Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

18 NOVEMBER 1996. - Koninklijk besluit houdende financiële en diverse bepalingen met betrekking tot het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van titel VI van de wet van 26 juli 1996 houdende modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3 van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie.



Inhoudstafel:


Art. 1-12



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1967072702  1993021370 



Uitvoeringsbesluit(en):

1997016007  1997016008  1999016199 



Artikels:

Artikel 1. Artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 74 van 10 november 1967 en bij de wet van 30 maart 1994, wordt aangevuld met het volgende lid :
  " Onverminderd de bepalingen van artikel 13, § 3, worden personen benoemd tot mandataris in een aan de Belgische vennootschapsbelasting of belasting der niet-inwoners onderworpen vennootschap of vereniging, op onweerlegbare wijze, vermoed in België een zelfstandige beroepsbezigheid uit te oefenen. "

Art.2. In artikel 7, 1°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wetten van 6 februari 1976 en 14 december 1989, wordt het woord " bedrijfswinsten " vervangen door het woord " beroepsinkomsten ".

Art.3. In artikel 11 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wetten van 9 juni 1970, 23 december 1974, 6 februari 1976, 3 december 1984, 30 december 1988, 26 juni 1992 en 30 maart 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° § 1 wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " § 1. De bijdragen van de onderworpenen worden uitgedrukt, in een percentage van de beroepsinkomsten en daarenboven, voor de onderworpenen waarvan de beroepsinkomsten het bedrag vermeld in artikel 12, § 1, tweede lid overschrijden, in een jaarlijkse forfaitaire bijdrage. "
  2° § 2, eerste lid, wordt vervangen door het volgende lid :
  " Onder beroepsinkomsten in de zin van § 1 dienen te worden verstaan de brutoberoepsinkomsten, verminderd met de beroepskosten, en eventueel met de beroepsverliezen, vastgesteld overeenkomstig de wetgeving betreffende de inkomstenbelasting, die de onderworpene als zelfstandige heeft genoten tijdens de periode dat hij aan dit besluit was onderworpen, vermeerderd volgens de modaliteiten bepaald door de Koning, met het bedrag van de bijdragen bedoeld in de artikelen 12 en 13 van dit besluit ";
  3° in § 4 worden de woorden " wanneer het, ingevolge aanvang of hervatting van beroepsbezigheid, onmogelijk is deze te berekenen op basis van de inkomsten van het in § 2 bedoeld refertejaar " vervangen door de woorden " bij aanvang of hervatting van beroepsbezigheid ";
  4° in § 5, eerste en tweede lid, wordt het percentage " 112,79 " vervangen door het percentage " 112,99 ";
  5° in de Nederlandse tekst van § 1, § 2, tweede en derde lid, § 3, eerste lid, en § 5, tweede lid, wordt het woord " bedrijfsinkomsten " evenals het woord " bedrijfsinkomen " vervangen door het woord " beroepsinkomsten ".

Art.4. In artikel 12 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wetten van 12 juli 1972, 23 december 1974, 6 februari 1976, 13 juni 1985, 30 december 1988, 26 juni 1992 en 30 maart 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° § 1 wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " § 1. Onverminderd de uitzondering bedoeld in § 2, zijn de onderworpenen de volgende jaarlijkse bijdragen verschuldigd :
  1° 16,70 pct. op het gedeelte der beroepsinkomsten dat 741.099 F niet te boven gaat;
  2° 12,27 pct. op het gedeelte der beroepsinkomsten dat 741.099 F te boven gaat maar 1.084.036 F niet overtreft.
  3° een forfaitair bedrag van :
  a) 1.200 F, wanneer de beroepsinkomsten van de onderworpene het bedrag opgenomen in het tweede lid overschrijden maar 741. 099 F niet te boven gaan;
  b) 2.400 F, wanneer de beroepsinkomsten van de onderworpene 741.099 F overschrijden.
  Voor de berekening van de onder 1° bedoelde bijdragen worden de beroepsinkomsten van de onderworpene geacht 152.777 F te bereiken wanneer het referte-inkomen, na toepassing van artikel 11, § 3, dit bedrag niet bereikt. De aldus vastgestelde bijdragen zijn verschuldigd zelfs zo geen winsten werden verwezenlijkt voor het in artikel 11, § 2, bedoelde refertejaar. ";
  2° in § 2, worden de leden 1 en 2 vervangen door de volgende leden :
  " De onderworpene die, naast de bezigheid die aanleiding geeft tot onderwerping aan dit besluit, gewoonlijk en hoofdzakelijk een andere beroepsbezigheid uitoefent, is geen bijdrage verschuldigd indien zijn beroepsinkomsten als zelfstandige, voor het refertejaar bedoeld in artikel 11, § 2, en geherwaardeerd overeenkomstig artikel 11, § 3, minder dan 16.362 F bedragen.
  Wanneer gezegde inkomsten minstens 16.362 F bedragen, is de onderworpene de volgende jaarlijkse bijdragen verschuldigd :
  1° 16,70 pct. op het gedeelte der beroepsinkomsten dat 741.099 F niet te boven gaat;
  2° 12,27 pct. op het gedeelte der beroepsinkomsten dat 741.099 F te boven gaat maar 1.084.036 F niet overtreft.
  3° een forfaitair bedrag van :
  a) 1.200 F, wanneer de beroepsinkomsten van de onderworpene het bedrag opgenomen in tweede lid van § 1 overschrijden maar 741.099 F niet te boven gaan;
  b) 2.400 F, wanneer de beroepsinkomsten van de onderworpene 741.099 F overschrijden. "
  3° in § 2 wordt tussen het tweede en het derde lid een nieuw lid ingevoegd, luidend als volgt :
  " In afwijking op de bepalingen van het tweede lid, worden, voor de jaren 1997, 1998 en 1999, de bijdragen van de onderworpene wiens beroepsinkomsten minstens 16.362 F bedragen zonder 32.724 F te bereiken, berekend op basis van eerstgenoemd bedrag. "
  4° het artikel wordt aangevuld met een § 3, luidend als volgt :
  " § 3. De forfaitaire bedragen, bedoeld in § 1, eerste lid, 3° en § 2, tweede lid, 3° zijn gekoppeld aan de index van de consumptieprijzen 347,77 (basis 1971=100). Met het oog op de berekening van de bijdrage voor een bepaald jaar, worden ze vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de noemer 347,77 is en de teller de index van de consumptieprijzen van de maand november van het jaar dat voorafgaat aan dat waarvoor de bijdrage verschuldigd is.
  In afwijking van het eerste lid, wordt de verhoging van deze bedragen slechts toepasbaar op 1 januari van een bepaald jaar als de naar behoren geïndexeerde bedragen minstens 100 F hoger zijn dan het van toepassing zijnde bedragen. Het bedrag van de verhoging wordt naar beneden toe afgerond op het veelvoud van 100 F. "

Art.5. In artikel 13 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wetten van 12 juli 1972, 23 december 1974, 6 februari 1976 en 24 december 1976, bij het koninklijk besluit nr. 1 van 26 maart 1981, bij de wetten van 15 juni 1983, 15 mei 1984, 30 december 1988, 26 juni 1992 en 30 maart 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° § 1, tweede lid, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Wanneer bedoelde inkomsten minstens 32.724 F belopen, is de onderworpene volgende jaarlijkse bijdragen verschuldigd, vastgesteld op de beroepsinkomsten bedoeld in artikel 11, §§ 2 en 3 :
  1° 16,70 pct. op het gedeelte der beroepsinkomsten dat 741.099 F niet te boven gaat;
  2° 12,27 pct. op het gedeelte der beroepsinkomsten dat 741.099 F te boven gaat maar 1.084.036 F niet overschrijdt;
  3° een forfaitair bedrag van :
  a)1.200 F, wanneer de beroepsinkomsten van de onderworpene het bedrag opgenomen in artikel 12, § 1, tweede lid overschrijden maar 741.099 F niet te boven gaan;
  b)2.400 F, wanneer de beroepsinkomsten van de onderworpene 741.099 F overschrijden. "
  2° § 1, derde lid, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Het in het vorige lid onder 1° bedoelde percentage wordt op 12,99 pct. gebracht wanneer de bepalingen van artikel 11, § 5, eerste lid, op de onderworpene worden toegepast of, in voorkomend geval, op hem zouden kunnen van toepassing geweest zijn. " ;
  3° § 2 wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " § 2. De forfaitaire bedragen, bedoeld in § 1, tweede lid, 3° zijn gekoppeld aan de index van de consumptieprijzen 347,77 (basis 1971 = 100). Met het oog op de berekening van de bijdrage voor een bepaald jaar, worden ze vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de noemer 347,77 is en de teller de index van de consumptieprijzen van de maand november van het jaar dat voorafgaat aan dat waarvoor de bijdrage verschuldigd is.
  In afwijking van het eerste lid, wordt de verhoging van deze bedragen slechts toepasbaar op 1 januari van een bepaald jaar als de naar behoren geïndexeerde bedragen minstens 100 F hoger zijn dan het van toepassing zijnde bedragen. Het bedrag van de verhoging wordt naar beneden toe afgerond op het veelvoud van 100 F. "

Art.6. In artikel 14 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wetten van 23 december 1974, 20 juli 1991, 30 december 1992 en 30 maart 1994 en bij het koninklijk besluit van 2 maart 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° § 2 wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " § 2. De Koning kan, na advies van het Algemeen Beheerscomité voor het sociaal statuut der zelfstandigen, opgericht bij artikel 107 van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, en bij een in Ministerraad overlegd besluit, de in de artikelen 11, § 5, 12 en 13 bedoelde percentages, het bedrag van de beroepsinkomsten opgenomen in artikel 12, § 1, tweede lid, alsmede de bedragen van de forfaitaire bijdrage, waarvan sprake in de artikelen 12 en 13, aanpassen.
  De bedragen van de forfaitaire bijdrage, waarvan sprake in het eerste lid en de bijdrageverhoging ingevolge de aanpassing van het bedrag van de beroepsinkomsten opgenomen in artikel 12, § 1, tweede lid, mogen evenwel niet meer bedragen dan 7.000 F ";
  2° § 3 wordt opgeheven.

Art.7. Artikel 15 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 74 van 10 november 1967 en bij de wet van 6 februari 1976, wordt aangevuld als volgt :
  " § 5. De Koning kan bepalen in welke gevallen en onder welke modaliteiten de sociale verzekeringskassen niet overgaan tot de terugbetaling van bijdragen, verhogingen en kosten of tot de betaling van moratoriumintresten, indien hun bedrag niet meer bedraagt dan 250 F.
  Hij kan tevens bepalen in welke gevallen en onder welke modaliteiten de sociale verzekeringskassen kunnen verzaken aan de invordering van bijdragen, verhogingen en kosten, indien hun bedrag niet meer dan 500 F bedraagt.
  De opbrengst die voortvloeit uit de verzaking aan de terugbetaling of aan de invordering is, naargelang het geval definitief verworven voor het sociaal statuut der zelfstandigen of ten laste van dit stelsel. "

Art.8. Artikel 16, § 3, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wet van 3 december 1984, wordt aangevuld met het volgende lid :
  " De Koning bepaalt wanneer de verjaringstermijn ingaat wat de terugbetaling van ten onrechte betaalde bijdragen betreft na regularisatie in de gevallen bedoeld in artikel 11, § 4, zonder dat dit tot gevolg mag hebben dat deze verjaringstermijn langer is dan deze die geldt in geval van opvordering van regularisatiebijdragen. "

Art.9. Een artikel 23bis, luidend als volgt, wordt in hetzelfde besluit ingevoegd :
  " Artikel 23bis. De openbare en private instellingen evenals natuurlijke personen en rechtspersonen, zijn verplicht aan de behoorlijk gemachtigde ambtenaren van het Rijksinstituut en van het in artikel 20, § 2ter, genoemde Bestuur alle nodige inlichtingen mede te delen, en inzage te verlenen in boeken, registers, documenten, banden of gelijk welke andere informatiedragers met het oog op de toepassing van het sociaal statuut der zelfstandigen.
  De door deze ambtenaren opgestelde stukken hebben bewijswaarde tot het tegendeel is bewezen. Het bewijs van het tegendeel kan met alle rechtsmiddelen worden geleverd. "

Art.10. Artikel 91 van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " § 1. De vennootschappen zijn een jaarlijkse forfaitaire bijdrage verschuldigd van 12.500 F.
  § 2. Het bedrag van de in § 1 bedoelde bijdrage is gekoppeld aan de index van de consumptieprijzen 347,77 (basis 1971=100). Met het oog op de berekening van deze bijdrage voor een bepaald jaar, wordt het vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de noemer 347,77 is en de teller de index van de consumptieprijzen van de maand november van het jaar dat voorafgaat aan dat waarvoor de bijdrage verschuldigd is.
  § 3. In afwijking van § 2, wordt de verhoging van het bedrag van de bijdrage slechts toepasbaar op 1 januari van een bepaald jaar als het naar behoren geïndexeerde bedrag minstens 500 F hoger is dan het van toepassing zijnde bedrag. Het bedrag van de verhoging wordt naar beneden toe afgerond op het veelvoud van 500 F.
  § 4. Na advies van het Algemeen Beheerscomité voor het sociaal statuut der zelfstandigen, opgericht bij artikel 107 van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, kan de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, naar aanleiding van een verhoging van de forfaitaire bedragen in toepassing van artikel 14, § 2 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, het bedrag van de in § 1 bedoelde bijdrage aanpassen, zonder dat deze evenwel meer mag bedragen dan 17.500 F.

Art.11. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1997.

Art. 12. Onze Minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen is belast met de uitvoering van dit besluit.
  Gegeven te Brussel, 18 november 1996.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen,
  K. PINXTEN