30 MAART 2000. - [Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 26, 27, eerste lid, 2§, 30, 39, § 1, en § 4, tweede lid, 40, tweede lid, 40bis, tweede lid, 41, 43, tweede lid, en 47, § 1, vijfde lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid.] <KB 2004-01-21/33, art. 13, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2004> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 31-03-2000 en tekstbijwerking tot 12-11-2019)
Art. 1, 1bis, 2, 2bis, 2ter, 2quater, 2quinquies, 2sexies, 2septies, 2octies, 3-7, 7bis, 7ter, 8, 8bis, 8ter, 8quater, 9-11
2000002089 2000012758 2001012413 2001013202 2001013203 2001013204 2001013206 2001013207 2001013208 2001013209 2001013210 2001013211 2001013212 2001013213 2001013214 2001013215 2001013216 2001013217 2001013218 2001013219 2001013220 2001013221 2001013223 2001021248 2002012677 2002013190 2002013191 2002013192 2002013193 2002013194 2002013195 2002013196 2002013197 2002013356 2003012103 2003012302 2003012787 2003022030 2004200096 2005200722 2006012088 2010200216 2019205051 2022200618
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° wet : de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid;
2° Minister : de Minister van Werkgelegenheid;
3° (a) kwartaal : het kwartaal bedoeld in artikel 24 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
b) ondernemingsnummer : het ondernemingsnummer bedoeld in de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen;) <KB 2004-01-21/33, art. 14, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
(4° "personeelsbestand : het personeelsbestand zoals bedoeld in artikel 1, 4° van het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 23, § 3, 27, eerste lid, 2°, 32, tweede en derde lid, 33, § 2, derde lid, 34, 36, 37, § 1, 1°, 39, § 4, tweede lid, en § 5, tweede lid, 42, § 2, 44, § 4, derde lid, 46, eerste lid, 47, § 4, eerste en vierde lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid.) <KB 2004-01-21/33, art. 14, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
5° (opgeheven) <KB 2004-01-21/33, art. 14, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
Art. 1bis. <Ingevoegd bij KB 2004-01-21/33, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De berekening van de VTE-breuk van een individuele werknemer gebeurt op basis van de formules en modaliteiten bepaalt in artikel 1bis van het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 23, § 3, 27, eerste lid, 2°, 32, tweede en derde lid, 33, § 2, derde lid, 34, 36, 37, § 1, 1°, 39, § 4, tweede lid, en § 5, tweede lid, 42, § 2, 44, § 4, derde lid, 46, eerste lid, 47, § 4, eerste en vierde lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid.
Art.2. <KB 2004-01-21/33, art. 16, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Voor de toepassing van dit besluit en van hoofdstuk VIII van titel II van de wet worden verstaan onder :
1° openbare werkgever : alle publiekrechtelijke rechtspersonen met uitzondering van :
a) de interprovinciales en intercommunales met commerciële of industriële activiteiten;
b) de openbare kredietinstellingen;
c) de autonome overheidsbedrijven;
2° private werkgever behorend tot de non-profitsector :
a) de werkgevers bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector;
b) de vennootschappen met een sociaal oogmerk waarvan de statuten bepalen dat de vennoten geen enkel vermogensvoordeel nastreven;
c) de werkgevers die zijn opgericht als ziekenfonds of als landsbond van ziekenfondsen;
3° werkgever uit de onderwijssector : de door de overheid opgerichte, gesubsidieerde of erkende onderwijsinstellingen;
4° werkgever uit de private sector : alle natuurlijke personen of (...) rechtspersonen die niet behoren onder de werkgevers bedoeld in 1°, 2° of 3°. <KB 2006-09-27/39, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2006>
Art. 2bis. <Ingevoegd bij KB 2004-01-21/33, art. 17; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Alle door de bevoegde Gewest- of Gemeenschapsoverheden ingerichte, gesubsidieerde of erkende types of vormen van onderwijs, cursussen, opleidingen of vormingen, alsook sectorale opleidingen, georganiseerd op grond van een beslissing van het bevoegd paritair comité, mogen door de betrokken jongere gevolgd worden in het kader van een startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet.
Art. 2ter. <Ingevoegd bij KB 2004-01-21/33, art. 18; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De opleiding, gevolgd in het kader van een startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet, moet op jaarbasis gemiddeld minstens 240 uren bedragen.
Art. 2quater. <Ingevoegd bij KB 2004-01-21/33, art. 19; Inwerkingtreding : 01-01-2004> In afwijking op de bepalingen van artikel 11bis, derde lid, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten mag de deeltijdse, minstens halftijdse tewerkstelling in het kader van een startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet, op jaarbasis vastgesteld worden, zonder dat de jaarlijkse gemiddelde conventionele arbeidsduur voor een voltijdse tewerkstelling, verminderd met de jaarlijkse gemiddelde duur van de opleiding, overschreden mag worden.
Duurt de startbaanovereenkomst minder dan 12 maanden, dan moet de jaarlijkse gemiddelde conventionele arbeidsduur voor een voltijdse tewerkstelling proportioneel verminderd worden voor de in het eerste lid voorziene vaststelling van de deeltijdse tewerkstelling.
De tijd die de betrokken jongere aan zijn opleiding besteedt wordt beschouwd als arbeidstijd voor de toepassing van de arbeidswet van 16 maart 1971.
Art. 2quinquies. <Ingevoegd bij KB 2004-01-21/33, art. 20; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Elke startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet, moet, naast de bepalingen van de arbeidsovereenkomst, minstens de volgende bepalingen bevatten :
1° de benaming, inhoud of finaliteit van de cursussen, opleiding of vorming;
2° de totale duur van de cursussen, opleiding of vorming;
3° de begindatum en de normaal voorziene einddatum van de cursussen, opleiding of vorming;
4° indien de cursussen, opleiding of vorming langer duren dan een jaar, te rekenen vanaf de begindatum van de startbaanovereenkomst : het aantal uren van de cursussen, opleiding of vorming op jaarbasis;
5° het uurrooster dat van toepassing is op de cursussen, opleiding of vorming, met gedetailleerde vermelding van de tijdstippen waarop de betrokken jongere deze cursussen, opleiding of vorming moet volgen;
6° de benaming van de onderwijs-, opleidings- of vormingsinstelling of, indien het om een bedrijfs- of beroepsopleiding gaat, van de bevoegde toezichthoudende overheidsdienst.
Art. 2sexies. <Ingevoegd bij KB 2004-01-21/33, art. 21; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 1. De werkgever die betrokken is bij een startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet, moet in het bezit zijn van een bewijs dat de jongere daadwerkelijk voor de cursussen, opleiding of vorming is ingeschreven of daadwerkelijk een bedrijfs- of beroepsopleiding gaat volgen.
Dit bewijs kan een inschrijvingsattest zijn, afgeleverd door de verantwoordelijke van de onderwijs-, opleidings- of vormingsinstelling, hetzij een overeenkomst inzake bedrijfs- of beroepsopleiding, geviseerd door de bevoegde toezichthoudende overheidsdienst.
§ 2. De jongere die betrokken is bij een startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet, moet op het einde van elk kwartaal aan de werkgever een attest bezorgen dat bewijst dat hij de cursussen, opleiding of vorming regelmatig volgt of dat hij zijn overeenkomst inzake bedrijfs- of beroepsopleiding regelmatig uitvoert.
Dit attest wordt afgeleverd door de verantwoordelijke van de onderwijs-, opleidings- of vormingsinstelling of door de bevoegde overheidsdienst die toezicht houdt op de bedrijfs- of beroepsopleiding.
§ 3. De in §§ 1 en 2 bedoelde attesten of stukken worden beschouwd als stavingsstukken in de zin van artikel 328 van de programmawet (I) van 24 december 2002.
Art. 2septies. <Ingevoegd bij KB 2004-01-21/33, art. 22; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet, kan door de betrokken partijen in onderling akkoord verlengd worden wanneer de jongere niet slaagt in zijn opleiding, om hem de mogelijkheid te geven de volledige cyclus van de begonnen opleiding met vrucht te beëindigen.
Elke eventuele verlenging, overeengekomen in toepassing van het eerste lid, moet schriftelijk vastgesteld worden in een aanhangsel dat bij de startbaanovereenkomst gevoegd wordt, met vermelding van de begin- en einddatum van de verlenging.
De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing wanneer de arbeidsovereenkomst in het kader van de startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet, gesloten werd voor een bepaalde duur.
Art. 2octies. <Ingevoegd bij KB 2004-01-21/33, art. 23; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 27, derde lid, van de wet, eindigt de startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet, wanneer de arbeidsovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet, eindigt.
§ 2. De startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet, wordt automatisch een startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 1°, van de wet,
1° hetzij wanneer de opleiding, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet, eindigt,
2° hetzij wanneer de jongere blijkens het in artikel 2sexies, § 2, bedoeld attest de cursussen, opleiding of vorming niet regelmatig volgt of dat hij zijn overeenkomst inzake bedrijfs- of beroepsopleiding niet regelmatig uitvoert.
De jongere volgt de cursussen opleiding of vorming niet regelmatig of voert zijn overeenkomst inzake bedrijfs- of beroepsopleiding niet regelmatig uit in de zin van het eerste lid, 2°, wanneer hij in de loop van een bepaald kwartaal ongewettigd afwezig is ten belope van meer dan 20 procent van het aantal uren dat normalerwijze in de loop van dat kwartaal aan de cursussen, opleiding of vorming of aan de uitvoering van de overeenkomst inzake bedrijfs- of beroepsopleiding besteed moet worden.
Alle afwezigheden worden beschouwd als ongewettigd, met uitzondering van :
1° deze veroorzaakt door periodes van verlof en onderbreking van de arbeid bedoeld in de artikelen 39, 41 tot 43 en 45 van de arbeidswet van 16 maart 1971;
2° deze veroorzaakt door periodes van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of ongeval;
3° deze toegelaten voor de werknemers krachtens artikel 30 van de wet van 3 juli 1978;
4° de afwezigheden toegelaten krachtens de wet van 19 juli 1976 tot instelling van een verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat;
5° deze veroorzaakt door periodes bedoeld in artikel 29 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;
6° deze veroorzaakt door maatregelen van voorlopige vrijheidsberoving;
7° deze die het gevolg zijn van het presteren van overwerk in de gevallen en onder voorwaarden vastgesteld in artikel 26, § 1, 1° en 2°, van de wet van 16 maart 1971.
In de in het eerste lid bedoelde gevallen wordt de startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet, een startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 1°, van de wet, met ingang van de eerste dag van het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin de cursussen, opleiding of vorming eindigen of waarin de jongere de cursussen, opleiding of vorming niet regelmatig heeft gevolgd of zijn overeenkomst inzake bedrijfs- of beroepsopleiding niet regelmatig heeft uitgevoerd.
Art.3.§ 1. De Minister kan, op voorstel van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, werkgevers uit de private sector behorend tot de non-profitsector of het geheel van de werkgevers uit de private sector behorend tot de non-profitsector die tot eenzelfde sector behoren, geheel of gedeeltelijk vrijstellen van de toepassing van het Hoofdstuk VIII van de wet, voor zover die werkgevers uit de private sector de volgende voorwaarden vervullen :
1° (gebonden zijn door een collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld in artikel 42 van de wet die een inspanning voorziet van tenminste 0,15 % ten gunste van de risicogroepen (...);) <KB 2002-01-21/59, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2001> <KB 2004-01-21/33, art. 24, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
2° de in 1° bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst moet een exacte berekening bevatten van de reële verplichting inzake startbaanovereenkomsten voor werkgevers uit de private sector behorend tot de non-profitsector of voor het geheel van de private werkgevers uit de non-profitsector, waarop de verplichting rust;
3° voor aanvragen uitgaande van een sector, moet bij de berekening van de reële verplichting inzake startbaanovereenkomsten geen rekening worden gehouden met de werkgevers uit de private sector behorend tot de non-profitsector (die een vrijstelling genieten zoals bedoeld in de artikelen 6, 7, 7bis [1 7ter]1 of 8quater van dit besluit); <KB 2004-01-21/33, art. 24, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
4° (de in 1° bedoelde inspanning moet, wanneer zij tot doel heeft arbeidsplaatsen voor jongeren te scheppen of dit te bevorderen, betrekking hebben op een aantal personen dat minstens gelijk is aan het resultaat van de in 2° bedoelde berekening en, wanneer zij tot doel heeft opleidingen voor jongeren te realiseren of te bevorderen, op een financiële inspanning die minstens gelijk is aan de geraamde kost van de tewerkstelling van voornoemd aantal personen.) <KB 2004-01-21/33, art. 24, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
Wanneer het een gedeeltelijke vrijstelling betreft, wordt er rekening gehouden met de verhouding tussen de in het eerste lid, 1°, bedoelde inspanning en de exacte berekening van de in het eerste lid, 2°, bedoelde reële verplichting inzake startbaanovereenkomsten.
(De vrijstelling kan worden toegekend voor een periode die ten vroegste begint op de eerste dag van het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin de in het eerste lid, 1°, bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst wordt neergelegd op de griffie van de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg en ten laatste eindigt op 31 december van het tweede daaropvolgende kalenderjaar, met dien verstande dat deze periode steeds op de laatste dag van een kwartaal moet eindigen.
De duur van de vrijstellingen, toegekend in toepassing van dit artikel op basis van een aanvraag die werd ingediend in 2003, wordt verlengd tot 31 december 2005, behoudens verzet van, naargelang het geval, de in § 2, tweede lid, a, 4°, bedoelde organen of van het in § 2, tweede lid, b, 4°, bedoeld orgaan, gericht aan de Minister.) <KB 2004-01-21/33, art. 24, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
De Minister kan, na advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, de afwijking toegekend aan de werkgevers uit de private sector behorend tot de non-profitsector of aan het geheel van de werkgevers uit de private sector die tot eenzelfde non-profitsector behoren en die de bepalingen van de in het eerste lid, 1° en 2°, bedoelde collectieve arbeidsovereenkomsten niet naleven, intrekken. Die beslissing wordt van kracht de eerste dag van de maand volgend op die tijdens welke zij werd genomen. Die beslissing bepaalt eveneens de tijdspanne gedurende welke de werkgevers uit de private sector behorend tot de non-profitsector of het geheel van de werkgevers uit de private non-profitsector die tot eenzelfde sector behoren, moeten overgaan tot indienstneming van nieuwe werknemers zoals bepaald in artikel 39, §§ 2 en 3 van de wet.
§ 2. De werkgevers uit de private sector behorend tot de non-profitsector of het geheel van de werkgevers uit de private sector die tot eenzelfde non-profitsector behoren, die een vrijstelling van de verplichting om startbaanovereenkomsten te sluiten wensen te bekomen, moeten daartoe een aanvraag bij de Minister indienen.
Die aanvraag moet de volgende gegevens bevatten :
a) indien de aanvraag uitgaat van één of meerdere werkgevers uit de private sector die tot eenzelfde non-profitsector behoren :
1° de naam van de werkgevers uit de private sector en/of elk der werkgevers uit de private sector die tot eenzelfde non-profitsector behoren evenals hun adres en hun juridische vorm;
2° een nauwkeurige beschrijving van de activiteiten van de werkgever(s) uit de private sector behorend tot de non-profitsector en het nummer van het (de) bevoegde Paritaire Comité(s);
3° de nodige stukken waaruit blijkt dat de werkgever uit de private sector en/of elk der werkgevers uit de private sector behorend tot de non-profitsector aan de in § 1 bepaalde voorwaarden voldoen;
4° per werkgever uit de private sector behorend tot de non-profitsector : het advies van de Ondernemingsraad of van het Comité voor preventie en bescherming op het werk of van de vakbondsafvaardiging;
b) indien de aanvraag uitgaat van het geheel van de werkgevers uit de private sector die tot eenzelfde non-profitsector behoren :
1° de naam en een precieze beschrijving van die werkgevers uit de private sector;
2° de nodige stukken waaruit blijkt dat het geheel van die werkgevers uit de private sector aan de voorwaarden van § 1 voldoen;
3° de specifiëring en de theoretische berekening van de verplichting om startbaanovereenkomsten te sluiten voor de werkgevers uit de private sector behorend tot de non-profitsector (die een vrijstelling genieten zoals bedoeld in de artikelen 6, 7, 7bis [1 7ter]1 of 8quater van dit besluit); <KB 2004-01-21/33, art. 24, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
4° het advies van het (de) betrokken Paritaire Comité(s).
De Minister bezorgt die aanvragen, ter advies, aan het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. De werkgevers uit de private sector behorend tot de non-profitsector of het geheel van de werkgevers uit de private sector die tot eenzelfde non-profitsector behoren en die krachtens artikel 10bis van voornoemd koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 of krachtens dit artikel reeds werden vrijgesteld, moeten een evaluatierapport voorleggen waarin de in het kader van voornoemde vrijstelling geleverde inspanning wordt aangetoond.
§ 3. Voor de toepassing van dit artikel is er sprake van negatieve gevolgen voor de werkgelegenheid, wanneer bij een werkgever uit de private sector behorend tot de non-profitsector of bij het geheel van de werkgevers uit de private sector die tot eenzelfde non-profitsector behoren en die overeenkomstig dit artikel een volledige of gedeeltelijke vrijstelling hebben bekomen, het tijdens de vrijstellingsperiode vastgestelde tewerkstellingsvolume lager is dan dat vastgesteld op 30 juni van het jaar dat de door de vrijstelling gedekte periode voorafgaat.
§ 4. De startbaanovereenkomsten die lopen op de datum van de indiening van de aanvraag om vrijstelling, worden tot hun beëindiging uitgevoerd.
§ 5. [2 De FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal overleg]2 is met de opvolging van die vrijstellingen belast.
----------
(1)<KB 2010-02-03/06, art. 1, 012; Inwerkingtreding : 01-04-2010>
(2)<KB 2019-11-03/03, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
Art.4. § 1. ([1 Onverminderd artikel 39, § 4, vierde lid,]1 van de wet, moet elke werkgever uit de openbare sector en, wanneer hij behoort tot de non-profitsector, elke werkgever uit de private sector een aantal nieuwe werknemers tewerkstellen a rato van 1,5 % van het personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten, over het tweede kwartaal van het voorgaande jaar wanneer dit personeelsbestand ten minste 50 werknemers telt op 30 juni van het voorgaande jaar, behalve wat de Federale Staat en de overheidsinstellingen die ervan afhangen betreft (die een aantal nieuwe werknemers moeten tewerkstellen naar rato van 3 % van het in voltijdse equivalenten berekend personeelsbestand van het tweede kwartaal van het voorafgaand jaar, en dit in iedere overheidsdienst. Om hiertoe te komen, zullen de overheidsdiensten van de federale Staat en de openbare instellingen die ervan afhangen vanaf 2006 voorzien in de aanwerving van nieuwe werknemers naar rato van 10 % van de rekruteringen die ieder jaar worden voorzien).) <KB 2001-03-23/37, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2000> <KB 2006-09-27/39, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2006>
De toewijzing van de nieuwe werknemers aan globale projecten die tegemoet komen aan behoeften van de samenleving, overeenkomstig artikel 43 van de wet, kan echter de verplichting wijzigen die door het eerste lid individueel wordt opgelegd aan de werkgevers uit de overheidssector.
(§ 2. Het aantal nieuwe werknemers, bedoeld in § 1, wordt bepaald door de VTE-breuk, berekend per individuele nieuwe werknemer over het kwartaal, van alle nieuwe werknemers samen te tellen. De VTE-breuk wordt per individuele werknemer berekend met de factoren, formules en bepalingen vermeld in artikel 1bis.) <KB 2001-03-23/37, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2000>
§ 3. (NOTA van Justel : het KB 2004-01-21/33, art. 25, beschikt dat het " derde lid " van onderhavig artikel 4 opgeheven wordt. In plaats van "lid" moet misschien "paragraaf" gelezen worden.) (Indien de werkgever over het betrokken kwartaal enkel jongeren tewerkstelt in het kader van een startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2° of 3°, van de wet, moet het saldo van de in § 2, bedoelde berekening aanleiding geven tot de tewerkstelling van een nieuwe werknemer wanneer dat saldo hoger is dan een halve eenheid.) <KB 2001-03-23/37, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2000>
§ 4. Elke werkgever uit de overheidssector is de compenserende vergoeding verschuldigd bedoeld in artikel 47 van de wet, overeenstemmend met de niet-naleving van zijn verplichting bepaald in de §§ 1, 2 en 3.
----------
(1)<KB 2010-02-03/06, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 01-04-2010>
Art.5. De federale Staat en de overheidsinstellingen die er van afhangen wijzen bij voorrang de nieuwe werknemers toe aan de volgende globale projecten die tegemoetkomen aan maatschappelijke behoeften :
1° hulp en informatie aan de treinreizigers, verbetering van de veiligheid en verfraaiing van de stations en van de onbewaakte stopplaatsen;
2° heraanleg en onderhoud van parken, groenzones en parkeerterreinen rond de gebouwen die toebehoren aan de Regie der Gebouwen (evenals logistieke steun en onthaal binnen de Regie); <KB 2006-11-10/88, art. 1, 1°, 011; Inwerkingtreding : 01-07-2006>
3° selectieve ophaling van afval in de besturen van de federale Staat en van de overheidsinstellingen die er van afhangen;
4° voedselhulp aan de meest behoeftige bevolking door gratis bedeling van voedingsmiddelen.
(5° onthaal en inlichtingen voor de werkzoekenden en de werklozen;) <KB 2000-08-12/89, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2000>
6° (opvang en animatie voor jonge vluchtelingen in de centra voor asielaanvragers;) <KB 2004-01-21/33, art. 26, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
(7° onthaal en inlichtingen bij het sociaal overleg en de werkgelegenheidsprojecten;) <KB 2000-08-12/89, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2000>
(8° interculturele bemiddeling bij de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en ondersteuning van de inschakeling bij de clusters van openbare centra voor maatschappelijk welzijn in het kader van het Lente- en Zomerprogramma van de federale regering ter bevordering van de socioprofessionele inschakeling van gerechtigden op maatschappelijke integratie of een financiële maatschappelijke hulp;) <KB 2004-01-21/33, art. 26, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
(9° tijdelijk hulp bij behandeling van de aanvragen tegemoetkoming aan personen met en handicap in de schoot van het bestuur van de maatschappelijke integratie;
10° hulp aan de realisatie van projecten die tot doel hebben de gelijkheid voor mannen en vrouwen te stimuleren en te activeren;
11° hulp aan de realisatie van projecten in het kader van het Programma Grootstedenbeleid.) <KB 2002-11-21/37, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2002>
(12° hulp aan de erkenning van diverse beroepstitels op het vlak van de gezondheidszorg.) <KB 2004-01-21/33, art. 26, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
(13° versterking van de teams die instaan voor de bestrijding van overlast en voor preventie, toezicht en sensibilisering;
14° ondersteuning van de veiligheidsverantwoordelijken bij voetbalwedstrijden;
15° het gerecht sneller en humaner maken en de burgers een efficiëntere dienstverlening verschaffen dankzij logistieke en administratieve ondersteuning in de gerechtsgebouwen en justitiehuizen;
16° ondersteuning bij het weer gebruiksklaar maken van computers en het ter beschikking stellen daarvan aan de bevolking in het kader van het dichten van de digitale kloof;
17° begeleiding van bezoekers van openbare computerruimtes;
18° bijdragen aan een passend en kwalitatief onthaal van de werklozen door middel van reinigings- en opfrissingswerken aan de gebouwen van de Hulpkas voor Werkloosheidsuitkeringen;
19° versterking van de huisartsenwachtposten;
20° kinderverzorging in pediatrische diensten van ziekenhuizen;
21° hulp bij projecten in de sociale economie;
22° inventariseren van de verkeersborden, detecteren van slechte verkeersinrichtingen en van verschillen inzake verkeersinrichting, ondersteuning bij het wegnemen van verkeersborden en bij de herinrichting van verkeersinrichtingen binnen het kader van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en de reglementen met betrekking tot de minimumafmetingen en de bijzondere plaatsingsvoorwaarden van de verkeerstekens;
(23° sensibilisering en educatie met betrekking tot verkeersveiligheid en ondersteuning bij promotiecampagnes, gevoerd door het Belgisch Instituut voor de Verkeersveiligheid;
24° ondersteunende taken verrichten bij het Centraal Meldpunt voor Producten om preventiemaatregelen voor te bereiden ter vermindering van ongevallen in de privé-sfeer;
25° informatie verstrekken omtrent steunmaatregelen voor gehandicapten, binnen het daartoe opgericht Contact Center;
26° bijdragen aan een passend en kwalitatief onthaal van en een efficiëntere dienstverlening aan de burgers in de grote administratieve centra van de Federale Overheidsdienst Financiën.) <KB 2006-11-10/88, art. 1, 2°, 011; Inwerkingtreding : 01-07-2006>
De Directie van de Inschakeling in het arbeidsproces van de Administratie van de Werkgelegenheid van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de opvolging van de globale projecten.
Art.6.§ 1. (Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder plaatselijke besturen : de gemeenten, de intercommunales, behalve deze waarvan de activiteiten commercieel of industrieel zijn, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de verenigingen van openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de intercommunale centra voor maatschappelijk welzijn, de meergemeentezones, bedoeld in de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, de provincies en de interprovinciales, behalve deze waarvan de activiteiten commercieel of industrieel zijn.) <KB 2004-01-21/33, art. 27, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
De plaatselijke besturen, die onderworpen zijn aan een saneringsplan of aan een beheersplan dat een inkrimping van het personeel oplegt en goedgekeurd is door de bevoegde gewestelijke Regering, kunnen door de Minister ontslaan worden van het geheel of van een gedeelte van de toepassing van het Hoofdstuk VIII van de wet en van haar uitvoeringsbesluiten.
Zij richten aan de Minister een verzoek tot vrijstelling waarbij een kopie wordt gevoegd van het besluit dat het saneringsplan of het beheersplan goedkeurt en het advies van het bevoegde orgaan dat het personeel vertegenwoordigt binnen het plaatselijke bestuur.
§ 2. De plaatselijke besturen en de werkgevers uit de private sector die behoren tot de non-profitsector die zich in financiële moeilijkheden bevinden, kunnen door de Minister ontslaan worden van het geheel of van een gedeelte van de toepassing van het Hoofdstuk VIII van de wet en van haar uitvoeringsbesluiten.
Zij dienen bij de Minister een verzoek tot vrijstelling in waarbij de volgende inlichtingen gevoegd zijn :
1° hun benaming en hun adres;
2° de inlichtingen die toelaten de financiële toestand te bepalen;
3° de toestand van de werkgelegenheid op het ogenblik van het verzoek, meer bepaald de verdeling over de verschillende personeelscategorieën;
4° de evolutie van het werkgelegenheidsvolume in de loop van de drie jaren die het verzoek voorafgaan;
5° het advies van het bevoegde orgaan dat het personeel vertegenwoordigt.
§ 3. De Minister verleent de vrijstelling of weigert deze binnen de twee maanden die volgen op de datum waarop het verzoek tot vrijstelling geldig werd ingediend.
Bij gebrek aan beslissing wordt het verzoek geacht toegestaan te zijn.
Er kan geen nieuw verzoek tot vrijstelling ingediend worden gedurende de zes maanden die volgen op de weigering van de vrijstelling. (...) <KB 2004-01-21/33, art. 27, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
(De vrijstelling kan toegestaan worden voor een periode van hoogstens acht kwartalen, die ten vroegste begint op de eerste dag van het kwartaal waarin het verzoek tot vrijstelling volledig en geldig werd ingediend en altijd op de laatste dag van een kwartaal eindigt.) <KB 2004-01-21/33, art. 27, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
§ 4. De startbaanovereenkomsten die lopen op datum van de indiening van het verzoek tot vrijstelling worden uitgevoerd tot op hun vervaldatum.
§ 5. [1 De FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal overleg]1 is belast met de opvolging van de vrijstellingen.
----------
(1)<KB 2019-11-03/03, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
Art.7.§ 1. De werkgever uit de private sector die zich in moeilijkheden bevindt, kan ontslaan worden door de Minister van het geheel of van een gedeelte van de verplichting nieuwe werknemers in dienst te nemen, zoals bedoeld in artikel 39 van de wet.
§ 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder werkgever uit de private sector die zich in moeilijkheden bevindt, de werkgever uit de private sector die de voorwaarden vervult, voorzien door artikel 9, §§ 1 tot 3, van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen om erkend te worden als bedrijf in moeilijkheden of in herstructurering en de werkgever uit de private sector van wie de financiële situatie ernstig is aangetast door een geval van overmacht.
Wordt gelijkgesteld met een werkgever uit de private sector die zich in moeilijkheden bevindt, de instelling waarop de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités niet van toepassing is, waarvoor een saneringsplan bestaat dat goedgekeurd is door de Ministerraad of door een Deelregering.
§ 3. De werkgever uit de private sector dient bij de Minister een uitvoerig met redenen omkleed verzoek tot vrijstelling in, waarbij de documenten zijn gevoegd die getuigen dat hij een van de voorwaarden vervult, bedoeld in § 2 en, in voorkomend geval, het herstructureringsplan bedoeld in artikel 9, § 4, van het voornoemde koninklijk besluit van 7 december 1992.
§ 4. De Minister verleent de vrijstelling of weigert deze binnen de twee maanden die volgen op de datum waarop het verzoek tot vrijstelling geldig werd ingediend.
Voorafgaandelijk kan hij het advies inwinnen van de raadgevende Commissie die opgericht is bij de dienst van de collectieve arbeidsbetrekkingen van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid door artikel 9, § 5, tweede lid, van het voornoemde koninklijk besluit van 7 december 1992.
Bij gebrek aan beslissing wordt de vrijstelling geacht toegestaan te zijn.
Er kan geen nieuw verzoek tot vrijstelling ingediend worden gedurende de zes maanden die volgen op de weigering van de vrijstelling.
(De vrijstelling kan toegestaan worden voor een periode van hoogstens acht kwartalen, die ten vroegste begint op de eerste dag van het kwartaal waarin het verzoek tot vrijstelling geldig werd ingediend en altijd op de laatste dag van een kwartaal eindigt.) <KB 2004-01-21/33, art. 28, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
§ 5. De startbaanovereenkomsten die lopen op datum van de indiening van het verzoek tot vrijstelling worden uitgevoerd tot op hun vervaldatum.
De werkgevers uit de private sector, die erkend zijn zich in moeilijkheden of in herstructurering te bevinden op 31 maart 2000 overeenkomstig artikel 9 van het koninklijk besluit van 7 december 1992, worden ontslaan van de verplichting nieuwe werknemers in dienst te nemen zoals voorzien in artikel 39 van de wet tot op de vervaldag van deze erkenning.
§ 6. [1 De FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal overleg]1 is belast met de opvolging van de vrijstellingen.
----------
(1)<KB 2019-11-03/03, art. 3, 013; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
Art. 7bis. <Ingevoegd bij KB 2003-05-16/41, art. 46; Inwerkingtreding : 01-01-2003> § 1. Voor de toepassing van artikel 40bis van de wet, wordt verstaan onder geleidelijke afbouw van het personeelsbestand de aanhoudende en structurele vermindering van het personeelsbestand gedurende verscheidene kwartalen voorafgaand aan de datum van aanvraag tot vrijstelling.
Voor de in het eerste lid bedoelde vermindering van het personeelsbestand wordt rekening gehouden met de datum van het begin van de opzeggingstermijn en niet met de datum van de daadwerkelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
§ 2. De Minister van Werkgelegenheid kan de werkgever uit de private sector die een geleidelijke afbouw van het personeelsbestand gekend heeft, vrijstellen van de verplichting, bedoeld in artikel 39 van de wet, op voorwaarde dat hij aantoont dat door het verlenen van de vrijstelling het ontslag van andere personeelsleden kan vermeden worden.
§ 3. Om de in § 2 bedoelde vrijstelling te bekomen dient de werkgever bij de Minister van Werkgelegenheid een aanvraag in, samen met een dossier dat minstens de volgende gegevens of documenten bevat :
1° de personeelssituatie op het einde van elk kwartaal en dit voor minstens de vier kwartalen die de aanvraag voorafgaan;
2° een kopie (of een gedetailleerde overzichtslijst) van de kennisgevingen met betrekking tot de ontslagen of de stopzettingen van beroepsactiviteit, die plaatsvonden in de in 1° bedoelde periode; <KB 2004-01-21/33, art. 29, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
3° de elementen waaruit blijkt dat door het bekomen van de gevraagde vrijstelling het ontslag van personeelsleden kan vermeden worden.
De bepalingen van artikel 7, § 4, zijn eveneens van toepassing op de in deze paragraaf bedoelde aanvragen.
Art. 7ter. [1 § 1. De gedeeltelijke vrijstelling, bedoeld in artikel 40ter van de wet, wordt toegekend door de minister volgens de voorwaarden en modaliteiten bepaald in dit artikel.
De in artikel 40ter van de wet bedoelde overeenkomsten moeten beantwoorden aan de volgende kenmerken :
1° gesloten worden tussen de betrokken werkgever en een of meer onderwijs- of opleidingsinstellingen of gewestelijke diensten voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding op wier initiatief of onder wier toezicht de stages georganiseerd worden;
2° duidelijk de begin- en einddatum bepalen van de periode tijdens dewelke de verbintenis geldt, zonder dat deze periode twaalf maanden kan overschrijden; overeenkomsten voor een langere duur dan twaalf maanden worden voor de toepassing van dit artikel beschouwd als overeenkomsten met een geldigheidsduur van twaalf maanden;
3° in duidelijke bewoordingen de verbintenis van de werkgever bevatten om gedurende de in 2° bedoelde periode aan een bepaald aantal leerlingen, studenten of cursisten de mogelijkheid te geven stage te lopen;
4° vermelden in welk kwartaal hoeveel van de in 3° bedoelde leerlingen, studenten of cursisten effectief stage zullen lopen;
5° gedateerd en ondertekend worden door de werkgever en door de verantwoordelijke van elke betrokken onderwijs- of opleidingsinstelling of gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding.
§ 2. Om de in § 1, eerste lid, bedoelde vrijstelling te verkrijgen dient de werkgever bij de minister een aanvraag in, samen met een dossier dat minstens de volgende gegevens of documenten bevat :
1° zijn benaming, zijn adres, zijn juridische vorm en zijn ondernemingsnummer;
2° een nauwkeurige beschrijving van zijn activiteiten;
3° het personeelsbestand van zijn onderneming, berekend in voltijdse equivalenten, van het tweede kwartaal van het jaar dat de aanvraag voorafgaat;
4° de datum waarop hij de periode van gedeeltelijke vrijstelling wil doen aanvangen, rekening houdend met § 3, eerste en tweede lid;
5° een of meer overeenkomsten, bedoeld in en opgesteld met inachtneming van § 1, tweede lid;
6° het advies van de ondernemingsraad of, bij ontstentenis, van het comité voor de preventie en de bescherming op het werk of, bij ontstentenis, van de vakbondsafvaardiging.
7° indien de werkgever reeds eerder een vrijstelling, zoals bedoeld in § 1, eerste lid, heeft genoten : een gedateerde en ondertekende verklaring vanwege de verantwoordelijke(n) van de onderwijs- of opleidingsinstelling(en) of gewestelijke dienst(en) voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding die betrokken waren bij de overeenkomst(en) die de werkgever had gesloten met het oog op die voorgaande vrijstelling, ter bevestiging dat de werkgever zijn verbintenis(sen), vervat in die overeenkomst(en), effectief is nagekomen.
Om recht te geven op de in § 1, eerste lid, bedoelde vrijstelling, moet het aantal of de som van de aantallen leerlingen, studenten of cursisten die overeenkomstig § 1, tweede lid, 3°, vermeld worden in de overeenkomst(en), bedoeld in het eerste lid, 5°, minstens gelijk zijn aan twee derden van de verplichting van de werkgever, bedoeld in, naargelang het geval, artikel 39, § 1 of § 2, van de wet. Voor de toepassing van dit lid wordt het resultaat van deze breuk afgerond naar de hogere eenheid.
Indien de werkgever gebruik maakt van een enkele overeenkomst, komt de periode, bedoeld in § 1, tweede lid, 2°, in aanmerking voor de vrijstelling.
Indien de werkgever gebruik maakt van verscheidene overeenkomsten, komt voor de vrijstelling enkel de periode in aanmerking, tijdens dewelke de som van de verbintenissen die overeenkomstig § 1, tweede lid, 3°, in elk van die overeenkomsten vermeld worden, het minimum aantal, bedoeld in en berekend volgens het tweede lid, bereikt.
Indien de werkgever reeds eerder een vrijstelling, zoals bedoeld in § 1, eerste lid, heeft genoten, dan kan geen nieuwe vrijstelling toegekend worden indien
- hetzij de verklaring, bedoeld in het eerste lid, 7°, ontbreekt,
- hetzij uit deze verklaring blijkt dat de werkgever zijn verbintenis(sen), vervat in de overeenkomst(en) die hij had gesloten met het oog op die voorgaande vrijstelling, niet of niet volledig is nagekomen.
§ 3. De vrijstelling kan worden toegekend voor een periode die bestaat uit de kwartalen waarin de periode, bedoeld in, naargelang het geval, § 2, tweede of derde lid, gelegen is, zonder evenwel een totaal van vier kwartalen te kunnen overschrijden en onverminderd het tweede lid van deze paragraaf.
De periode van vrijstelling begint altijd op de eerste dag van een kwartaal - ten vroegste op de eerste dag van het kwartaal waarin de aanvraag tot vrijstelling geldig werd ingediend overeenkomstig paragraaf 2 - en eindigt altijd op de laatste dag van een kwartaal.
De minister verleent of weigert de vrijstelling binnen de twee maanden die volgen op de datum waarop de aanvraag tot vrijstelling geldig werd ingediend overeenkomstig paragraaf 2.
Bij gebrek aan beslissing wordt de vrijstelling geacht toegestaan te zijn.
§ 4. De minister kan de toegekende vrijstelling intrekken wanneer de werkgever niet kan bewijzen dat de stageplaatsen effectief werden ingevuld, rekening houdend met de bepalingen van § 1, tweede lid, 3° en 4°, behalve wanneer hij daar schriftelijk een geldige reden voor kan opgeven die door de betrokken onderwijs- of opleidingsinstelling of gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding bevestigd wordt in datzelfde geschrift.
De in het eerste lid bedoelde intrekking heeft uitwerking vanaf de eerste dag van de periode waarvoor de vrijstelling werd toegekend.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2010-02-03/06, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
Art.8.<KB 2004-01-21/33, art. 30, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder seizoensonderneming : de onderneming waar gedurende een aaneengesloten periode van minstens drie maanden het personeelsbestand toe- of afneemt met minstens tien procent ten opzichte van het gemiddeld jaarlijks personeelsbestand.
Deze toe- of afname moet zich reeds voorgedaan hebben in de loop van de 24 maanden die de in § 2 bedoelde aanvraag tot vrijstelling voorafgaan.
Het gemiddeld jaarlijks personeelsbestand wordt vastgesteld op basis van het gemiddeld personeelsbestand van de onderneming in elk van de twee kalenderjaren die voornoemde aanvraag voorafgaan.
§ 2. De werkgever wiens onderneming een seizoensonderneming is kan met de Minister een tewerkstellingsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 41 van de wet, sluiten op voorwaarde dat :
1° hij aantoont dat zijn onderneming daadwerkelijk een seizoensonderneming is zoals bedoeld in § 1;
2° hij zich ertoe verbindt een aantal jongeren, zoals bedoeld in artikel 23 van de wet, tewerk te stellen dat op jaarbasis minstens gelijk is aan het aantal nieuwe werknemers dat hij krachtens artikel 39, § 1 of § 2, van de wet moet tewerkstellen.
De in het eerste lid, 2°, bedoelde verbintenis houdt in dat de werkgever telkens over een periode van vier kwartalen, te rekenen vanaf het kwartaal waarin de uitvoering van de tewerkstellingsovereenkomst aanvangt, een gemiddeld aantal jongeren tewerkstelt dat gelijk is aan het aantal nieuwe werknemers dat bedoeld wordt in het eerste lid, 2°, en dat uitgedrukt wordt in VTE-breuken overeenkomstig artikel 1bis.
Het gemiddeld aantal jongeren, bedoeld in het vorig lid, is gelijk aan de som van de overeenkomstig artikel 1bis berekende VTE-breuken van de betrokken jongeren voor de in het vorig lid bedoelde periode van vier kwartalen, gedeeld door vier.
Strekt deze periode van vier kwartalen zich uit over twee kalenderjaren, dan wordt het gemiddeld aantal tewerk te stellen jongeren proportioneel berekend, volgens het aantal kwartalen van voornoemde periode dat in het een of het ander kalenderjaar gelegen is.
[1 ...]1
§ 3. Bij de aanvraag om een tewerkstellingsovereenkomst te sluiten overeenkomstig § 2 moet de werkgever de volgende gegevens verstrekken :
1° zijn benaming, zijn adres, zijn juridische vorm en zijn ondernemingsnummer;
2° een nauwkeurige beschrijving van zijn activiteiten;
3° het advies van de ondernemingsraad of, bij ontstentenis, van het comité voor de preventie en de bescherming op het werk of, bij ontstentenis, van de vakbondsafvaardiging;
4° de datum waarop de werkgever de uitvoering van de tewerkstellingsovereenkomst wil doen aanvangen;
5° het personeelsbestand van zijn onderneming, uitgedrukt in voltijdse equivalenten, van elk kwartaal van de twee kalenderjaren die de aanvraag voorafgaan en van de daaropvolgende kwartalen.
§ 4. Tijdens de uitvoering van de overeenkomstig § 2 gesloten tewerkstellingsovereenkomst moet de werkgever per kwartaal het in voltijdse equivalenten uitgedrukt personeelsbestand van zijn onderneming meedelen, met aparte aanduiding van de jongeren die hij tewerkstelt in uitvoering van de tewerkstellingsovereenkomst [1 ...]1.
De mededeling van het personeelsbestand zoals bedoeld in het vorig lid gebeurt voor elk kwartaal waarin de tewerkstellingsovereenkomst wordt uitgevoerd en uiterlijk de laatste dag van de tweede maand die volgt op elk kwartaal.
§ 5. De tewerkstellingsovereenkomst kan gesloten worden voor een onbepaalde of bepaalde duur die niet minder dan vier kwartalen kan bedragen.
De uitvoering van de overeenkomstig § 2 gesloten tewerkstellingsovereenkomst gaat ten vroegste in bij het begin van het kwartaal waarin de in § 3 bedoelde aanvraag volledig en geldig werd ingediend.
Wordt de tewerkstellingsovereenkomst gesloten voor een bepaalde duur, dan dient de voorziene einddatum vastgesteld te worden op de laatste dag van een kwartaal.
§ 6. De overeenkomstig § 2 gesloten tewerkstellingsovereenkomst eindigt :
1° indien zij gesloten wordt voor een bepaalde duur : na afloop van de overeengekomen termijn;
2° wanneer de onderneming van de werkgever niet meer beantwoordt aan de in § 1, eerste lid, vastgestelde definitie;
3° wanneer de termijn, bedoeld in § 4, tweede lid, niet wordt nageleefd;
4° op schriftelijk verzoek van de werkgever;
5° als de werkgever zijn verplichtingen die voortvloeien uit de tewerkstellingsovereenkomst niet nakomt.
In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, 2° tot 5°, eindigt de tewerkstellingsovereenkomst op de laatste dag van het kwartaal waarin het geval zich voordoet.
Wanneer de tewerkstelling van een jongere, tewerkgesteld in uitvoering van de tewerkstellingsovereenkomst overeenkomstig § 2, eerste lid, 2°, eindigt, dan heeft de werkgever drie maanden de tijd, te rekenen vanaf de effectieve beëindiging van de overeenkomst waarmee deze jongere tewerkgesteld was, om hem te vervangen. Enkel in dit geval en enkel binnen deze perken kan afgeweken worden van de in § 2, eerste lid, 2°, bedoelde verbintenis zonder dat de tewerkstellingsovereenkomst eindigt overeenkomstig het eerste lid, 5°.
§ 7. De Minister beslist over het al dan niet sluiten van de tewerkstellingsovereenkomst binnen de twee maanden die volgen op de datum waarop de in § 3 bedoelde aanvraag volledig en geldig werd ingediend.
Bij gebrek aan beslissing wordt de tewerkstellingsovereenkomst geacht gesloten te zijn.
§ 8. De startbaanovereenkomsten die lopen op datum van de indiening van de in § 3 bedoelde aanvraag worden uitgevoerd tot op hun vervaldatum.
----------
(1)<KB 2010-02-03/06, art. 4, 012; Inwerkingtreding : 01-04-2010>
Art. 8bis.<Ingevoegd bij KB 2004-01-21/33, art. 31; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder groep van werkgevers : de technische bedrijfseenheid die uit verscheidene juridische entiteiten bestaat en die beantwoordt aan de criteria, bepaald in artikel 14, § 2, b) van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven.
§ 2. Een groep van werkgevers kan met de Minister een tewerkstellingsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 41 van de wet, sluiten op voorwaarde dat de betrokken werkgevers er zich gezamenlijk toe verbinden een aantal jongeren, zoals bedoeld in artikel 23 van de wet, tewerk te stellen dat minstens gelijk is aan de som van het aantal nieuwe werknemers dat zij elk apart krachtens artikel 39, § 1 of § 2, van de wet moeten tewerkstellen.
[1 ...]1
§ 3. Bij de aanvraag om een tewerkstellingsovereenkomst te sluiten overeenkomstig § 2 moet de groep van werkgevers de volgende gegevens verstrekken :
1° benaming, adres, juridische vorm en ondernemingsnummer van elke werkgever die deel uitmaakt van de groep;
2° een nauwkeurige beschrijving van de activiteiten van elke werkgever die deel uitmaakt van de groep;
3° het advies van de ondernemingsraad van de in § 1 bedoelde technische bedrijfseenheid of, bij ontstentenis, het advies van de ondernemingsraad of, bij ontstentenis, van het comité voor de preventie en de bescherming op het werk of, bij ontstentenis, van de vakbondsafvaardiging in de onderneming van elke werkgever die deel uitmaakt van de groep;
4° de datum waarop de groep van werkgevers de uitvoering van de tewerkstellingsovereenkomst wil doen aanvangen;
5° het in voltijdse equivalenten uitgedrukt personeelsbestand van de onderneming van elke werkgever die deel uitmaakt van de groep van het tweede kwartaal van het kalenderjaar dat de aanvraag voorafgaat;
6° de benaming van de werkgever die deel uitmaakt van de groep en die administratief verantwoordelijk is met betrekking tot de proceduregebonden modaliteiten in verband met het sluiten en uitvoeren van de tewerkstellingsovereenkomst.
§ 4. Tijdens de uitvoering van de overeenkomstig § 2 gesloten tewerkstellingsovereenkomst moet de groep van werkgevers per kwartaal het in voltijdse equivalenten uitgedrukt personeelsbestand van de onderneming van elke werkgever meedelen, met aparte aanduiding van de jongeren, tewerkgesteld in uitvoering van de tewerkstellingsovereenkomst [1 ...]1.
De bepalingen van artikel 8, § 4, tweede lid, zijn van toepassing op de mededeling bedoeld in het vorig lid.
§ 5. De bepalingen van artikel 8, § 5 zijn van toepassing op de overeenkomstig § 2 gesloten tewerkstellingsovereenkomst.
De overeenkomstig § 2 gesloten tewerkstellingsovereenkomst wordt ondertekend door elk van de werkgevers die deel uitmaken van de groep van werkgevers.
§ 6. De overeenkomstig § 2 gesloten tewerkstellingsovereenkomst eindigt :
1° indien zij gesloten wordt voor een bepaalde duur : na afloop van de overeengekomen termijn;
2° indien de groep van werkgevers niet langer beantwoordt aan de in § 1 vastgestelde definitie of indien de samenstelling van de groep wijzigt;
3° wanneer de termijn, bedoeld in artikel 8, § 4, tweede lid, niet wordt nageleefd;
4° op schriftelijk verzoek van de groep van werkgevers, dat ondertekend wordt door elk van de werkgevers die deel uitmaken van de groep;
5° als de groep van werkgevers zijn verplichtingen die voortvloeien uit de tewerkstellingsovereenkomst niet nakomt.
De bepalingen van artikel 8, § 6, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de in het eerste lid, 2° tot 5°, bedoelde gevallen.
§ 7. De Minister beslist over het al dan niet sluiten van de tewerkstellingsovereenkomst binnen de twee maanden die volgen op de datum waarop de in § 3 bedoelde aanvraag volledig en geldig werd ingediend.
Bij gebrek aan beslissing wordt de tewerkstellingsovereenkomst geacht gesloten te zijn.
§ 8. De startbaanovereenkomsten die lopen op datum van de indiening van de in § 3 bedoelde aanvraag worden uitgevoerd tot op hun vervaldatum.
----------
(1)<KB 2010-02-03/06, art. 5, 012; Inwerkingtreding : 01-04-2010>
Art. 8ter.<Ingevoegd bij KB 2004-01-21/33, art. 32; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder gefusioneerde onderneming : de juridische entiteit die ontstaat door de samenvoeging van twee of meer juridische entiteiten en die de voortzetting is van één van deze entiteiten en hiervan het ondernemingsnummer behoudt.
§ 2. De werkgever wiens onderneming een gefusioneerde onderneming is kan met de Minister een tewerkstellingsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 41 van de wet, sluiten op voorwaarde dat :
1° hij aantoont dat zijn onderneming daadwerkelijk een gefusioneerde onderneming is zoals bedoeld in § 1;
2° hij zich ertoe verbindt een aantal jongeren, zoals bedoeld in artikel 23 van de wet, tewerk te stellen dat minstens gelijk is aan het aantal nieuwe werknemers dat hij daags voor de fusie krachtens artikel 39, § 1 of § 2, van de wet moest tewerkstellen.
[1 ...]1
§ 3. Bij de aanvraag om een tewerkstellingsovereenkomst te sluiten overeenkomstig § 2 moet de werkgever de volgende gegevens verstrekken :
1° zijn benaming, zijn adres, zijn juridische vorm en zijn ondernemingsnummer;
2° een nauwkeurige beschrijving van zijn activiteiten;
3° het advies van de ondernemingsraad of, bij ontstentenis, van het comité voor de preventie en de bescherming op het werk of, bij ontstentenis, van de vakbondsafvaardiging;
4° de datum waarop de werkgever de uitvoering van de tewerkstellingsovereenkomst wil doen aanvangen;
5° het in voltijdse equivalenten uitgedrukt personeelsbestand van elk van de in § 1 bedoelde gefusioneerde entiteiten van het tweede kwartaal van het kalenderjaar dat de aanvraag voorafgaat.
§ 4. De bepalingen van artikel 8, § 4, zijn van toepassing op de overeenkomstig § 2 gesloten tewerkstellingsovereenkomst.
§ 5. De duur van de overeenkomstig § 2 gesloten tewerkstellingsovereenkomst kan het einde van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de fusie plaatsvindt niet overschrijden.
De bepalingen van artikel 8, § 5, tweede en derde lid, zijn van toepassing op de overeenkomstig § 2 gesloten tewerkstellingsovereenkomst.
§ 6. De bepalingen van artikel 8, § 6, zijn, met uitzondering van het eerste lid, 2°, daarvan, van overeenkomstige toepassing op de overeenkomstig § 2 gesloten tewerkstellingsovereenkomst.
§ 7. De Minister beslist over het al dan niet sluiten van de tewerkstellingsovereenkomst binnen de twee maanden die volgen op de datum waarop de in § 3 bedoelde aanvraag volledig en geldig werd ingediend.
Bij gebrek aan beslissing wordt de tewerkstellingsovereenkomst geacht gesloten te zijn.
§ 8. De startbaanovereenkomsten die lopen op datum van de indiening van de in § 3 bedoelde aanvraag worden uitgevoerd tot op hun vervaldatum.
----------
(1)<KB 2010-02-03/06, art. 6, 012; Inwerkingtreding : 01-04-2010>
Art. 8quater.<Ingevoegd bij KB 2004-01-21/33, art. 33; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder gesplitste onderneming : de juridische entiteit die :
a) de voortzetting is van een juridische entiteit waarvan een gedeelte werd afgesplitst in de vorm van een afzonderlijke juridische entiteit en
b) die het oorspronkelijk ondernemingsnummer behoudt.
§ 2. De werkgever wiens onderneming een gesplitste onderneming is kan met de Minister een tewerkstellingsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 41 van de wet, sluiten op voorwaarde dat :
1° hij aantoont dat zijn onderneming daadwerkelijk een gesplitste onderneming is zoals bedoeld in § 1;
2° hij zich ertoe verbindt een aantal jongeren, zoals bedoeld in artikel 23 van de wet, tewerk te stellen dat bepaald wordt in de tewerkstellingsovereenkomst volgens de nadere regelen, bepaald in § 3.
[1 ...]1
§ 3. In de overeenkomstig § 2 gesloten tewerkstellingsovereenkomst kan bepaald worden dat het aantal nieuwe werknemers dat de werkgever moet tewerkstellen krachtens artikel 39, § 1 of § 2, van de wet en dat uitgedrukt wordt in VTE-breuken overeenkomstig artikel 1bis, aangepast wordt, zonder echter minder te kunnen bedragen dan het aantal dat bekomen wordt door het percentage bedoeld, naargelang het geval, in artikel 39, § 2, van de wet of in artikel 4, § 1, van dit besluit, toe te passen op het in voltijdse equivalenten uitgedrukt personeelsbestand van de onderneming van de werkgever van het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin de splitsing van de onderneming plaatsvindt.
§ 4. Bij de aanvraag om een tewerkstellingsovereenkomst te sluiten overeenkomstig § 2 moet de werkgever de volgende gegevens verstrekken :
1° zijn benaming, zijn adres, zijn juridische vorm en zijn ondernemingsnummer;
2° een nauwkeurige beschrijving van zijn activiteiten;
3° het advies van de ondernemingsraad of, bij ontstentenis, van het comité voor de preventie en de bescherming op het werk of, bij ontstentenis, van de vakbondsafvaardiging;
4° de datum waarop de werkgever de uitvoering van de tewerkstellingsovereenkomst wil doen aanvangen;
5° het in voltijdse equivalenten uitgedrukt personeelsbestand van zijn onderneming van het tweede kwartaal van het kalenderjaar dat de splitsing voorafgaat;
6° het naar de afgesplitste entiteit overgegaan gedeelte van het in voltijdse equivalenten uitgedrukt personeelsbestand van zijn onderneming van het kwartaal dat de splitsing voorafgaat of van het kwartaal waarin de splitsing plaatsvond, indien zij plaatsvond op de laatste dag van dat kwartaal;
7° het werkelijk of vermoedelijk, in voltijdse equivalenten uitgedrukt personeelsbestand van zijn onderneming van het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin de splitsing plaatsvond.
§ 5. Tijdens de uitvoering van de overeenkomstig § 2 gesloten tewerkstellingsovereenkomst moet de werkgever per kwartaal het in voltijdse equivalenten uitgedrukt personeelsbestand van zijn onderneming meedelen, met aparte aanduiding van de jongeren die hij [1 tewerkstelt in uitvoering van de tewerkstellingsovereenkomst]1.
De bepalingen van artikel 8, § 4, tweede lid, zijn van toepassing op de mededeling van het personeelsbestand zoals bedoeld in het vorig lid.
§ 6. De duur van de overeenkomstig § 2 gesloten tewerkstellingsovereenkomst kan het einde van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de splitsing plaatsvindt niet overschrijden.
De bepalingen van artikel 8, § 5, tweede en derde lid, zijn van toepassing op de overeenkomstig § 2 gesloten tewerkstellingsovereenkomst.
§ 7. De bepalingen van artikel 8, § 6, zijn, met uitzondering van het eerste lid, 2°, daarvan, van overeenkomstige toepassing op de overeenkomstig § 2 gesloten tewerkstellingsovereenkomst.
§ 8. De Minister beslist over het al dan niet sluiten van de tewerkstellingsovereenkomst binnen de twee maanden die volgen op de datum waarop de in § 4 bedoelde aanvraag volledig en geldig werd ingediend.
Bij gebrek aan beslissing wordt de tewerkstellingsovereenkomst geacht gesloten te zijn.
§ 9. De startbaanovereenkomsten die lopen op datum van de indiening van de in § 4 bedoelde aanvraag worden uitgevoerd tot op hun vervaldatum.
----------
(1)<KB 2010-02-03/06, art. 7, 012; Inwerkingtreding : 01-04-2010>
Art.9. (opgeheven) <KB 2004-01-21/33, art. 34, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
Art.10. Dit besluit treedt in werking op 1 april 2000.
Art. 11. Onze Minister van Werkgelegenheid, Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Minister van Ambtenarenzaken en van Modernisering van de openbare besturen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.