30 DECEMBER 1992. - Wet houdende sociale en diverse bepalingen. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 23-12-1995 en tekstbijwerking tot 30-12-2022)
TITEL I. - Sociale Zaken.
HOOFDSTUK I. - Begrotingsmaatregelen.
Art. 1-7
HOOFDSTUK II. - Bepalingen inzake de sociale zekerheidsbijdragen van de werknemers.
Art. 8
HOOFDSTUK III. - Bepalingen aangaande de ziekte- en invaliditeitsverzekering.
Art. 9-10
HOOFDSTUK IV. - Bepalingen betreffende de gezinsbijslagen.
AFDELING 1. - Adoptiepremie.
Art. 11-36
AFDELING 2. - Bepaling betreffende de vaststelling van de kosten en erelonen van de medische experten.
Art. 37
HOOFDSTUK V. - Aanpassing van sommige wettelijke bepalingen ten gevolge van de wijziging van de reglementering inzake de werkloosheid.
Art. 38-43
HOOFDSTUK VI. - Voorwaarden waaraan de laboratoria van klinische biologie moeten voldoen voor de tegemoetkoming van de ziekteverzekering.
Art. 44-45
HOOFDSTUK VII. - Wijzigingen van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten.
Art. 46-53
HOOFDSTUK VIII. - Diverse bepalingen.
AFDELING 1. - Beroepsziekten.
Art. 54-56
AFDELING 2. - Arbeidsongevallen.
Art. 57-58
AFDELING 3. - Sociale zekerheid van de zeelieden ter koopvaardij.
Art. 59-61
AFDELING 4. - Kruispuntbank van de sociale zekerheid.
Art. 62
TITEL II. - Pensioenen.
HOOFDSTUK I. - Begrotingsmaatregelen.
AFDELING 1. - Rijkstoelage aan de pensioenregeling voor werknemers.
Art. 63
AFDELING 2. - Rijkstoelage aan de pensioenregeling voor zelfstandigen.
Art. 64-65
HOOFDSTUK II. - Bepalingen betreffende de pensioenregeling voor werknemers.
AFDELING 1. - [1 ...]1
Art. 66-68
AFDELING 2. - Sancties inzake de controle op de uitoefening van de toegelaten beroepsbezigheid.
Art. 69-70
HOOFDSTUK III. - Maatregelen betreffende de pensioenregeling voor zelfstandigen.
AFDELING 1. - Gewaarborgd minimumpensioen.
Art. 71
AFDELING 2. - Bijzondere bijslag.
Art. 72
HOOFDSTUK IV. - Bepalingen betreffende het gewaarborgd inkomen voor bejaarden.
Art. 73
HOOFDSTUK V. - Bepalingen betreffende het gemeenschappelijk pensioenstelsel van de lokale besturen.
Art. 74-77
HOOFDSTUK VI. - Bepalingen betreffende de toegelaten beroepsbezigheid voor gepensioneerden in openbare dienst.
Art. 78-82
TITEL III. - Middenstand en sociaal statuut der zelfstandigen.
HOOFDSTUK I. - Wijzigingen van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen.
Art. 83-87
HOOFDSTUK II. - Invoering van een jaarlijkse bijdrage ten laste van de vennootschappen bestemd voor het sociaal statuut der zelfstandigen.
Art. 88-92, 92bis, 92ter, 93-95, 95bis, 96-106
HOOFDSTUK III. - Oprichting van een Algemeen Beheerscomité voor het sociaal statuut der zelfstandigen.
Art. 107-117
HOOFDSTUK IV. - Wijziging van de wet van 29 maart 1976 betreffende de gezinsbijslag voor zelfstandigen.
Art. 118
HOOFDSTUK V. - Regeling van het gebruik van de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen door de administratie en de medewerkende instellingen belast met de toepassing van de reglementering inzake sociale zekerheid der zelfstandigen.
Art. 119-126
HOOFDSTUK VI. - Rijkstegemoetkoming in de gecumuleerde schuld van het sociaal statuut der zelfstandigen.
Art. 127
HOOFDSTUK VII. - Wijziging van de kaderwet van 1 maart 1976 tot reglementering van de bescherming van de beroepstitel en van de uitoefening van de dienstverlenende intellectuele beroepen.
Art. 128-131
HOOFDSTUK VIII. - Bekrachtiging van een gedeelte van de pensioenregeling van de personeelsleden van het voormalige Economisch en Sociaal Instituut voor de middenstand afkomstig van het Nationaal Instituut ter bevordering van het scheppend ambacht en van het Nationaal Centrum voor de economische expansie der kleine en middelgrote ondernemingen.
Art. 132-133
HOOFDSTUK IX. - Wijziging van de wet van 26 juni 1963 tot instelling van een Orde van architecten.
Art. 134
TITEL IV. - TEWERKSTELLING EN ARBEID. - Maatregelen ter bestrijding van de werkloosheid.
HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied.
Art. 135
HOOFDSTUK II. - Begeleiding van de werklozen.
Art. 136-143
HOOFDSTUK III. - Premie ter compensatie van de sociale zekerheidsbijdragen.
Art. 144-146
HOOFDSTUK IV. - Gemeenschappelijke en slotbepalingen.
Art. 147-150
TITEL V. - VOLKSGEZONDHEID.
HOOFDSTUK I. - Bepalingen inzake maatschappelijke dienstverlening verleend aan kandidaat-vluchtelingen en aan de personen die illegaal in het land verblijven.
AFDELING 1. - Wijzigingen van de organieke wet van 8 juli 1976 op de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
Art. 151-152
AFDELING 2. - Wijziging van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de commissies van openbare onderstand.
Art. 153
HOOFDSTUK II. - Oorlogsslachtoffers.
Art. 154
HOOFDSTUK III. - Instituut voor veterinaire keuring.
Art. 155
TITEL VI. - Diverse bepalingen.
HOOFDSTUK I. - Landsverdediging.
Art. 156
HOOFDSTUK II. - Landbouw.
Art. 157
HOOFDSTUK III. - Landbouw en Economische Zaken.
Art. 158
HOOFDSTUK IV. - Economische Zaken.
Art. 159-160
HOOFDSTUK V. - Verkeer en infrastructuur.
Art. 161
HOOFDSTUK VI. - Binnenlandse Zaken.
Art. 162
1851121650 1936102401 1939121901 1945020701 1963062602 1963080914 1965040210 1967072702 1967111030 1969040109 1969070106 1970060309 1971041001 1973041311 1973042405 1976030102 1978080501 1981001048 1981001089 1982000588 1982000589 1983021335 1984022160 1985023620 1987021249 1987022077 1989021219 1990022014 1991021203 1991021204 1992021199
1993010750 1993012124 1993012356 1993016056 1993022016 1993033058 1994012418 1994012480 1994018013 1994018022 1994018043 1994020450 1994022350 1994912941 1995011068 1995011361 1995016199 1996016077 1996016243 1996016278 1997011037 1998000586 1998016127 1999011425 2000003475 2000003476 2001003572 2002011204 2004022668 2005022342 2005022418 2006022341 2006022583 2006022584 2006022633 2006022705 2006022706 2007022584 2008022215 2008022228 2008022513 2009022205 2010011185 2011022081 2011022138 2011A22081 2012022159 2013022195 2014022124 2014022346 2015202228 2016022211 2016205316 2017202484 2018014994 2018202411 2019201715 2019204384 2020202463 2021041102 2021201294 2022030465 2022207028
TITEL I. - Sociale Zaken.
HOOFDSTUK I. - Begrotingsmaatregelen.
Artikel 1. In afwijking van de bepalingen van artikel 26 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, van de bepalingen van artikel 32, §§ 1 en 2, van het koninklijk besluit van 30 juli 1964 houdende de voorwaarden waaronder de toepassing van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering tot de zelfstandigen wordt verruimd, en van de bepalingen van artikel 73, eerste lid, 3° en 4°, van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen, worden de rijkstoelagen in de regeling van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering voor het dienstjaar 1993 als volgt vastgesteld :
- Algemene regeling (in miljoenen franken) :
- geneeskundige verzorging 118 952,5;
- uitkeringen 16 050.
- Regeling der zelfstandigen (in miljoenen franken) :
- geneeskundige verzorging 7 663,3;
- uitkeringen 2 317.
Art.2. § 1. Een bedrag van 13 580 miljoen frank wordt afgenomen van de opbrengst van de sociale zekerheidsbijdragen die voor het jaar 1993 worden toegekend aan de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers.
Dit bedrag wordt toegewezen ten belope van 8 564 miljoen frank aan de Rijksdienst voor pensioenen en ten belope van 5 016 miljoen frank aan de algemene regeling van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen.
§ 2. De Minister van Sociale Zaken is ertoe gemachtigd het in § 1 bedoeld bedrag in schijven over te dragen volgens de kasbehoeften en binnen de perken van de beschikbare middelen van de betrokken sociale-zekerheidsinstellingen.
Art.3. § 1. Een bedrag van 2 230 miljoen frank wordt afgenomen van de opbrengst van de sociale zekerheidsbijdragen die voor het jaar 1993 worden toegekend aan het Fonds voor arbeidsongevallen.
Dit bedrag wordt toegewezen aan de algemene regeling van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen.
§ 2. De Minister van Sociale Zaken is ertoe gemachtigd het in § 1 bedoeld bedrag in schijven over te dragen volgens de kasbehoeften en binnen de perken van de beschikbare middelen van de betrokken sociale-zekerheidsinstellingen.
Art.4. § 1. Een bedrag van 3 700 miljoen frank wordt afgenomen van de opbrengst van de sociale zekerheidsbijdragen die voor het jaar 1993 worden toegekend aan het Fonds voor beroepsziekten.
Dit bedrag wordt toegewezen aan de algemene regeling van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, ten belope van 838 miljoen frank aan de sector uitkeringen en ten belope van 2 862 miljoen frank aan de sector geneeskundige verzorging.
§ 2. De Minister van Sociale Zaken is ertoe gemachtigd het in § 1 bedoelde bedrag in schijven over te dragen volgens de kasbehoeften en binnen de perken van de beschikbare middelen van de betrokken sociale-zekerheidsinstellingen.
Art.5. <Wijzigingsbepaling van artikel 36, § 1 van de W 1981-06-29/02>
Art.6. <Wijzigingsbepaling van artikel 83 van de W 1985-08-01/31>
Art.7. <Wijzigingsbepaling van artikel 121, 18° van de W 1963-08-09/01>
HOOFDSTUK II. - Bepalingen inzake de sociale zekerheidsbijdragen van de werknemers.
Art.8. Vanaf het vakantiedienstjaar 1992 is de bijdragevoet van 3,55 pct. vervat in artikel 38, § 2, 4°, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, vervangen door het koninklijk besluit nr. 96 van 28 september 1982 en gewijzigd door het koninklijk besluit nr. 214 van 30 september 1983 en door de wet van 26 juni 1992, van toepassing op de berekening van de inhouding bedoeld in artikel 39, § 1, van dezelfde wet, die wordt verricht op het vakantiegeld dat vanaf 1 juli 1992 wordt uitbetaald.
Wat betreft de vakantiedienstjaren 1983 tot en met 1991, blijft de bijdragevoet van 2,55 pct. vervat in artikel 38, § 2, 4°, van dezelfde wet vóór de wijziging aangebracht door de voornoemde wet van 26 juni 1992, nochtans van toepassing op de berekening van de inhouding, bedoeld in artikel 39, § 1, van dezelfde wet, die wordt verricht op het vakantiegeld dat vanaf 1 juli 1992 wordt uitbetaald.
HOOFDSTUK III. - Bepalingen aangaande de ziekte- en invaliditeitsverzekering.
Art.9. <Wijzigingsbepaling van artikel 24, lid 6 van de W 1963-08-09/01>
Art.10. <Wijzigingsbepaling van artikel 25, § 10 van de W 1963-08-09/01>
HOOFDSTUK IV. - Bepalingen betreffende de gezinsbijslagen.
AFDELING 1. - Adoptiepremie.
Art.11. <Wijzigingsbepaling van artikel 18 van de W 1939-12-19/01>
Art.12. <Wijzigingsbepaling van artikel 23, lid 1, 1° van de W 1939-12-19/01>
Art.13. <Wijzigingsbepaling van artikel 24 van de W 1939-12-19/01>
Art.14. <Wijzigingsbepaling van artikel 32, lid 1 van de W 1939-12-19/01>
Art.15. <Wijzigingsbepaling van het opschrift van hoofdstuk V van de W 1939-12-19/01>
Art.16. <Wijzigingsbepaling van artikel 48, lid 4 van de W 1939-12-19/01>
Art.17. <Wijzigingsbepaling van artikel 68, lid 1 van de W 1939-12-19/01>
Art.18. <Wijzigingsbepaling van artikel 69, § 1 van de W 1939-12-19/01>
Art.19. <Wijzigingsbepaling van artikel 73 van de W 1939-12-19/01>
Art.20. <Wijzigingsbepaling van artikel 73bis, § 1 van de W 1939-12-19/01>
Art.21. <Wijzigingsbepaling van artikel 73ter van de W 1939-12-19/01>
Art.22. <Wijzigingsbepaling van het opschrift van hoofdstuk V, Sectie 4ter van de W 1939-12-19/01>
Art.23. <Wijzigingsbepaling van artikel 73quater van de W 1939-12-19/01>
Art.24. <Wijzigingsbepaling van artikel 75, 1° van de W 1939-12-19/01>
Art.25. <Wijzigingsbepaling van artikel 76bis van de W 1939-12-19/01>
Art.26. <Wijzigingsbepaling van artikel 106 van de W 1939-12-19/01>
Art.27. <Wijzigingsbepaling van artikel 108, 1° van de W 1939-12-19/01>
Art.28. <Wijzigingsbepaling van artikel 110, lid 1, 1° van de W 1939-12-19/01>
Art.29. <Wijzigingsbepaling van artikel 111 van de W 1939-12-19/01>
Art.30. <Wijzigingsbepaling van artikel 120 van de W 1939-12-19/01>
Art.31. <Wijzigingsbepaling van artikel 149 van de W 1939-12-19/01>
Art.32. <Wijzigingsbepaling van artikel 154, lid 2, c) van de W 1939-12-19/01>
Art.33. <Wijzigingsbepaling van artikel 165, lid 1 van de W 1939-12-19/01>
Art.34. <Wijzigingsbepaling van artikel 173bis van de W 1939-12-19/01>
Art.35. Het artikel 73bis van dezelfde wetten blijft van kracht voor de aanvraag, de toekenning en de berekening van het kraamgeld voor de adoptanten die de adoptieakte hebben getekend vóór de datum van inwerkingtreding van deze afdeling.
Art.36. Deze afdeling treedt in werking op 1 januari 1993, met uitzondering van artikel 29 dat in werking zal treden op een datum door de Koning bepaald.
AFDELING 2. - Bepaling betreffende de vaststelling van de kosten en erelonen van de medische experten.
Art.37. <Wijzigingsbepaling van artikel 118 van de W 1939-12-19/01>
HOOFDSTUK V. - Aanpassing van sommige wettelijke bepalingen ten gevolge van de wijziging van de reglementering inzake de werkloosheid.
Art.38. <Wijzigingsbepaling van artikel 118, § 1, 6° van de W 1988-12-30/31>
Art.39. <Wijzigingsbepaling van artikel 119, c) van de W 1988-12-30/31>
Art.40. <Wijzigingsbepaling van artikel 2, 2° van het KB 1986-12-31/46>
Art.41. <Wijzigingsbepaling van artikel 42bis, lid 1 van de W 1939-12-19/01>
Art.42. <Wijzigingsbepaling van artikel 53, § 1 van de W 1939-12-19/01>
Art.43. Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 juni 1992.
HOOFDSTUK VI. - Voorwaarden waaraan de laboratoria van klinische biologie moeten voldoen voor de tegemoetkoming van de ziekteverzekering.
Art.44. <Wijzigingsbepaling van artikel 3, § 4 van het KB 1982-12-30/47>
Art.45. <Wijzigingsbepaling van artikel 3, § 4bis van het KB 1982-12-30/47>
HOOFDSTUK VII. - Wijzigingen van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten.
Art.46. <Wijzigingsbepaling van artikel 2, § 1 van de W 1987-02-27/31>
Art.47. <Wijzigingsbepaling van artikel 3, Lid 1 van de W 1987-02-27/31>
Art.48. <Wijzigingsbepaling van artikel 7, § 1 van de W 1987-02-27/31>
Art.49. <Wijzigingsbepaling van artikel 9, lid 1 van de W 1987-02-27/31>
Art.50. <Wijzigingsbepaling van artikel 13 van de W 1987-02-27/31>
Art.51. <Wijzigingsbepaling van artikel 14 van de W 1987-02-27/31>
Art.52. <Wijzigingsbepaling van artikel 28 van de W 1987-02-27/31>
Art.53. De Koning bepaalt de datum waarop de bepalingen van dit hoofdstuk in werking treden. <NOTA : de artikelen 47, 48 en 50 tot 53 treden in werking op 1 juli 1993>
HOOFDSTUK VIII. - Diverse bepalingen.
AFDELING 1. - Beroepsziekten.
Art.54. <Wijzigingsbepaling van artikel 44, § 2 van de W 1970-06-03/02>
Art.55. <Wijzigingsbepaling van artikel 53 van de W 1970-06-03/02>
Art.56. Artikel 55 heeft uitwerking met ingang van 19 januari 1991.
AFDELING 2. - Arbeidsongevallen.
Art.57. <Wijzigingsbepaling van artikel 49 van de W 1971-04-10/01>
Art.58. <Invoeging van een artikel 49bis in de W 1971-04-10/01>
AFDELING 3. - Sociale zekerheid van de zeelieden ter koopvaardij.
Art.59. <Invoeging van een artikel 2ter in de B 1945-02-07/01>
Art.60. <Invoeging van een artikel 11bis in het KB 1936-10-24/01>
Art.61. Artikel 59 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1991 en artikel 60 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1992.
AFDELING 4. - Kruispuntbank van de sociale zekerheid.
Art.62. <Wijzigingsbepaling van artikel 87 van de W 1990-01-15/31>
TITEL II. - Pensioenen.
HOOFDSTUK I. - Begrotingsmaatregelen.
AFDELING 1. - Rijkstoelage aan de pensioenregeling voor werknemers.
Art.63. In afwijking van artikel 26 van de wet van 29 juni 1981 houdende algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, van de bepalingen van artikel 6, tweede en vierde lid, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, gewijzigd bij de wet van 2 juli 1976 tot wijziging van de wetten betreffende het rust- en overlevingspensioen voor arbeiders, bedienden en werknemers, en van de bepalingen van artikel 8 van het koninklijk besluit nr. 95 van 28 september 1982 betreffende het brugrustpensioen voor werknemers, worden de bedragen van de rijkstoelagen bestemd voor de pensioenregeling voor werknemers, voor 1993, vervangen door een enig en vast bedrag van 44 497 miljoen frank.
AFDELING 2. - Rijkstoelage aan de pensioenregeling voor zelfstandigen.
Art.64. <Wijzigingsbepaling van artikel 42, 2° van het KB 1967-11-10/04>
Art.65. In afwijking van artikel 43 van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, gewijzigd bij de wet van 6 februari 1976, wordt de rijkstoelage bedoeld in artikel 42, 2°, van hetzelfde besluit, voor het jaar 1993 beperkt tot het bedrag van 22 267 miljoen frank.
HOOFDSTUK II. - Bepalingen betreffende de pensioenregeling voor werknemers.
AFDELING 1. - [1 ...]1
----------
(1)
Art.66.[1 ...]1
----------
(1)<Opgeheven bij W 2009-05-06/03, art. 105, 017; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.67.[1 ...]1
----------
(1)<Opgeheven bij W 2009-05-06/03, art. 105, 017; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
Art.68.[1 ...]1
----------
(1)<Opgeheven bij W 2009-05-06/03, art. 105, 017; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
AFDELING 2. - Sancties inzake de controle op de uitoefening van de toegelaten beroepsbezigheid.
Art.69. <Wijzigingsbepaling van artikel 39, lid 2 van de W 1967-10-24/01>
Art.70. <Wijzigingsbepaling van artikel 66, lid 1 van de W 1967-10-24/01>
HOOFDSTUK III. - Maatregelen betreffende de pensioenregeling voor zelfstandigen.
AFDELING 1. - Gewaarborgd minimumpensioen.
Art.71. <Wijzigingsbepaling van artikel 131bis van de W 1984-05-15/30>
AFDELING 2. - Bijzondere bijslag.
Art.72. <Wijzigingsbepaling van artikel 152 van de W 1984-05-15/30>
HOOFDSTUK IV. - Bepalingen betreffende het gewaarborgd inkomen voor bejaarden.
Art.73. <Invoeging van een artikel 22bis in de W 1969-04-01/03>
HOOFDSTUK V. - Bepalingen betreffende het gemeenschappelijk pensioenstelsel van de lokale besturen.
Art.74. Artikel 161, derde lid, van de nieuwe gemeentewet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 maart 1990, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" De aansluiting bedoeld in het eerste en het tweede lid is onherroepelijk. De met het beheer van ziekenhuizen belaste intercommunales die op 31 december 1986 bij de Omslagkas voor gemeentelijke pensioenen aangesloten waren en die ten gevolge van een vóór 31 december 1987 bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten ingediende betwisting op 31 december 1992 niet meer bij deze Dienst zijn aangesloten, zijn, van rechtswege en onherroepelijk, opnieuw aangesloten bij deze Dienst met ingang van 1 januari 1993. <Bij arrest nr 30/93 van 01 april 1993 (B.St. 08-04-1993, p. 7583) heeft het Arbitragehof artikel 161, derde lid geschorst; Opheffing : 01-01-1993> "
Art.75. _ In de nieuwe gemeentewet, gewijzigd bij de wetten van 9 augustus 1988, 11 augustus 1988, 27 mei 1989, 16 juni 1989, 22 december 1989, 28 december 1989, 17 oktober 1990, 18 maart 1991, 21 maart 1991, 8 april 1991, 24 mei 1991, 18 juli 1991, 19 juli 1991, 26 juni 1992 en 29 juni 1992, alsook bij de koninklijke besluiten van 30 mei 1989, 8 maart 1990, 25 januari 1991 en 16 juli 1991, wordt een artikel 161bis ingevoegd, luidend als volgt :
" Artikel 161bis. - § 1. Wanneer, ten gevolge van de herstructurering of de afschaffing van een plaatselijke overheidsdienst die inzake pensioenen aangesloten is bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, personeel van deze overheidsdienst overgeheveld wordt naar een of meer andere plaatselijke overheidsdiensten die niet deelnemen aan het gemeenschappelijk pensioenstelsel van de plaatselijke overheden, zijn deze andere overheidsdiensten, vanaf de datum van de herstructurering of de afschaffing, ertoe gehouden bij te dragen in de last van de rustpensioenen van de personeelsleden van de geherstructureerde of afgeschafte plaatselijke overheidsdienst die in deze hoedanigheid gepensioneerd werden vóór de herstructurering of de afschaffing ervan. Dit geldt eveneens voor de last van de overlevingspensioenen van de rechthebbenden van voormelde personeelsleden of van de personeelsleden van deze instellingen die overleden zijn vóór de datum van de herstructurering of de afschaffing ervan.
De bijdrage van deze of van elk van deze andere overheidsdiensten wordt jaarlijks door de Administratie der pensioenen vastgesteld. Deze bijdrage is gelijk aan het bedrag dat verkregen wordt door de last van de in het eerste lid bedoelde en in de loop van het voorgaande jaar betaalde rust- en overlevingspensioenen te vermenigvuldigen met een coëfficiënt die gelijk is aan de verhouding die de weddemassa van het naar de andere overheidsdienst overgehevelde personeel vertegenwoordigt ten opzichte van de totale wedde massa van de plaatselijke overheidsdienst op het ogenblik van zijn herstructurering of zijn afschaffing. Voor de toepassing van dit lid worden uitsluitend de wedden van het vast benoemde personeel in aanmerking genomen. De voormelde coëfficiënt wordt door de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten vastgesteld rekening houdend met de respectieve weddemassa's op de datum van de personeelsoverdracht.
§ 2. Indien diensten volbracht bij een plaatselijke overheidsdienst die het voorwerp heeft uitgemaakt van een herstructurering of die afgeschaft werd, in aanmerking genomen worden voor een rust- of overlevingspensioen of voor een aandeel van een rust- of overlevingspensioen, dat ten laste is van de Openbare Schatkist of door deze betaald wordt, dan is, vanaf de ingangsdatum van het pensioen, het op deze diensten betrekking hebbend pensioen of pensioenaandeel van het overgehevelde personeelslid ten laste van de overheidsdienst waarnaar dit personeelslid overgeheveld werd. In geval van een pensioenaandeel wordt dit berekend overeenkomstig de bepalingen van de wet van 14 april 1965 tot vaststelling van een bepaald verband tussen de onderscheiden pensioenregelingen van de openbare sector.
§ 3. Om de toepassing van de in § 1 vervatte bepalingen mogelijk te maken, zijn de in de rechten en verplichtingen van de geherstructureerde of afgeschafte plaatselijke overheidsdienst getreden plaatselijke overheidsdiensten ertoe gehouden aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten een nominatieve lijst van de overgedragen personeelsleden mede te delen. Deze mededeling moet ten laatste plaatshebben binnen de twee maanden die volgen op de datum van de personeelsoverdracht.
§ 4. De bepalingen van § 1 zijn uitsluitend van toepassing op de plaatselijke overheidsdiensten die vanaf 1 januari 1993 het voorwerp van een herstructurering of een afschaffing zijn geweest. "
Art.76. _ In dezelfde wet wordt een artikel 161ter ingevoegd, luidend als volgt :
" Artikel 161ter. - § 1. De Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten betekent aan elke betrokken plaatselijke overheidsdienst het bedrag van de last die hem toevalt met toepassing van artikel 161bis, §§ 1 en 2.
Het met toepassing van het eerste lid gevraagde bedrag dient te worden gestort aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid der provinciale en plaatselijke overheidsdiensten binnen de twee maanden volgend op de betekening.
Bij wijze van voorschot op de som die voor het lopende jaar zal verschuldigd zijn, is de plaatselijke overheidsdienst ertoe gehouden elk kwartaal een voorlopig bedrag te storten dat overeenstemt met het geraamd bedrag van de pensioenlast voor dit kwartaal. Dit voorlopig bedrag wordt vastgesteld door de Administratie der pensioenen en betekend aan de betrokken plaatselijke overheidsdienst door de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten.
§ 2. De met toepassing van § 1 verschuldigde bedragen worden gelijkgesteld met pensioenbijdragen bedoeld bij artikel 1, f), van het koninklijk besluit van 25 oktober 1985 tot uitvoering van hoofdstuk I, sectie 1, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen.
§ 3. De Koning bepaalt de nadere regelen volgens welke de met toepassing van § 1 verschuldigde bedragen dienen gestort te worden. Hij bepaalt eveneens het bedrag en de toepassingsvoorwaarden van de verhogingen en de verwijlintresten in geval van niet-naleving van de betalingstermijnen, alsook de invorderingsregelen en de wijze waarop de bijdragen, de verhogingen en de intresten overgedragen worden aan de Openbare Schatkist.
§ 4. De schuldvordering van de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten met betrekking tot de met toepassing van § 1 verschuldigde bedragen verjaart na 3 jaar vanaf haar opeisbaarheid. Deze wordt bepaald door de kennisgeving van het bedrag van de financiële last aan de betrokken plaatselijke overheidsdienst bij aangetekend schrijven van de voormelde Rijksdienst. De verjaring van de schuldvordering wordt gestuit door een ter post aangetekend schrijven of door een dagvaarding voor het gerecht. "
Art.77. De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 januari 1993.
HOOFDSTUK VI. - Bepalingen betreffende de toegelaten beroepsbezigheid voor gepensioneerden in openbare dienst.
Art.78. <Wijzigingsbepaling van artikel 43 van de W 1978-08-05/01>
Art.79. <Wijzigingsbepaling van artikel 43ter van de W 1978-08-05/01>
Art.80. <Wijzigingsbepaling van artikel 124 van de W 1992-06-26/30>
Art.81. Worden opgeheven :
1° <Opheffingsbepaling van artikel 11 van de W 1981-07-02/01>
2° het koninklijk besluit van 13 april 1982 tot uitvoering van artikel 11 van de programmawet van 2 juli 1981;
3° het koninklijk besluit van 13 april 1982 tot uitvoering van artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 30 van 30 maart 1982 tot wijziging van de wetgeving betreffende de pensioenen van de overheidssector.
Art.82. § 1. De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 januari 1993 en zijn toepasselijk op de op 31 december 1992 lopende pensioenen en cumulaties. Zij houden op van toepassing te zijn vanaf 1 januari 1994.
§ 2. De bepalingen van artikel 43 van de wet van 5 augustus 1978 houdende de economische en budgettaire hervormingen, zoals zij luidden voor hun wijziging door artikel 78 van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, evenals de bepalingen van het koninklijk besluit van 13 april 1982 tot uitvoering van artikel 11 van de programmawet van 2 juli 1981 blijven tot 31 december 1993 van toepassing op de pensioenen die voor 1 januari 1993 ingegaan zijn, indien zij voordeliger zijn en voor zover de titularissen van dezen pensioenen op 1 januari 1993 een beroepsbezigheid uitoefenen die voor die datum overeenkomstig de reglementering werd aangegeven.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt rekening gehouden met de regels van vermindering en van de schorsing zoals zij op 31 december 1992 van toepassing waren in de regeling van de werknemers.
TITEL III. - Middenstand en sociaal statuut der zelfstandigen.
HOOFDSTUK I. - Wijzigingen van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen.
Art.83. <Wijzigingsbepaling van artikel 14, § 2 van het KB 1967-07-27/01>
Art.84. <Wijzigingsbepaling van artikel 20 van het KB 1967-07-27/01>
Art.85. <Wijzigingsbepaling van artikel 22 van het KB 1967-07-27/01>
Art.86. De in artikel 22 van hetzelfde koninklijk besluit bedoelde Commissie beslist verder, na de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk, omtrent de aanvragen om herziening die op deze datum reeds aanhangig zijn.
Art.87. De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 januari 1993.
HOOFDSTUK II. - Invoering van een jaarlijkse bijdrage ten laste van de vennootschappen bestemd voor het sociaal statuut der zelfstandigen.
Art.88. Voor de toepassing van dit hoofdstuk moet worden verstaan onder :
a) " Sociaal statuut der zelfstandigen " : het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen;
b) " Sociale verzekeringskas " : de vrije sociale verzekeringskassen voor zelfstandigen en de Nationale Hulpkas voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, opgericht in uitvoering van artikel 20 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen;
c) " Rijksinstituut " : het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen;
d) " Vennootschap " : de aan de Belgische vennootschapsbelasting of belasting der niet-inwoners onderworpen vennootschappen;
e) " Bijdragejaar " : ieder kalenderjaar waarin de vennootschap onderworpen is aan de bepalingen van dit hoofdstuk.
Art.89.§ 1. De vennootschappen zijn ertoe gehouden binnen drie maanden na hun oprichting, of binnen drie maanden na het feit dat hen onderwerpt aan de belasting der niet-inwoners, aan te sluiten bij een sociale verzekeringskas.
§ 2. De vennootschap die nalaat zich bij een sociale verzekeringskas aan te sluiten binnen de in § 1 bedoelde termijn, wordt door het Rijksinstituut in gebreke gesteld bij een ter post aangetekende brief. Indien zij binnen dertig dagen na de datum van de verzending over de post van de ingebrekestelling niet vrijwillig aansluit bij een sociale verzekeringskas, wordt zij ambtshalve aangesloten bij de Nationale Hulpkas voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen.
§ 3. ([1 De algemene administratie van de Fiscaliteit van de FOD Financiën]1 is ertoe gehouden, zonder aanrekening van kosten, iedere belanghebbende de nodige inlichtingen en attesten te verstrekken voor de toepassing van dit hoofdstuk.) <W 1999-01-25/32, art. 202, 006; Inwerkingtreding : 16-02-1999>
----------
(1)<W 2022-12-26/01, art. 177, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.90. De vennootschappen die, met toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk, gedurende tenminste drie bijdragejaren bij een sociale verzekeringskas zijn aangesloten geweest en de betreffende bijdragen hebben betaald, kunnen veranderen van sociale verzekeringskas. De vennootschappen die van deze mogelijkheid gebruik wensen te maken, dienen dit ten laatste zes maanden vóór het begin van het nieuwe bijdragejaar te melden aan de sociale verzekeringskas waarbij ze zich met ingang van 1 januari van dat jaar wensen aan te sluiten.
Art.91.[1 De vennootschappen zijn een jaarlijkse forfaitaire bijdrage verschuldigd.
Een onderscheid wordt gemaakt tussen de vennootschappen op basis van een criterium dat rekening houdt met de omvang van de vennootschap, met name het balanstotaal.
Genoemde bijdrage bedraagt 347,50 EUR voor de vennootschappen waarvoor blijkt, op basis van gegevens verstrekt door of beschikbaar bij de Balanscentrale van de Nationale Bank van België, dat het balanstotaal van het voorlaatste afgesloten boekjaar 746.410,17 EUR niet overschrijdt. De bijdrage bedraagt 868,00 EUR voor de vennootschappen wiens balanstotaal van het voorlaatste afgesloten boekjaar genoemd bedrag overschrijdt.
Voor de vaststelling per vennootschap van het voorlaatste afgesloten boekjaar wordt de toestand op 1 januari van het bijdragejaar in aanmerking genomen.
Het balanstotaal is de totale boekwaarde van de activa zoals blijkt uit het balansschema dat vastgesteld is bij koninklijk besluit op grond van artikel 3:1, § 1, van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen.
De in dit artikel genoemde bedragen van de bijdrage en van het balanstotaal zijn gekoppeld aan de index der consumptieprijzen 162,66 (basis 1996 = 100) en worden, met het oog op de berekening van de bijdrage voor een bepaald jaar, vermenigvuldigd met een breuk: de noemer van deze breuk is 162,66, (zijnde de index der consumptieprijzen van de maand november 2021) (basis 1996 = 100), en de teller van deze breuk is de index der consumptieprijzen van de maand november van het jaar dat voorafgaat aan dat waarvoor de bijdrage verschuldigd is (basis 1996 = 100).]1
----------
(1)<W 2022-12-26/01, art. 178, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.92.[1 De bijdrage, bedoeld in artikel 91, moet met ingang van het bijdragejaar 2023 uiterlijk op 31 december van ieder bijdragejaar worden vereffend of uiterlijk de laatste dag van de derde maand volgend op de maand waarin de vennootschap werd opgericht of aan de belasting der niet-inwoners werd onderworpen, voor zover die laatste dag 31 december van het bijdragejaar niet voorafgaat.]1
----------
(1)<W 2022-12-26/01, art. 179, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 92bis.<Ingevoegd bij W 1999-01-25/32, art. 203; Inwerkingtreding : 16-02-1999> De vennootschappen, die door middel van een attest afgeleverd door [1 de algemene administratie van de Fiscaliteit van de FOD Financiën]1, kunnen bewijzen dat zij gedurende iin of meerdere volledige kalenderjaren geen handels- of burgerrechtelijke activiteit hebben uitgeoefend, zijn de in artikel 91 bedoelde bijdrage voor de betrokken jaren niet verschuldigd.
----------
(1)<W 2022-12-26/01, art. 180, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 92ter.[1 In afwijking van artikel 92 van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen dient de bijdrage die betrekking heeft op het jaar 2020 te worden geïnd vanaf 1 september 2020 en vereffend ten laatste op 31 oktober 2020 of uiterlijk de laatste dag van de derde maand volgend op de maand waarin de vennootschap werd opgericht of aan de belasting der niet-inwoners werd onderworpen, voor zover die laatste dag 31 oktober 2020 niet voorafgaat.]1
[2 In afwijking van artikel 92 van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen dient de bijdrage die betrekking heeft op het jaar 2021 te worden geïnd vanaf 1 september 2021 en vereffend ten laatste op 31 december 2021 of uiterlijk de laatste dag van de derde maand volgend op de maand waarin de vennootschap werd opgericht of aan de belasting der niet-inwoners werd onderworpen, voor zover die laatste dag 31 december 2021 niet voorafgaat.]2
[3 In afwijking van artikel 92 van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen dient de bijdrage die betrekking heeft op het jaar 2022 te worden vereffend ten laatste op 31 december 2022 of uiterlijk de laatste dag van de derde maand volgend op de maand waarin de vennootschap werd opgericht of aan de belasting der niet-inwoners werd onderworpen, voor zover die laatste dag 31 december 2022 niet voorafgaat.]3
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2020-05-29/14, art. 2, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(2)<W 2021-04-02/10, art. 26, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(3)<W 2022-12-26/01, art. 181, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art.93. <W 2006-07-20/39, art. 167, 013; Inwerkingtreding : 07-08-2006> Op het gedeelte van de bijdragen dat niet tijdig betaald werd, wordt een verhoging van 1 pct. per kalendermaand vertraging in de betaling toegepast.
Deze verhoging wordt toegepast tot en met de maand waarin de vennootschap de verschuldigde bijdrage betaald heeft, of waarin een gerechtelijke procedure werd ingeleid, of waarin het fonds waarbij de vennootschap aangesloten is, hem het dwangbevel met bevel tot betaling van de verschuldigde bijdragen heeft laten betekenen.
Art.94.De Koning bepaalt :
1° de aansluitingsvoorwaarden;
2° de wijze waarop en de voorwaarden waaronder een vennootschap van sociale verzekeringskas kan veranderen;
3° wat de gegevens zijn, die de vennootschappen moeten meedelen aan hun sociale verzekeringskas, alsmede de wijze waarop en de termijn waarbinnen dit dient te gebeuren;
4° de wijze van betaling;
5° de wijze waarop de door de sociale verzekeringskassen geïnde bijdragen worden overgemaakt aan het Rijksinstituut;
6° de bedragen die bestemd zijn om de beheers- en werkingskosten van de sociale verzekeringskassen en van het Rijksinstituut te dekken;
7° welke gegevens de sociale verzekeringskassen aan [3 de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid]3 of aan het Rijksinstituut dienen te verstrekken met het oog op de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk en de ermee gepaard gaande controle;
8° in welke gevallen de vennootschappen met betrekking tot het jaar of de jaren waarin zij zich in een toestand van vereffening, faillissement of [1 gerechtelijke reorganisatie]1 bevinden, kunnen worden vrijgesteld van de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk;
9° [2 volgens welke modaliteiten de personenvennootschappen, [4 die ingeschreven zijn als inschrijvingsplichtige onderneming in de Kruispuntbank van Ondernemingen]4, gedurende de eerste drie jaar te rekenen vanaf het jaar van hun oprichting, worden vrijgesteld van de krachtens de bepalingen van dit hoofdstuk ingevoerde bijdrageplicht.
Genoemde vennootschappen kunnen slechts van deze vrijstelling genieten wanneer hun zaakvoerder of zaakvoerders, evenals de meerderheid van hun werkende vennoten die geen zaakvoerder zijn, in de [4 veertig kalenderkwartalen]4 voorafgaand aan de oprichting van de vennootschap, ten hoogste [4 twaalf kalenderkwartalen]4 onderworpen zijn geweest aan het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen;]2
(10° de gevallen waarin de toepassing van de verhogingen bedoeld in artikel 93 kan worden verzaakt.) <W 1995-12-20/32, art. 108, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1996>
----------
(1)<KB 2010-12-19/15, art. 17, 018; Inwerkingtreding : 03-02-2011>
(2)<W 2012-03-29/01, art. 24, 019; Inwerkingtreding : 09-04-2012>
(3)<W 2019-05-07/07, art. 11, 021; Inwerkingtreding : 01-04-2019>
(4)<W 2022-12-26/01, art. 182, 024; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art.95.§ 1. De sociale verzekeringskassen zijn belast met de invordering van de bijdrage, zo nodig langs gerechtelijke weg.
(§ 1bis. Onverminderd hun recht om voor de rechter te dagvaarden, kunnen de sociale verzekeringsfondsen als inninginstellingen van de bijdragen de bedragen die hen verschuldigd zijn eveneens bij wijze van dwangbevel invorderen.
De Koning bepaalt de voorwaarden en modaliteiten van vervolging door middel van dwangbevel evenals de kosten die eruit voortvloeien en hun tenlastelegging.) <W 2005-12-27/31, art. 63, 012; Inwerkingtreding : 09-01-2006>
§ 2. De invordering van de in dit hoofdstuk bepaalde bijdrage verjaart na vijf jaar te rekenen vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarvoor ze verschuldigd is.
De verjaring wordt gestuit :
1° op de wijze bepaald in de artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek;
2° met een ter post aangetekende brief of een deurwaardersaanmaning waarbij de sociale verzekeringskas die belast is met de invordering, de verschuldigde bijdrage opeist.
§ 3. De vordering tot terugbetaling van de ten onrechte betaalde bijdrage verjaart na vijf jaar te rekenen vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarin de onverschuldigde bijdrage werd betaald.
De verjaring wordt gestuit :
1° op de wijze bepaald in de artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek;
2° met [2 een aangetekende zending of via elk ander middel dat een vaste datum en een verzekerde ontvangst waarborgt van de zending]2 door de vennootschap gericht aan de sociale verzekeringskas die de bijdrage heeft geïnd en waarbij de terugbetaling van de ten onrechte betaalde bijdrage wordt opgeëist.
(§ 4. Wanneer, door nalatigheid van een sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen, in artikel 91 bedoelde bijdragen niet konden worden ingevorderd, wordt het fonds ervoor aansprakelijk verklaard bij beslissing van [1 de minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft]1 en worden de sommen in kwestie ten laste gelegd van de opbrengst van de bijdragen die bestemd zijn om de werkingskosten van het betrokken fonds te dekken.) <W 2004-12-27/30, art. 183, 011; Inwerkingtreding : 10-01-2005>
(§ 5. De sociale verzekeringsfondsen voor zelfstandigen mogen van de aangesloten vennootschappen de terugbetaling vorderen van de kosten die veroorzaakt zijn door de rappelbrieven die ze, eventueel langs gerechtsdeurwaarder, aan de vennootschappen hebben moeten richten in geval van laattijdige bijdragebetaling.
[1 De minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft]1 kan forfaitaire bedragen bepalen welke de fondsen uit dien hoofde mogen vragen.
De bij deze paragraaf bedoelde kosten worden ingevorderd zoals de in artikel 91 bedoelde bijdragen.) <W 2004-12-27/30, art. 183, 011; Inwerkingtreding : 10-01-2005>
----------
(1)<W 2019-05-07/07, art. 12, 021; Inwerkingtreding : 01-04-2019>
(2)<W 2022-12-26/01, art. 183, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 95bis.<Ingevoegd bij W 2005-12-27/31, art. 64; Inwerkingtreding : 01-01-2006> De artikelen 16bis, 16ter [1 , 23ter en 23quater]1 van het koninklijk besluit nr. 38 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, zijn in het kader van dit hoofdstuk van toepassing.
----------
(1)<W 2012-06-22/02, art. 21, 020; Inwerkingtreding : 01-07-2012>
Art.96. In geval van fusie of opslorping van twee of meer vennootschappen is de opslorpende of de nieuw ontstane fusievennootschap de onbetaalde bijdragen of verhogingen verschuldigd die op het ogenblik van dit feit door de opgeslorpte of gefusioneerde vennootschappen verschuldigd waren.
Art.97. De wijziging van rechtsvorm of elke andere wijziging van de statuten van een vennootschap wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk niet beschouwd als de oprichting van een nieuwe vennootschap.
Art.98. De werkende vennoten, bestuurders of zaakvoerders zijn samen met de vennootschap hoofdelijk gehouden tot de betaling van de door deze laatste verschuldigde bijdrage, verhogingen en kosten.
Art.99. (Opgeheven) <KB 1996-11-18/37, art. 17, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
Art.100. De in dit hoofdstuk bedoelde bijdrage is, wat de inkomstenbelastingen aangaat, van dezelfde aard als de bijdragen die verschuldigd zijn ter uitvoering van de sociale wetgeving.
Art.101. <Wijzigingsbepaling van artikel 20, § 1 van het KB 1967-07-27/01>
Art.102. <wijzigingsbepaling van artikel 581 van het Gerechtelijk Wetboek : 1967-10-10/03>
Art.103. <Wijzigingsbepaling van artikel 19, 4ter, lid 2 van de W 1851-12-16/01>
Art.104. De vennootschappen, opgericht vóór de inwerkingtreding van dit hoofdstuk, blijven voor de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk aangesloten bij de sociale verzekeringskas die zij gekozen hebben of waarbij ze ambtshalve werden aangesloten met toepassing van de bepalingen van hoofdstuk III van titel III van de wet van 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen.
Art.105. <Wijzigingsbepaling van artikel 85 van de W 1992-06-26/30>
Art.106. De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 januari 1993, met uitzondering van de bepalingen van de artikelen 102, 103 en 105 die uitwerking hebben met ingang van 1 juli 1992.
HOOFDSTUK III. - Oprichting van een Algemeen Beheerscomité voor het sociaal statuut der zelfstandigen.
Art.107.Er wordt bij [1 de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid]1 een Algemeen Beheerscomité voor het sociaal statuut van de zelfstandigen opgericht, hierna het Algemeen Beheerscomité genoemd.
----------
(1)<W 2019-05-07/07, art. 13, 021; Inwerkingtreding : 01-04-2019>
Art.108.§ 1. (Het Algemeen Beheerscomité is samengesteld uit twaalf stemgerechtigde leden, waaronder de voorzitter, twee leden met raadgevende stem en een secretaris, allen benoemd door de Minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft, alsmede uit de afgevaardigde van de Minister van Financiën bij het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen.) <KB 1996-11-18/37, art. 11, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
§ 2. De stemgerechtigde leden worden als volgt aangewezen :
1° Vijf vertegenwoordigers van de interprofessionele organisaties voor zelfstandigen, op de voordracht van de interprofessionele afdeling van de Hoge Raad voor de middenstand;
2° Een vertegenwoordiger van de landbouworganisaties, op de voordracht van de Nationale Landbouwraad;
3° Twee vertegenwoordigers van de Minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft;
4° [1 Een leidend ambtenaar van de Directie-generaal Zelfstandigen van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid]1;
5° De administrateur-generaal van het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen;
6° Een vertegenwoordiger van de Minister van Pensioenen, op diens voordracht;
7° Een vertegenwoordiger van de Minister van Sociale Zaken, op diens voordracht.
§ 3. De Minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft, benoemt de voorzitter onder de leden van het Algemeen Beheerscomité.
§ 4. De raadgevende leden worden als volgt aangewezen :
1° Eén op de voordracht van de Vereniging van de sociale verzekeringsfondsen voor zelfstandigen;
2° Eén op de voordracht van het Intermutualistisch College.
§ 5. Voor elk lid dient een plaatsvervanger te worden voorgedragen die eveneens wordt benoemd door de Minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft en die aan de werkzaamheden van het Algemeen Beheerscomité deelneemt bij afwezigheid van het effectief lid.
Voor de leden bedoeld in § 2, 3°, 6° en 7°, worden de plaatsvervangers benoemd onder de leidende ambtenaren van ,[1 de Directie-generaal Zelfstandigen van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid]1 van de Rijksdienst voor pensioenen en van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, voorgedragen door, respectievelijk, de Minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft, de Minister van Pensioenen en de Minister van Sociale Zaken.
§ 6. (De duur van het mandaat van de voorzitter, de leden, de plaatsvervangende leden en de secretaris bedraagt zes jaar en is hernieuwbaar.) <W 2008-12-22/33, art. 19, 016; Inwerkingtreding : 08-01-2009>
----------
(1)<W 2019-05-07/07, art. 14, 021; Inwerkingtreding : 01-04-2019>
Art.109. § 1. Het Algemeen Beheerscomité heeft een algemene bevoegdheid inzake het formuleren van voorstellen, adviesverlening, het uitvoeren of laten uitvoeren van studies en het verlenen van aanbevelingen inzake alle aangelegenheden die betrekking hebben op het sociaal statuut der zelfstandigen.
§ 2. Het Algemeen Beheerscomité kan zijn bevoegdheden uitoefenen op eigen initiatief of op de vraag van de Minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft, of, voor de materies die hen aanbelangen, op de vraag van de Minister van Pensioenen of van de Minister van Sociale Zaken.
Art.110. § 1. De Minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft, de Minister van Pensioenen en de Minister van Sociale Zaken, kunnen met betrekking tot alle materies die behoren tot dit sociaal statuut en die hen aanbelangen, het advies van het Algemeen Beheerscomité inwinnen.
Zij zijn er nochtans toe gehouden, behoudens in spoedeisende gevallen, het advies van dit Algemeen Beheerscomité in te winnen over :
1° de krachtlijnen van het te voeren beleid;
2° alle voorontwerpen van wet met betrekking tot het sociaal statuut van de zelfstandigen;
3° (Opgeheven) <KB 1996-11-18/37, art. 12, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
§ 2. Het Algemeen Beheerscomité brengt advies uit binnen de in de adviesaanvraag vermelde termijn. Deze mag evenwel nooit minder bedragen dan tien werkdagen.
§ 3. De adviezen van het Algemeen Beheerscomité zijn openbaar nadat ze zijn medegedeeld aan de Minister die het advies heeft ingewonnen.
Art.111. Het Algemeen Beheerscomité heeft bovendien als specifieke opdracht :
(1° samen met de Minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft, het gezag uitoefenen over het globaal financieel beheer van het sociaal statuut der zelfstandigen, inzonderheid over de volgende opdrachten, met de uitvoering waarvan het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen belast wordt:
a) het beheren en het verdelen van de inkomsten van het globaal financieel beheer van het sociaal statuut;
b) het voeren van een globaal thesauriebeheer;
c) het sluiten, conform artikel 5, van leningen ter financiering van de stelsels en sectoren van het sociaal statuut;
d) het opvolgen van het geheel van de inkomsten en uitgaven op basis van de gegevens afkomstig van de betrokken uitbetalingsinstellingen van het sociaal statuut;
e) het beheren en beleggen van de niet-verdeelde inkomsten en reserves van het globaal financieel beheer;
f) het beheren van de schuld van het sociaal statuut) <KB 1996-11-18/37, art. 13, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
(2° het opstellen, in meerjarenperspectief, van de globale begrotingsvooruitzichten van het sociaal statuut der zelfstandigen en het voorleggen aan de Regering, met het oog op de opstelling van de begrotingen en de begrotingscontrole, van een rapport dat betrekking heeft op de ontwikkeling van de ontvangsten en uitgaven, de prioritaire beleidslijnen en de wijze waarop het evenwicht van het stelsel verzekerd kan worden;) <KB 1996-11-18/37, art. 13, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
(3° het vaststellen, rekening houdend met de behoeften, van de verdeling van de globale inkomsten over de verschillende stelsels en sectoren van het sociaal statuut der zelfstandigen en de kennisgeving ervan aan de Minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft;) <KB 1996-11-18/37, art. 13, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
(4°) het voorbereiden en opstellen van richtlijnen met betrekking tot de organisatie en de uitvoering van het vrij aanvullend pensioen, ingevoerd bij artikel 52bis van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen; <KB 1996-11-18/37, art. 13, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
(5°) het formuleren van aanbevelingen met betrekking tot het beheer van de stelsels van aanvullende verzekering (...); <KB 1996-11-18/37, art. 13, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1997> <W 2007-03-26/37, art. 51, 015; Inwerkingtreding : 07-05-2007>
(6°) kennis te nemen van klachten van algemene aard in verband met de toepassing van het sociaal statuut van de zelfstandigen, ze over te maken aan de bevoegde instellingen en zo nodig aanbevelingen te formuleren aan de toepassingsorganen betreffende de verbetering van de dienstverlening; <KB 1996-11-18/37, art. 13, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
(7°) het goedkeuren van de richtlijnen opgelegd aan de sociale-verzekeringskassen voor zelfstandigen, met toepassing van artikel 20 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen. <KB 1996-11-18/37, art. 13, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
(De Koning kan, op voorstel of na advies van het Algemeen Beheerscomité, de data, termijnen en procedures met betrekking tot de uitvoering de opdrachten bedoeld in het eerste lid, 1°, 2° en 3° nader bepalen.) <KB 1996-11-18/37, art. 13, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
Art.112. § 1. Het Algemeen Beheerscomité beslist bij eenvoudige meerderheid; bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
§ 2. Elk jaar stelt het Algemeen Beheerscomité een verslag op over zijn werkzaamheden en stelt het zijn begroting op.
Art.113. Het Algemeen Beheerscomité kan, voor de uitvoering van zijn opdrachten, beroep doen op deskundigen en werkgroepen oprichten.
Het Beheerscomité zal in ieder geval het advies van de erkende gezinsorganisaties inwinnen wat betreft zijn voorstellen inzake gezinsbijslag.
Art.114. § 1. Het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen neemt het secretariaat van het Algemeen Beheerscomité waar.
§ 2. De werkingskosten van het Algemeen Beheerscomité en van zijn secretariaat worden gedragen door voormeld Instituut.
(§ 3. De secretaris van het Algemeen Beheerscomité wordt aangewezen onder de personeelsleden van het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen op grond van een voorstel van de voorzitter van het Algemeen Beheerscomité en van de administrateur-generaal van het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen.) <W 2008-12-22/33, art. 20, 016; Inwerkingtreding : 08-01-2009>
Art.115. § 1. De Koning bepaalt het bedrag en de voorwaarden voor de toekenning van presentiegeld en van vergoedingen voor verblijfskosten aan de leden van het Algemeen Beheerscomité en de leden van de werkgroepen, het bedrag en de voorwaarden voor de toekenning van de vergoedingen voor verblijfskosten en voor geleverde diensten aan de deskundigen waarop een beroep wordt gedaan, evenals, voor alle voormelde personen, de voorwaarden voor de terugbetaling van hun verplaatsingskosten.
§ 2. De Koning bepaalt het administratief en geldelijk statuut van de secretaris.
Art.116. Het Algemeen Beheerscomité stelt zijn huishoudelijk reglement op dat tenminste regelt :
1° de bevoegdheden van de voorzitter en de wijze waarop, in zijn afwezigheid, in zijn vervanging wordt voorzien;
2° de opdrachten en de werking van het secretariaat;
3° de wijze van bijeenroeping en beraadslaging;
4° de frequentie van de vergaderingen;
5° de wijze waarop jaarlijks de begroting wordt opgemaakt en de werkingskosten worden vastgelegd;
6° de voorwaarden waaronder het Algemeen Beheerscomité een beroep kan doen op deskundigen of op permanente of tijdelijke werkgroepen.
Dit reglement wordt ter goedkeuring overgelegd aan de Minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft, nadat de Raad van beheer van het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, de regels heeft goedgekeurd volgens welke de begroting en de werkingskosten van het Algemeen Beheerscomité worden vastgelegd.
Art.117. De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 januari 1993.
HOOFDSTUK IV. - Wijziging van de wet van 29 maart 1976 betreffende de gezinsbijslag voor zelfstandigen.
Art.118. In afwijking van artikel 6, § 1, eerste lid, 2°, en tweede lid, van de wet van 29 maart 1976 betreffende de gezinsbijslag voor zelfstandigen, wordt de rijkstoelage voor het begrotingsjaar 1993 vastgesteld op 4 983,1 miljoen frank.
HOOFDSTUK V. - Regeling van het gebruik van de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen door de administratie en de medewerkende instellingen belast met de toepassing van de reglementering inzake sociale zekerheid der zelfstandigen.
Art.119.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
a) " Rijksregister " : het Rijksregister van de natuurlijke personen;
b) [1 "de Directie-generaal": de Directie-generaal Zelfstandigen van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid]1;
c) " Rijksinstituut " : het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen;
d) " Sociale verzekeringskassen " : de vrije sociale-verzekeringskassen voor zelfstandigen en de Nationale Hulpkas voor de sociale verzekering der zelfstandigen bedoeld in artikel 20 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen.
----------
(1)<W 2019-05-07/07, art. 15, 021; Inwerkingtreding : 01-04-2019>
Art.120.[1 De Directie-generaal]1, het Rijksinstituut en de sociale-verzekeringskassen zijn ertoe gehouden, in het kader van de hun opgelegde opdrachten, zich tot het Rijksregister van de natuurlijke personen te wenden om de gegevens te bekomen bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 9°, en tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, of om de juistheid ervan na te gaan.
Het beroep doen op een andere bron is slechts toegestaan in de mate dat de nodige gegevens niet bij het Rijksregister kunnen worden bekomen.
----------
(1)<W 2019-05-07/07, art. 16, 021; Inwerkingtreding : 01-04-2019>
Art.121. De gegevens, bedoeld in artikel 120, verkregen bij het Rijksregister, hebben bewijskracht tot bewijs van het tegendeel.
Art.122.Wanneer het bewijs van het tegendeel van de door het Rijksregister verstrekte gegevens aanvaard wordt door [1 de Directie-generaal]1, het Rijksinstituut of een sociale-verzekeringskas, delen deze de inhoud van het adlus aanvaarde gegeven ter informatie mee aan het Rijksregister en voegen er de bewijsstukken bij.
----------
(1)<W 2019-05-07/07, art. 17, 021; Inwerkingtreding : 01-04-2019>
Art.123. Het toezenden van stukken aan een zelfstandige of aan iedere andere betrokken natuurlijk persoon en de betaling van bedragen die door een sociale-verzekeringskas of door het Rijksinstituut verschuldigd zijn, gebeuren op hun hoofdverblijfplaats in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.
Van deze verplichting kan evenwel worden afgeweken op schriftelijk verzoek van de betrokkene, gericht tot de bevoegde dienst.
Art.124. De Koning kan bepalen onder welke voorwaarden en op welke wijze de met elektronische, fotografische, optische, of elke andere techniek uitgewisselde, meegedeelde, geregistreerde, bewaarde of weergegeven informatiegegevens evenals hun weergave op een leesbare drager, bewijskracht hebben voor de toepassing van de sociale zekerheid voor zelfstandigen en voor de toepassing van iedere andere wetgeving waarmee de in artikel 119 opgesomde administraties of meewerkende instellingen zijn belast.
Art.125. De Koning is gemachtigd de wetsbepalingen betreffende de sociale zekerheid van de zelfstandigen te wijzigen om ze in overeenstemming te brengen met het door dit hoofdstuk opgelegde gebruik van de gegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 9°, en tweede lid, van de voornoemde wet van 8 augustus 1983.
Art.126. De Koning stelt voor iedere bepaling van dit hoofdstuk de datum van inwerkingtreding vast.
HOOFDSTUK VI. - Rijkstegemoetkoming in de gecumuleerde schuld van het sociaal statuut der zelfstandigen.
Art.127. <Wijzigingsbepaling van artikel 17, § 2 van de W 1991-07-20/30>
HOOFDSTUK VII. - Wijziging van de kaderwet van 1 maart 1976 tot reglementering van de bescherming van de beroepstitel en van de uitoefening van de dienstverlenende intellectuele beroepen.
Art.128. <Wijzigingsbepaling van artikel 1 van de W 1976-03-01/31>
Art.129. <Wijzigingsbepaling van artikel 2 van de W 1976-03-01/31>
Art.130. <Wijzigingsbepaling van artikel 3 van de W 1976-03-01/31>
Art.131. <Wijzigingsbepaling van artikel 17, § 4 van de W 1976-03-01/31>
HOOFDSTUK VIII. - Bekrachtiging van een gedeelte van de pensioenregeling van de personeelsleden van het voormalige Economisch en Sociaal Instituut voor de middenstand afkomstig van het Nationaal Instituut ter bevordering van het scheppend ambacht en van het Nationaal Centrum voor de economische expansie der kleine en middelgrote ondernemingen.
Art.132. <Wijzigingsbepaling van artikel 158 van de W 1991-07-20/31>
Art.133. Artikel 132 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1991.
HOOFDSTUK IX. - Wijziging van de wet van 26 juni 1963 tot instelling van een Orde van architecten.
Art.134. <Wijzigingsbepaling van artikel 36 van de W 1963-06-26/30>
TITEL IV. - TEWERKSTELLING EN ARBEID. - Maatregelen ter bestrijding van de werkloosheid.
HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied.
Art.135. Deze titel is van toepassing op de werkgevers op wie de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, of de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden, of de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij, van toepassing zijn.
De Koning kan bepaalde categorieën van werkgevers geheel of gedeeltelijk aan het toepassingsgebied van deze titel onttrekken.
HOOFDSTUK II. - Begeleiding van de werklozen.
Art.136. De werkgevers bedoeld in artikel 135 zijn voor de jaren 1993 en 1994 een bijdrage verschuldigd van 0,10 pct., berekend op het volledige loon van de werknemers, bedoeld in artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.
Art.137. De instellingen belast met de inning van de sociale zekerheidsbijdragen zijn, ieder wat hen betreft, ook belast met de inning en de invordering van de in artikel 136 bedoelde bijdrage, alsook met de overdracht daarvan op een speciale rekening van het Tewerkstellingsfonds, opgericht bij het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid in uitvoering van artikel 4 van het koninklijk besluit nr. 181 van 30 december 1982 tot oprichting van een Fonds ter aanwending van de bijkomende loonmatiging voor de tewerkstelling.
Deze bijdrage wordt gelijkgesteld met een sociale zekerheidsbijdrage, inzonderheid wat betreft de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de termijnen inzake betaling, de toepassing van de burgerlijke sancties en van de strafbepalingen, het toezicht, de aanwijzing van de rechter bevoegd in geval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht, de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de instelling belast met de inning en de invordering van de bijdragen.
Art.138. De opbrengst van de bijdrage bedoeld in artikel 136 wordt aangewend voor de begeleiding van werklozen op wie een individueel begeleidingsplan van toepassing is.
Art.139. § 1. In afwijking van artikel 138 van de programmawet van 30 december 1988, wordt de opbrengst van de bijdrage van 0,18 % van het Tewerkstellingsfonds, ten belope van het bedrag vastgesteld door de Koning, aangewend voor de begeleiding van de werklozen bedoeld in artikel 138.
§ 2. In afwijking van artikel 174 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen, wordt de opbrengst van de bijdrage van 0,25 pct. aan het Tewerkstellingsfonds, ten belope van het bedrag bepaald door de Koning, aangewend voor de begeleiding van de werklozen bedoeld in artikel 138.
Art.140. De Koning :
1° bepaalt voor welke werklozen, in welke gevallen, onder welke voorwaarden en volgens welke nadere regelen de bijdragen bedoeld in de artikelen 136 en 139 worden aangewend. Hij kan ondermeer voorzien in de toekenning van voorschotten waarvan Hij het bedrag bepaalt;
2° bepaalt de nadere regelen voor de verdeling van de opbrengst van de bijdragen bedoeld in de artikelen 136 en 139 onder de openbare instellingen belast met de arbeidsbemiddeling, de beroepsopleiding of de controle van de werklozen;
3° neemt elke andere maatregel die nodig is om de uitvoering van deze afdeling te waarborgen.
Art.141. <Wijzigingsbepaling van artikel 114 van de W 1988-12-30/31>
Art.142. <Wijzigingsbepaling van artikel 118, § 1 van de W 1988-12-30/31>
Art.143. <Wijzigingsbepaling van artikel 128, § 1 van de W 1988-12-30/31>
HOOFDSTUK III. - Premie ter compensatie van de sociale zekerheidsbijdragen.
Art.144. Binnen de grenzen van de begrotingskredieten, daartoe ingeschreven in de begroting van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, kan in 1993 en 1994 een premie worden toegekend aan de werkgevers, bedoeld in artikel 135 ter compensatie van de sociale zekerheidsbijdragen die zij verschuldigd zijn bij de tewerkstelling van werknemers.
Art.145. De Rijksdienst voor arbeidsvoorziening is belast met de toekenning van de premie bedoeld in artikel 144.
Art.146. De Koning :
1° bepaalt voor welke werknemers, in welke gevallen, onder welke voorwaarden en volgens welke nadere regelen de premie bedoeld in artikel 144, kan worden toegekend;
2° bepaalt het bedrag en de nadere regelen tot vaststelling van het bedrag van de premie;
3° neemt elke andere maatregel die nodig is om de uitvoering van deze afdeling te waarborgen.
HOOFDSTUK IV. - Gemeenschappelijke en slotbepalingen.
Art.147. De Koning wijst de ambtenaren aan die waken over de naleving van de bepalingen van deze titel en van de uitvoeringsbesluiten ervan.
Art.148. <wijzigingsbepaling van artikel 580 van het Gerechtelijk Wetboek : 1967-10-10/03>
Art.149. De bepalingen van deze titel zijn van toepassing op de aanvragen ingediend vóór 1 januari 1995.
De maatregelen bedoeld in deze titel kunnen echter geheel of gedeeltelijk door de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, worden verlengd.
Art.150. De bepalingen van deze titel treden in werking op 1 januari 1993, met uitzondering van artikel 139 dat uitwerking heeft met ingang van 1 oktober 1992.
TITEL V. - VOLKSGEZONDHEID.
HOOFDSTUK I. - Bepalingen inzake maatschappelijke dienstverlening verleend aan kandidaat-vluchtelingen en aan de personen die illegaal in het land verblijven.
AFDELING 1. - Wijzigingen van de organieke wet van 8 juli 1976 op de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
Art.151. <Wijzigingsbepaling van artikel 57 van de W 1976-07-08/01>
Art.152. <Invoeging van een artikel 57ter in de W 1976-07-08/01>
AFDELING 2. - Wijziging van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de commissies van openbare onderstand.
Art.153. <Wijzigingsbepaling van artikel 2 van de W 1965-04-02/01>
HOOFDSTUK II. - Oorlogsslachtoffers.
Art.154. <Invoeging van een artikel 3bis in de W 1969-07-01/30>
HOOFDSTUK III. - Instituut voor veterinaire keuring.
Art.155. Het Instituut voor veterinaire keuring stort ten laatste op 1 april 1993 een bedrag van 60 000 000 frank uit zijn reserves aan de Schatkist.
TITEL VI. - Diverse bepalingen.
HOOFDSTUK I. - Landsverdediging.
Art.156. (Opgeheven) <W 1995-12-20/31, art. 49, 002; Inwerkingtreding : 02-01-1996>
HOOFDSTUK II. - Landbouw.
Art.157. De rechtspersoonlijkheden van de stations die afhangen van het Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek te Gembloux storten uiterlijk op 1 september 1993 een bedrag van 40 000 000 frank aan de Schatkist.
De verdeling van dit bedrag tussen de verschillende rechtspersoonlijkheden wordt uitgevoerd door de Minister van Landbouw op voorstel van de Wetenschappelijke Raad van het Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek te Gembloux.
De rechtspersoonlijkheden van de stations die afhangen van het Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek te Gent storten uiterlijk op 1 september 1993 een bedrag van 40 000 000 frank aan de Schatkist.
De verdeling van dit bedrag tussen de verschillende rechtspersoonlijkheden wordt uitgevoerd door de Minister van Landbouw op voorstel van de Wetenschappelijke Raad van het Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek te Gent.
HOOFDSTUK III. - Landbouw en Economische Zaken.
Art.158. Het Instituut tot Aanmoediging van het Wetenschappelijk Onderzoek in Nijverheid en Landbouw stort uiterlijk op 1 september 1993 uit zijn reserves een bedrag van 20 000 000 frank aan de Schatkist.
HOOFDSTUK IV. - Economische Zaken.
Art.159. Vanaf 1 januari 1993 neemt de Staat het financieel beheer over van de leningen die door de Nationale Maatschappij voor de herstructurering van de nationale sectoren werden aangegaan ter uitvoering van haar opdrachten vastgesteld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 17 september 1982 betreffende de oprichting van de Nationale Maatschappij voor de herstructurering van de nationale sectoren, en waaraan, ter uitvoering van artikel 4 van dit besluit, de staatswaarborg werd gehecht. Het uitstaand saldo van deze leningen zal op 1 januari 1993 in de Rijksschuld worden opgenomen.
Deze overname is zonder verdere formaliteiten van rechtswege tegenstelbaar aan derden, vanaf de inwerkingtreding van deze wet.
Vanaf 1 januari 1993 neemt de Staat het financiëel beheer over van de leningen aangegaan door de N.V. SOCOBESOM ter uitvoering van zijn opdrachten. Het uitstaand saldo van deze leningen zal op 1 januari 1993 worden opgenomen in de Rijksschuld.
Art.160. Onverminderd overige wetsbepalingen kan de Koning ten gunste van het Fonds voor de analyse van de olieprodukten, ingesteld bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, en ten laste van iedere natuurlijke of rechtspersoon die olie en (aardolieproducten, al dan niet gemengd met biobrandstoffen, en hun substitutieproducten, van biologische oorsprong) in verbruik stelt een heffing opleggen om alle kosten die voortvloeien uit de analyses van olieprodukten te dekken. (NOTA : de W 2006-12-27/32, art. 55, beschikt dat in artikel 160 van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen het woord "olieproducten" wordt vervangen door de woorden "aardolieproducten, al dan niet gemengd met biobrandstoffen, en hun substitutieproducten, van biologische oorsprong". Justel heeft verondersteld dat alleen de tweede uiting van "olieprodukten" in onderhavig art. 160 diende vervangen te worden.) <W 2006-12-27/32, art. 55, 014; Inwerkingtreding : 07-01-2007>
Hij stelt de berekenings- en betalingswijze van de vergoedingen en de uitgaven vast en bepaalt de accrediteringsvoorwaarden van de proeflaboratoria, waarop een beroep zal worden gedaan.
HOOFDSTUK V. - Verkeer en infrastructuur.
Art.161. Bij toepassing van de wet van 6 juli 1948 waarbij het herstel van de oorlogsschade aan de goederen noodzakelijk voor een openbare dienst of voor het nastreven van een doel van algemeen nut ten laste van de Staat wordt gelegd, zullen alleen nog het voorwerp van een likwidatie ten laste van de Staat uitmaken de bedragen die, overeenkomstig artikel 4 van het besluit van de Regent van 22 februari 1949 tot bepaling van de vorm der aanvragen, de termijn hunner indiening en de regeling der Staatstussenkomst in het herstel der oorlogsschade aan de goederen noodzakelijk voor een openbare dienst of voor het nastreven van een doel van openbaar nut, voor de inwerkingtreding van deze wet bepaald werden op grond van goedgekeurde inschrijvingen of contracten.
HOOFDSTUK VI. - Binnenlandse Zaken.
Art. 162. In afwijking van artikel 297 van de programmawet van 22 december 1989, wordt de dotatie van de provincie Brabant voor de jaren 1992 en 1993 vastgesteld op een bedrag dat gelijk is aan het bedrag van de definitieve dotatie voor het jaar 1991, namelijk 1 496,0 miljoen frank.