Details



Externe links:

Justel

Staatsblad pdf



Titel:

1 MAART 1976. _ Kaderwet tot reglementering van de bescherming van de beroepstitel en van de uitoefening van de dienstverlenende intellectuele beroepen. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-01-1987 en tekstbijwerking tot 28-07-2007)



Inhoudstafel:

TITEL I. - AANVRAAG TOT REGLEMENTERING.
Art. 1-2
TITEL II. - BESCHERMING VAN DE TITEL EN VAN HET BEROEP.
Art. 3-5
TITEL III. - ERKENNINGS- EN CONTROLEORGANISMEN.
Art. 6-9
TITEL IV. - STRAFBEPALINGEN.
Art. 10-13
TITEL V. - SLOTBEPALINGEN.
Art. 14-18



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

TITEL I. - AANVRAAG TOT REGLEMENTERING.
Artikel 1. <W 1998-02-10/33, art. 45, 003; Inwerkingtreding : 19-11-1998> De Koning kan op verzoek van één of meer belanghebbende beroepsverbonden en minstens twee nationale interprofessionele federaties en na advies van de (Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen) beslissen de beroepstitel van een dienstverlenend intellectueel beroep te beschermen en de uitoefeningsvoorwaarden voor dat beroep vast te stellen. <W 2006-07-20/39, art. 180, 005; Inwerkingtreding : 07-08-2006>
  De Koning kan (...) de reglementeringen, vastgesteld krachtens deze wet, actualiseren. <W 2006-07-20/39, art. 181, 005; Inwerkingtreding : 07-08-2006>
  Als belanghebbende beroepsverbonden worden aanzien, de verbonden die de voorwaarden vervullen, bepaald bij artikel 6 van de wetten betreffende de organisatie van de Middenstand, gecoördineerd op 28 mei 1979. Als nationale interprofessionele federaties worden aangezien, de federaties die de voorwaarden vervullen, bepaald bij artikel 7 van dezelfde wetten.

Art.2. § 1. (1° Elk verzoekschrift tot reglementering wordt gericht tot de Minister tot wiens bevoegdheid de Middenstand behoort.
  2° De verzoekers vermelden in het verzoekschrift de te beschermen titel en omschrijven de beroepswerkzaamheid of -werkzaamheden welke ze gereglementeerd wensen te zien. Ze motiveren hun verzoek.
  3° In het verzoekschrift wordt eveneens het programma en het niveau van de vereiste beroepskennis bepaald. De vereiste beroepskennis moet kunnen verworven worden in de door het Rijk, de Gemeenschappen of de Gewesten georganiseerde, erkende of gesubsidieerde onderwijs- of vormingsinstellingen.
  4° De verzoekers vermelden in hun verzoekschrift eveneens de basiselementen van de plichtenleer welke zij gereglementeerd wensen te zien, alsook de basiselementen en de maximum duur van de stageperiode.
  5° Het verzoekschrift voorziet eveneens in de oprichting van een Beroepsinstituut met rechtspersoonlijkheid dat voornamelijk tot opdracht zal hebben de plichtenleer nader te preciseren of aan te vullen en te waken over de naleving ervan.) <W 1998-02-10/33, art. 46, 1°, 003; Inwerkingtreding : 19-11-1998>
  § 2. Het overeenkomstig § 1 ingediende en in de door de Koning bepaalde vorm opgestelde verzoekschrift wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad binnen dertig dagen na de ontvangst ervan. Ieder belanghebbende kan de Minister schriftelijk van zijn opmerkingen kennis geven binnen dertig dagen volgend op die bekendmaking.
  § 3. Na verloop van deze termijn wordt het verzoekschrift samen met de opmerkingen waartoe het aanleiding heeft gegeven, aan de (Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen) toegezonden. De Hoge Raad verleent een met redenen omkleed advies, nadat de vaste commissie opgericht (krachtens artikel 18, § 1, van de wetten betreffende de organisatie van de Middenstand, gecoördineerd op 28 mei 1979) een onderzoek heeft ingesteld. <W 1992-12-30/40, art. 129, 002; Inwerkingtreding : 19-01-1993> <W 2006-07-20/39, art. 180, 005; Inwerkingtreding : 07-08-2006>
  Het advies en het uittreksel van de notulen van de zitting tijdens welke het verzoekschrift werd onderzocht, worden binnen (drie maanden) na de ontvangst ervan door de Raad, aan de Minister en aan (de verzoekers) medegedeeld. <W 1992-12-30/40, art. 129, 002; Inwerkingtreding : 19-01-1993> <W 1998-02-10/33, art. 46, 2°, 003; Inwerkingtreding : 19-11-1998>
  § 4. (Na advies van de (Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen) kunnen (de verzoekers) hun verzoekschrift derwijze aanpassen dat met de geformuleerde opmerkingen en het advies rekening wordt gehouden. <W 1998-02-10/33, art. 46, 3°, 003; Inwerkingtreding : 19-11-1998> <W 2006-07-20/39, art. 180, 005; Inwerkingtreding : 07-08-2006>
  (Wanneer de (Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen) geen advies uitbrengt binnen de gestelde periode kunnen de verzoekers de bevoegde Minister verzoeken alsnog wijzigingen aan het verzoekschrift aan te brengen. <W 2006-07-20/39, art. 180, 005; Inwerkingtreding : 07-08-2006>
  Zij kunnen eveneens de door de Minister tot wiens bevoegdheid de Middenstand behoort voorgestelde wijzigingen aanbrengen.
  De aanpassing van een verzoekschrift op basis van dit artikel mag in geen geval de uitbreiding van de oorspronkelijk voorgestelde reglementering van de beroepswerkzaamheid, noch het verstrengen van de oorspronkelijk voorgestelde voorwaarden inzake programma, het niveau van de vereiste beroepskennis en stageduur tot gevolg hebben.) <W 1998-02-10/33, art. 46, 4°, 003; Inwerkingtreding : 19-11-1998>
  § 5. Het koninklijk besluit betreffende de reglementering moet bepalen dat de beoefenaars van het gereglementeerde beroep aan de volgende verplichtingen zullen onderworpen zijn:
  1. houder zijn van een diploma;
  2. persoonlijk de verantwoordelijkheid dragen voor iedere in de uitoefening van het beroep gestelde daad;
  3. de deontologische regels vastgesteld door het in § 1 van dit artikel bepaald orgaan, naleven;
  4. gebonden zijn door het beroepsgeheim.
  § 6. Wanneer de Koning een verzoekschrift tot reglementering heeft afgewezen, spreekt de Minister van Middenstand zich uit over de ontvankelijkheid van een verzoekschrift dat betrekking heeft op hetzelfde voorwerp en dat wordt ingediend minder dan drie jaar na de datum van de bekendmaking van het koninklijk besluit tot afwijzing in het Belgisch Staatsblad.
  § 7. Wanneer een beroep overeenkomstig de voorgaande paragrafen werd georganiseerd, kan de Koning te allen tijde het desbetreffende reglementeringsbesluit wijzigen ten einde de coördinatie, opgelegd door de internationale verdragen, te verzekeren.
  (De Koning kan eveneens het reglementeringsbesluit wijzigen na advies van de Nationale Raad van het beroepsinstituut en van de (Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen). <W 2006-07-20/39, art. 180, 005; Inwerkingtreding : 07-08-2006>
  De Koning kan, na advies van de (Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen), het reglementeringsbesluit opheffen. In het opheffingsbesluit wordt eveneens de ontbinding van het beroepsinstituut geregeld en de aanwending van de saldi bepaald.) <W 1998-02-10/33, art. 46, 5°, 003; Inwerkingtreding : 19-11-1998> <W 2006-07-20/39, art. 180, 005; Inwerkingtreding : 07-08-2006>

TITEL II. - BESCHERMING VAN DE TITEL EN VAN HET BEROEP.
Art.3. <W 1992-12-30/40, art. 130, 002; Inwerkingtreding : 19-01-1993> Niemand mag in de hoedanigheid van zelfstandige, als hoofd- of bijberoep een ter uitvoering van deze wet gereglementeerd beroep uitoefenen of er de beroepstitel van voeren, indien hij niet is ingeschreven op het tableau van de beoefenaars van het beroep of op de lijst van de stagiairs of, indien hij gevestigd is in het buitenland, niet de toelating heeft bekomen om het beroep occasioneel uit te oefenen.
  Wanneer het gereglementeerd beroep wordt uitgeoefend in het kader van een (rechtspersoon), is het voorgaande lid enkel van toepassing op diegene of diegenen van haar bestuurders, zaakvoerders of werkende vennoten, die persoonlijk de gereglementeerde activiteit uitoefenen of die de daadwerkelijke leiding waarnemen van de diensten waar het beroep wordt uitgeoefend. Bij ontstentenis van deze personen is de bepaling van het eerste lid van toepassing op een bestuurder, zaakvoerder of werkend vennoot van de (rechtspersoon), die daartoe wordt aangewezen. <W 1998-02-10/33, art. 47, 003; Inwerkingtreding : 01-05-1999>
  Voor de toepassing van deze wet wordt op onweerlegbare wijze vermoed dat die personen deze werkzaamheid als zelfstandige uitoefenen.
  Aan de uit het eerste lid voortvloeiende verplichtingen moet niet worden voldaan om het beroep in het kader van een arbeidsovereenkomst uit te oefenen, doch de personen die van deze mogelijkheid gebruik maken zijn niet gemachtigd de beroepstitel te voeren.

Art.4. Eenieder die op de tabel van een overeenkomstig artikel 2 georganiseerd dienstverlenend intellectueel beroep is ingeschreven, is ertoe gehouden tijdens de uitoefening van zijn beroepsactiviteiten de beroepstitel te voeren waaronder hij op de tabel is ingeschreven.

Art.5. Niemand mag een titel voeren, noch aan die waaronder hij is ingeschreven op de in artikel 3 bedoelde tabel een vermelding toevoegen, waaronder verwarring kan ontstaan met de beroepstitel van het overeenkomstig artikel 2 georganiseerd beroep.

TITEL III. - ERKENNINGS- EN CONTROLEORGANISMEN.
Art.6. <W 15-07-85, art. 3> § 1. De zetel van het Beroepsinstituut is gevestigd in de Brusselse agglomeratie.
  § 2. Is lid van het Instituut, eenieder die op het tableau van de beoefenaars of op de lijst van de stagiairs is ingeschreven.
  § 3. Het Instituut omvat een Nationale Raad samengesteld uit een gelijk aantal nederlandstalige en franstalige leden, alsook twee uitvoerende Kamers en twee Kamers van beroep, die respectievelijk het Frans en het Nederlands als voertaal hebben.
  (Onverminderd artikel 8, § 5, zijn hun werkende en plaatsvervangende leden verkozen voor vier jaar, door de personen die op het tableau van beoefenaars zijn ingeschreven.) <W 2006-07-20/39, art. 182, 1°, 005; Inwerkingtreding : 07-08-2006>
  De Koning bepaalt het aantal leden, de voorwaarden tot verkiesbaarheid en de regels inzake verkiezing.
  Hij stelt de werkingsregels van de Raad en van de Kamers vast.
  § 4. De werkingskosten van het Instituut worden gedekt door:
  1° de schenkingen te zijnen bate;
  2° de bijdragen van de leden (, de stagiairs en de personen gevestigd in het buitenland die toestemming van de Kamer hebben bekomen om het beroep occasioneel uit te oefenen,). <W 2006-07-20/39, art. 182, 2°, 005; Inwerkingtreding : 07-08-2006>
  (3° de kosten vastgesteld door de Raad voor de behandeling van de administratieve dossiers;
  4° de boetes bij betalingsachterstal van de bijdragen vastgesteld door de Raad;
  5° de inkomsten uit roerende en onroerende goederen dewelke het Instituut toebehoren.) <W 2006-07-20/39, art. 182, 3°, 005; Inwerkingtreding : 07-08-2006>
  (De bijdragen (, de dossierkosten en de boetes bij betalingsachterstal van de bijdragen) worden onderworpen aan de goedkeuring van de Minister tot wiens bevoegdheid de Middenstand behoort. <W 2006-07-20/39, art. 182, 4°, 005; Inwerkingtreding : 07-08-2006>
  Bij weigering van betaling van de bijdrage door een lid binnen de door de Raad vastgestelde termijn, kan de Uitvoerende Kamer, na het lid aangemaand te hebben om binnen een door de Kamer bepaalde termijn de bijdrage alsnog te betalen, het betrokken lid tijdens de duur van de procedure tot invordering van de bijdrage schorsen, bij wijze van tuchtstraf overeenkomstig artikel 9, eerste lid, c). De bijdrage is niet verschuldigd indien de belanghebbende voor het verstrijken van de vastgestelde termijnen om zijn schrapping van de lijst van de stagiairs of het tableau van de beroepsbeoefenaars heeft verzocht.
  De Koning bepaalt op welke wijze toezicht wordt gehouden op de jaarrekeningen, begrotingen en boekhouding van de beroepsinstituten zal geschieden.) <W 1998-02-10/33, art. 48, 2°, 003; Inwerkingtreding : 19-11-1998>

Art.7. <W 15-07-85, art. 4> § 1. (De Nationale Raad kan de voorschriften van de plichtenleer, zoals bepaald krachtens artikel 2 van deze wet, nader uitwerken, aanpassen of vervolledigen en stelt het stagereglement op. De voorschriften inzake de plichtenleer en het stagereglement hebben slechts bindende kracht nadat zij door de Koning zijn goedgekeurd, bij een in Ministerraad overlegd besluit.
  Indien de Nationale Raad in gebreke blijft, na een verzoek van de Minister die de Middenstand onder zijn bevoegdheid heeft, kan de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit en na advies van de Nationale Raad van het Beroepsinstituut en de Hoge Raad voor de Middenstand, voorschriften inzake plichtenleer en stage opleggen.) <W 1998-02-10/33, art. 49, 1°, 003; Inwerkingtreding : 19-11-1998>
  De Nationale Raad heeft bovendien als opdracht:
  1. (erop toe te zien dat de voorwaarden inzake toegang tot het beroep worden nageleefd en, met dat doel in rechte op te treden, met name door elke inbreuk op de wetten en verordeningen tot bescherming van de beroepstitel en tot organisatie van het beroep bij de gerechtelijke overheden aan te klagen en/of om aan deze overheden iedere maatregel te vragen om dergelijke inbreuk te stoppen en desgevallend schadevergoeding te eisen); <W 2007-05-11/56, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 09-07-2007>
  2. de voorwaarden vast te stellen waaraan de leden moeten voldoen om de titel van hun beroep eersthalve te mogen voeren;
  (3. het bepalen van de minimale criteria waaraan een beroepsbeoefenaar moet beantwoorden om op te treden als stagemeester in het kader van de stage;) <W 2007-05-11/56, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 09-07-2007>
  4° maatregelen te nemen inzake beroepsvervolmaking en bijscholing van de leden.) <W 1998-02-10/33, art. 49, 2°, 003; Inwerkingtreding : 19-11-1998>
  (§ 1bis. De Nationale Raad kan alle maatregelen nemen om zijn taak, vervat in § 1 te verwezenlijken.
  De Nationale Raad legt het reglement van inwendige orde ter goedkeuring voor aan de Minister die de Middenstand onder zijn bevoegdheid heeft.) <W 1998-02-10/33, art. 49, 3°, 003; Inwerkingtreding : 19-11-1998>
  § 2. Zowel in rechte als om te bedingen en om verbintenissen aan te gaan handelt het Instituut door toedoen van de Nationale Raad.
  Deze kan zich laten vertegenwoordigen door de voorzitter of de (ondervoorzitter). <W 1998-02-10/33, art. 49, 4°, 003; Inwerkingtreding : 19-11-1998>
  § 3. Het toezicht op de handelingen van de Nationale Raad wordt uitgeoefend door een regeringscommissaris, bijgestaan door een plaatsvervanger.
  (Beiden worden op voordracht van de Minister die de Middenstand onder zijn bevoegdheid heeft uit de ambtenaren van zijn departement benoemd door de Koning.
  De regeringscommissaris beschikt over een termijn van vijftien werkdagen om bij de Minister beroep in te stellen tegen de uitvoering van elke beslissing van de Nationale Raad, die strijdig is met de wetten en verordeningen of die niet tot de opdracht behoort van de Nationale Raad zoals bepaald in artikel 7, § 1 van deze wet, die de solvabiliteit van het instituut in gevaar kan brengen of die strijdig is met de goedgekeurde begroting van het instituut.
  Deze termijn gaat in op de dag waarop de regeringscommissaris in kennis gesteld wordt van het proces-verbaal van de beslissing.
  Het beroep heeft schorsende kracht.
  Indien de Minister de nietigverklaring niet heeft uitgesproken binnen een termijn van vijftien werkdagen, te rekenen van de ontvangst van het beroep, wordt de beslissing definitief.) <W 1998-02-10/33, art. 49, 9°, 003; Inwerkingtreding : 19-11-1998>

Art.8. <W 15-07-85, art. 5> § 1. De kamers hebben tot taak:
  1° het tableau van de beoefenaars, de lijst van de stagiairs en het tableau van de personen die de titel van het beroep eershalve mogen voeren, op te maken en bij te houden;
  2° de occasionele uitoefening van het beroep door in het buitenland gevestigde personen toe te laten overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag van Rome en van de ter uitvoering van dit verdrag genomen verordeningen of op grond van een wederkerigheidsverdrag en zulks voor zover de betrokkene voldoet aan de voorwaarden tot uitoefening van het beroep die van kracht is in het land waar hij zijn hoofdverblijf heeft; zij die de toelating hebben bekomen moeten zich schikken naar de deontologische regels vermeld in artikel 7, § 1;
  3° te waken over de toepassing van (het stagereglement en) de voorschriften van de plichtenleer en uitspraak in tuchtzaken te doen ten opzichte van de beoefenaars, de stagiairs en de personen die gemachtigd zijn het beroep occasioneel uit te oefenen; <W 1998-02-10/33, art. 50, 1°, 003; Inwerkingtreding : 19-11-1998>
  4° op gezamenlijk verzoek van de betrokkenen, in laatste aanleg arbitraal uitspraak te doen omtrent betwistingen inzake honoraria die door een beoefenaar van een dienstverlenend beroep aan zijn cliënt worden gevraagd, en op verzoek van de hoven en rechtbanken of in geval van geschil tussen op het tableau of op de lijst van de stagiairs ingeschreven personen, advies uit te brengen over de berekening van de honoraria.
  (5. het opstellen en bijhouden van een lijst met stagemeesters wiens taak het is om de stagiairs met raad en daad bij te staan en een evaluatieverslag op te stellen.) <W 2007-05-11/56, art. 4, 006; Inwerkingtreding : 09-07-2007>
  § 2. De bevoegdheid van de uitvoerende kamers wordt bepaald door de plaats waar de aanvrager zijn beroep voor het eerst zal uitoefenen of nadien door de plaats waar hij zijn hoofdvestiging heeft.
  Indien deze plaats gelegen is in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad zal deze bevoegdheid afhangen van de taal die werd gebruikt in de aanvraag of van de taal die werd gekozen door de verweerder.
  (De persoon die niet over een voldoende kennis beschikt van de taal van de procedure van de Kamer waarvoor hij moet verschijnen in disciplinaire aangelegenheden of betreffende honoraria, kan zich tijdens de zitting laten bijstaan door een tolk naar zijn keuze.) <W 1998-02-10/33, art. 50, 2°, 003; Inwerkingtreding : 19-11-1998>
  § 3. De betwistingen tussen personen die zijn ingeschreven op tableaus die werden opgemaakt door verschillende uitvoerende kamers, behoren tot de bevoegdheid van deze verenigde kamers.
  Deze kamers oefenen eveneens de in § 1 bepaalde taken uit wanneer deze betrekking hebben op het Duitse taalgebied. De vertegenwoordiging van dit taalgebied moet er dan in verzekerd zijn.
  § 4. De uitvoerende kamers worden bijgestaan door een rechtskundig assessor of een plaatsvervangend rechtskundig assessor, die door de Minister van Middenstand voor zes jaar worden benoemd onder de advocaten die zijn ingeschreven op een tableau van de Orde.
  § 5. (De Uitvoerende kamers en de Kamers van beroep worden voorgezeten door een werkend of een eremagistraat of door een advocaat die sedert ten minste tien jaar is ingeschreven op een tableau van de Orde van Advocaten, door de Koning benoemd voor een termijn van zes jaar, of door diens plaatsvervanger die aan dezelfde voorwaarden moet voldoen.) <W 2002-12-24/32, art. 12, 004; Inwerkingtreding : 15-02-2003>
  (§ 5bis. De Kamers van beroep doen uitspraak over de beroepen ingesteld tegen de door de Uitvoerende kamers met hun voertaal genomen beslissingen. De beroepen tegen de beslissingen die zijn genomen door de verenigde Uitvoerende kamers in toepassing van § 3 van dit artikel behoren tot de bevoegdheid van de verenigde Kamers van beroep. De beroepen worden ingesteld door de personen op wie de beslissingen betrekking hebben, of door de rechtskundige assessoren.) <W 2002-12-24/32, art. 12, 004; Inwerkingtreding : 15-02-2003>
  § 6. De door de uitvoerende kamers of de verenigde uitvoerende kamers in laatste aanleg gewezen beslissingen, de eindbeslissingen van de kamers van beroep of van de verenigde kamers van beroep kunnen door de betrokkenen of door de voorzitter van de Nationale Raad samen met een rechtskundig assessor voor het Hof van cassatie worden gebracht wegens schending van de wet of wegens schending van substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen.
  Het staat de procureur-generaal bij het Hof van cassatie vrij zich bij dit Hof van cassatie te voorzien in het belang van de wet.
  In geval van cassatie wordt de zaak verwezen naar de anders samengestelde kamer of kamers. Deze schikken zich naar de beslissing van het Hof van cassatie op de door dit Hof beoordeelde rechtspunten.
  De rechtspleging van voorziening in cassatie wordt geregeld zoals in burgerlijke zaken; de termijn voor het instellen van de voorziening is één maand te rekenen vanaf de betekening van de beslissing.

Art.9. De leden van een gereglementeerd beroep van wie bewezen is dat zij aan hun plichten zijn tekortgekomen, zijn strafbaar met de volgende tuchtstraffen:
  a) de waarschuwing;
  b) de berisping;
  c) de schorsing;
  d) de schrapping.
  De Koning bepaalt de wijze waarop deze tuchtstraffen kunnen worden uitgesproken. Tevens stelt hij de regels vast volgens welke gebeurlijk eerherstel wordt verleend.
  De schorsing bestaat in het verbod om gedurende een bepaalde termijn, die niet langer dan twee jaar mag duren, het gereglementeerde beroep in België uit te oefenen. Zij brengt de ontzegging met zich van het recht om deel te nemen aan de in artikel 6 bedoelde verkiezingen.
  De schrapping brengt het verbod met zich om het gereglementeerde beroep in België uit te oefenen en er de beroepstitel van te voeren.

TITEL IV. - STRAFBEPALINGEN.
Art.10. Onverminderd de toepassing van de in het Strafwetboek gestelde straffen wordt met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met geldboete van 200 tot 2 000 frank of met één van die straffen alleen gestraft:
  1° hij die, zonder daartoe gemachtigd te zijn, zich openbaar de beroepstitel van een gereglementeerd beroep toeëigent, evenals hij die een titel voert of die aan de beroepstitel die hij voert een vermelding toevoegt, welke tot verwarring kan leiden met de beroepstitel van een gereglementeerd beroep;
  (2° hij die, zonder op het tableau van de beoefenaars of op de lijst van de stagiairs te zijn ingeschreven of zonder daartoe te zijn gemachtigd, dat beroep uitoefent;
  3° hij die het uitoefent terwijl hij het voorwerp is van een schorsingsmaatregel.) <W 15-07-85, art. 6>
  De rechtbank kan bovendien de definitieve of tijdelijke sluiting bevelen van een deel van de lokalen of alle lokale die worden gebruikt door degene die zich schuldig maakt aan één of meer van hierboven bedoelde overtredingen.

Art.11. Al de bepalingen van Boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, zijn toepasselijk op de in deze wet voorziene inbreuken.

Art.12. Onverminderd de bevoegdheid van de officieren van gerechtelijke politie, worden het personeel van de Rijkswacht, de ambtenaren en agenten van de plaatselijke politie en de ambtenaren en agenten, te dien einde door de Koning aangeduid op voorstel van de Minister van Middenstand, belast met het opsporen en vaststellen in processen-verbaal van de inbreuken op deze wet.
  Deze processen-verbaal hebben bewijskracht tot tegenbewijs. Zij worden onverwijld toegezonden aan de bevoegde ambtenaren van het Openbaar Ministerie; een afschrift ervan wordt gezonden aan de overtreder, alsook aan de hierboven vermelde Minister binnen (zeven werkdagen) te berekenen vanaf de vaststelling der inbreuken, dit alles op straf van nietigheid. <W 1998-02-10/33, art. 51, 003; Inwerkingtreding : 19-11-1998>

Art.13. De personen die onder de toepassing van deze wet vallen zijn ertoe gehouden alle inlichtingen en alle bescheiden te verstrekken die nodig zijn om de toepassing ervan na te gaan.
  Elke persoon, die weigert de bij het vorig lid bedoelde inlichtingen en bescheiden te vertrekken of zich tegen de onderzoeksmaatregelen verzet, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht tot vijftien dagen en met geldboete van 26 tot 1 000 frank of met één van die straffen alleen.

TITEL V. - SLOTBEPALINGEN.
Art.14. <W 15-07-85, art. 7> De leden van de Kamers die belast zijn met de in artikel 8 van deze wet bepaalde taken zijn verplicht tot geheimhouding van de beraadslagingen.

Art.15. Deze wet is niet van toepassing op de beoefenaars van een dienstverlenend intellectueel beroep dat gereglementeerd is door een bijzondere wet, onder meer de notarissen, de bedrijfsrevisoren, de wisselagenten, de advocaten, de gerechtsdeurwaarders, de architecten.
  De beroepen bedoeld in het koninklijk besluit nr. 78, van 10 november 1967, betreffende de geneeskunst, de uitoefening van de daaraan verbonden beroepen en de geneeskundige commissies, worden eveneens uitgesloten van het toepassingsgebied van deze wet.

Art.16. <W 15-07-85, art. 8> De kosten van de eerste verkiezingen van de instituten worden voorgeschoten door de Schatkist en op deze organen verhaald binnen een termijn van ten hoogste zes jaar.

Art.17. <W 15-07-85, art. 8> § 1. De personen die op de datum waarop een ter uitvoering van deze wet genomen besluit in werking treedt het gereglementeerd beroep uitoefenen in de voorwaarden en sedert de tijd vastgesteld door de Koning worden op hun verzoek ingeschreven op een lijst opgemaakt door de burgemeester van de gemeente waar zij hun hoofdvestiging hebben.
  § 2. De Koning stelt vast op welke wijze deze lijsten worden opgemaakt en bekendgemaakt en bepaalt het bedrag van het recht dat door het gemeentebestuur wordt geheven naar aanleiding van de aanvraag alsook het bedrag van de provisie die op het ogenblik van de inschrijving eisbaar is.
  § 3. De Koning richt voor elk gereglementeerd beroep twee Raden van erkenning op die het Frans, respectievelijk het Nederlands als voertaal hebben.
  Hij stelt de samenstelling en de werkingsregels ervan vast.
  § 4. De gemeentelijke lijsten worden aan de Raden van erkenning toegezonden.
  De aanvragers aan wie een inschrijving op een gemeentelijke lijst werd geweigerd kunnen bij deze Raden beroep instellen.
  Het niet nemen van een inschrijving binnen de voorgeschreven termijnen wordt gelijkgesteld met een weigering.
  De termijnen, de modaliteiten van beroep en het bedrag van het geheven recht worden door de Koning vastgesteld.
  (De Raden van erkenning nemen ook kennis van de aanvragen, ingediend door de personen die hun aanvraag om inschrijving op de gemeentelijke lijst, wegens overmacht of uitzonderlijke omstandigheden buiten hun wil, niet binnen de gestelde termijn hebben kunnen indienen.) <W 1992-12-30/40, art. 131, 002; Inwerkingtreding : 19-01-1993>
  § 5. (De Raden van Erkenning stellen de lijsten van de beroepsbeoefenaars vast nadat ze over de beroepen uitspraak hebben gedaan en een beslissing hebben genomen inzake de aanvragen, bedoeld in § 4, vijfde lid en inzake de gevallen bedoeld in § 4, zevende lid.
  De Raden maken deze lijsten over aan de Minister tot wiens bevoegdheid de Middenstand behoort.
  De personen die op deze lijsten voorkomen nemen deel aan de oprichting van het beroepsinstituut en worden op het tableau van de beroepsbeoefenaars ingeschreven zonder het bewijs te moeten leveren van hun beroepskennis en van de stageperiode.) <W 1998-02-10/33, art. 52, 1°, 003; Inwerkingtreding : 19-11-1998>
  § 6. Al wie een gereglementeerd beroep uitoefent na de datum van inwerkingtreding van het desbetreffend besluit, doch voor de dag die door de Koning voor de (installatie) van het Instituut wordt bepaald, zonder te zijn ingeschreven op één van de in de voorgaande paragrafen vermelde lijsten, wordt voorlopig vrijgesteld van de verplichting waarin artikel 3 voorziet. Hij beschikt over een termijn van zes maanden te rekenen vanaf die dag om zijn inschrijving op het tableau van de beoefenaars te bekomen. <W 1998-02-10/33, art. 52, 2°, 003; Inwerkingtreding : 19-11-1998>
  Hij moet geen bewijs van stage leveren.
  (§ 7. Personen die, op de datum waarop een ter uitvoering van deze wet genomen eerste reglementeringsbesluit in werking treedt, voldeden aan de voorwaarden vastgesteld door de Koning in uitvoering van artikel 17, § 1, in dit reglementeringsbesluit, kunnen ten alle tijde het beroepsinstituut verzoeken ingeschreven te worden op de lijst van de stagiairs zonder het bewijs te moeten leveren van hun beroepskennis.
  § 8. Personen, die op de datum waarop een ter uitvoering van deze wet genomen eerste reglementeringsbesluit in werking treedt, het beroep gedurende tenminste drie jaar hebben uitgeoefend, hetzij als zelfstandige, hetzij in het kader van een arbeidsovereenkomst, in de loop van de tien voorafgaande jaren kunnen ten alle tijde het beroepsinstituut verzoeken ingeschreven te worden op de lijst van de stagiairs, op voorwaarde dat zij het bewijs leveren van hun uitoefening van het beroep.) <W 1998-02-10/33, art. 52, 3°, 003; Inwerkingtreding : 19-11-1998>

Art. 18. <Ingevoegd bij W 1998-02-10/33, art. 53; Inwerkingtreding : 19-11-1998> Alle instanties die in het kader van deze wet, om advies verzocht worden, brengen dit advies uit binnen een termijn van drie maanden.
  Wanneer binnen die termijn geen advies is uitgebracht, mag aan de adviesverplichting worden voorbijgegaan.