19 DECEMBER 2001. - Koninklijk besluit tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden (NOTA : opgeheven door het Waalse Gewest bij DWG2017-02-02/24, art. 31, 023; Inwerkingtreding : 01-07-2017) (NOTA : opgeheven voor de Duitstalige Gemeenschap bij DDG2018-05-28/07, art. 52,2°, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2019) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 12-01-2002 en tekstbijwerking tot 27-02-2019)
HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen.
Art. 1-2
Art. 2 Duitstalige gemeenschap
Art. 3-4
HOOFDSTUK II. - Aanwerving van werkzoekenden die minder dan 45 jaar oud zijn.
Afdeling 1. - Vermindering van de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid.
Art. 5-6
Afdeling 2. - Activering van de werkloosheidsuitkeringen.
Art. 7
Art. 7 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 7 Vlaams Gewest
Afdeling 3. <Ingevoegd bij KB 2003-03-26/56, art. 2; Inwerkingtreding : 01-04-2003> Specifieke vermindering van de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid en activering van de werkloosheidsuitkeringen voor de werknemers getroffen door een sluiting van onderneming.
Art. 7bis
HOOFDSTUK III. - Aanwerving van werkzoekenden van minstens 45 jaar oud.
Afdeling 1. - Vermindering van de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid.
Art. 8-9
Afdeling 2. - Activering van de werkloosheidsuitkeringen.
Art. 10
Art. 10 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 10 Vlaams Gewest
Art. 11
HOOFDSTUK IIIbis. - Bijzondere bepalingen in het kader van de armoedebestrijding. (Opgeheven) <KB 2007-03-28/32, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art. 11bis, 11ter
HOOFDSTUK IIIter. - Aanwerving van werkzoekenden door lokale overheden in het kader van het lokaal veiligheids- en preventiebeleid. <Ingevoegd bij KB 2003-03-19/34, art. 1; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art. 11quater
Art. 11quater Vlaams Gewest
Art. 11quater Duitstalige gemeenschap
Art. 11quater Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 11quinquies
Art. 11quinquies Duitstalige gemeenschap
Art. 11sexies
Art. 11sexies Vlaams Gewest
Art. 11sexies Duitstalige gemeenschap
Art. 11sexies Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 11septies
Art. 11septies Vlaams Gewest
Art. 11septies Duitstalige gemeenschap
Art. 11septies Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 11octies
Art. 11octies Vlaams Gewest
Art. 11octies Duitstalige gemeenschap
Art. 11octies Brussels Hoofdstedelijk Gewest
HOOFDSTUK IV. - Aanvullende bepalingen.
Art. 12
HOOFDSTUK V. - Procedure.
Art. 13-17
HOOFDSTUK Vbis. - Bijzondere bepalingen voor uitzendarbeid en arbeid van korte duur. [Opschrift opgeheven]
Art. 17bis, 17ter
HOOFDSTUK VI. - Wijzigingen aan de werkloosheidsreglementering en andere bepalingen.
Art. 18-27
HOOFDSTUK VII. - Inwerkingtreding en Overgangsbepalingen.
Art. 28-33
2002013437 2002013467 2002014081 2002022086 2002022087 2002022562 2002022964 2003012176 2003012302 2003200132 2004012198 2004200096 2005000488 2006000424 2007200917 2009012269 2010200212 2010201971 2011203630 2011203643 2011206459 2012000396 2012204942 2013000417 2013201089 2013203314 2013204095 2014200320 2016036032 2017012965 2017020652 2017205711 2019010952
HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen.
Artikel 1. <KB 2003-05-16/41, art. 47, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2004; wijziging vernietigd door de nieuwe wijziging KB 2004-01-21/33, art. 35, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Dit besluit is van toepassing op de werkgevers op wie de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders van toepassing is.
Art.2.§ 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt onder " werkzoekende " verstaan de niet-werkende werknemer die als werkzoekende is ingeschreven bij de gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling.
De uitkeringsgerechtigde volledig werkloze bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° of 2°, wordt gelijkgesteld met de "werkzoekende" bedoeld in het vorige lid.
§ 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt onder " periode van werkzoekend zijn " verstaan een periode waarin men ingeschreven is als werkzoekende bij de gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling, en worden de volgende periodes daarmee gelijkgesteld :
1° de periodes, gelegen tijdens een periode van inschrijving als werkzoekende of tijdens een periode van uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid zoals bedoeld in artikel 3, die aanleiding hebben gegeven tot betaling van een uitkering bij toepassing van wets- of reglementsbepalingen inzake verplichte verzekering tegen ziekte- of invaliditeit of inzake moederschapsverzekering;
2° de periodes van gevangenzetting tijdens een periode van inschrijving als werkzoekende of een periode van uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid zoals bedoeld in artikel 3;
[3° de periodes van tewerkstelling in de programma's voor wedertewerkstelling van de niet werkende werkzoekenden bedoeld in artikel 6, § 1, IX, 2° van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen;] <KB 2002-12-09/31, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
[4° de periodes van tewerkstelling in toepassing van invoeginterim, overeenkomstig de artikelen 194 en 195 van de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen;] <KB 2002-12-09/31, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
5° [...] <KB 2002-12-09/31, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
6° de periodes van tewerkstelling in toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;
7° de periodes van deeltijds onderwijs in het kader van de deeltijdse leerplicht;
8° de periode van alternerende tewerkstelling en opleiding bedoeld in het koninklijk besluit nr. 495 van 31 december 1986 tot invoering van een stelsel van alternerende tewerkstelling en opleiding voor de jongeren tussen 18 en 25 jaar en tot tijdelijke vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgever verschuldigd voor deze jongeren; (NOTA : de opheffing van onderhavig punt 8° bij KB 2003-05-16/41, art. 29, 007, Inwerkingtreding : 01-01-2004, werd ingetrokken bij KB 2004-01-21/33, art. 73)
9° de periode van een opleiding of een tewerkstelling in de projecten betreffende de partnershipovereenkomsten gesloten en gesubsidieerd krachtens het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve van 27 juni 1991 houdende machtiging voor de Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling tot het sluiten van partnershipovereenkomsten teneinde de kansen van bepaalde werkzoekenden om werk te vinden of terug werk te vinden, te vergroten in het kader van gecoördineerde beschikkingen voor socio-professionele inschakeling, voor zover de werknemer geen getuigschrift of diploma heeft van het hoger middelbaar onderwijs;
10° [1 ...]1
11° de periodes van tewerkstelling als moeilijk te plaatsen werkzoekende in de sociale inschakelingseconomie behalve indien tijdens deze tewerkstelling de voordelen van dit besluit reeds toegekend werden;
12° [de periodes van uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 4°;] <KB 2004-01-21/33, art. 36, 006; Inwerkingtreding : 01-04-2003>
13° [opgeheven] <KB 2003-05-16/41, art. 29, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
14° [de periodes van gerechtigd zijn op maatschappelijke integratie in toepassing van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie en de periodes van toekenning van financiële maatschappelijke hulp aan personen van vreemde nationaliteit, ingeschreven in het vreemdelingenregister, die omwille van hun nationaliteit geen aanspraak kunnen maken op het recht op maatschappelijke integratie;] <AR 2004-01-21/33, art. 36, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
[2 15° de periodes waarin het voordeel bedoeld in artikel 7, §§ 5, 6 of 7, of artikel 10, §§ 2 of 3 effectief is toegekend, voor zover de periode waarin dat voordeel werd toegekend, een einde heeft genomen binnen een periode van drie maanden, gerekend van datum tot datum, vóór de datum van de indiening van de aanvraag om de werkkaart bedoeld in artikel 13.]2
Voor de toepassing van het vorige lid, 11°, wordt verstaan onder :
1° tewerkstelling in de sociale inschakelingseconomie : een tewerkstelling bij een werkgever bedoeld in het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen;
2° moeilijk te plaatsen werkzoekenden : de werkzoekenden die geen getuigschrift of diploma hebben van hoger middelbaar onderwijs en gedurende de laatste twaalf maanden geen onderwijs met volledig leerplan genoten hebben.
[derde lid opgeheven] <KB 2004-01-21/33, art. 36, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
----------
(1)<KB 2011-07-19/08, art. 1, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
(2)<KB 2011-12-28/28, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 2_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. § 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt onder " werkzoekende " verstaan de niet-werkende werknemer die als werkzoekende is ingeschreven bij de gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling. De uitkeringsgerechtigde volledig werkloze bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° of 2°, wordt gelijkgesteld met de "werkzoekende" bedoeld in het vorige lid. § 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt onder " periode van werkzoekend zijn " verstaan een periode waarin men ingeschreven is als werkzoekende bij de gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling, en worden de volgende periodes daarmee gelijkgesteld : 1° de periodes, gelegen tijdens een periode van inschrijving als werkzoekende of tijdens een periode van uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid zoals bedoeld in artikel 3, die aanleiding hebben gegeven tot betaling van een uitkering bij toepassing van wets- of reglementsbepalingen inzake verplichte verzekering tegen ziekte- of invaliditeit of inzake moederschapsverzekering; 2° de periodes van gevangenzetting tijdens een periode van inschrijving als werkzoekende of een periode van uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid zoals bedoeld in artikel 3; [3° de periodes van tewerkstelling in de programma's voor wedertewerkstelling van de niet werkende werkzoekenden bedoeld in artikel 6, § 1, IX, 2° van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen;] <KB 2002-12-09/31, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2003> [4° de periodes van tewerkstelling in toepassing van invoeginterim, overeenkomstig de artikelen 194 en 195 van de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen;] <KB 2002-12-09/31, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2003> 5° [...] <KB 2002-12-09/31, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2003> 6° de periodes van tewerkstelling in toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn; 7° de periodes van deeltijds onderwijs in het kader van de deeltijdse leerplicht; 8° de periode van alternerende tewerkstelling en opleiding bedoeld in het koninklijk besluit nr. 495 van 31 december 1986 tot invoering van een stelsel van alternerende tewerkstelling en opleiding voor de jongeren tussen 18 en 25 jaar en tot tijdelijke vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgever verschuldigd voor deze jongeren; (NOTA : de opheffing van onderhavig punt 8° bij KB 2003-05-16/41, art. 29, 007, Inwerkingtreding : 01-01-2004, werd ingetrokken bij KB 2004-01-21/33, art. 73) 9° de periode van een opleiding of een tewerkstelling in de projecten betreffende de partnershipovereenkomsten gesloten en gesubsidieerd krachtens het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve van 27 juni 1991 houdende machtiging voor de Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling tot het sluiten van partnershipovereenkomsten teneinde de kansen van bepaalde werkzoekenden om werk te vinden of terug werk te vinden, te vergroten in het kader van gecoördineerde beschikkingen voor socio-professionele inschakeling, voor zover de werknemer geen getuigschrift of diploma heeft van het hoger middelbaar onderwijs; 10° [1 ...]1 11° de periodes van tewerkstelling als moeilijk te plaatsen werkzoekende in de sociale inschakelingseconomie behalve indien tijdens deze tewerkstelling de voordelen van dit besluit reeds toegekend werden; 12° [de periodes van uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 4°;] <KB 2004-01-21/33, art. 36, 006; Inwerkingtreding : 01-04-2003> 13° [opgeheven] <KB 2003-05-16/41, art. 29, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2004> 14° [de periodes van gerechtigd zijn op maatschappelijke integratie in toepassing van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie en de periodes van toekenning van financiële maatschappelijke hulp aan personen van vreemde nationaliteit, ingeschreven in het vreemdelingenregister, die omwille van hun nationaliteit geen aanspraak kunnen maken op het recht op maatschappelijke integratie;] <AR 2004-01-21/33, art. 36, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2004> [2 15° de periodes waarin het voordeel bedoeld in artikel 7, §§ 5, 6 of 7, of artikel 10, §§ 2 of 3 effectief is toegekend, voor zover de periode waarin dat voordeel werd toegekend, een einde heeft genomen binnen een periode van drie maanden, gerekend van datum tot datum, vóór de datum van de indiening van de aanvraag om de werkkaart bedoeld in artikel 13.]2 Voor de toepassing van het vorige lid, 11°, wordt verstaan onder : 1° tewerkstelling in de sociale inschakelingseconomie : een tewerkstelling bij een werkgever bedoeld in het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen; 2° moeilijk te plaatsen werkzoekenden : de werkzoekenden die geen getuigschrift of diploma hebben van hoger middelbaar onderwijs en gedurende de laatste twaalf maanden geen onderwijs met volledig leerplan genoten hebben. [3 In afwijking van het eerste lid, 3°, wordt de daarin bepaalde "periode" niet gelijkgesteld voor personen die binnen het toepassingsgebied vallen van het besluit van de Waalse Regering van 11 mei 1995 betreffende de indienstneming van gesubsidieerde contractuelen door sommige openbare besturen en ermee gelijkgestelde werkgevers, met uitzondering van de personen die behoren tot de toelagecategorieën B1, B2 of B3 vermeld in artikel 5, §§ 1 tot 3, van datzelfde besluit en die niet in het bezit zijn van een getuigschrift of diploma dat hoger is dan het getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs.]3
----------
(1)<KB 2011-07-19/08, art. 1, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
(2)<KB 2011-12-28/28, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
(3)<BDG 2017-09-28/12, art. 7, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art.3.Voor de toepassing van dit besluit wordt onder uitkeringsgerechtigde volledig werkloze verstaan :
1° de volledig werkloze die, op grond van artikel 100 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, werkloosheids- of wachtuitkeringen ontvangt als voltijdse werknemer;
2° de volledig werkloze die, op grond van artikel 103 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991, werkloosheidsuitkeringen ontvangt als vrijwillig deeltijdse werknemer;
3° de werknemer tewerkgesteld in een doorstromingsprogramma in toepassing van het koninklijk besluit van 9 juni 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, betreffende de doorstromingsprogramma's;
4° [1 de werkzoekende met een verminderde arbeidsgeschiktheid;]1
[5° de werkzoekenden waarvan het recht op uitkeringen wegens langdurige werkloosheid geschorst werd krachtens de bepalingen van hoofdstuk 3, afdeling 8, van het voornoemde koninklijk besluit van 25 november 1991 of op basis van artikel 143 van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid;
6° de werkzoekenden die zich wensen in te schakelen of terug in te schakelen op de arbeidsmarkt en het bewijs leveren dat zij gedurende hun beroepsloopbaan ten minste 624 arbeidsdagen of daaraan gelijkgestelde dagen in de zin van de werkloosheidsreglementering gepresteerd hebben;
7° [de werkzoekende die een zelfstandige activiteit heeft uitgeoefend en stopgezet in de loop van de maand van de indienstneming of de 24 kalendermaanden daaraan voorafgaand;] <KB 2004-01-21/33, art. 37, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2003>
8° de werkzoekenden jonger dan 25 jaar die niet meer schoolplichtig zijn en die niet één van de studies beëindigd hebben bedoeld in artikel 36, § 1, 2° van het voornoemde koninklijk besluit van 25 november 1991.] <KB 2003-03-26/56, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2003>
[2 ...]2
[1 Voor de toepassing van het eerste lid, 4° wordt verstaan onder werkzoekende met een verminderde arbeidsgeschiktheid :
1° de niet werkende werkzoekende die voldoet aan de medische voorwaarden om recht te hebben op een inkomensvervangende of een integratietegemoetkoming ingevolge de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkoming aan personen met een handicap;
2° de niet werkende werkzoekende die als doelgroepwerknemer tewerkgesteld was bij een werkgever die valt onder het toepassingsgebied van het Paritair Comité voor de beschutte werkplaatsen en de sociale werkplaatsen;
3° de niet werkende werkzoekende gehandicapte die het recht op verhoogde kinderbijslag opent op basis van een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van minstens zesenzestig procent;
4° de niet werkende werkzoekende die in het bezit is van een attest afgeleverd door de Algemene Directie Personen met een Handicap van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid voor het verstrekken van sociale en fiscale voordelen.]1
----------
(1)<KB 2011-07-19/08, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
(2)<KB 2011-12-28/28, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art.4. Wordt voor de toepassing van dit besluit en van de voordelen die erin worden voorzien, gelijkgesteld met een indienstneming, de verderzetting van een tewerkstelling na afloop van een periode zoals voorzien bij artikel 2, § 2, eerste lid, 6°, 7° (en 8°), en artikel 3, eerste lid, 3° en 4°. <KB 2004-01-21/33, art. 38, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
HOOFDSTUK II. - Aanwerving van werkzoekenden die minder dan 45 jaar oud zijn.
Afdeling 1. - Vermindering van de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid.
Art.5. (opgeheven) <KB 2003-05-16/41, art. 29, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
Art.6. (opgeheven) <KB 2003-05-16/41, art. 29, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
Afdeling 2. - Activering van de werkloosheidsuitkeringen.
Art.7.<KB 2003-05-16/41, art. 48, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 1. De werknemer die op het ogenblik van de indienstneming uitkeringsgerechtigde volledige werkloze was, is, in afwijking van artikel 44 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 en volgens de voorwaarden van voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 gedurende de maand van indienstneming en de vijftien daarop volgende maanden gerechtigd op een werkuitkering van ten hoogste 500 EUR per kalendermaand voor zover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet :
1° hij is op de dag van de indienstneming jonger dan 45 jaar;
2° hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming;
3° hij is werkzoekende geweest gedurende minstens 624 dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de 36 kalendermaanden daaraan voorafgaand.
[2 ...]2
§ 2. De werknemer die op het ogenblik van de indienstneming uitkeringsgerechtigde volledige werkloze was, is, in afwijking van artikel 44 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 en volgens de voorwaarden van voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 gedurende de maand van indienstneming en de drieëntwintig daarop volgende maanden gerechtigd op een werkuitkering van ten hoogste 500 EUR per kalendermaand voorzover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet :
1° hij is op de dag van de indienstneming jonger dan 45 jaar;
2° hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming;
3° hij is werkzoekende geweest gedurende minstens 936 dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de 54 kalendermaanden daaraan voorafgaand.
[2 ...]2
§ 3. De werknemer die op het ogenblik van de indienstneming uitkeringsgerechtigde volledige werkloze was, is, in afwijking van artikel 44 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 en volgens de voorwaarden van voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 gedurende de maand van indienstneming en de negenentwintig daarop volgende maanden gerechtigd op een werkuitkering van ten hoogste 500 EUR per kalendermaand voorzover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet :
1° hij is op de dag van de indienstneming jonger dan 45 jaar;
2° hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming;
3° hij is werkzoekende geweest gedurende minstens 1560 dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de 90 kalendermaanden daaraan voorafgaand.
[2 ...]2
[§ 4. De werknemer die op het ogenblik van de indienstneming uitkeringsgerechtigde volledige werkloze was, is, in afwijking van artikel 44 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 en volgens de voorwaarden van voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 gedurende de maand van indienstneming en de vijftien daarop volgende maanden gerechtigd op een werkuitkering van ten hoogste 500 EUR per kalendermaand voorzover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet :
1° hij is op de dag van de indienstneming jonger dan 25 jaar;
2° hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming;
3° hij is werkzoekende geweest gedurende minstens 312 dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de 18 kalendermaanden daaraan voorafgaand.] <KB 2007-03-28/32, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
[2 ...]2
[1 § 5. De werknemer is, in afwijking van artikel 44 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 en volgens de voorwaarden van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 gerechtigd op een werkuitkering van ten hoogste 1.000 euro per kalendermaand voor zover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet :
1° hij is op de dag van de indienstneming jonger dan 26 jaar;
2° hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming;
3° hij is werkzoekende geweest gedurende minstens honderd zesenvijftig dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de negen kalendermaanden daaraan voorafgaand;
4° hij bezit hoogstens een diploma of getuigschrift van het hoger secundair onderwijs;
5° hij is op de dag van de indienstneming niet meer leerplichtig en hij volgt evenmin studies in dagonderwijs;
6° de werkgever maakt voor de tewerkstelling van de werknemer geen gebruik van het stelsel van de dienstencheques bedoeld in de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen.
De werkuitkering bedoeld in deze paragraaf wordt toegekend gedurende maximaal :
1° de maand van indienstneming en de drieëntwintig daarop volgende maanden, indien de werknemer in dienst treedt in de loop van het jaar 2010;
2° de maand van indienstneming en de elf daarop volgende maanden, indien de werknemer in dienst treedt in de loop van het jaar 2011.
[2 ...]2
§ 6. De werknemer is, in afwijking van artikel 44 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 en volgens de voorwaarden van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 gerechtigd op een werkuitkering van ten hoogste 1.100 euro per kalendermaand voor zover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet :
1° hij is op de dag van de indienstneming jonger dan 26 jaar;
2° hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming;
3° hij is werkzoekende geweest gedurende minstens achtenzeventig dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de vier kalendermaanden daaraan voorafgaand;
4° hij bezit geen diploma of getuigschrift van het hoger secundair onderwijs;
5° hij is op de dag van de indienstneming niet meer leerplichtig en hij volgt evenmin studies in dagonderwijs;
6° de werkgever maakt voor de tewerkstelling van de werknemer geen gebruik van het stelsel van de dienstencheques bedoeld in de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen.
De werkuitkering bedoeld in deze paragraaf wordt toegekend gedurende maximaal :
1° de maand van indienstneming en de drieëntwintig daarop volgende maanden, indien de werknemer in dienst treedt in de loop van het jaar 2010;
2° de maand van indienstneming en de elf daarop volgende maanden, indien de werknemer in dienst treedt in de loop van het jaar 2011.
[2 ...]2
§ 7. De werknemer die op het ogenblik van de indienstneming uitkeringsgerechtigde volledige werkloze was, is, in afwijking van artikel 44 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 en volgens de voorwaarden van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 gerechtigd op een werkuitkering, voor zover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet :
1° hij is op de dag van de indienstneming jonger dan 45 jaar;
2° hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming;
3° hij is werkzoekende geweest gedurende minstens driehonderd en twaalf dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de achttien kalendermaanden daaraan voorafgaand, maar gedurende minder dan zeshonderd en vierentwintig dagen gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de zesendertig kalendermaanden daaraan voorafgaand;
4° hij is op de dag van de indienstneming niet meer leerplichtig en hij volgt evenmin studies in dagonderwijs;
5° de werkgever maakt voor de tewerkstelling van de werknemer geen gebruik van het stelsel van de dienstencheques bedoeld in de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen.
De werknemer bedoeld in deze paragraaf is gerechtigd :
1° gedurende de maand van indienstneming en de elf daarop volgende kalendermaanden op een werkuitkering van ten hoogste 750 euro per kalendermaand, en daarna gedurende zestien kalendermaanden op een werkuitkering van ten hoogste 500 euro per kalendermaand, indien hij in dienst treedt in de loop van het jaar 2010;
2° gedurende de maand van indienstneming en de elf daarop volgende kalendermaanden op een werkuitkering van ten hoogste 750 euro per kalendermaand, indien hij in dienst treedt in de loop van het jaar 2011.]1
[2 ...]2
[3 § 8. De werknemer is, in afwijking van artikel 44 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 en volgens de voorwaarden van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 gedurende de maand van indienstneming en de [4 vijfendertig]4 daarop volgende kalendermaanden gerechtigd op een werkuitkering van ten hoogste 500 euro per kalendermaand voor zover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet :
1° hij is op de dag van de indienstneming jonger dan 45 jaar;
2° hij is op de dag van de indienstneming een werkzoekende met een verminderde arbeidsgeschiktheid in de zin van artikel 3, eerste lid, 4° of een uitkeringsgerechtigde volledig werkloze met een definitieve arbeidsongeschiktheid van minstens drieëndertig procent;
3° hij is op de dag van de indienstneming niet meer leerplichtig en hij volgt evenmin studies in dagonderwijs.]3
[5 § 9. [6 De werknemer die op het ogenblik van de indienstneming uitkeringsgerechtigde volledige werkloze was, is, in afwijking van artikel 44 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 en volgens de voorwaarden van voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 gedurende de maand van indienstneming en de vijfendertig daarop volgende maanden gerechtigd op een werkuitkering van ten hoogste 500 EUR per kalendermaand voor zover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet :
1° hij is op de dag van de indienstneming jonger dan 30 jaar;
2° hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming;
3° hij is werkzoekende geweest gedurende minstens 156 dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de 9 kalendermaanden daaraan voorafgaand;
4° hij bezit geen diploma of getuigschrift van het hoger secundair onderwijs.]6 ]5
----------
(1)<KB 2009-12-21/11, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(2)<KB 2010-02-01/05, art. 1, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2010>
(3)<KB 2011-07-19/08, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
(4)<KB 2012-09-30/03, art. 1, 015; Inwerkingtreding : 01-10-2012>
(5)<KB 2013-07-17/04, art. 1, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2013>
(6)<KB 2014-01-26/07, art. 1, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 7_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.
<Opgeheven bij BESL 2017-09-14/04, art. 31,1°, 022; Inwerkingtreding : 01-10-2017>
Art. 7_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij BVR 2016-06-10/03, art. 19, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Afdeling 3.
Art. 7bis. (Opgeheven) <KB 2007-03-28/32, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
HOOFDSTUK III. - Aanwerving van werkzoekenden van minstens 45 jaar oud.
Afdeling 1. - Vermindering van de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid.
Art.8. (opgeheven) <KB 2003-05-16/41, art. 29, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
Art.9. (opgeheven) <KB 2003-05-16/41, art. 29, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
Afdeling 2. - Activering van de werkloosheidsuitkeringen.
Art.10.<KB 2003-05-16/41, art. 49, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2004> [1 § 1.]1 De werknemer die op het ogenblik van de indienstneming uitkeringsgerechtigde volledige werkloze was, is, in afwijking van artikel 44 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 en volgens de voorwaarden van voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 gedurende de maand van indienstneming en de negenentwintig daaropvolgende maanden gerechtigd op een werkuitkering van ten hoogste 500 EUR per kalendermaand voorzover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet :
1° hij is op de dag van de indienstneming minstens 45 jaar;
2° hij is werkzoekende op de dag van de indiensttreding;
3° hij is werkzoekende geweest gedurende minstens 468 dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de van loop de maand van indienstneming en de 27 kalendermaanden daaraan voorafgaand.
[2 ...]2
[1 § 2. De werknemer die op het ogenblik van de indienstneming uitkeringsgerechtigde volledige werkloze was, is, in afwijking van artikel 44 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 en volgens de voorwaarden van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 gerechtigd op een werkuitkering van ten hoogste 1.000 euro per kalendermaand voor zover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet :
1° hij is op de dag van de indienstneming minstens 50 jaar;
2° hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming;
3° hij is werkzoekende geweest gedurende minstens honderd zesenvijftig dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de negen kalendermaanden daaraan voorafgaand;
4° de werkgever maakt voor de tewerkstelling van de werknemer geen gebruik van het stelsel van de dienstencheques bedoeld in de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen.
De werkuitkering bedoeld in deze paragraaf wordt toegekend gedurende maximaal :
1° de maand van indienstneming en de drieëntwintig daarop volgende maanden, indien de werknemer in dienst treedt in de loop van het jaar 2010;
2° de maand van indienstneming en de elf daarop volgende maanden, indien de werknemer in dienst treedt in de loop van het jaar 2011.
[2 ...]2
§ 3. De werknemer die op het ogenblik van de indienstneming uitkeringsgerechtigde volledige werkloze was, is, in afwijking van artikel 44 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 en volgens de voorwaarden van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 gerechtigd op een werkuitkering, voor zover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet :
1° hij is op de dag van de indienstneming minstens 45 jaar;
2° hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming;
3° hij is werkzoekende geweest gedurende minstens driehonderd en twaalf dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de achttien kalendermaanden daaraan voorafgaand, maar gedurende minder dan zeshonderd en vierentwintig dagen gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de zesendertig kalendermaanden daaraan voorafgaand;
4° de werkgever maakt voor de tewerkstelling van de werknemer geen gebruik van het stelsel van de dienstencheques bedoeld in de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen.
De werknemer bedoeld in deze paragraaf is gerechtigd :
1° gedurende de maand van indienstneming en de elf daarop volgende kalendermaanden op een werkuitkering van ten hoogste 750 euro per kalendermaand, en daarna gedurende zestien kalendermaanden op een werkuitkering van ten hoogste 500 euro per kalendermaand, indien hij in dienst treedt in de loop van het jaar 2010;
2° gedurende de maand van indienstneming en de elf daarop volgende kalendermaanden op een werkuitkering van ten hoogste 750 euro per kalendermaand, indien hij in dienst treedt in de loop van het jaar 2011.]1
[2 ...]2
[3 § 4. De werknemer is, in afwijking van artikel 44 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 en volgens de voorwaarden van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 gedurende de maand van indienstneming en de [4 vijfendertig]4 daarop volgende kalendermaanden gerechtigd op een werkuitkering van ten hoogste 500 euro per kalendermaand voor zover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet :
1° hij is op de dag van de indienstneming minstens 45 jaar;
2° hij is op de dag van de indienstneming een werkzoekende met een verminderde arbeidsgeschiktheid in de zin van artikel 3, eerste lid, 4° of een uitkeringsgerechtigde volledig werkloze met een definitieve arbeidsongeschiktheid van minstens drieëndertig procent.]3
----------
(1)<KB 2009-12-21/11, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(2)<KB 2010-02-01/05, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2010>
(3)<KB 2011-07-19/08, art. 4, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
(4)<KB 2012-09-30/03, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 01-10-2012>
Art. 10_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.
<Opgeheven bij BESL 2017-09-14/04, art. 31,2°, 022; Inwerkingtreding : 01-10-2017>
Art. 10_VLAAMS_GEWEST.
<Opgeheven bij BVR 2016-06-10/03, art. 19, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.11.(Opgeheven) <KB 2007-03-28/32, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
HOOFDSTUK IIIbis. - Bijzondere bepalingen in het kader van de armoedebestrijding. (Opgeheven)
Art. 11bis. (Opgeheven) <KB 2007-03-28/32, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art. 11ter. (Opgeheven) <KB 2007-03-28/32, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
HOOFDSTUK IIIter. - Aanwerving van werkzoekenden door lokale overheden in het kader van het lokaal veiligheids- en preventiebeleid.
Art. 11quater. <Ingevoegd bij KB 2003-03-19/34, art. 1; Inwerkingtreding : 01-01-2003> Dit hoofdstuk is van toepassing indien de werkgever die de langdurig werkzoekende aanwerft een lokale overheid is die met de Minister van Binnenlandse Zaken een overeenkomst afsloot zoals bedoeld in artikel 69, eerste lid, 1°, van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, en voorzover de volgende voorwaarden gelijktijdig zijn vervuld :
1° de aanwerving wordt verricht ter ondersteuning van het lokaal veiligheids- en preventiebeleid, ondermeer met betrekking tot :
- de aanwezigheid en het toezicht bij de uitgang van de scholen;
- de aanwezigheid en het toezicht in de omgeving van en in sociale woonwijken;
- de aanwezigheid en het toezicht op openbare parkeerplaatsen voor auto's en fietsen;
- de aanwezigheid en het toezicht op en in de omgeving van het openbaar vervoer;
- het verhogen van het veiligheidsgevoel door te waken over de gemeentelijke infrastructuur, in te staan voor preventiecampagnes, het sensibiliseren van de bevolking;
- de aanpak in verband met de bescherming van het milieu;
- het vaststellen in een rapport van inbreuken die uitsluitend beteugeld worden met administratieve sancties en dit rapport overmaken aan de daartoe aangewezen ambtenaar van de gemeente;
2° het betreft geen vervanging van een statutair personeelslid, noch van een contractueel personeelslid, tenzij het contractueel personeelslid was aangeworven in het kader van dit hoofdstuk;
3° de lokale overheid voorziet in een passende basisopleiding van de werknemer, in samenwerking met de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken;
4° de lokale overheid verbindt zich er toe de door de Minister van Binnenlandse Zaken voorgeschreven werkkledij ter beschikking te stellen van de werknemer;
5° de lokale overheid verbindt er zich toe de werknemer de andere benodigde werkingsmiddelen ter beschikking te stellen;
6° de werknemer heeft, om de bevoegdheid tot het opstellen van rapporten zoals bedoeld in 1° te kunnen uitoefenen, minstens een diploma of getuigschrift van het lager secundair onderwijs;
7° de werknemer legt een bewijs van goed zedelijk gedrag voor.
De lokale overheid die overeenkomstig het voorgaande lid personeelsleden wenst aan te werven moet hiervoor voorafgaandelijk een aanvraagdossier indienen bij de Minister van Binnenlandse Zaken, bevattende een gedetailleerde omschrijving van de taken die aan de nieuwe personeelsleden zouden toegewezen worden. De goedkeuring tot aanwerving wordt gezamenlijk verleend door de Minister van Binnenlandse Zaken, de Minister van Sociale Zaken, de Minister van Werkgelegenheid en de Minister van Begroting.
Art.11quater_VLAAMS_GEWEST. [1 ...]1
----------
(1)<BVR 2019-01-25/30, art. 1, 026; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art. 11quater_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP.
<Opgeheven bij BDG 2017-09-28/12, art. 8, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art. 11quater_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.
<Opgeheven bij BESL 2017-09-14/04, art. 31,3°, 022; Inwerkingtreding : 31-12-2017>
Art. 11quinquies. (opgeheven) <KB 2004-01-21/33, art. 42, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
Art. 11quinquies_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP.
<Opgeheven bij BDG 2017-09-28/12, art. 8, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art. 11sexies.<KB 2004-01-21/33, art. 43, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De werknemer tewerkgesteld bij een werkgever bedoeld in artikel 11quater en die op het ogenblik van de indienstneming uitkeringsgerechtigde volledige werkloze was, is, in afwijking van artikel 44 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 en volgens de voorwaarden van voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 gedurende de maand van indienstneming en de 59 daarop volgende maanden gerechtigd op een werkuitkering van ten hoogste (900 EUR) per kalendermaand voor zover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet : <KB 2004-09-21/40, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
1° (hij is op de dag van de indienstneming minstens 25 jaar, maar jonger dan 45 jaar;) <KB 2007-03-28/32, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
2° hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming;
3° hij is werkzoekende geweest gedurende minstens 624 dagen, gerekend in het zesdaagsenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de 36 kalendermaanden daaraan voorafgaand.
[1 ...]1
----------
(1)<KB 2010-02-01/05, art. 3, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2010>
Art.11sexies_VLAAMS_GEWEST. [1 ...]1
----------
(1)<BVR 2019-01-25/30, art. 1, 026; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art. 11sexies_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP.
<Opgeheven bij BDG 2017-09-28/12, art. 8, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art. 11sexies_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.
<Opgeheven bij BESL 2017-09-14/04, art. 31,4°, 022; Inwerkingtreding : 31-12-2017>
Art. 11septies.<Hersteld bij KB 2007-03-28/32, art. 4, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007> De werknemer tewerkgesteld bij een werkgever bedoeld in artikel 11quater en die op het ogenblik van de indienstneming uitkeringsgerechtigde volledige werkloze was, is, in afwijking van artikel 44 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 en volgens de voorwaarden van voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 gedurende de maand van indienstneming en de 59 daaropvolgende maanden gerechtigd op een werkuitkering van ten hoogste 900 EUR per kalendermaand voorzover hij tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet :
1° hij is op de dag van de indienstneming jonger dan 25 jaar;
2° hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming;
3° hij is werkzoekende geweest gedurende minstens 312 dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de 18 kalendermaanden daaraan voorafgaand.
[1 ...]1
----------
(1)<KB 2010-02-01/05, art. 4, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2010>
Art.11septies_VLAAMS_GEWEST. [1 ...]1
----------
(1)<BVR 2019-01-25/30, art. 1, 026; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art. 11septies_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP.
<Opgeheven bij BDG 2017-09-28/12, art. 8, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art. 11septies_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.
<Opgeheven bij BESL 2017-09-14/04, art. 31,5°, 022; Inwerkingtreding : 31-12-2017>
Art. 11octies.<KB 2004-01-21/33, art. 45, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De werknemer tewerkgesteld bij een werkgever bedoeld in artikel 11quater en die op het ogenblik van de indienstneming uitkeringsgerechtigde volledige werkloze was, is, in afwijking van artikel 44 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 en volgens de voorwaarden van voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 gedurende de maand van indienstneming en de daarop volgende maanden gerechtigd op een werkuitkering van ten hoogste (1.100 EUR) per kalendermaand voor zover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet : <KB 2004-09-21/40, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
1° hij is op de dag van de indienstneming minstens 45 jaar oud;
2° hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming;
3° hij is werkzoekende geweest gedurende minstens 156 dagen, gerekend in het zesdaagsenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de 9 kalendermaanden daaraan voorafgaand.
[1 ...]1
----------
(1)<KB 2010-02-01/05, art. 5, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2010>
Art.11octies_VLAAMS_GEWEST. [1 ...]1
----------
(1)<BVR 2019-01-25/30, art. 1, 026; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art. 11octies_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP.
<Opgeheven bij BDG 2017-09-28/12, art. 8, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art. 11octies_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.
<Opgeheven bij BESL 2017-09-14/04, art. 31,6°, 022; Inwerkingtreding : 31-12-2017>
HOOFDSTUK IV. - Aanvullende bepalingen.
Art.12.In afwijking van artikel 1 komen de volgende werknemers niet in aanmerking [...] voor de toekenning van een werkuitkering bedoeld bij dit besluit : <KB 2003-05-16/41, art. 51, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2004; deze wijzigingsbepaling schijnt geen rekening te houden met een vorige wijziging bij KB 2003-03-19/34, art. 3, 004, met uitwerking vanaf 01-01-2003; KB 2004-01-21/33, art. 46, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
1° de werknemers die worden aangeworven vanaf het ogenblik dat zij zich in een statutaire toestand bevinden;
2° de werknemers die worden aangeworven als leden van het academisch en wetenschappelijk personeel door de instellingen van universitair onderwijs of als leden van het onderwijzend personeel in de andere onderwijsinstellingen;
3° de werknemers die worden aangeworven door :
a) het Rijk, met daarinbegrepen de Rechterlijke Macht, de Raad van State, het leger en de federale politie, met uitzondering van de werknemers die worden aangeworven in een doorstromingsprogramma, in toepassing van het koninklijk besluit van 9 juni 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de doorstromingsprogramma's;
b) de Gemeenschappen en de Gewesten met uitzondering van de onderwijsinstellingen voor de werknemers die niet bedoeld worden onder 1° en 2° en met uitzondering van de werknemers die worden aangeworven in een doorstromingsprogramma, in toepassing van het voormeld koninklijk besluit van 9 juni 1997;
c) de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie met uitzondering van de werknemers die worden aangeworven in een doorstromingsprogramma, in toepassing van het voormeld koninklijk besluit van 9 juni 1997;
d) de instellingen van openbaar nut en de openbare instellingen die onder het toezicht vallen van de onder a), b) en c) voornoemde instellingen, met uitzondering van : de openbare krediet-instellingen; de autonome overheidsbedrijven; de openbare maatschappijen voor personenvervoer; de openbare instellingen voor het personeel dat zij als uitzendkrachten aanwerven om het ter beschikking te stellen van gebruikers met het oog op het uitvoeren van een tijdelijke arbeid, overeenkomstig de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers; de onderwijsinstellingen voor de werknemers die niet bedoeld worden onder 1° en 2°; en de werknemers die worden aangeworven in een doorstromingsprogramma, in toepassing van het voormeld koninklijk besluit van 9 juni 1997.
[lid 2 opgeheven] <KB 2003-05-16/41, art. 51, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
In afwijking van het eerste lid kan de werknemer die in dienst wordt genomen in het kader van een doorstromingsprogramma in toepassing van het koninklijk besluit van 9 juni 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de doorstromingsprogramma's, geen aanspraak maken op de werkuitkering.
[1 In afwijking van hoofdstukken II, III en IIIter komt de werknemer niet in aanmerking voor een werkuitkering, wanneer hij van dit voordeel werd uitgesloten door een beslissing van het beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, genomen op basis van een rapport van de hierna vernoemde inspectiediensten, indien werd vastgesteld dat de werknemer werd aangenomen ter vervanging en in een zelfde functie van een ontslagen werknemer met als hoofdzakelijk doel de voordelen van dit koninklijk besluit te bekomen.
In afwijking van hoofdstukken II, III en IIIter komt de werknemer niet in aanmerking voor een werkuitkering, wanneer hij van dit voordeel werd uitgesloten door een beslissing van het beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, genomen op basis van een rapport van de hierna vernoemde inspectiediensten, indien werd vastgesteld dat de werknemer in de periode van zes maanden voorafgaand aan het tijdstip van de indiensttreding, reeds in dienst was van dezelfde werkgever of van de groep waartoe de werkgever behoort, behalve indien hij tijdens deze tewerkstelling reeds voldeed aan de voorwaarden om van de werkuitkering te kunnen genieten in welk geval artikel 16 van toepassing is. Dit lid is niet van toepassing indien de werkgever aantoont dat het ontslag en de wederindienstname niet als hoofdzakelijk doel hebben de voordelen van dit besluit te bekomen.
Het toezicht gebeurt door de hierna vermelde ambtenaren die dit toezicht uitoefenen overeenkomstig het Eerste Boek, Titel 2, Hoofdstuk 2, van het Sociaal Strafwetboek :
1° de sociaal inspecteurs van de Algemene Directie Toezicht op de sociale wetten van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg;
2° [2 ...]2
3° de sociaal inspecteurs van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid;
4° de sociaal inspecteurs van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening aangewezen overeenkomstig artikel 17 van het Sociaal Strafwetboek.
De beslissing bedoeld in het derde of vierde lid heeft uitwerking vanaf de eerste dag van de maand volgend op die waarin de beslissing ter kennis wordt gebracht van de werkgever. Deze beslissing wordt eveneens ter kennis gebracht van de aangeworven werknemer en zijn uitbetalingsinstelling conform de bepalingen van artikel 146 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991.
Wanneer de bepalingen van het derde of vierde lid worden toegepast, mag de werkgever de werkuitkering niet meer in mindering brengen van het nettoloon vanaf de datum bedoeld in het vorige lid.]1
----------
(1)<KB 2011-07-19/09, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 10-08-2011>
(2)<KB 2017-06-22/02, art. 16, 021; Inwerkingtreding : 01-07-2017>
HOOFDSTUK V. - Procedure.
Art.13.<KB 2003-05-16/41, art. 52, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Een werkgever kan de voordelen genieten bedoeld in (artikelen 7, 10 en 11sexies tot 11octies) indien hij een werkzoekende in dienst neemt tijdens de geldigheidsduur van een werkkaart. <KB 2007-03-28/32, art. 5, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Door middel van deze werkkaart attesteert het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, bevoegd voor de woonplaats van de werkzoekende, dat de werkzoekende voldoet aan de voorwaarden gesteld in de (artikelen 7, 10 en 11sexies tot 11octies) en in [2 artikel 9, 9bis of 18, eerste lid, 2°, 3° [3 , 3°bis]3 of 4°]2 van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen. <KB 2007-03-28/32, art. 5, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
De werkkaart kan worden aangevraagd door de werkzoekende. De werkkaart kan tevens worden aangevraagd door een werkgever indien de werkzoekende op het ogenblik van de indienstneming geen geldige werkkaart bezit. Deze aanvraag wordt slechts aanvaard indien zij individueel wordt opgesteld en de identiteit van de werkgever vermeldt alsmede de identiteit van de werknemer, zijn woonplaats en identificatienummer van de sociale zekerheid en de datum van de indienstneming.
Om van de voordelen van (artikelen 7, 10 en 11sexies tot 11octies) te kunnen genieten, moet de aanvraag van de werkkaart, bedoeld in het vorige lid, ten laatste de dertigste dag volgend op de dag van de indienstneming ingediend worden op het bevoegde werkloosheidsbureau. Wanneer de aanvraag van de werkkaart wordt ingediend buiten deze termijn, wordt, in afwijking van de bepalingen van (artikelen 7, 10 en 11sexies tot 11octies), en onverminderd de toepassing van artikel 15, § 1, vierde en vijfde lid, de periode gedurende dewelke de voordelen bedoeld in de (artikelen 7, 10 en 11sexies tot 11octies) kunnen worden toegekend, verminderd met een periode die aanvangt op de dag van de indienstneming en die eindigt op de laatste dag van het kwartaal waarin de datum gesitueerd is van de laattijdige indiening van de aanvraag van de werkkaart. <KB 2007-03-28/32, art. 5, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Indien de aanvraag bedoeld in de vorige leden per post wordt verstuurd, wordt de postdatum als de datum van indiening beschouwd.
De werkkaart draagt als geldigheidsdatum :
1° de datum waarop de aanvraag wordt ingediend indien de werkzoekende nog niet in dienst is genomen.
2° de datum van de indienstneming indien de werkzoekende reeds in dienst is genomen.
De werkkaart heeft een geldigheidsduur van [2 zes maanden]2 en is geldig voor elke indienstneming die plaatsvindt tijdens haar geldigheidsperiode. (NOTA : zie afwijking bij KB 2004-01-21/33, art. 87.)
Wanneer een nieuwe werkkaart wordt aangevraagd tijdens de geldigheidsduur van een vorige werkkaart, wordt een werkkaart gegeven met dezelfde geldigheidsperiode als de vorige werkkaart. (NOTA : zie afwijking bij KB 2004-01-21/33, art. 87.)
De geldigheid van de werkkaart is verlengbaar met periodes van telkens [2 zes maanden]2 voorzover de werkzoekende aantoont dat hij op de datum van indiening van de nieuwe aanvraag of op de datum van de indienstneming opnieuw voldoet aan de gestelde voorwaarden.
[2 Indien de werkzoekende in de loop van de geldigheidsperiode van zes maanden, bedoeld in het zevende en negende lid, de leeftijd van 25 jaar, respectievelijk 26 jaar, respectievelijk 45 jaar, respectievelijk 50 jaar bereikt, wordt de geldigheid van de werkkaart, in afwijking van het zevende en negende lid, beperkt tot de dag vóór die waarop de werkzoekende de leeftijd van 25 jaar, respectievelijk 26 jaar, [4 respectievelijk [5 30 jaar,]5 ]4 respectievelijk 45 jaar, respectievelijk 50 jaar bereikt. Betreft het evenwel een werkzoekende bedoeld in artikel 11septies, dan wordt de geldigheid van de werkkaart, in afwijking van het zevende en negende lid, beperkt tot de dag vóór die waarop de werkzoekende de leeftijd van 25 jaar bereikt.]2
De werkkaart vermeldt duidelijk de periode gedurende dewelke de werkzoekende recht heeft op een werkuitkering evenals de periodes en de forfaitaire bedragen bedoeld in [2 artikel 9, 9bis of 18, eerste lid, 2°, 3° [3 , 3°bis]3 of 4°]2 van het koninklijk besluit van voornoemde 16 mei 2003 waarop de werkgever recht heeft na aanwerving van de werkzoekende.
[1 De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening kan ambtshalve een werkkaart geven aan een werknemer indien de Rijksdienst als authentieke bron beschikt over alle noodzakelijke gegevens om op eenduidige wijze vast te stellen dat die werknemer aan alle voorwaarden voldoet om op een werkkaart aanspraak te maken.]1
----------
(1)<KB 2009-12-21/11, art. 4, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(2)<KB 2010-02-01/05, art. 6, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2010>
(3)<KB 2013-03-05/02, art. 1, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
(4)<KB 2013-07-17/04, art. 2, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2013>
(5)<KB 2014-01-26/07, art. 2, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.14. Voor de toepassing de (hoofdstukken II, III en IIIter) van dit besluit wordt de werkzoekende die aan vermelde voorwaarden voldoet op het tijdstip van de aanvraag van de werkkaart bedoeld in artikel 13, gelijkgesteld met een werkzoekende die deze voorwaarden vervult op het tijdstip van de indienstneming. <KB 2007-03-28/32, art. 6, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.15.§ 1. De werkuitkering bedoeld in (artikelen 7, 10 en 11sexies tot 11octies) wordt beschouwd als een uitkering zoals bedoeld in artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de sociale zekerheid der arbeiders. <KB 2007-03-28/32, art. 7, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
De werkuitkering wordt slechts toegekend indien voldaan is aan artikel 13, en voor zover de volgende voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn :
1° de werknemer dient bij de aanvang van zijn tewerkstelling een uitkeringsaanvraag in via zijn uitbetalingsinstelling tezamen met een exemplaar van de arbeidsovereenkomst;
2° de arbeidsovereenkomst bedoeld bij 1° bevat bepalingen waaruit blijkt dat de werknemer overeenkomstig de werkkaart, afgeleverd door het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, in aanmerking komt voor de toekenning van een werkuitkering en dat het door de werkgever te betalen nettoloon bekomen wordt door de werkuitkering in mindering te brengen van het nettoloon voor de beschouwde maand;
3° de werkgever verbindt er zich toe :
a) het werkloosheidsbureau in kennis te stellen van een arbeidsongeval dat de werknemer overkomt;
b) in geval van terugbetaling door de arbeidsongevallenverzekeraar, aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening een betaling te verrichten gelijk aan het resultaat van de formule :
A X B X C/D, waarbij :
A gelijk is aan 0,9;
B gelijk is aan de uitkering betaald voor de beschouwde maand;
C gelijk is aan het belastbaar bedrag van het loon voor de periode van arbeidsongeschiktheid in de beschouwde maand;
D gelijk is aan het belastbaar bedrag van het loon voor de beschouwde maand.
De werknemer die aanspraak maakt op de werkuitkering wordt voor de toepassing van de artikelen 29, § 3, 81, zesde lid, 83, § 3, 133, § 1, 10°, 138 en 144, § 2, eerste lid, 6° en 7°, van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 gelijkgesteld met een werknemer die aanspraak maakt op de integratie-uitkering.
In afwijking van de bepalingen genomen krachtens artikel 138 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 moet het dossier dat de aanvraag om de werkuitkering bevat, toekomen op het werkloosheidsbureau binnen een termijn van vier maanden volgend op de maand waarin de tewerkstelling een aanvang neemt.
In geval van laattijdige ontvangst van het volledig dossier, mag de werkgever in afwijking van het tweede lid, 2°, voor de periode die voorafgaat aan de maand waarin de laattijdige ontvangst gesitueerd is, de werkuitkering niet in mindering brengen van het door hem te betalen nettoloon.
§ 2. De werkgever overhandigt uit eigen beweging aan de werknemer die aanspraak maakt op de werkuitkering na het verstrijken van iedere maand een " vergoedingsbewijs " dat, voor de toepassing van artikel 160 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991, de controlekaart vervangt.
De werknemer wordt gedurende de duur van het contract vrijgesteld van de toepassing van de bepalingen van Hoofdstuk III, afdelingen 1 tot 3 en van de artikelen 68 en 71 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991.
[1 De vrijstelling bedoeld in het vorige lid doet evenwel geen afbreuk aan de verplichtingen die voortvloeien uit het statuut van deeltijdse werknemer, die eveneens een inkomensgarantie-uitkering geniet of uit het statuut van tijdelijk werkloze, indien de werknemer uitkeringen ontvangt voor de uren van tijdelijke werkloosheid.]1
Het bedrag van de werkuitkering voorzien in dit besluit wordt begrensd tot het nettoloon waarop de werknemer voor de betreffende maand recht heeft.
----------
(1)<KB 2013-06-07/03, art. 13, 017; Inwerkingtreding : 01-07-2013>
Art.16.<Opgeheven bij KB 2003-05-16/41, art. 29, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2004; hersteld bij KB 2004-01-21/33, art. 49, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2004. De opheffing werd ingetrokken bij KB 2004-01-21/33, art. 73; Justel beschouwt dat de intrekking ingevolge het herstel zonder uitwerking is> Wanneer een werkgever reeds van de voordelen van dit besluit genoten heeft voor een werknemer en hij deze terug in dienst neemt binnen een periode van 30 maanden na de beëindiging van de vorige arbeidsovereenkomst, worden, onverminderd de toepassing van artikelen 13 tot 15, voor de duur van de toekenning van de werkuitkering deze tewerkstellingen als één tewerkstelling beschouwd. De periode gelegen tussen de arbeidsovereenkomsten verlengt de periode tijdens dewelke de voormelde voordelen worden toegekend, niet.
Telkens wanneer dezelfde werkgever dezelfde werknemer in dienst neemt wiens recht op de werkuitkering reeds volledig is uitgedoofd door toepassing van het vorige lid, begint een nieuwe periode van 30 maanden te lopen gedurende dewelke de werknemer geen recht op de werkuitkering kan doen gelden in het kader van een tewerkstelling bij die werkgever.
[1 Indien de werknemer één of meerdere van de voorwaarden van dit besluit slechts kan vervullen door toepassing van artikel 2, § 2, eerste lid, 15°, wordt het maximum aantal kalendermaanden waarvoor het voordeel bedoeld in artikel 7, §§ 1 tot 4, 10, § 1, en 11sexies tot octies kan worden toegekend in het kader van een tewerkstelling bij een werkgever voor wie de werknemer voordien het voordeel bedoeld in artikel 7, §§ 5, 6 of 7, of artikel 10, §§ 2 of 3, niet heeft genoten, verminderd met :
1° achttien kalendermaanden indien de eerste tewerkstelling waarvoor het voordeel bedoeld in artikel 7, §§ 5, 6 of 7, of artikel 10, §§ 2 of 3 effectief is toegekend, een aanvang heeft genomen in 2010;
2° twaalf kalendermaanden indien de eerste tewerkstelling waarvoor het voordeel bedoeld in artikel 7, §§ 5, 6 of 7, of artikel 10, §§ 2 of 3 effectief is toegekend, een aanvang heeft genomen in 2011.]1
De voordelen van dit besluit worden niet toegekend voor een werknemer die dr dezelfde werkgever terug in dienst genomen wordt binnen een periode van 12 maanden na de beëindiging van de vorige arbeidsovereenkomst die gesloten was voor een onbepaalde duur, wanneer de werkgever voor deze werknemer en voor deze tewerkstelling genoten heeft van de voordelen van het koninklijk besluit van 27 december 1994 tot uitvoering van Hoofdstuk II van Titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale bepalingen of van de voordelen van artikel 58 van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het hoofdstuk 7 van titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I) betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen.
De voordelen van dit besluit worden wel toegekend wanneer de arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur bedoeld in het vorige lid is gesloten in het kader van een doorstromingsprogramma in toepassing van het koninklijk besluit van 9 juni 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de doorstromingsprogramma's.
----------
(1)<KB 2011-12-28/28, art. 3, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art.17. (opgeheven) <KB 2003-05-16/41, art. 29, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
HOOFDSTUK Vbis. - Bijzondere bepalingen voor uitzendarbeid en arbeid van korte duur. [Opschrift opgeheven]
----------
Art. 17bis.[1 Voor de werknemer bedoeld in de artikelen 7 en 10 wordt het bedrag van de werkuitkering voor een beschouwde kalendermaand verkregen door respectievelijk 500, 750, 1.000 of 1.100 euro te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de teller gelijk is aan het aantal uren waarvoor loon verschuldigd is tijdens de periode gedekt door die arbeidsovereenkomst gelegen in deze beschouwde kalendermaand en de noemer gelijk aan 4 maal de factor S bedoeld in artikel 99, 2°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.
Indien het resultaat van de formule bedoeld in het vorige lid in een beschouwde kalendermaand meer dan respectievelijk 500, 750, 1.000 of 1.100 euro bedraagt, is het bedrag van de werkuitkering die kan worden toegekend voor die beschouwde kalendermaand, gelijk aan respectievelijk 500, 750, 1.000 of 1.100 euro.
Voor de werknemer bedoeld in de artikelen 11sexies en 11septies wordt het bedrag van de werkuitkering voor een beschouwde kalendermaand verkregen door 900 euro te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de teller gelijk is aan het aantal uren waarvoor loon verschuldigd is tijdens de periode gedekt door die arbeidsovereenkomst gelegen in deze beschouwde kalendermaand en de noemer gelijk aan 4 maal de factor S bedoeld in artikel 99, 2°, van het voormelde koninklijk besluit van 25 november 1991.
Indien het resultaat van de formule bedoeld in het vorige lid in een beschouwde kalendermaand meer dan 900 euro bedraagt, is het bedrag van de werkuitkering die kan worden toegekend voor die beschouwde kalendermaand, gelijk aan 900 euro.
Voor de werknemer bedoeld in artikel 11octies wordt het bedrag van de werkuitkering voor een beschouwde kalendermaand verkregen door 1.100 euro te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de teller gelijk is aan het aantal uren waarvoor loon verschuldigd is tijdens de periode gedekt door die arbeidsovereenkomst gelegen in deze beschouwde kalendermaand en de noemer gelijk aan 4 maal de factor S bedoeld in artikel 99, 2°, van het voormelde koninklijk besluit van 25 november 1991.
Indien het resultaat van de formule bedoeld in het vorige lid in een beschouwde kalendermaand meer dan 1.100 euro bedraagt, is het bedrag van de werkuitkering die kan worden toegekend voor die beschouwde kalendermaand, gelijk aan 1.100 euro.]1
----------
(1)<KB 2010-02-01/05, art. 7, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2010>
Art. 17ter.[1 In afwijking van artikel 15, § 1, tweede lid, moet een werknemer geen nieuwe uitkeringsaanvraag indienen indien hij gelijktijdig aan de volgende voorwaarden voldoet :
1° de indienstneming is gesitueerd tijdens de geldigheidsperiode van een werkkaart bedoeld in artikel 13, zevende, negende of tiende lid;
2° de werknemer werd tijdens de geldigheidsperiode van de werkkaart bedoeld in 1°, reeds in dienst genomen door dezelfde werkgever en heeft naar aanleiding van deze indienstneming een uitkeringsaanvraag ingediend conform de bepalingen van artikel 15, § 1, tweede en vierde lid.
Voor de toepassing van het vorige lid, 1° wordt de indienstneming door een werkgever gesitueerd buiten de geldigheidsperiode van de werkkaart bedoeld in artikel 13, zevende, negende of tiende lid, beschouwd als gesitueerd tijdens de geldigheidsperiode van de werkkaart, indien die indienstneming zonder onderbreking volgt op een periode van tewerkstelling als gevolg van een indienstneming door dezelfde werkgever tijdens de geldigheidsperiode van de werkkaart.
Voor de toepassing van het vorige lid wordt niet beschouwd als een onderbreking tussen twee tewerkstellingen, een weekend, een feestdag of een inhaalrustdag, indien deze gelegen zijn buiten de arbeidsovereenkomst.]1
----------
(1)<KB 2010-02-01/05, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2010>
HOOFDSTUK VI. - Wijzigingen aan de werkloosheidsreglementering en andere bepalingen.
Art.18. Artikel 27 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering wordt aangevuld met een 11°, luidend als volgt :
11° Werkuitkering : de uitkering voorzien bij het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot bevordering van de inwerkstelling van langdurig werkzoekenden.
Art.19. Artikel 29, § 3, 4°, van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art.20. De artikelen 78quater en 78quinquies van hetzelfde besluit worden opgeheven.
Art.21. Artikel 78sexies van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepalingen :
" De werkuitkering bedoeld in artikel 27, 11°, wordt in afwijking van artikel 27, 4°, niet als een uitkering beschouwd voor de toepassing van de artikelen 38, § 1, eerste lid, 1°, 42, 79, § 4, 80, 89, 92, 93 en 97.
De integratie-uitkering bedoeld in artikel 131quater en de herinschakelingsuitkering bedoeld in artikel 131quinquies worden, in afwijking van artikel 27, 4°, niet als een uitkering beschouwd voor de toepassing van de artikelen 38, § 1, eerste lid, 1°, 42, 80, 89, 92, 93 en 97.
Voor de toepassing van de bepalingen in dit besluit waarbij rekening wordt gehouden met de bezoldiging van een werknemer, worden de integratie-uitkering bedoeld in artikel 131quater, de herinschakelingsuitkering bedoeld in artikel 131quinquies of de werkuitkering bedoeld in artikel 27, 11°, geacht integraal deel uit te maken van de bezoldiging.
De werknemer kan voor eenzelfde periode slechts gerechtigd zijn op één van de uitkeringen bedoeld in de vorige leden. ".
Art.22. Artikel 83, § 3, van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
" § 3. Indien de werkloze op het ogenblik dat de schorsing uitwerking zou moeten hebben, een vrijstelling geniet op basis van de artikelen 78, 78ter of 90, heeft de schorsing slechts uitwerking de eerste dag die volgt op het einde van de vrijstelling op basis van de artikelen 78 of 78ter, of op het einde van de lopende vrijstelling op basis van artikel 90. ".
Art.23. Artikel 131quinquies van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepalingen :
" Het bedrag van de herinschakelingsuitkering waarop de werknemer bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen gerechtigd is, bedraagt, voor iedere kalendermaand waarin hij verbonden is door een arbeidsovereenkomst die minstens voorziet in een halftijds uurrooster :
433,81 EUR
voor een minstens halftijds uurrooster;
545,37 EUR
voor een uurrooster van minstens 4/5 tijds.
Het bedrag van de uitkering wordt evenwel begrensd tot het nettoloon waarop de werknemer voor de betreffende kalendermaand recht heeft. ".
Art.24. Artikel 131sexies van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art.25. Artikel 131septies, § 1, eerste lid, 2°, van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
" 2° de werknemer voldoet op het tijdstip van de in dit lid bedoelde laatst vergoede werkloosheidsdag aan de voorwaarden inzake het statuut en de duur van inschrijving als werkzoekende of van de daarmee gelijkgestelde gebeurtenissen voor het verkrijgen van een werkkaart, bedoeld in het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden; ".
Art.26. In artikel 144, § 2, eerste lid, van hetzelfde besluit worden het 6° en het 7° vervangen door de volgende bepalingen :
" 6° het recht op uitkeringen wordt ontzegd op grond van de artikelen 55, 2°, 4° tot 7°, 60 tot 70, 73, 74, § 2, derde lid, 75, 76, 78bis of 78ter, of indien het recht op uitkeringen geschorst wordt op grond van de artikelen 80 tot 85;
7° het recht op uitkeringen ontzegd wordt op grond van de bepalingen betreffende de berekening van de uitkeringen vermeld in de artikelen 99 tot 129 en in de artikelen 131 tot 131septies. ".
Art.27. In artikel 4 van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen worden de volgende leden toegevoegd :
" De bepalingen van artikel 15 van het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden zijn van toepassing op de werknemers en de werkgevers bedoeld in onderhavig besluit.
Voor de toepassing van het vorige lid wordt de herinschakelingsuitkering gelijkgesteld met de werkuitkering en wordt het attest waaruit blijkt dat de werknemer aan de gestelde voorwaarden voldoet, gelijkgesteld met de werkkaart. ".
HOOFDSTUK VII. - Inwerkingtreding en Overgangsbepalingen.
Art.28. Het koninklijk besluit van 27 december 1994 tot uitvoering van Hoofdstuk II van Titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen wordt opgeheven. (...) <KB 2003-05-16/41, art. 54, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
Art.29. Het koninklijk besluit van 23 december 1994 tot uitvoering van Hoofdstuk II van Titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale bepalingen wordt opgeheven. Dit koninklijk besluit blijft evenwel van toepassing op indienstnemingen die plaatsvonden vóór 1 januari 2002 en blijft eveneens van toepassing voor de indienstnemingen vanaf deze datum wanneer deze gebeurd zijn met gebruik van een banenkaart bedoeld in het voormeld koninklijk besluit van 23 december 1994.
Art.30. Het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van de langdurig werklozen, wordt opgeheven.
(lid 2 opgeheven) <KB 2003-05-16/41, art. 29, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
Indien de beslissing tot erkenning of weigering van een project, van een verlenging of een wijziging van een bestaand project, bedoeld in artikel 6, § 3, eerste lid of § 4, eerste lid, van het voormeld besluit van 8 augustus 1997, nog moet worden genomen op het ogenblik van de publicatie van onderhavig besluit, wordt de duur van de erkenning van dat project beperkt tot maximaal een periode van één jaar, te rekenen vanaf de begindatum van het project, van de verlenging of van de wijziging van het bestaande project, indien deze datum gelegen is vóór 1 januari 2002.
Indien de beslissing tot erkenning of weigering van een project, van een verlenging of een wijziging van een bestaand project, bedoeld in artikel 6, § 3, eerste lid of § 4, eerste lid, van het voormeld besluit van 8 augustus 1997, nog moet worden genomen op het ogenblik van de publicatie van onderhavig besluit, wordt het project geweigerd, indien de begindatum van het project, van de verlenging of wijziging van het bestaande project gelegen is na 31 december 2001.
Art.31. Het koninklijk besluit van 25 september 2000 tot uitvoering van de artikelen 188, tweede lid en 194, § 1, tweede lid, van de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen en van artikel 7, § 1 derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders wordt opgeheven.
Dit koninklijk besluit van 25 september 2000 blijft evenwel tot 30 juni 2002 van toepassing op de werknemers die in dienst waren getreden vóór de inwerkingtreding van onderhavig besluit.
Art.32. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2002 en is van toepassing op indienstnemingen die plaatsvinden vanaf deze datum.
De artikelen 29, 78quater, 78quinquies, 78sexies, 83, § 3, 131quinquies, 131sexies, 131septies en 144, § 2, van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991, zoals geldend vóór de inwerkingtreding van onderhavig besluit, blijven verder van toepassing op de werknemers die op de dag vóór de inwerkingtreding van dit besluit genoten van het voordeel van deze bepalingen, gedurende de periode waarvoor het voordeel werd toegekend.
Art. 33.Onze Minister van Werkgelegenheid en Onze Minister van Sociale Zaken zijn belast met de uitvoering van dit besluit.