 per kwartaal gedurende de vier kwartalen die volgen op het kwartaal waarin de jongere in dienst werd gehouden. <KB 2004-01-21/33, art. 82, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Art. 66. § 1. Voor de werkgevers die tussen 1 oktober 2003 en 31 december 2003 de arbeidsduur verminderden en/of de vierdagenweek invoerden en daarbij voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in (artikelen 5 tot 12) van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering zoals bedoeld in artikel 22 toegekend. <KB 2004-01-21/33, art. 83, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 2. Voor de werkgevers die vóór 1 oktober 2003 de arbeidsduur verminderden en daarbij voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 8, § 1, 2° van voornoemde wet van 10 augustus 2001 wordt vanaf 1 januari 2004 (, in afwijking van artikel 26, derde lid,) een doelgroepvermindering voor arbeidsduurvermindering, zoals bepaald in artikel 22 toegekend. <KB 2004-01-21/33, art. 83, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Het aantal kwartalen waarin de vermindering bedoeld in artikel 22, § 1, 1°, 2° en 3° kan worden toegepast, wordt verminderd met een aantal kwartalen dat wordt bekomen door het verminderingsbedrag bedoeld in artikel 8, § 1, 2°, a), b) of c) van de voormelde wet van 10 augustus 2001 te vermenigvuldigen met het aantal kwartalen waarvoor de werknemer voor deze bijdragevermindering in aanmerking kwam en daarna te delen door 400, waarbij het resultaat naar beneden wordt afgerond. Art. 67. § 1. Voor de werknemers aangeworven vóór 1 januari 2004 en die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in de artikelen 5, 6, 8 en 9 van het koninklijk besluit van 19 december 2001, wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering voor langdurig werkzoekenden toegekend als volgt : 1° voor de werknemers die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 5 van het koninklijk besluit van 19 december 2001, een forfaitair bedrag G1 in de vier kwartalen die volgen op het kwartaal van indienstneming en een forfaitair bedrag G2 gedurende de vier daaropvolgende kwartalen; 2° voor de werknemers die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 6 van het koninklijk besluit van 19 december 2001, een forfaitair bedrag G1 in de acht kwartalen die volgen op het kwartaal van indienstneming; 3° voor de werknemers die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 8 van het koninklijk besluit van 19 december 2001, een forfaitair bedrag G1 in de vier kwartalen die volgen op het kwartaal van indienstneming en een forfaitair bedrag G2 gedurende de zestien daaropvolgende kwartalen; 4° voor de werknemers die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in van artikel 9 van het koninklijk besluit van 19 december 2001, een forfaitair bedrag G1 in de twintig kwartalen die volgen op het kwartaal van indienstneming. § 2. voor de werknemers aangeworven voor 1 januari 2004 en die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 17 van het koninklijk besluit van 19 december 2001, wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering voor langdurig werkzoekenden toegekend als volgt : 1° voor de werknemers die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 17, eerste lid, van het koninklijk besluit van 19 december 2001, een forfaitair bedrag G1 in de vier kwartalen die volgen op het kwartaal van indienstneming en een forfaitair bedrag G2 gedurende de vier daaropvolgende kwartalen; 2° voor de werknemers die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 17, tweede lid, van het koninklijk besluit van 19 december 2001, een forfaitair bedrag G1 in de acht kwartalen die volgen op het kwartaal van indienstneming; 3° voor de werknemers die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 17, derde lid, van het koninklijk besluit van 19 december 2001, een forfaitair bedrag G1 in de vier kwartalen die volgen op het kwartaal van indienstneming en een forfaitair bedrag G2 gedurende de acht daaropvolgende kwartalen; 4° voor de werknemers die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 17, vierde lid, van het koninklijk besluit van 19 december 2001, een forfaitair bedrag G1 in de twaalf kwartalen die volgen op het kwartaal van indienstneming. (§ 3. Voor de werknemers aangeworven voor 1 januari 2004 en die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 7bis van het koninklijk besluit van 19 december 2001, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 26 maart 2003 wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering voor langdurig werkzoekenden toegekend zoals bepaald in § 1, 1°. § 4. Voor de werknemers aangeworven voor 1 januari 2004 en die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in de artikelen 11quinquies en 11septies van het koninklijk besluit van 19 december 2001, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 19 maart 2003, wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering voor langdurig werkzoekenden toegekend als volgt : 1° voor de werknemers die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 11quinquies van het koninklijk besluit van 19 december 2001, een forfaitair bedrag G1 in de twintig kwartalen die volgen op het kwartaal van indienstneming; 2° voor de werknemers die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 11septies van het koninklijk besluit van 19 december 2001, een forfaitair bedrag G1 voor de duur van de tewerkstelling. § 5. Een werknemer kan verder de werkuitkering genieten bedoeld in artikel 7, 7bis, 10 of 11, van het voormeld koninklijk besluit van 19 december 2001, zoals van toepassing vóór 1 januari 2004, op voorwaarde dat hij in dienst is getreden vóór 1 januari 2004 en zonder onderbreking verder in dienst blijft na 31 december 2003. Aan een werknemer wordt een werkuitkering toegekend gedurende een periode die wordt vastgesteld op grond van de artikelen 7, 7bis, 10 of 11 van het voormeld koninklijk besluit van 19 december 2001 zoals van toepassing vanaf 1 januari 2004, doch gerekend vanaf de datum vastgesteld in toepassing van artikel 16, eerste lid, van het voormeld koninklijk besluit van 19 december 2001, indien de volgende voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn : 1° gedurende een tewerkstelling aangevat vóór 1 januari 2004 genoot de werknemer de werkuitkering bedoeld in artikel 7, 7bis, 10 of 11 van het voormeld koninklijk besluit van 19 december 2001 zoals van toepassing vóór 1 januari 2004; 2° de werknemer is uit dienst getreden en na een onderbreking opnieuw bij dezelfde werkgever in dienst getreden na 31 december 2003; 3° de datum van de nieuwe indiensttreding is gesitueerd binnen een periode van 30 maanden volgend op de vorige uitdiensttreding.) <KB 2004-01-21/33, art. 84, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Art. 67bis. <Ingevoegd bij KB 2004-01-21/33, art. 85; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Wanneer de werkgever vóór 1 januari 2004 reeds van één van de voordelen van artikelen 5, 6, 7bis, 8, 9, 11quinquies of 11septies van het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden of van een doelgroepvermindering bedoeld in artikel 67, §§ 1, 3 of 4 van onderhavig besluit genoten heeft voor een werknemer en hij deze terug indienst neemt binnen een periode van dertig maanden na beëindiging van de vorige arbeidsovereenkomst, worden, onverminderd de toepassing van artikel 10 en volgens de modaliteiten van artikel 67, §§ 1, 3 of 4, voor de vaststelling van de forfaitaire vermindering en de duur voor dewelke zij worden toegekend deze tewerkstellingen als één tewerkstelling beschouwd. De periode gelegen tussen de arbeidsovereenkomsten verlengt de periode tijdens dewelke de voormelde voordelen worden toegekend, niet. Art. 68. Voor de werknemers aangeworven vóór 1 januari 2004 en die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 5 van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een gerechtigde op maatschappelijke integratie die wordt tewerkgesteld in een sociale inschakelingsinitiatief en tot vaststelling van de vrijstelling van werkgeversbijdragen, wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering toegekend voor langdurig werkzoekenden bestaande uit een forfaitair bedrag G1 gedurende de kwartalen waarin de werknemer geniet van een financiële tussenkomst bedoeld bij artikel 2 van dit koninklijk besluit van 11 juli 2002, zoals dit van kracht was voor 1 januari 2004. Art. 68_VLAAMS_GEWEST. [1 ...]1 ---------- (1)<DVR 2022-01-14/24, art. 84, 074; Inwerkingtreding : 01-07-2025> Art. 69. Voor de werknemers aangeworven vóór 1 januari 2004 en die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 5 van het koninklijk besluit van 14 november 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp die wordt tewerkgesteld in een sociale inschakelingsinitiatief en tot vaststelling van de vrijstelling van werkgeversbijdragen, wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering toegekend voor langdurig werkzoekenden bestaande uit een forfaitair bedrag G1 gedurende de kwartalen waarin de werknemer geniet van een financiële tussenkomst bedoeld bij artikel 2 van dit koninklijk besluit van 14 november 2002, zoals dit van kracht was voor 1 januari 2004. Art. 69_VLAAMS_GEWEST. [1 ...]1 ---------- (1)<DVR 2022-01-14/24, art. 84, 074; Inwerkingtreding : 01-07-2025> TITEL VI. - Slotbepalingen. Art. 70. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2004, met uitzondering van de artikelen 34, 45 en 46, die in werking treden op 1 januari 2003. Art. 71. Onze Minister van Werkgelegenheid en Onze Minister van Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft belast met de uitvoering van dit besluit.