Details





Titel:

23 SEPTEMBER 2016. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende vrijstelling van bepaalde werknemersbijdragen voor ondernemingen die behoren tot de koopvaardijsector en tot wijziging van artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 november 2015 houdende vrijstelling van bepaalde werkgeversbijdragen voor ondernemingen die behoren tot de koopvaardijsector en de zeesleepvaartsector en tot wijziging van artikel 14bis, eerste lid, van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 18-10-2016 en tekstbijwerking tot 22-03-2023)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Vrijstellingen van bepaalde werknemersbijdragen
Art. 1-5
HOOFDSTUK 2. - Doelgroepverminderingen
Art. 6-7
HOOFDSTUK 3. - Slotbepalingen
Art. 8-9



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2003012302  2015036498 



Uitvoeringsbesluit(en):

2017031940  2020041800 



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Vrijstellingen van bepaalde werknemersbijdragen
Artikel 1.[2 § 1. Dit besluit is van toepassing op communautaire zeelieden die door reders met een exploitatiezetel op het grondgebied van het Vlaamse Gewest of met een exploitatiezetel in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte worden tewerkgesteld op zeeschepen met eigen voorstuwing waarvoor een certificaat van registratie in uitvoering van artikel 91 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de Zee van 10 december 1982 wordt voorgelegd en die geregistreerd zijn in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte.
   In het eerste lid wordt verstaan onder communautaire zeelieden: alle zeelieden aan boord van de schepen, vermeld in dit artikel, die voor hun tewerkstelling onderworpen zijn aan de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij.]2
  [2 Alleen zeelieden die werken aan boord van schepen, met inbegrip van roroveerboten, die geregelde passagiersdiensten tussen havens van de Europese Economische Ruimte verzorgen, of alleen zeelieden die werken aan boord van schepen die gespecialiseerd zijn in de volgende activiteiten, komen in aanmerking voor de vrijstelling, vermeld in dit besluit:
   1° kabels leggen op de voorbereide zeebodem;
   2° pijpen leggen op de voorbereide zeebodem;
   3° takel- en hefwerkzaamheden van infrastructuur in het kader van installatie- en onderhoudswerken op zee;
   4° onderzoek van de zeebodem in het kader van installatie- en onderhoudswerken;
   5° gericht storten van stenen op de zeebodem in het kader van installatie- en onderhoudswerken op zee;
   6° vervoeren van onderdelen op zee in het kader van installatie- en onderhoudswerken op zee;
   7° vervoeren en accommoderen van personen in het kader van installatie- en onderhoudswerken op zee.]2
  [2 § 2. Passagiersschepen die niet meer dan 12 passagiers mogen vervoeren worden uitgesloten van dit besluit.]2
  ----------
  (1)<BVR 2020-06-12/13, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-07-2020>
  (2)<BVR 2022-12-23/28, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2022>

Art.2.[1 De reders, vermeld in artikel 2, § 1, 2°, van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij, worden toegelaten de zeeliedenbijdragen, berekend op basis van een dagloon van 1/360ste van het bedrag, vermeld in artikel 7, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust en overlevingspensioen voor werknemers, van toepassing gedurende het kalenderjaar dat voorafgaat aan het lopende jaar, te betalen aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, en ook het bedrag te behouden dat overeenstemt met de persoonlijke bijdragen, dat is berekend op basis van het verschil tussen het begrensde dagloon en het dagloon.]1
  ----------
  (1)<BVR 2022-12-23/28, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2022>

Art.3.§ 1. De reders waarborgen minimaal zestig arbeidsplaatsen voor de zeelieden en shoregangers[1 die tewerkgesteld zijn aan boord van koopvaardijschepen en schepen die geregelde passagiersdiensten tussen havens van de Europese Unie verzorgen, met inbegrip van roroveerboten, ]1 die ingeschreven zijn op de Poollijst van de Zeelieden ter Koopvaardij, en 256 arbeidsplaatsen voor de officieren [1 die tewerkgesteld zijn aan boord van koopvaardijschepen en schepen die geregelde passagiersdiensten tussen havens van de Europese Unie verzorgen, met inbegrip van roroveerboten,]1 die ingeschreven zijn op de Poollijst van de Zeelieden ter Koopvaardij. [1 De reders waarborgen minimaal 48 arbeidsplaatsen voor de zeelieden die tewerkgesteld zijn aan boord van zeeschepen, vermeld in artikel 1, tweede lid, 2°. Dat aantal wordt vermeerderd met 40 arbeidsplaatsen over een periode van vier jaar, die begint op 1 juli 2020.]1
   In het eerste lid wordt verstaan onder arbeidsplaats: een vacante plaats gedurende 365 dagen per jaar voor een varend koopvaardijpersoneelslid. Dat betekent 60 x 1,7 = 102 tewerkstellingen voor zeelieden en shoregangers, en 256 x 1,7 = 435 tewerkstellingen voor officieren.
  [1In het tweede lid wordt verstaan onder arbeidsplaats voor de zeelieden die tewerkgesteld zijn aan boord van zeeschepen, vermeld in artikel 1, tweede lid, 2° : een vacante plaats gedurende 365 dagen per jaar voor een varend personeelslid. Dat betekent 48 x 2,5 = 120 tewerkstellingen voor zeelieden. ]1
   § 2. Bij de evaluatie van de naleving van de tewerkstellingsnorm, vermeld in paragraaf 1, wordt geen rekening gehouden met de varende werknemers, vermeld in artikel 2quater van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij.
   § 3. Het Paritair Comité van de Koopvaardij onderzoekt jaarlijks of voldaan is aan de tewerkstellingsnorm, vermeld in paragraaf 1. De voorzitter van het bevoegde paritair comité bezorgt het jaarlijkse evaluatierapport voor 30 april aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid.
   § 4. Als de reders overmacht inroepen, kan van de naleving van de tewerkstellingsnorm, vermeld in paragraaf 1, worden afgeweken. In dat geval bevat het verslag van het paritair comité de gronden voor overmacht.
   § 5. De Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, beschikt over een termijn van dertig kalenderdagen om zich uit te spreken over het respecteren van de tewerkstellingsnorm, vermeld in paragraaf 1, en over de eventuele gehele of gedeeltelijke invordering van de vrijgestelde bijdragen voor het afgelopen jaar in kwestie. Die termijn begint te lopen de dag nadat de voorzitter van het bevoegde paritair comité het jaarlijkse evaluatierapport heeft bezorgd, en op 30 april als de voorzitter van het bevoegde comité het jaarlijkse evaluatierapport niet of niet tijdig heeft bezorgd. Als de Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, binnen die termijn geen beslissing neemt, wordt de beslissing geacht positief te zijn.
  [1§ 6. Na de periode van vier jaar, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, wordt de tewerkstellingsdrempel opnieuw geëvalueerd, waarbij rekening wordt gehouden met de economische en technologische ontwikkelingen binnen de sector. ]1
  ----------
  (1)<BVR 2020-06-12/13, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-07-2020>

Art.4.De reder deelt aan de [1 Rijksdienst voor Sociale Zekerheid]1 de volgende gegevens mee:
  1° het aantal dagen waarvoor de socialezekerheidsbijdragen verschuldigd zijn, namelijk:
  a) elke vaart- en bijwerkdag voor de zeevarenden;
  b) elke arbeidsdag voor de shoregangers;
  c) elke dag waarvoor de opzeggingsvergoeding door de reder verschuldigd is;
  2° [2 het betaalde brutoloon voor de dagen, vermeld in punt 1°, waarop de zeeman door zijn dienstbetrekking recht heeft.]2
  In het eerste lid, 2°, wordt verstaan onder brutoloon van de zeeman: de standaardgage, vermeerderd met de overuren en alle vergoedingen, opzeggingsvergoedingen inbegrepen.
  ----------
  (1)<BVR 2017-12-01/08, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (2)<BVR 2022-12-23/28, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2022>

Art.5. Aan artikel 1, § 1, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 november 2015 houdende vrijstelling van bepaalde werkgeversbijdragen voor ondernemingen die behoren tot de koopvaardijsector en de zeesleepvaartsector worden de woorden "die geregistreerd zijn in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte" toegevoegd.

HOOFDSTUK 2. - Doelgroepverminderingen
Art.6. In artikel 14bis, eerste lid, van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 21 januari 2004 en gewijzigd bij het koninklijk 28 maart 2007 en het besluit van de Vlaamse regering van 10 juni 2016, wordt de zinsnede "artikel 9bis" vervangen door de zinsnede "artikelen 9 en 9bis".

Art.7. In artikel 14bis, eerste lid van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 21 januari 2004 en gewijzigd bij het koninklijk van 28 maart 2007, en het besluit van de Vlaamse regering van 10 juni 2016, en 23 september 2016, wordt de zinsnede "artikelen 9 en 9bis" vervangen door de zinsnede "artikel 9bis".

HOOFDSTUK 3. - Slotbepalingen
Art.8.Hoofdstuk 1 van dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2015 en treedt buiten werking op [1 31 december 2032]1.
  Hoofdstuk 2 van dit besluit treedt inwerking op 1 januari 2019, met uitzondering van artikel 6 dat uitwerking heeft op 2 juli 2016.
  ----------
  (1)<BVR 2022-12-23/28, art. 10, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2022>

Art. 9. De Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.