3 FEBRUARI 2010. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen, betreffende de mentors
Art. 1-3
Artikel 1. In titel III van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen, wordt een hoofdstuk Vbis ingevoegd dat de artikelen 20/1, 20/2, 20/3 en 20/4 bevat, luidende :
" HOOFDSTUK Vbis. - Mentors 1.
Art. 20/1. Een doelgroepvermindering voor mentors onder de vorm van een forfaitair bedrag G2 wordt toegekend, onder de voorwaarden van dit hoofdstuk.
Onder 'de opvolging verzekeren van stages' en het 'instaan voor opleiding' wordt verstaan de begeleiding gedurende minimaal 400 uren per jaar door een mentor van maximaal vijf personen die behoren tot de doelgroepen, bepaald in artikel 347bis, eerste lid, van de wet van 24 december 2002.
Art. 20/2. Onder mentor wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk verstaan, de werknemer die voldoet aan de volgende voorwaarden :
1° hij heeft een beroepservaring van ten minste vijf jaar in het beroep dat geheel of gedeeltelijk aangeleerd wordt in het kader van de stage of opleiding;
2° hij is in het bezit van
- hetzij een getuigschrift, uitgereikt door een onderwijs- of opleidingsverstrekker die door de bevoegde Gemeenschap werd ingericht of erkend, dat aantoont dat hij met succes een mentoropleiding heeft gevolgd,
- hetzij een getuigschrift, uitgereikt door de bevoegde Gemeenschap of door een door de bevoegde Gemeenschap erkende instantie, dat aantoont dat hij geslaagd is in een beoordeling ter validatie van zijn competenties als mentor.
Art. 20/3. De werkgever die in aanmerking wenst te komen voor de doelgroepvermindering bedoeld in dit hoofdstuk, moet zich ertoe verbinden stages of opleidingen te organiseren ten behoeve van de personen die behoren tot de in artikel 20/1 bedoelde doelgroepen, en daartoe mentors, zoals bedoeld in artikel 20/2, te belasten met de uitvoering en opvolging.
Deze verbintenis kan enkel worden vastgesteld aan de hand van een overeenkomst die beantwoordt aan de volgende kenmerken :
1° zij wordt gesloten tussen de werkgever en een of meer onderwijs- of opleidingsinstellingen of -operatoren op wiens initiatief of onder wiens toezicht de stages of opleidingen georganiseerd worden, ingeval van opleiding van leerkrachten of van jongeren, buiten diegene bedoeld onder 2°;
2° zij wordt gesloten tussen de werkgever en de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding of een instelling voor volwassenenonderwijs, ingeval van opleiding van jonge werkzoekenden;
3° zij bepaalt duidelijk de begin- en einddatum van de periode tijdens dewelke de verbintenis geldt, zonder dat deze periode 12 maanden kan overschrijden; overeenkomsten voor een langere duur dan 12 maanden worden voor de toepassing van dit artikel beschouwd als overeenkomsten met een geldigheidsduur van 12 maanden. De begindatum van de overeenkomst moet samenvallen met de eerste dag van een kwartaal, terwijl de einddatum moet samenvallen met de laatste dag van een kwartaal;
4° zij bevat in duidelijke bewoordingen de verbintenis van de werkgever om gedurende een welbepaald aantal uren aan een welbepaald aantal, naargelang het geval, jongeren of leerkrachten gedurende de in 2° bedoelde periode de mogelijkheid te geven stage te lopen of een opleiding te volgen;
5° zij kan nadere verbintenissen bevatten tussen de werkgever en de betrokken onderwijs- of opleidingsinstelling(en) of -operator(en) omtrent de organisatie van de stages en opleidingen, de pedagogische omkadering en de spreiding in de tijd van de stages en opleidingen;
6° zij wordt gedateerd en ondertekend door de werkgever en door de verantwoordelijke van elke betrokken onderwijs- of opleidingsinstelling of -operator of van de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding.
7° indien de werkgever reeds eerder een doelgroepvermindering, zoals bedoeld in artikel 20/1, heeft genoten : zij bevat een gedateerde en ondertekende verklaring vanwege de verantwoordelijke(n) van de onderwijs- of opleidingsinstelling(en) of gewestelijke dienst(en) voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding die betrokken waren bij de overeenkomst(en) die de werkgever had gesloten met het oog op deze doelgroepvermindering, ter bevestiging dat de werkgever zijn verbintenis(sen), vervat in die overeenkomst(en), effectief is nagekomen.
Het in artikel 20/1 bedoeld voordeel wordt enkel toegekend in de kwartalen die vallen binnen de geldigheidsduur van de overeenkomst bedoeld in dit artikel.
Indien de werkgever reeds eerder een doelgroepvermindering, zoals bedoeld in artikel 20/1, heeft genoten, dan kan geen nieuwe vermindering toegekend worden indien :
- hetzij de verklaring, bedoeld in het tweede lid, 7°, ontbreekt;
- hetzij uit deze verklaring blijkt dat de werkgever zijn verbintenis(sen), vervat in de overeenkomst(en) die hij had gesloten met het oog op die voorgaande vermindering, niet of niet volledig is nagekomen.
De toepassing van de doelgroepvermindering bedoeld in artikel 20/1 is beperkt tot een aantal mentors dat gelijk is aan een vijfde van het aantal jongeren of leerkrachten, bedoeld in het tweede lid, 4°. De afronding van deze deling gebeurt naar de hogere eenheid.
De toepassing van de doelgroepvermindering bedoeld in artikel 20/1 is beperkt tot een aantal mentors dat gelijk is aan het aantal uren, bedoeld in het tweede lid, 4°, gedeeld door 400. De afronding van deze deling gebeurt naar de lagere eenheid.
Indien de overeenkomst bedoeld in het tweede lid een kortere duurtijd heeft dan één jaar, dan is de noemer van de deling bedoeld in het vorige lid, gelijk aan 100 maal het aantal kwartalen binnen de duurtijd van de overeenkomst.
Art. 20/4. De werkgever komt enkel in aanmerking voor de in dit hoofdstuk bedoelde voordelen indien hij aan de bevoegde directie de volgende stukken bezorgt :
1° een kopie van de in artikel 20/3 bedoelde overeenkomst;
2° een lijst van de mentors die hij tewerkstelt;
3° voor elke mentor : het bewijs van de minimaal vereiste praktijkervaring, bepaald in artikel 20/2, 1°. Komen hiervoor in aanmerking : een attest van de werkgever zelf en/of van een of meer vroegere werkgevers en/of een kopie van de inschrijving van de mentor in de Kruispuntbank van Ondernemingen, indien hij vóór zijn activiteit als werknemer in loondienst een zelfstandige activiteit uitoefende in het beroep waarvoor de ervaring moet aangetoond worden;
4° voor elke mentor : een kopie van het getuigschrift van de gevolgde mentoropleiding, zoals bedoeld in artikel 20/2, 2°.
Onder bevoegde directie wordt verstaan de Algemene Directie Werkgelegenheid en Arbeidsmarkt van de federale overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg.
De bevoegde directie maakt op elektronische wijze de ontvangen gegevens over aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en Plaatselijke Overheidsdiensten, met daarbij, per werkgever :
- het ondernemingsnummer of het inschrijvingsnummer bij de RSZ of de RSZ-PPO, naargelang het geval;
- de begin- en einddatum van de overeenkomst bedoeld in artikel 20/3;
- het aantal jongeren en leerkrachten, bedoeld in artikel 20/3, tweede lid, 4°;
- het aantal uren, bedoeld in artikel 20/3, tweede lid, 4°;
- de namen en identificatienummers van de sociale zekerheid van de mentors, tewerkgesteld bij de werkgever. "
Art.2. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2010.
Hoofdstuk VI van de wet van 30 december 2009 ter ondersteuning van de werkgelegenheid heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2010.
Art. 3. De Minister bevoegd voor Sociale Zaken en de Minister bevoegd voor Werk zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 3 februari 2010.
ALBERT
Van Koningswege :
De Vice-Eerste Minister en Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie,
Mevr. L. ONKELINX
De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid
Mevr. J. MILQUET