9 JUNI 1997. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de doorstromingsprogramma's. (NOTA : Opgeheven voor de Duitstalige Gemeenschap bij DDG2016-04-25/10, art. 71, 4°, 010; Inwerkingtreding : 01-10-2016) (NOTA : opgeheven voor Vlaamse Gemeenschap bij BVG2016-06-10/03, art. 21,1°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2019) (NOTA : opgeheven voor Waals Gewest door DWG2017-02-02/22, art. 20, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2017) (NOTA : opgeheven voor het Brusselse Gewest bij BESL2019-05-16/17, art. 14, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2021)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 21-06-1997 en tekstbijwerking tot 05-06-2019)
Art. 1-7
1998000627 1998012627 1998911063 1999012206 1999012915 2002012014 2002012015 2002022562 2002022964 2003012302 2004200096 2007202047 2016036032 2019012778
Artikel 1. Worden beschouwd als inschakelingsprogramma's in de zin van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de sociale zekerheid der arbeiders, de doorstromingsprogramma's opgericht door de werkgevers bedoeld in artikel 2 en als dusdanig erkend door de overheden bedoeld in artikel 3.
Art.2. Kunnen doorstromingsprogramma's oprichten op voorwaarde dat zij hun wettelijke verplichtingen inzake tewerkstelling en sociale zekerheid naleven :
- de gemeenten, de verenigingen en de agglomeraties en federaties van gemeenten, de aan de gemeenten ondergeschikte instellingen, de instellingen van openbaar nut die van deze verenigingen, agglomeraties en federaties van gemeenten afhangen, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de intercommunale openbare centra voor maatschappelijk welzijn, en ook de verenigingen van centra voor maatschappelijk welzijn, de provincies, de verenigingen van provincies en de aan de provincie ondergeschikte instellingen;
- de Federale Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie, de gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de instellingen van openbaar nut die van voornoemden afhangen;
- de verenigingen zonder winstoogmerk, en de andere niet-commerciële verenigingen.
Art.3. De doorstromingsprogramma's opgericht door de werkgevers bedoeld in artikel 2 dienen tegemoet te komen aan collectieve maatschappelijke noden waaraan niet of onvoldoende wordt tegemoet gekomen via het reguliere arbeidscircuit.
De programma's dienen erkend te worden door de gewestminister bevoegd voor tewerkstelling volgens de regels, voorwaarden en modaliteiten vastgesteld door het bevoegde Gewest.
In afwijking van het vorig lid dienen de programma's opgericht in de besturen of diensten van de federale overheid of in de besturen of diensten die onder het toezicht van deze overheid ressorteren, erkend te worden door de federale Minister bevoegd voor Tewerkstelling volgens de regels, voorwaarden en modaliteiten vastgesteld in dit besluit.
Art.4. Teneinde de door hun opgerichte doorstromingsprogramma's te laten erkennen moeten de besturen of diensten van de federale overheid of de besturen of diensten die onder deze overheid ressorteren bedoeld bij artikel 3, derde lid, bij de Minister van Tewerkstelling en Arbeid een dossier inzake hun project indienen dat de volgende gegevens bevat :
- een beschrijving van het project;
- de voorziene duur van het project;
- het voorziene aantal werknemers dat zal worden tewerkgesteld in het project en hun arbeidsregime;
- het aantal buiten het project reeds tewerkgestelde werknemers en hun arbeidsregime;
- de verbintenis om de tewerkstelling te behouden tijdens de duur van het project, zonder rekening te houden met de werknemers tewerkgesteld binnen dit project.
De dossiers moeten ingediend worden bij aangetekend schrijven gericht aan de directeur-generaal van de administratie van de Werkgelegenheid van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid.
Deze dossiers worden onderzocht door een commissie ad hoc, ten dien einde opgericht binnen voormelde administratie van de werkgelegenheid, waarvan de leden worden aangeduid door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid.
Deze commissie beschikt over een termijn van dertig kalenderdagen te rekenen vanaf de dag die volgt op de ontvangst van het aangetekend schrijven om een advies uit te brengen over het project.
Dit advies wordt overgemaakt aan de Minister die er toe gehouden is een beslissing te nemen binnen een termijn van 45 kalenderdagen te rekenen vanaf de dag die volgt op de ontvangst van het aangetekend schrijven bedoeld in het tweede lid.
De beslissing van de Minister wordt per aangetekend schrijven ter kennis gebracht van de werkgever. Indien de Minister beslist het project niet te erkennen dient hij die weigering met bijzondere redenen te omkleden.
Art.5. § 1. De werknemers die aangeworven worden in een doorstromingsprogramma, erkend op basis van de bepalingen van dit besluit, zijn onder de voorwaarden en de modaliteiten bepaald in het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering en zijn uitvoeringsbesluiten, gerechtigd op een uitkering in het kader van de werkloosheidsverzekering indien de volgende voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn :
1° (opgeheven) <KB 1998-07-15/35, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-07-1998>
2° (op het ogenblik van de aanwerving, is de werknemer vergoede volledig werkloze en :
- beschikt hij ofwel niet over een diploma, getuigschrift of attest van het hoger middelbaar onderwijs, is hij minder dan 25 jaar oud en geniet hij sedert minstens negen maanden zonder onderbreking wacht- of werkloosheidsuitkeringen;
- geniet hij ofwel wachtuitkeringen sedert minstens twaalf maanden zonder onderbreking;
- geniet hij ofwel werkloosheidsuitkeringen sedert minstens vierentwintig maanden zonder onderbreking.
Voor de toepassing van deze bepaling wordt evenwel slechts rekening gehouden met uitkeringen verleend overeenkomstig een uitkeringsstelsel voorzien in artikel 100 of 103 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.) <KB 1998-07-15/35, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-10-1998>
3° (de werknemers worden aangeworven met een schriftelijke arbeidsovereenkomst die minstens voorziet in een halftijds uurrooster.) <KB 1998-07-15/35, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-06-1998> (NOTA : de opheffing van onderhavig punt 3° bij KB 2003-05-16/41, art. 29, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2004, werd ingetrokken bij KB 2004-01-21/33, art. 73)
§ 2. Voor de toepassing van § 1, 2°, worden de volgende periodes gelijkgesteld met een periode van vergoede volledige werkloosheid :
1° (de periodes die aanleiding hebben gegeven tot betaling van een uitkering bij toepassing van wets- of reglementsbepalingen inzake verplichte verzekering tegen ziekte- of invaliditeit of inzake moederschapsverzekering, gelegen in een periode van volledige werkloosheid;) <KB 1999-03-26/32, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-06-1998>
2° de periodes van volledige werkloosheid, gedekt door vakantiegeld;
3° (de periodes van hechtenis of gevangenzetting, gelegen in een periode van volledige werkloosheid;) <KB 1999-03-26/32, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-06-1998>
4° de periodes van verblijf in het buitenland van een werknemer die samenwoont met een Belg, die werkzaam is in het kader van de stationering van de Belgische Strijdkrachten;
5° de periodes van aanwezigheid onder de wapens, wegens oproeping of wederoproeping en van dienst als gewetensbezwaarde;
6° de periodes van wachttijd in de zin van artikel 36, § 1, eerste lid, 4° van het bovenvermeld besluit van 25 november 1991, tijdens dewelke de werkzoekende niet verbonden is door een arbeidsovereenkomst, onderworpen aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (...). <KB 2001-11-30/53, art. 8, 007; Inwerkingtreding : 01-04-2000>
(7° de periodes van tewerkstelling in toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra van maatschappelijk welzijn, alsmede de periodes van gerechtigde op het bestaansminimum of de ermee gelijkgestelde periodes die deze periode van tewerkstelling in toepassing van voormeld artikel 60, § 7 onmiddellijk voorafgaan.) <KB 1999-12-07/40, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 01-10-1999>
8° (de periodes van tewerkstelling in een doorstromingsprogramma met genot van uitkeringen;
9° de periodes van tewerkstelling in het kader van een erkende arbeidspost gedurende dewelke de werknemer de uitkering genoot bedoeld in artikel 8, § 1 van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de sociale zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van de langdurig werklozen;) <KB 1999-03-26/32, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-06-1998>
10° (...) <KB 2007-06-03/79, art. 1, 1°, 009; Inwerkingtreding : 11-07-2007>cember 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, van een werknemer die geen getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs bezit;) <KB 2001-11-30/51, art. 8, 006; Inwerkingtreding : 01-04-2000>
(11° de andere onderbrekende gebeurtenissen, inzonderheid de periodes tijdens dewelke de werknemer verbonden is door een arbeidsovereenkomst, met een samengevoegde duur van ten hoogste vier maanden.) <KB 2001-11-30/51, art. 8, 006; Inwerkingtreding : 01-04-2000>
§ 3. (De uitkering bedoeld in § 1 wordt toegekend gedurende maximum vierentwintig kalendermaanden per beroepsloopbaan, verminderd met het aantal kalendermaanden tijdens dewelke de werknemer vóór de aanvang van de arbeidsovereenkomst reeds tewerkgesteld was in een doorstromingsprogramma.
De uitkering bedoeld in § 1 wordt toegekend gedurende maximum zesendertig kalendermaanden per beroepsloopbaan, verminderd met het aantal kalendermaanden tijdens dewelke de werkemer voor de aanvang van de arbeidsovereenkomst reeds tewerkgesteld was in een doorstromingsprogramma, indien :
1° de werknemer voor de kalendermaand die zijn tewerkstelling in een doorstromingsprogramma voorafgaat voldeed aan de voorwaarden om een vrijstelling te kunnen genieten in toepassing van artikel 79, § 4bis van het voormelde koninklijk besluit van 25 november 1991;
2° de werknemer verbleef op het ogenblik van zijn indienstnemeing gewoonlijk in een gemeente waarin de werkloosheidsgraad minstens 20 % hoger ligt dan de gemiddelde werkloosheidsgraad van het Gewest.
Voor de in de vorige leden bedoelde telling van het aantal kalendermaanden wordt een onvolledige maand als een volledige maand in rekening gebracht.
Voor de toepassing van het tweede lid, 2°, worden enkel de gemeenten die voorkomen op een lijst, opgemaakt door de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening op basis van de werkloosheidscijfers op 30 juni van elk jaar, geacht gemeenten te zijn waarin de werkloosheidsgraad minstens 20 % hoger ligt dan de gemiddelde werkloosheidsgraad van het Gewest. Deze lijst blijft geldig van 1 september van het lopende jaar tot 31 augustus van het volgende kalenderjaar en wordt jaarlijks in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt voor 31 augustus.) <KB 1998-07-15/35, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 01-06-1998>
(Zijn er in een Gewest minder dan vijf gemeenten die voldoen aan de voorwaarde van het vorige lid, dan worden, in afwijking van het vorige lid, de vijf gemeenten met de hoogste werkloosheidsgraad gelijkgesteld met een gemeente bedoeld in het tweede lid, 2°.) <KB 2007-06-03/79, art. 1, 2°, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(§ 4. Wanneer de werkloze die in het verleden reeds was tewerkgesteld in het kader van een doorstromingsprogramma, opnieuw wordt aangeworven in het kader van een dergelijk programma, wordt, voor wat betreft de toepassing van § 3, steeds rekening gehouden met de maximumduur van 24 of 36 kalendermaanden zoals deze werd vastgesteld bij de aanvang van de eerste tewerkstelling in het kader van een doorstromingsprogramma.) <KB 1999-03-26/32, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 01-06-1998>
Art.6. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 7. Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.