26 JUNI 2020. - Koninklijk besluit nr. 46 tot uitvoering van artikel 5, § 1, 5° van de wet van 27 maart 2020 die machtiging verleent aan de Koning om maatregelen te nemen in de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 (II) tot ondersteuning van de werkgevers en de werknemers (NOTA : bekrachtigd met uitwerking op de datum van zijn inwerkingtreding bij W2020-12-24/20, art. 31)
HOOFDSTUK 1. - Tijdelijke arbeidsduurvermindering in het kader van de COVID-19 pandemie
Art. 1-3
HOOFDSTUK 2. - Corona-tijdskrediet.
Art. 4-8
HOOFDSTUK 3. - Landingsbanen.
Art. 9-10
HOOFDSTUK 4. - Erkenning als onderneming in herstructurering of in moeilijkheden.
Art. 11
HOOFDSTUK 5. - Tijdelijke aanpassing, bij wijze van overgangsmaatregel, van de regeling inzake economische werkloosheid voor ondernemingen die niet meer in de voorwaarden verkeren om beroep te doen op tijdelijke werkloosheid wegens overmacht die het gevolg is van de COVID-19-epidemie.
Art. 12-14
HOOFDSTUK 6. - Slotbepalingen
Art. 15-16
HOOFDSTUK 1. - Tijdelijke arbeidsduurvermindering in het kader van de COVID-19 pandemie
Artikel 1. In titel IV, hoofdstuk 7, afdeling 3, van de programmawet (I) van 24 december 2002 wordt een onderafdeling 8/1 ingevoegd die de artikelen 353bis/7/1 tot en met 353bis/7/8 bevat, luidende:
"Onderafdeling 8/1. Tijdelijke arbeidsduurvermindering in het kader van de COVID-19 pandemie.
Art. 353bis/7/1. Deze onderafdeling is van toepassing op de werkgever bedoeld in artikel 335, derde lid, op wie een erkenning als onderneming in herstructurering of als onderneming in moeilijkheden van toepassing is, zoals bedoeld in artikel 4, tweede en derde lid, van het koninklijk besluit nr. 46 van 26 juin 2020 tot uitvoering van artikel 5, § 1, 5° van de wet van 27 maart 2020 die machtiging verleent aan de Koning om maatregelen te nemen in de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 (II) tot ondersteuning van de werkgevers en de werknemers, waarvan het begin van de erkenning ten vroegste aanvangt op 1 maart 2020 en ten laatste op 31 december 2020.
Art. 353bis/7/2. Het begrip "arbeidsduur" in de zin van deze onderafdeling dient te worden verstaan zoals het gedefinieerd wordt in artikel 348, eerste lid.
Voor de toepassing van deze onderafdeling wordt rekening gehouden met de arbeidsduur die is vastgesteld hetzij bij collectieve arbeidsovereenkomst gesloten overeenkomstig de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, hetzij in het arbeidsreglement.
De Koning kan nadere regelen bepalen voor de berekening van de arbeidsduur.
Art. 353bis/7/3. De werkgevers bedoeld in artikel 353bis/7/1, die overgaan tot een tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur, genieten een doelgroepvermindering volgens de voorwaarden bepaald in of krachtens deze onderafdeling.
De Koning bepaalt de nadere regelen betreffende deze aanpassing van de arbeidsduur.
Art. 353bis/7/4. De werkgever geniet vanaf het kwartaal van invoering van het stelsel van tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur in de onderneming en tot het kwartaal waarin de tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur loopt, een forfaitaire doelgroepvermindering per kwartaal waarvan het forfaitaire bedrag afhangt van de procentuele aanpassing van de arbeidsduur, op voorwaarde dat de arbeidsduur met een vierde of met een vijfde wordt verminderd.
Het forfaitaire bedrag van deze doelgroepvermindering ligt hoger ingeval de tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur gecombineerd wordt met de tijdelijke invoering van de vierdagenweek in de onderneming.
Het forfaitaire bedrag van deze doelgroepvermindering wordt toegekend per betrokken werknemer.
De Koning bepaalt wat moet worden verstaan onder invoering van de vierdagenweek voor de toepassing van deze bepaling.
De Koning bepaalt de voorwaarden en de procedure die moeten worden nageleefd en het dossier en de documenten die moeten worden voorgelegd om de doelgroepvermindering te verkrijgen.
Art. 353bis/7/5. De tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur en de invoering van de vierdagenweek moeten worden vastgesteld bij een op het niveau van de onderneming gesloten collectieve arbeidsovereenkomst of, wanneer er binnen de onderneming geen vakbondsafvaardiging is, bij een wijziging van het arbeidsreglement, en moeten van toepassing zijn op het geheel van de werknemers van de onderneming of op een specifieke categorie van werknemers van de onderneming. De collectieve arbeidsovereenkomsten of de bepalingen in het arbeidsreglement vermelden uitdrukkelijk dat ze gesloten, respectievelijk opgenomen worden in het kader van onderafdeling 8/1 - Tijdelijke arbeidsduurvermindering in het kader van de COVID-19 pandemie - titel IV, hoofdstuk 7, afdeling 3, van de programmawet (I) van 24 december 2002.
De Koning bepaalt de minimale inhoud van de bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst en de na te leven procedures. Deze voorschriften zijn eveneens van toepassing wanneer de tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur en de tijdelijke invoering van de vierdagenweek in het arbeidsreglement zijn opgenomen.
De tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur en van de tijdelijke invoering van de vierdagenweek, kunnen ingevoerd worden voor een periode van maximum één jaar, waarvan zowel de begin- als einddatum vallen binnen de periode van erkenning als onderneming in herstructurering of als onderneming in moeilijkheden, waarvan de begindatum van de erkenning 1 januari 2021 voorafgaat. De begindatum van de aanpassing van de arbeidsduur en de invoering van de vierdagenweek mag de begindatum van de inwerkingtreding van deze onderafdeling, niet voorafgaan.
De minimale inhoud bedoeld in het tweede lid bevat op zijn minst de duidelijke vermelding van de begin- en einddatum van de tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur en, in voorkomend geval, van de tijdelijke invoering van de vierdagenweek, en voorziet in een looncompensatie. De collectieve arbeidsovereenkomst, of desgevallend het arbeidsreglement, mag geen bepaling bevatten waardoor zij stilzwijgend verlengd kan worden.
De looncompensatie bedoeld in het vierde lid, mag niet tot gevolg hebben dat het brutoloon van de werknemer hoger is dan het brutoloon waarop hij recht had vóór de invoering van de tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur. Hierbij wordt geen rekening gehouden met de aanpassing van de lonen aan de index en aan de baremieke loonsverhogingen.
Deze looncompensatie is loon in de zin van artikel 2 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon van de werknemers en van artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, waarop sociale zekerheidsbijdragen worden berekend.
Art. 353bis/7/6. Voor de voltijds tewerkgestelde werknemers die betrokken zijn bij de tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur zoals bepaald in deze onderafdeling, is artikel 28, § 4, van de arbeidswet van 16 maart 1971 eveneens van toepassing bij overschrijding van het wekelijks aantal arbeidsuren die voortvloeien uit het werkrooster dat in het arbeidsreglement is opgenomen.
Art. 353bis/7/7. De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid is gemachtigd de voordelen die krachtens deze onderafdeling werden toegekend, terug te vorderen bij inbreuk door de werkgever op de bepalingen inzake de arbeidsduur van de arbeidswet van 16 maart 1971 of op de bepalingen van deze onderafdeling.
Deze terugvordering gebeurt voor elk kwartaal en per werknemer waarop de inbreuk betrekking heeft.
De terugvordering is enkel mogelijk indien de inbreuk heeft geleid hetzij tot een minnelijke schikking met de werkgever, hetzij tot een administratieve geldboete, hetzij tot een veroordeling door een strafrechtbank.
Art. 353bis/7/8. Wanneer gedurende de periode van tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur bedoeld in deze onderafdeling, de werkgever de arbeidsovereenkomst beëindigt zoals bedoeld in artikel 39 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, wordt onder "lopend loon" begrepen het loon waarop de werknemer op het ogenblik van de beëindiging aanspraak had kunnen maken indien zijn arbeidsduur niet was aangepast.".
Art.2. In titel III van het koninklijk besluit 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen wordt een hoofdstuk VIII/1, dat de artikelen 28/6/1, 28/6/2, 28/6/3, 28/6/4 en 28/6/5 ingevoegd, luidende:
"HOOFDSTUK VIII/1. - Tijdelijke arbeidsduurvermindering in het kader van de COVID-19 pandemie
Art. 28/6/1. Dit hoofdstuk is van toepassing op werkgevers bedoeld in artikel 335, derde lid, van de wet van 24 december 2002, op wie een erkenning als onderneming in herstructurering of als onderneming in moeilijkheden van toepassing is, waarvan de periode van de erkenning ten vroegste aanvangt op 1 maart 2020 en ten laatste op 31 december 2020.
Art. 28/6/2. Een doelgroepvermindering voor tijdelijke arbeidsduurvermindering wordt als volgt toegekend:
1° een bedrag G4 vanaf het kwartaal van invoering van het stelsel van tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur in de onderneming en tot het kwartaal waarin de tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur een einde neemt, indien de arbeidsduur werd verminderd met een vijfde;
2° een bedrag G5 vanaf het kwartaal van invoering van het stelsel van tijdelijke arbeidsduurvermindering in de onderneming en tot het kwartaal waarin de tijdelijke arbeidsduurvermindering een einde neemt, indien de arbeidsduur werd verminderd met een vierde;
3° een bedrag G1 indien de tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur bedoeld onder 1° gecombineerd wordt met een tijdelijke invoering van de vierdagenweek;
4° een bedrag G6 indien de tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur bedoeld onder 2° gecombineerd wordt met een tijdelijke invoering van de vierdagenweek.
De doelgroepverminderingen worden toegekend voor de tewerkstellingen tijdens de periode van de tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur.
De verminderingen bedoeld in het eerste lid, 3° en 4° zijn enkel toepasbaar voor voltijdse werknemers.
Art. 28/6/3. In de aangiften voor de sociale zekerheid voor de kwartalen waarin de bij artikel 353bis/7/4 van de wet van 24 december 2002 bedoelde doelgroepverminderingen worden toegekend, moet de werkgever melding maken van:
1° de werknemers waarop het ingevoerde stelsel en de bijdragevermindering betrekking hebben;
2° de datum van inwerkingtreding van het stelsel alsook de datum waarop het buiten werking treedt;
3° de wekelijkse arbeidsduur van de voltijdse werknemers die van toepassing is vóór en na de invoering van de aanpassing van de arbeidsduur.
Art. 28/6/4. § 1. De collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld in artikel 353bis/7/5 van de wet van 24 december 2002 moet uitdrukkelijk vermelden dat ze gesloten is in onderafdeling 8/1. "Tijdelijke arbeidsduurvermindering in het kader van de COVID-19 pandemie" van afdeling 3, van hoofdstuk 7, van titel IV, van de programmawet (I) van 24 december 2002.
De collectieve arbeidsovereenkomst moet duidelijk de begin- en einddatum van de tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur en, in voorkomend geval, van de tijdelijke invoering van de vierdagenweek vermelden. De collectieve arbeidsovereenkomst mag geen bepaling bevatten die een stilzwijgende verlenging mogelijk maakt.
De collectieve arbeidsovereenkomst moet voorzien in een tijdelijke vermindering van de arbeidsduur met hetzij één vijfde, hetzij één vierde van de arbeidsduur die van kracht was vóór haar inwerkingtreding.
De looncompensatie voorzien bij artikel 353bis/7/5, vierde lid, van de wet van 24 december 2002 moet minstens drie vierden belopen van het bedrag van de forfaitaire vermindering bedoeld in artikel 28/3 van dit besluit.
Bij invoering van de vierdagenweek vermeldt de collectieve arbeidsovereenkomst duidelijk de wekelijkse arbeidsregeling waarbij het begrip "vierdagenweek" moet voldoen aan de definitie in artikel 25. De periode van de invoering van de vierdagenweek moet in de periode van de tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur vallen.
Binnen de maand die volgt op de ondertekening van de collectieve arbeidsovereenkomst bezorgt de werkgever daarvan een kopie aan het bevoegd directiehoofd van de Algemene Directie Toezicht op de Sociale Wetten van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg.
§ 2. In geval de tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur en de tijdelijke invoering van de vierdagenweek worden vastgesteld door een wijziging van het arbeidsreglement, zijn daarop dezelfde voorschriften en minimale inhoud van toepassing als bepaald in paragraaf 1.
Art. 28/6/5. De bij artikel 353bis/7/3 van de wet van 24 december 2002 bedoelde doelgroepverminderingen worden geacht definitief te zijn toegekend wanneer vaststaat dat de werkgever aan alle daartoe door of krachtens dezelfde wet bepaalde voorwaarden heeft voldaan. Tot op dat ogenblik zijn zij slechts voorlopig toegekend.".
Art.3. De Koning kan de bepalingen ingevoegd bij het artikel 2 opheffen, aanvullen, vervangen en wijzigen.
HOOFDSTUK 2. - Corona-tijdskrediet.
Art.4. Dit hoofdstuk is van toepassing op de werkgevers die onder toepassing vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités op wie een erkenning als onderneming in herstructurering of als onderneming in moeilijkheden van toepassing is waarvan de periode van de erkenning ten vroegste aanvangt op 1 maart 2020 en ten laatste op 31 december 2020.
Wordt beschouwd als erkenning als onderneming in herstructurering, de erkenning verleend door de Minister van Werk op basis van artikel 18 van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag, voor de onderneming in herstructurering als bedoeld in artikel 15 van voormeld koninklijk besluit van 3 mei 2007.
Wordt beschouwd als erkenning als onderneming in moeilijkheden, de erkenning verleend door de Minister van Werk op basis van artikel 18 van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag, voor de onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 14 van voormeld koninklijk besluit van 3 mei 2007.
Art.5. De werkgever kan aan elke voltijds tewerkgestelde werknemer voorstellen om zijn arbeidsprestaties te verminderen met 1/5 of tot een halftijdse betrekking voor een periode die niet korter mag zijn dan één maand en die zes maanden niet mag overschrijden.
Bovendien moet de periode van de vermindering van de arbeidsprestaties volledig gesitueerd zijn binnen de periode van erkenning als onderneming in herstructurering of als onderneming in moeilijkheden, waarvan de periode van erkenning aanvangt voor 1 januari 2021.
Gaat de werknemer akkoord, dan moet deze overeenkomst tot tijdelijke vermindering van zijn voltijdse arbeidsprestaties schriftelijk worden vastgesteld zoals voorgeschreven door artikel 11bis van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. Deze overeenkomst kan worden hernieuwd, zonder echter de in het eerste lid bepaalde maximale periode te mogen overschrijden. Deze hernieuwde periode hoeft niet onmiddellijk aan te sluiten bij de voorgaande periode.
Voor wat betreft de vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking wordt als voltijds tewerkgestelde werknemer beschouwd, de werknemer tewerkgesteld met arbeidsprestaties van ten minste 3/4 van een voltijdse betrekking in de onderneming.
Art.6. De verminderde arbeidsduur, zoals overeengekomen ingevolge artikel 5, moet gemiddeld worden gerespecteerd over de periode vastgesteld in de geschreven overeenkomst zoals bedoeld in artikel 5, overeenkomstig de modaliteiten vastgesteld in artikel 26bis, § 1, van de arbeidswet van 16 maart 1971.
Art.7. Wanneer gedurende de periode van vermindering van de arbeidsprestaties, bedoeld in artikel 5, de werkgever de arbeidsovereenkomst beëindigt zoals bedoeld in artikel 39 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, wordt onder "lopend loon" begrepen het loon waarop de werknemer op het ogenblik van de beëindiging aanspraak had kunnen maken indien hij, naargelang het geval, voltijds was blijven werken of zijn arbeidsprestaties van tenminste 3/4 van een voltijdse betrekking niet had verminderd.
Art.8. § 1. Een uitkering wordt toegekend aan de voltijds tewerkgestelde werknemer die met zijn werkgever overeenkomt om zijn arbeidsprestaties te verminderen met 1/5 of tot een halftijdse betrekking overeenkomstig artikel 5.
Op deze uitkering zijn de uitvoeringsmaatregelen van toepassing van artikel 103quater van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, die betrekking hebben op gelijkaardige regimes tot vermindering van de arbeidsprestaties. Deze uitkering wordt toegekend overeenkomstig artikelen 4 en 6 van het koninklijk besluit van 12 december 2001 tot uitvoering van hoofdstuk IV van de wet van 10 augustus 2001 betreffende verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven betreffende het stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking en volgens de bepalingen in hoofdstukken IV en V van dat besluit.
De periode van de vermindering van de arbeidsprestaties opgenomen in het kader van dit hoofdstuk, wordt niet in aanmerking genomen voor de maximale periode van opname van het tijdskrediet zoals bepaald in het voornoemde koninklijk besluit van 12 december 2001.
Deze uitkering heeft dezelfde hoedanigheid als de uitkeringen die worden toegekend in het kader van hoofdstuk IV, afdeling 5, van voornoemde herstelwet van 22 januari 1985
§ 2. In geval van toekenning van een bijkomende vergoeding door de werkgever mag de som van het brutoloon, van de uitkering bedoeld in dit artikel, van het eventuele supplement bij deze uitkering op basis van een gewestelijke regeling en van de bijkomende vergoeding toegekend door de werkgever niet hoger zijn dan het brutoloon waarop de werknemer recht had vóór de invoering van de tijdelijke vermindering van de arbeidsprestaties. Hierbij wordt geen rekening gehouden met de aanpassing van de lonen aan de index en aan de baremieke loonsverhogingen.
HOOFDSTUK 3. - Landingsbanen.
Art.9. Het bijkomend recht op onderbrekingsuitkeringen zonder maximumduur in toepassing van artikel 6 van het koninklijk besluit van 12 december 2001 tot uitvoering van hoofdstuk IV van de wet van 10 augustus 2001 betreffende verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven betreffende het stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, wordt eveneens toegekend aan de voltijdse werknemers van 55 jaar en ouder die hun arbeidsprestaties verminderen tot een halftijdse betrekking of verminderen met een vijfde in toepassing van CAO nr. 103, wanneer:
1° de aanvangsdatum van de vermindering van de arbeidsprestaties gelegen is in de periode van erkenning van de onderneming door de Minister bevoegd voor Werk, als onderneming in herstructurering of onderneming in moeilijkheden in toepassing van de regelgeving met betrekking tot de werkloosheid met bedrijfstoeslag, voor zover de periode van erkenning ten vroegste aanvangt op 1 maart 2020 en ten laatste op 31 december 2020, en;
2° de werknemer die onderbrekingsuitkeringen aanvraagt en die, op het ogenblik van de schriftelijke kennisgeving aan de werkgever 25 jaar beroepsverleden als loontrekkende in de zin van artikel 10, § 3 van CAO nr. 103, zoals gewijzigd door de CAO nr. 103ter, kunnen rechtvaardigen.
Art.10. In afwijking van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 103 van 27 juni 2012 gesloten binnen de Nationale Arbeidsraad tot invoering van een stelsel van tijdskrediet, loopbaanonderbreking en landingsbanen, is de minimumperiode van de landingsbaan beperkt tot één maand voor de werknemer die recht heeft op onderbrekingsuitkeringen in toepassing van artikel 9.
HOOFDSTUK 4. - Erkenning als onderneming in herstructurering of in moeilijkheden.
Art.11. Voor de toepassing van de maatregelen bedoeld in de hoofdstukken 1, 2 en 3, kan de Minister van Werk in toepassing van artikel 18 van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag een onderneming erkennen als onderneming in herstructurering of als onderneming in moeilijkheden zonder dat de voorwaarde bedoeld in artikel 17, § 2, 2° van voormelde koninklijk besluit van 3 mei 2007 vervuld moet zijn.
HOOFDSTUK 5. - Tijdelijke aanpassing, bij wijze van overgangsmaatregel, van de regeling inzake economische werkloosheid voor ondernemingen die niet meer in de voorwaarden verkeren om beroep te doen op tijdelijke werkloosheid wegens overmacht die het gevolg is van de COVID-19-epidemie.
Art.12. Dit hoofdstuk is van toepassing op de werkgever die niet meer in de voorwaarden verkeert om zich ten aanzien van zijn werknemers te beroepen op de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst wegens tijdelijke overmacht die verband houdt met de uitbraak van het coronavirus COVID-19.
Art.13. De in artikel 12 bedoelde werkgever kan de uitvoering van de arbeidsovereenkomst van zijn werklieden laten schorsen of een regeling van gedeeltelijke arbeid invoeren overeenkomstig artikel 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
In afwijking van artikel 51, § 2, eerste lid, van dezelfde wet, kan bij gebrek aan werk wegens economische oorzaken de uitvoering van de overeenkomst ten hoogste acht weken geheel worden geschorst. Wanneer de volledige schorsing van de uitvoering van de overeenkomst deze maximumduur van acht weken heeft bereikt, moet de werkgever gedurende een volledige arbeidsweek de regeling van volledige arbeid opnieuw invoeren, alvorens een nieuwe volledige schorsing of een regeling van gedeeltelijke arbeid kan ingaan.
In afwijking van artikel 51, § 3, eerste lid, van dezelfde wet, kan de regeling van gedeeltelijke arbeid worden ingevoerd voor een duur van ten hoogste achttien weken.
Art.14. De in artikel 12 bedoelde werkgever kan de uitvoering van de arbeidsovereenkomst van zijn bedienden laten schorsen of een regeling van gedeeltelijke arbeid invoeren overeenkomstig Titel III, Hoofdstuk II/I van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, op voorwaarde dat hij kan aantonen dat hij in het kwartaal voorafgaand aan de aanvraag tot invoering van één van de regelingen als bedoeld in dat hoofdstuk, een substantiële daling van ten minste 10% van de omzet of de productie heeft gekend in vergelijking met hetzelfde kwartaal van 2019 en dat hij de betrokken bedienden twee vormingsdagen per maand aanbiedt.
In afwijking van artikel 77/1, § 2, eerste lid, van dezelfde wet is de regeling voorzien in Titel III, Hoofdstuk II/I van dezelfde wet van toepassing op de ondernemingen die gebonden zijn door een collectieve arbeidsovereenkomst of een ondernemingsplan, als bedoeld in artikel 77/1, § 2, eerste lid, 1°, 2°, 3° en 4° van dezelfde wet. In het ondernemingsplan moet worden aangetoond dat de onderneming in het voorafgaande kwartaal een substantiële daling van ten minste 10% van de omzet of de productie heeft gekend in vergelijking met hetzelfde kwartaal van 2019. Tevens moet de werkgever in het ondernemingsplan zich ertoe verbinden de bedienden op wie de regeling van volledige schorsing van de uitvoering van de overeenkomst of de regeling van gedeeltelijke arbeid wordt toegepast, twee vormingsdagen per maand aan te bieden. De werkgever dient onverwijld een kopie van het ondernemingsplan over te maken aan de ondernemingsraad of bij gebreke daarvan, aan de vakbondsafvaardiging.
In afwijking van artikel 77/1, § 3, van dezelfde wet, moet het ondernemingsplan bedoeld in artikel 77/1, § 2, eerste lid, 2° en 3° van dezelfde wet, door de onderneming niet worden overgemaakt aan de Directeur-generaal van de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg en niet ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Commissie "Ondernemingsplannen".
In afwijking van artikel 77/1, § 6, van dezelfde wet, kan een ondernemingsplan, bedoeld in artikel 77/1, § 2, eerste lid, 2° en 3° van dezelfde wet, niet afwijken van het bedrag van het supplement bedoeld in artikel 77/4, § 7, van dezelfde wet.
In afwijking van artikel 77/2 van dezelfde wet, dient de werkgever enkel gebonden te zijn door een collectieve arbeidsovereenkomst of een ondernemingsplan, als bedoeld in artikel 77/1 van dezelfde wet, om gebruik te kunnen maken van de bepalingen van Titel III, Hoofdstuk II/I, afdeling 2 van dezelfde wet.
In afwijking van artikel 77/7, eerste lid, van dezelfde wet, wordt het maximum van zestien of zesentwintig kalenderweken per kalenderjaar verhoogd met acht kalenderweken.
HOOFDSTUK 6. - Slotbepalingen
Art.15. De hoofdstukken 1, 2, 3 en 4 treden in werking op 1 juli 2020.
Hoofdstuk 5 treedt in werking op 1 september 2020 en treedt buiten werking op 31 december 2020.
Art. 16. De minister bevoegd voor Sociale zaken en de minister bevoegd voor Werk zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.