27 FEBRUARI 1987. - Wet betreffende de tegemoetkomingen aan [personen met een handicap]. <Opschrift gewijzigd door W 2002-12-24/31, art. 115, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 16-04-1987 en tekstbijwerking tot 31-07-2023)
Art. 1
Art. 1 Duitstalige gemeenschap
Art. 1 WAALS GEWEST
Art. 2
Art. 2 Duitstalige gemeenschap
Art. 2 WAALS GEWEST
Art. 2 Vlaams Gewest
Art. 3-6
Art. 6 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 6 Duitstalige gemeenschap
Art. 6 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 6 WAALS GEWEST
Art. 6 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 6 Vlaams Gewest
Art. 6 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 7
Art. 7 Duitstalige gemeenschap
Art. 7 WAALS GEWEST
Art. 8
Art. 8 Duitstalige gemeenschap
Art. 8 WAALS GEWEST
Art. 8 Vlaams Gewest
Art. 8bis, 8ter
Art. 8ter TOEKOMSTIG RECHT
Art. 9-11, 11bis, 12-18, 18bis, 19-30
1987022172 1987022219 1987022324 1988022004 1988022293 1988022294 1989022420 1989022421 1990022161 1990022162 1990022557 1991922582 1992022643 1993022456 1993022484 1994022206 1994022228 1995022355 1995022356 1995022401 1996022729 1998022477 1998022853 1999022116 1999022231 1999022232 1999022233 1999022234 1999022852 2000003480 2000022326 2000022558 2000022559 2001003604 2001022110 2001022210 2001022412 2001022448 2001022524 2001022902 2002022041 2002022504 2002022997 2002023057 2003022682 2003022683 2003022684 2003022685 2003023036 2004012017 2004022616 2004022617 2004022618 2005022020 2005022745 2006022512 2006022513 2006022538 2006022539 2006022540 2006022791 2006023000 2007022802 2008022246 2009022105 2009022106 2009201539 2009201878 2010201062 2011022291 2011203820 2013204942 2013205514 2014204842 2015036246 2015204283 2015205671 2016035253 2018031621 2018040019 2018205142 2019202901 2021020311 2021020372 2021020376 2021031613 2021032805 2021032831 2021040239 2021040439 2021040894 2022030788 2023200045 2023201274 2023204755 2024005103 2024202502 2024203787
Artikel 1. <W 1989-12-22/31, art. 127, 003; Inwerkingtreding : 01-11-1989> Er zijn drie tegemoetkomingen aan (personen met een handicap) : de inkomensvervangende tegemoetkoming, de integratietegemoetkoming en de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden. <W 2002-12-24/31, art. 115, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
(Om de in het eerste lid beoogde tegemoetkomingen te kunnen genieten moet voldaan zijn aan de voorwaarden van de artikelen 2, 4 en 7.) <W 2002-12-24/31, art. 116, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
Art. 1_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. <W 1989-12-22/31, art. 127, 003; Inwerkingtreding : 01-11-1989> Er zijn drie tegemoetkomingen aan (personen met een handicap) : de inkomensvervangende tegemoetkoming, de integratietegemoetkoming [1 ...]1. <W 2002-12-24/31, art. 115, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003> (Om de in het eerste lid beoogde tegemoetkomingen te kunnen genieten moet voldaan zijn aan de voorwaarden van de artikelen 2, 4 en 7.) <W 2002-12-24/31, art. 116, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
----------
(1)<DDG 2022-06-27/07, art. 53, 044; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 1_WAALS_GEWEST. <W 1989-12-22/31, art. 127, 003; Inwerkingtreding : 01-11-1989> Er zijn drie tegemoetkomingen aan (personen met een handicap) : de inkomensvervangende tegemoetkoming, de integratietegemoetkoming en [1 ...]1 <W 2002-12-24/31, art. 115, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003> (Om de in het eerste lid beoogde tegemoetkomingen te kunnen genieten moet voldaan zijn aan de voorwaarden van de artikelen 2, 4 en 7.) <W 2002-12-24/31, art. 116, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
----------
(1)<DWG 2020-10-01/16, art. 40, 040; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.2.<W 2002-12-24/31, art. 117, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003 en gewijzigd bij W 2004-07-09/30, art. 156, 023; Inwerkingtreding : 01-07-2004> § 1. De inkomensvervangende tegemoetkoming wordt toegekend aan de persoon met een handicap die ten minste [1 18]1 jaar is en op het ogenblik van het indienen van de aanvraag minder dan 65 jaar is, van wie is vastgesteld dat zijn lichamelijke of psychische toestand zijn verdienvermogen heeft verminderd tot een derde of minder van wat een gezonde persoon door het uitoefenen van een beroep op de algemene arbeidsmarkt kan verdienen.
De algemene arbeidsmarkt omvat niet de beschutte tewerkstelling.
§ 2. De integratietegemoetkoming wordt toegekend aan de persoon met een handicap die ten minste [1 18]1 jaar is en op het ogenblik van het indienen van de aanvraag minder dan 65 jaar is, van wie een gebrek aan of een vermindering van zelfredzaamheid is vastgesteld.
§ 3. De tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden wordt toegekend aan de persoon met een handicap die ten minste 65 jaar oud is en van wie een gebrek aan of een vermindering van zelfredzaamheid is vastgesteld.
De tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden wordt niet toegekend aan de persoon met een handicap die een inkomensvervangende of een integratietegemoetkoming geniet.
----------
(1)<W 2020-12-20/19, art. 2, 041; Inwerkingtreding : 01-08-2020>
Art. 2_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. <W 2002-12-24/31, art. 117, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003 en gewijzigd bij W 2004-07-09/30, art. 156, 023; Inwerkingtreding : 01-07-2004> § 1. De inkomensvervangende tegemoetkoming wordt toegekend aan de persoon met een handicap die ten minste [1 18]1 jaar is en op het ogenblik van het indienen van de aanvraag minder dan 65 jaar is, van wie is vastgesteld dat zijn lichamelijke of psychische toestand zijn verdienvermogen heeft verminderd tot een derde of minder van wat een gezonde persoon door het uitoefenen van een beroep op de algemene arbeidsmarkt kan verdienen. De algemene arbeidsmarkt omvat niet de beschutte tewerkstelling. § 2. De integratietegemoetkoming wordt toegekend aan de persoon met een handicap die ten minste [1 18]1 jaar is en op het ogenblik van het indienen van de aanvraag minder dan 65 jaar is, van wie een gebrek aan of een vermindering van zelfredzaamheid is vastgesteld. § 3. [2 ...]2 ----------
(1)<W 2020-12-20/19, art. 2, 041; Inwerkingtreding : 01-08-2020>
(2)<DDG 2022-06-27/07, art. 54, 044; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 2_WAALS_GEWEST. <W 2002-12-24/31, art. 117, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003 en gewijzigd bij W 2004-07-09/30, art. 156, 023; Inwerkingtreding : 01-07-2004> § 1. De inkomensvervangende tegemoetkoming wordt toegekend aan de persoon met een handicap die ten minste 21 jaar is en op het ogenblik van het indienen van de aanvraag minder dan 65 jaar is, van wie is vastgesteld dat zijn lichamelijke of psychische toestand zijn verdienvermogen heeft verminderd tot een derde of minder van wat een gezonde persoon door het uitoefenen van een beroep op de algemene arbeidsmarkt kan verdienen. De algemene arbeidsmarkt omvat niet de beschutte tewerkstelling. § 2. De integratietegemoetkoming wordt toegekend aan de persoon met een handicap die ten minste 21 jaar is en op het ogenblik van het indienen van de aanvraag minder dan 65 jaar is, van wie een gebrek aan of een vermindering van zelfredzaamheid is vastgesteld. § 3. [1 ...]1.
----------
(1)<DWG 2020-10-01/16, art. 41, 040; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 2_VLAAMS_GEWEST. <W 2002-12-24/31, art. 117, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003 en gewijzigd bij W 2004-07-09/30, art. 156, 023; Inwerkingtreding : 01-07-2004> § 1. De inkomensvervangende tegemoetkoming wordt toegekend aan de persoon met een handicap die ten minste 21 jaar is en op het ogenblik van het indienen van de aanvraag minder dan 65 jaar is, van wie is vastgesteld dat zijn lichamelijke of psychische toestand zijn verdienvermogen heeft verminderd tot een derde of minder van wat een gezonde persoon door het uitoefenen van een beroep op de algemene arbeidsmarkt kan verdienen. De algemene arbeidsmarkt omvat niet de beschutte tewerkstelling. § 2. De integratietegemoetkoming wordt toegekend aan de persoon met een handicap die ten minste 21 jaar is en op het ogenblik van het indienen van de aanvraag minder dan 65 jaar is, van wie een gebrek aan of een vermindering van zelfredzaamheid is vastgesteld. § 3.[1 ...]1
----------
(1)<DVR 2016-06-24/16, art. 61, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.3.(Met een (persoon met enn handicap) van [1 18]1 jaar wordt gelijkgesteld, de (persoon met een handicap) van minder dan [1 18]1 jaar die gehuwd is of was of die één of meer kinderen ten laste heeft.) <W 1992-12-30/40, art. 47, 009; Inwerkingtreding : 01-07-1993; KB 1993-04-14/33, art. 1> <W 2002-12-24/31, art. 115, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
De Koning bepaalt wat onder "kinderen ten laste" moet worden verstaan.
(Met een (persoon met een handicap) van [1 18]1 jaar wordt eveneens gelijkgesteld, de gehandicapte van minder dan [1 18]1 jaar waarvan is vastgesteld dat de handicap ontstaan is nadat hij opgehouden heeft rechtgevend te zijn op gezinsbijslagen) <W 1991-07-20/31, art. 57, 007; Inwerkingtreding : 01-01-1990> <W 2002-12-24/31, art. 115, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
----------
(1)<W 2020-12-20/19, art. 2, 041; Inwerkingtreding : 01-08-2020>
Art.4.<W 2002-12-24/31, art. 118, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003> § 1. De tegemoetkomingen bedoeld in artikel 1 kunnen enkel toegekend worden aan een persoon die zijn werkelijke verblijfplaats in België heeft en die :
1° Belg is;
2° onderdaan is van een lidstaat van de Europese Unie;
3° Marokkaan, Algerijn of Tunesiër is en die voldoet aan de voorwaarden van de Verordening (EEG) nr. 1408 van 14 juni 1971 van de Raad van de Europese gemeenschappen betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen;
4° staatloos is en die onder de toepassing valt van het Verdrag betreffende de status van staatlozen, ondertekend in New York op 28 september 1954 en goedgekeurd door de wet van 12 mei 1960;
5° vluchteling is zoals bedoeld in artikel 49 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen [3 , of subsidiair beschermde als bedoeld in artikel 49/2 van diezelfde wet van 15 december 1980]3;
6° niet tot de in 1° tot 5° bepaalde categorieën behoort, maar die tot [2 18]2 jaar de verhoging van de kinderbijslag genoten heeft, bedoeld in artikel 47, § 1, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders of in artikel 20, § 2, van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen.
[1 Voor de inkomensvervangende tegemoetkoming moet de persoon bovendien gedurende ten minste tien jaar, waarvan ten minste vijf jaar ononderbroken, een werkelijk verblijf in België hebben gehad.
Voor de toepassing van deze wet wordt het werkelijk verblijf in België bepaald door middel van informatie, voor de gerechtigde opgenomen en bewaard in het Rijksregister overeenkomstig artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.]1
§ 2. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad toepassing van deze wet, onder de door Hem gestelde voorwaarden, uitbreiden tot andere categorieën van personen dan deze beoogd in § 1 die hun werkelijke verblijfplaats in België hebben.
§ 3. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, wat voor de toepassing van deze wet onder werkelijke verblijfplaats moet worden verstaan.
§ 4. Indien een persoon aan wie een tegemoetkoming bedoeld in artikel 1 werd toegekend niet meer voldoet aan de voorwaarden bedoeld in § 1 of § 2, dan wordt zijn recht op deze tegemoetkoming afgeschaft. Wanneer hij opnieuw voldoet aan deze voorwaarden, dan kan hij een nieuwe aanvraag indienen.
§ 5. De Koning kan de wijze bepalen waarop wordt toegezien op de naleving van dit artikel.
----------
(1)<W 2018-03-26/01, art. 23, 036; Inwerkingtreding : 01-07-2018> (NOTA : bij arrest nr.410/2020 van 12-03-2020 (B.St. 30-04-2020, p. 29767), heeft het Grondwettelijk Hof dit artikel 23 vernietigd)
(2)<W 2020-12-20/19, art. 2, 041; Inwerkingtreding : 01-08-2020>
(3)<W 2023-05-25/13, art. 2, 046; Inwerkingtreding : 10-08-2023>
Art.5. <W 2002-12-24/31, art. 119, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003> Het recht op een inkomensvervangende tegemoetkoming of een integratietegemoetkoming blijft bestaan na de leeftijd van 65 jaar voor zover het zonder onderbreking betaalbaar blijft.
Art.6.<W 2002-12-24/31, art. 120, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003> § 1. [4 De inkomensvervangende tegemoetkoming bedraagt jaarlijks:
1° [9 6.040,78]9 voor de personen die behoren tot categorie A;
2° [9 9.061,18]9 voor de personen die behoren tot categorie B;
3° [9 12.245,61]9 voor de personen die behoren tot categorie C.]4
De Koning bepaalt de personen die behoren tot de categorieën A, B en C.
§ 2. Het bedrag van de integratietegemoetkoming varieert volgens de graad van zelfredzaamheid en volgens de categorie waartoe de persoon met een handicap behoort :
1° tot de categorie 1 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 7 of 8 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan [3 908,33 EUR]3;
2° tot de categorie 2 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 9 tot 11 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan [3 3.004,40 EUR]3;
3° tot de categorie 3 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 12 tot 14 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan [3 4.778,10 EUR]3;
4° tot de categorie 4 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 15 of 16 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan [3 6.943,85 EUR]3;
5° tot de categorie 5 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op ten minste 17 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan [3 7.872,29 EUR]3.
§ 3. Het bedrag van de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden varieert volgens de graad van zelfredzaamheid en volgens de categorie waartoe de persoon met een handicap behoort :
1° tot de categorie 1 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 7 of 8 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden gelijk aan 743,98 EUR;
2° tot de categorie 2 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 9 tot 11 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden gelijk aan 2.839,94 EUR;
3° tot de categorie 3 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 12 tot 14 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden gelijk aan 3.452,91 EUR;
4° tot de categorie 4 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 15 of 16 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden gelijk aan 4.065,70 EUR;
5° tot de categorie 5 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op ten minste 17 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden gelijk aan 4.994,14 EUR.
§ 4. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, vanaf welke graad, volgens welke criteria, op welke wijze en door wie het gebrek aan zelfredzaamheid wordt vastgesteld.
Wat de graad van zelfredzaamheid betreft, kan de Koning een onderscheid maken naargelang het gaat om personen met een handicap bedoeld in artikel 2, § 2, of om personen met een handicap bedoeld in artikel 2, § 3.
§ 5. De in dit artikel vermelde bedragen zijn gekoppeld aan de spilindex 103,14 der consumptieprijzen (basis 1996 = 100) overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der werknemers, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer der consumptieprijzen worden gekoppeld.
§ 6. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de in dit artikel vastgelegde bedragen verhogen.
----------
(1)<KB 2015-09-16/02, art. 1, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
(2)<KB 2017-08-03/05, art. 1, 035; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
(3)<KB 2018-07-15/06, art. 1, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
(4)<W 2018-09-02/07, art. 2, 038; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
(5)<KB 2019-06-12/03, art. 1, 039; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
(6)<KB 2019-06-12/03, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(7)<KB 2021-01-14/26, art. 1, 042; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(8)<KB 2021-08-06/10, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2021>
(9)<KB 2023-01-29/10, art. 1, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2023>
Art. 6 TOEKOMSTIG RECHT. <W 2002-12-24/31, art. 120, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003> § 1. [4 De inkomensvervangende tegemoetkoming bedraagt jaarlijks: 1° [11 6.191,01]11 voor de personen die behoren tot categorie A; 2° [11 9.286,53]11 voor de personen die behoren tot categorie B; 3° [11 12.550,16]11 voor de personen die behoren tot categorie C.]4 De Koning bepaalt de personen die behoren tot de categorieën A, B en C. § 2. Het bedrag van de integratietegemoetkoming varieert volgens de graad van zelfredzaamheid en volgens de categorie waartoe de persoon met een handicap behoort : 1° tot de categorie 1 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 7 of 8 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan [3 908,33 EUR]3; 2° tot de categorie 2 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 9 tot 11 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan [3 3.004,40 EUR]3; 3° tot de categorie 3 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 12 tot 14 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan [3 4.778,10 EUR]3; 4° tot de categorie 4 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 15 of 16 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan [3 6.943,85 EUR]3; 5° tot de categorie 5 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op ten minste 17 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan [3 7.872,29 EUR]3. § 3. Het bedrag van de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden varieert volgens de graad van zelfredzaamheid en volgens de categorie waartoe de persoon met een handicap behoort : 1° tot de categorie 1 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 7 of 8 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden gelijk aan 743,98 EUR; 2° tot de categorie 2 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 9 tot 11 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden gelijk aan 2.839,94 EUR; 3° tot de categorie 3 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 12 tot 14 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden gelijk aan 3.452,91 EUR; 4° tot de categorie 4 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 15 of 16 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden gelijk aan 4.065,70 EUR; 5° tot de categorie 5 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op ten minste 17 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden gelijk aan 4.994,14 EUR. § 4. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, vanaf welke graad, volgens welke criteria, op welke wijze en door wie het gebrek aan zelfredzaamheid wordt vastgesteld. Wat de graad van zelfredzaamheid betreft, kan de Koning een onderscheid maken naargelang het gaat om personen met een handicap bedoeld in artikel 2, § 2, of om personen met een handicap bedoeld in artikel 2, § 3. § 5. De in dit artikel vermelde bedragen zijn gekoppeld aan de spilindex 103,14 der consumptieprijzen (basis 1996 = 100) overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der werknemers, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer der consumptieprijzen worden gekoppeld. § 6. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de in dit artikel vastgelegde bedragen verhogen. ----------
(1)<KB 2015-09-16/02, art. 1, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
(2)<KB 2017-08-03/05, art. 1, 035; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
(3)<KB 2018-07-15/06, art. 1, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
(4)<W 2018-09-02/07, art. 2, 038; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
(5)<KB 2019-06-12/03, art. 1, 039; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
(6)<KB 2019-06-12/03, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(7)<KB 2021-01-14/26, art. 1, 042; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(8)<KB 2021-08-06/10, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2021>
(9)<KB 2021-08-06/10, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
(11)<KB 2023-01-29/10, art. 2, 045; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 6 TOEKOMSTIG RECHT. <W 2002-12-24/31, art. 120, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003> § 1. [4 De inkomensvervangende tegemoetkoming bedraagt jaarlijks:
1° [12 6.191,01]12 voor de personen die behoren tot categorie A;
2° [12 9.286,53]12 voor de personen die behoren tot categorie B;
3° [12 12.550,16]12 voor de personen die behoren tot categorie C.]4
De Koning bepaalt de personen die behoren tot de categorieën A, B en C.
§ 2. Het bedrag van de integratietegemoetkoming varieert volgens de graad van zelfredzaamheid en volgens de categorie waartoe de persoon met een handicap behoort :
1° tot de categorie 1 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 7 of 8 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan [3 908,33 EUR]3;
2° tot de categorie 2 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 9 tot 11 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan [3 3.004,40 EUR]3;
3° tot de categorie 3 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 12 tot 14 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan [3 4.778,10 EUR]3;
4° tot de categorie 4 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 15 of 16 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan [3 6.943,85 EUR]3;
5° tot de categorie 5 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op ten minste 17 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan [3 7.872,29 EUR]3.
§ 3. [10 ...]10
§ 4. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, vanaf welke graad, volgens welke criteria, op welke wijze en door wie het gebrek aan zelfredzaamheid wordt vastgesteld.
Wat de graad van zelfredzaamheid betreft, kan de Koning een onderscheid maken naargelang het gaat om personen met een handicap bedoeld in artikel 2, § 2, of om personen met een handicap bedoeld in artikel 2, § 3.
§ 5. De in dit artikel vermelde bedragen zijn gekoppeld aan de spilindex 103,14 der consumptieprijzen (basis 1996 = 100) overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der werknemers, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer der consumptieprijzen worden gekoppeld.
§ 6. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de in dit artikel vastgelegde bedragen verhogen.
(1)<KB 2015-09-16/02, art. 1, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
(2)<KB 2017-08-03/05, art. 1, 035; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
(3)<KB 2018-07-15/06, art. 1, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
(4)<W 2018-09-02/07, art. 2, 038; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
(5)<KB 2019-06-12/03, art. 1, 039; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
(6)<KB 2019-06-12/03, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(7)<KB 2021-01-14/26, art. 1, 042; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(8)<KB 2021-01-14/26, art. 2, 042; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
(9)<KB 2021-08-06/10, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2021>
(10)<DDG 2022-06-27/07, art. 55, 044; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(11)<KB 2021-08-06/10, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
(12)<KB 2023-01-29/10, art. 2, 045; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 6 TOEKOMSTIG RECHT. <W 2002-12-24/31, art. 120, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003> § 1. [4 De inkomensvervangende tegemoetkoming bedraagt jaarlijks: 1° [9 6.191,01]9 voor de personen die behoren tot categorie A; 2° [9 9.286,53]9 voor de personen die behoren tot categorie B; 3° [9 12.550,16]9 EUR voor de personen die behoren tot categorie C.]4 De Koning bepaalt de personen die behoren tot de categorieën A, B en C. § 2. Het bedrag van de integratietegemoetkoming varieert volgens de graad van zelfredzaamheid en volgens de categorie waartoe de persoon met een handicap behoort : 1° tot de categorie 1 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 7 of 8 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan [3 908,33 EUR]3; 2° tot de categorie 2 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 9 tot 11 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan [3 3.004,40 EUR]3; 3° tot de categorie 3 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 12 tot 14 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan [3 4.778,10 EUR]3; 4° tot de categorie 4 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 15 of 16 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan [3 6.943,85 EUR]3; 5° tot de categorie 5 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op ten minste 17 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan [3 7.872,29 EUR]3. § 3. [6 ...]6 § 4. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, vanaf welke graad, volgens welke criteria, op welke wijze en door wie het gebrek aan zelfredzaamheid wordt vastgesteld. Wat de graad van zelfredzaamheid betreft, kan de Koning een onderscheid maken naargelang het gaat om personen met een handicap bedoeld in artikel 2, § 2, of om personen met een handicap bedoeld in artikel 2, § 3. § 5. De in dit artikel vermelde bedragen zijn gekoppeld aan de spilindex 103,14 der consumptieprijzen (basis 1996 = 100) overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der werknemers, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer der consumptieprijzen worden gekoppeld. § 6. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de in dit artikel vastgelegde bedragen verhogen. ----------
(1)<KB 2015-09-16/02, art. 1, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
(2)<KB 2017-08-03/05, art. 1, 035; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
(3)<KB 2018-07-15/06, art. 1, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
(4)<W 2018-09-02/07, art. 2, 038; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
(5)<KB 2019-06-12/03, art. 1, 039; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
(6)<DWG 2020-10-01/16, art. 42, 040; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(7)<KB 2021-01-14/26, art. 1, 042; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(8)<KB 2021-08-06/10, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2021>
(9)<KB 2023-01-29/10, art. 2, 045; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 6 TOEKOMSTIG RECHT. <W 2002-12-24/31, art. 120, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003> § 1. . [4 De inkomensvervangende tegemoetkoming bedraagt jaarlijks: 1° [9 6.191,01]9 voor de personen die behoren tot categorie A; 2° [9 9.286,53]9 voor de personen die behoren tot categorie B; 3° [9 12.550,16]9 voor de personen die behoren tot categorie C.]4 De Koning bepaalt de personen die behoren tot de categorieën A, B en C. § 2. Het bedrag van de integratietegemoetkoming varieert volgens de graad van zelfredzaamheid en volgens de categorie waartoe de persoon met een handicap behoort : 1° tot de categorie 1 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 7 of 8 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan 870,60 EUR; 2° tot de categorie 2 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 9 tot 11 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan 2.966,67 EUR; 3° tot de categorie 3 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 12 tot 14 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan 4.740,37 EUR; 4° tot de categorie 4 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 15 of 16 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan 6.906,12 EUR; 5° tot de categorie 5 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op ten minste 17 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan 7.834,56 EUR. § 3. [2 ...]2 § 4. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, vanaf welke graad, volgens welke criteria, op welke wijze en door wie het gebrek aan zelfredzaamheid wordt vastgesteld. Wat de graad van zelfredzaamheid betreft, kan de Koning een onderscheid maken naargelang het gaat om personen met een handicap bedoeld in artikel 2, § 2, of om personen met een handicap bedoeld in artikel 2, § 3. § 5. De in dit artikel vermelde bedragen zijn gekoppeld aan de spilindex 103,14 der consumptieprijzen (basis 1996 = 100) overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der werknemers, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer der consumptieprijzen worden gekoppeld. § 6. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de in dit artikel vastgelegde bedragen verhogen. ----------
(1)<KB 2015-09-16/02, art. 1, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
(2)<DVR 2016-06-24/16, art. 62, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(3)<KB 2017-08-03/05, art. 1, 035; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
(4)<W 2018-09-02/07, art. 2, 038; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
(5)<KB 2019-06-12/03, art. 1, 039; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
(6)<KB 2019-06-12/03, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(7)<KB 2021-01-14/26, art. 1, 042; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(8)<KB 2021-08-06/10, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2021>
(9)<KB 2023-01-29/10, art. 2, 045; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 6_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. <W 2002-12-24/31, art. 120, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003> § 1. [4 De inkomensvervangende tegemoetkoming bedraagt jaarlijks: 1° [11 6.040,78]11 voor de personen die behoren tot categorie A; 2° [11 '9.061,18]11 voor de personen die behoren tot categorie B; 3° [11 12.245,61]11 voor de personen die behoren tot categorie C.]4 De Koning bepaalt de personen die behoren tot de categorieën A, B en C. § 2. Het bedrag van de integratietegemoetkoming varieert volgens de graad van zelfredzaamheid en volgens de categorie waartoe de persoon met een handicap behoort : 1° tot de categorie 1 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 7 of 8 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan [3 908,33 EUR]3; 2° tot de categorie 2 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 9 tot 11 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan [3 3.004,40 EUR]3; 3° tot de categorie 3 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 12 tot 14 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan [3 4.778,10 EUR]3; 4° tot de categorie 4 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 15 of 16 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan [3 6.943,85 EUR]3; 5° tot de categorie 5 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op ten minste 17 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan [3 7.872,29 EUR]3. § 3. [10 ...]10 § 4. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, vanaf welke graad, volgens welke criteria, op welke wijze en door wie het gebrek aan zelfredzaamheid wordt vastgesteld. Wat de graad van zelfredzaamheid betreft, kan de Koning een onderscheid maken naargelang het gaat om personen met een handicap bedoeld in artikel 2, § 2, of om personen met een handicap bedoeld in artikel 2, § 3. § 5. De in dit artikel vermelde bedragen zijn gekoppeld aan de spilindex 103,14 der consumptieprijzen (basis 1996 = 100) overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der werknemers, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer der consumptieprijzen worden gekoppeld. § 6. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de in dit artikel vastgelegde bedragen verhogen. ----------
(1)<KB 2015-09-16/02, art. 1, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
(2)<KB 2017-08-03/05, art. 1, 035; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
(3)<KB 2018-07-15/06, art. 1, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
(4)<W 2018-09-02/07, art. 2, 038; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
(5)<KB 2019-06-12/03, art. 1, 039; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
(6)<KB 2019-06-12/03, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(7)<KB 2021-01-14/26, art. 1, 042; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(8)<KB 2021-08-06/10, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2021>
(9)<KB 2021-08-06/10, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
(10)<DDG 2022-06-27/07, art. 55, 044; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(11)<KB 2023-01-29/10, art. 1, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2023>
Art. 6_WAALS_GEWEST. <W 2002-12-24/31, art. 120, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003> § 1. [4 De inkomensvervangende tegemoetkoming bedraagt jaarlijks: 1° [9 6.040,78]9 voor de personen die behoren tot categorie A; 2° [9 9.061,18]9 voor de personen die behoren tot categorie B; 3° [9 12.245,61]9 EUR voor de personen die behoren tot categorie C.]4 De Koning bepaalt de personen die behoren tot de categorieën A, B en C. § 2. Het bedrag van de integratietegemoetkoming varieert volgens de graad van zelfredzaamheid en volgens de categorie waartoe de persoon met een handicap behoort : 1° tot de categorie 1 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 7 of 8 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan [3 908,33 EUR]3; 2° tot de categorie 2 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 9 tot 11 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan [3 3.004,40 EUR]3; 3° tot de categorie 3 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 12 tot 14 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan [3 4.778,10 EUR]3; 4° tot de categorie 4 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 15 of 16 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan [3 6.943,85 EUR]3; 5° tot de categorie 5 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op ten minste 17 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan [3 7.872,29 EUR]3. § 3. [6 ...]6 § 4. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, vanaf welke graad, volgens welke criteria, op welke wijze en door wie het gebrek aan zelfredzaamheid wordt vastgesteld. Wat de graad van zelfredzaamheid betreft, kan de Koning een onderscheid maken naargelang het gaat om personen met een handicap bedoeld in artikel 2, § 2, of om personen met een handicap bedoeld in artikel 2, § 3. § 5. De in dit artikel vermelde bedragen zijn gekoppeld aan de spilindex 103,14 der consumptieprijzen (basis 1996 = 100) overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der werknemers, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer der consumptieprijzen worden gekoppeld. § 6. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de in dit artikel vastgelegde bedragen verhogen. ----------
(1)<KB 2015-09-16/02, art. 1, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
(2)<KB 2017-08-03/05, art. 1, 035; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
(3)<KB 2018-07-15/06, art. 1, 037; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
(4)<W 2018-09-02/07, art. 2, 038; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
(5)<KB 2019-06-12/03, art. 1, 039; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
(6)<DWG 2020-10-01/16, art. 42, 040; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(7)<KB 2021-01-14/26, art. 1, 042; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(8)<KB 2021-08-06/10, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2021>
(9)<KB 2023-01-29/10, art. 1, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2023>
Art. 6_VLAAMS_GEWEST. <W 2002-12-24/31, art. 120, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003> § 1. . [4 De inkomensvervangende tegemoetkoming bedraagt jaarlijks: 1° [9 6.040,78]9 voor de personen die behoren tot categorie A; 2° [9 9.061,18]9 voor de personen die behoren tot categorie B; 3° [9 12.245,61]9 voor de personen die behoren tot categorie C.]4 De Koning bepaalt de personen die behoren tot de categorieën A, B en C. § 2. Het bedrag van de integratietegemoetkoming varieert volgens de graad van zelfredzaamheid en volgens de categorie waartoe de persoon met een handicap behoort : 1° tot de categorie 1 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 7 of 8 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan 870,60 EUR; 2° tot de categorie 2 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 9 tot 11 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan 2.966,67 EUR; 3° tot de categorie 3 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 12 tot 14 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan 4.740,37 EUR; 4° tot de categorie 4 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 15 of 16 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan 6.906,12 EUR; 5° tot de categorie 5 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op ten minste 17 punten wordt vastgesteld. Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan 7.834,56 EUR. § 3. [2 ...]2 § 4. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, vanaf welke graad, volgens welke criteria, op welke wijze en door wie het gebrek aan zelfredzaamheid wordt vastgesteld. Wat de graad van zelfredzaamheid betreft, kan de Koning een onderscheid maken naargelang het gaat om personen met een handicap bedoeld in artikel 2, § 2, of om personen met een handicap bedoeld in artikel 2, § 3. § 5. De in dit artikel vermelde bedragen zijn gekoppeld aan de spilindex 103,14 der consumptieprijzen (basis 1996 = 100) overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der werknemers, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer der consumptieprijzen worden gekoppeld. § 6. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de in dit artikel vastgelegde bedragen verhogen. ----------
(1)<KB 2015-09-16/02, art. 1, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
(2)<DVR 2016-06-24/16, art. 62, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(3)<KB 2017-08-03/05, art. 1, 035; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
(4)<W 2018-09-02/07, art. 2, 038; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
(5)<KB 2019-06-12/03, art. 1, 039; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
(6)<KB 2019-06-12/03, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(7)<KB 2021-01-14/26, art. 1, 042; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(8)<KB 2021-08-06/10, art. 1, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2021>
(9)<KB 2023-01-29/10, art. 1, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2023>
Art.7. <W 2002-12-24/31, art. 121, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003 en gewijzigd bij W 2004-07-09/30, art. 157, 023; Inwerkingtreding : 01-07-2004> (NOTA : bij arrest nr 123/2004 van 07-07-2004 (B.St. 20-07-2004, p. 56293), heeft het Arbitragehof artikel 121 van W 2002-12-24/31 vernietigd) § 1. De in artikel 1 bedoelde tegemoetkomingen kunnen enkel toegekend worden indien het bedrag van het inkomen van de persoon met een handicap en het bedrag van het inkomen van de persoon met wie hij een huishouden vormt, het in artikel 6 bedoelde bedrag van de tegemoetkomingen niet overschrijdt.
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, wat moet worden verstaan onder " inkomen " en door wie, volgens welke criteria en op welke wijze het bedrag ervan moet worden bepaald.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepalen dat sommige inkomsten of delen van het inkomen, onder de voorwaarden die hij bepaalt, niet of slechts gedeeltelijk in aanmerking worden genomen. Hij kan daarbij een onderscheid maken naargelang het gaat om een inkomensvervangende tegemoetkoming, een integratietegemoetkoming of een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden. Hij kan eveneens een onderscheid maken naargelang de gerechtigde behoort tot categorie A, B of C, naargelang de graad van zelfredzaamheid van de persoon met een handicap, naargelang het gaat om het inkomen van de persoon met een handicap zelf of om het inkomen van de persoon met wie hij een huishouden vormt, of naargelang de bron van het inkomen.
§ 2. De persoon met een handicap en de persoon met wie hij een huishouden vormt, moeten hun rechten laten gelden :
1° op de uitkeringen en vergoedingen waarop hij aanspraak kan maken krachtens een andere Belgische of buitenlandse wetgeving of krachtens de regels van toepassing op het personeel van een internationale openbare instelling, en die hun grond vinden in een beperking van het verdienvermogen, in een gebrek aan of vermindering van de zelfredzaamheid of in de artikelen 1382 en volgende van het Burgerlijk Wetboek betreffende de burgerlijke aansprakelijkheid;
2° op sociale uitkeringen inzake ziekte en invaliditeit, werkloosheid, arbeidsongevallen, beroepsziekten, rust- en overlevingspensioenen, de inkomensgarantie voor ouderen en het gewaarborgd inkomen voor bejaarden.
§ 3. Onder " huishouden " moet worden verstaan elke samenwoning van twee personen die geen bloed- of aanverwant zijn in de eerste, tweede of derde graad.
Het bestaan van een huishouden wordt vermoed wanneer ten minste twee personen die geen bloed- of aanverwant zijn in de eerste, tweede of derde graad, hun hoofdverblijfplaats op hetzelfde adres hebben. Het tegenbewijs kan met alle mogelijke middelen worden geleverd door de persoon met een handicap of door de bestuursdirectie van de uitkeringen aan personen met een handicap.
Wanneer echter één van de leden van het huishouden opgesloten is in een gevangenis of opgenomen is in een instelling voor sociaal verweer, dan houdt het huishouden op te bestaan.
§ 4. De in artikel 1 bedoelde tegemoetkomingen kunnen aan de aanvrager worden toegekend als voorschot op de uitkeringen en vergoedingen bedoeld in § 2.
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, onder welke voorwaarden, op welke wijze en tot welk bedrag deze voorschotten kunnen worden toegekend, alsmede de wijze waarop ze kunnen worden teruggevorderd. De uitbetalingsdienst of -instelling treedt in de rechten van de gerechtigde tot het bedrag van de toegekende voorschotten.
Art. 7_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. <W 2002-12-24/31, art. 121, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003 en gewijzigd bij W 2004-07-09/30, art. 157, 023; Inwerkingtreding : 01-07-2004> (NOTA : bij arrest nr 123/2004 van 07-07-2004 (B.St. 20-07-2004, p. 56293), heeft het Arbitragehof artikel 121 van W 2002-12-24/31 vernietigd) § 1. De in artikel 1 bedoelde tegemoetkomingen kunnen enkel toegekend worden indien het bedrag van het inkomen van de persoon met een handicap en het bedrag van het inkomen van de persoon met wie hij een huishouden vormt, het in artikel 6 bedoelde bedrag van de tegemoetkomingen niet overschrijdt. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, wat moet worden verstaan onder " inkomen " en door wie, volgens welke criteria en op welke wijze het bedrag ervan moet worden bepaald. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepalen dat sommige inkomsten of delen van het inkomen, onder de voorwaarden die hij bepaalt, niet of slechts gedeeltelijk in aanmerking worden genomen. Hij kan daarbij een onderscheid maken naargelang het gaat om een inkomensvervangende tegemoetkoming, een integratietegemoetkoming [1 ...]1. Hij kan eveneens een onderscheid maken naargelang de gerechtigde behoort tot categorie A, B of C, naargelang de graad van zelfredzaamheid van de persoon met een handicap, naargelang het gaat om het inkomen van de persoon met een handicap zelf of om het inkomen van de persoon met wie hij een huishouden vormt, of naargelang de bron van het inkomen. § 2. De persoon met een handicap en de persoon met wie hij een huishouden vormt, moeten hun rechten laten gelden : 1° op de uitkeringen en vergoedingen waarop hij aanspraak kan maken krachtens een andere Belgische of buitenlandse wetgeving of krachtens de regels van toepassing op het personeel van een internationale openbare instelling, en die hun grond vinden in een beperking van het verdienvermogen, in een gebrek aan of vermindering van de zelfredzaamheid of in de artikelen 1382 en volgende van het Burgerlijk Wetboek betreffende de burgerlijke aansprakelijkheid; 2° op sociale uitkeringen inzake ziekte en invaliditeit, werkloosheid, arbeidsongevallen, beroepsziekten, rust- en overlevingspensioenen, de inkomensgarantie voor ouderen en het gewaarborgd inkomen voor bejaarden. § 3. Onder " huishouden " moet worden verstaan elke samenwoning van twee personen die geen bloed- of aanverwant zijn in de eerste, tweede of derde graad. Het bestaan van een huishouden wordt vermoed wanneer ten minste twee personen die geen bloed- of aanverwant zijn in de eerste, tweede of derde graad, hun hoofdverblijfplaats op hetzelfde adres hebben. Het tegenbewijs kan met alle mogelijke middelen worden geleverd door de persoon met een handicap of door de bestuursdirectie van de uitkeringen aan personen met een handicap. Wanneer echter één van de leden van het huishouden opgesloten is in een gevangenis of opgenomen is in een instelling voor sociaal verweer, dan houdt het huishouden op te bestaan. § 4. De in artikel 1 bedoelde tegemoetkomingen kunnen aan de aanvrager worden toegekend als voorschot op de uitkeringen en vergoedingen bedoeld in § 2. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, onder welke voorwaarden, op welke wijze en tot welk bedrag deze voorschotten kunnen worden toegekend, alsmede de wijze waarop ze kunnen worden teruggevorderd. De uitbetalingsdienst of -instelling treedt in de rechten van de gerechtigde tot het bedrag van de toegekende voorschotten.
----------
(1)<DDG 2022-06-27/07, art. 56, 044; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 7_WAALS_GEWEST. <W 2002-12-24/31, art. 121, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003 en gewijzigd bij W 2004-07-09/30, art. 157, 023; Inwerkingtreding : 01-07-2004> (NOTA : bij arrest nr 123/2004 van 07-07-2004 (B.St. 20-07-2004, p. 56293), heeft het Arbitragehof artikel 121 van W 2002-12-24/31 vernietigd) § 1. De in artikel 1 bedoelde tegemoetkomingen kunnen enkel toegekend worden indien het bedrag van het inkomen van de persoon met een handicap en het bedrag van het inkomen van de persoon met wie hij een huishouden vormt, het in artikel 6 bedoelde bedrag van de tegemoetkomingen niet overschrijdt. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, wat moet worden verstaan onder " inkomen " en door wie, volgens welke criteria en op welke wijze het bedrag ervan moet worden bepaald. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepalen dat sommige inkomsten of delen van het inkomen, onder de voorwaarden die hij bepaalt, niet of slechts gedeeltelijk in aanmerking worden genomen. Hij kan daarbij een onderscheid maken naargelang het gaat om een inkomensvervangende tegemoetkoming, een integratietegemoetkoming[1 ...]1. Hij kan eveneens een onderscheid maken naargelang de gerechtigde behoort tot categorie A, B of C, naargelang de graad van zelfredzaamheid van de persoon met een handicap, naargelang het gaat om het inkomen van de persoon met een handicap zelf of om het inkomen van de persoon met wie hij een huishouden vormt, of naargelang de bron van het inkomen. § 2. De persoon met een handicap en de persoon met wie hij een huishouden vormt, moeten hun rechten laten gelden : 1° op de uitkeringen en vergoedingen waarop hij aanspraak kan maken krachtens een andere Belgische of buitenlandse wetgeving of krachtens de regels van toepassing op het personeel van een internationale openbare instelling, en die hun grond vinden in een beperking van het verdienvermogen, in een gebrek aan of vermindering van de zelfredzaamheid of in de artikelen 1382 en volgende van het Burgerlijk Wetboek betreffende de burgerlijke aansprakelijkheid; 2° op sociale uitkeringen inzake ziekte en invaliditeit, werkloosheid, arbeidsongevallen, beroepsziekten, rust- en overlevingspensioenen, de inkomensgarantie voor ouderen en het gewaarborgd inkomen voor bejaarden. § 3. Onder " huishouden " moet worden verstaan elke samenwoning van twee personen die geen bloed- of aanverwant zijn in de eerste, tweede of derde graad. Het bestaan van een huishouden wordt vermoed wanneer ten minste twee personen die geen bloed- of aanverwant zijn in de eerste, tweede of derde graad, hun hoofdverblijfplaats op hetzelfde adres hebben. Het tegenbewijs kan met alle mogelijke middelen worden geleverd door de persoon met een handicap of door de bestuursdirectie van de uitkeringen aan personen met een handicap. Wanneer echter één van de leden van het huishouden opgesloten is in een gevangenis of opgenomen is in een instelling voor sociaal verweer, dan houdt het huishouden op te bestaan. § 4. De in artikel 1 bedoelde tegemoetkomingen kunnen aan de aanvrager worden toegekend als voorschot op de uitkeringen en vergoedingen bedoeld in § 2. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, onder welke voorwaarden, op welke wijze en tot welk bedrag deze voorschotten kunnen worden toegekend, alsmede de wijze waarop ze kunnen worden teruggevorderd. De uitbetalingsdienst of -instelling treedt in de rechten van de gerechtigde tot het bedrag van de toegekende voorschotten.
----------
(1)<DWG 2020-10-01/16, art. 43, 040; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.8.<W 2002-12-24/31, art. 122, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003> § 1. De tegemoetkomingen bedoeld in artikel 1 worden toegekend op aanvraag.
De Koning bepaalt hoe, door wie, vanaf wanneer en op welke wijze de aanvraag wordt ingediend, alsook de ingangsdatum van de beslissing.
Elke aanvraag tot een inkomensvervangende tegemoetkoming geldt als aanvraag tot een integratietegemoetkoming en omgekeerd.
De aanvraag tot een integratietegemoetkoming of tot een inkomensvervangende tegemoetkoming ingediend door een persoon die op het ogenblik van de indiening van de aanvraag de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, wordt beschouwd als een aanvraag tot een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden.
De Koning kan bepalen in welke gevallen de aanvraag ingediend met het oog op het verkrijgen van een sociale uitkering die onder een stelsel van sociale zekerheid of sociale bijstand valt, geldt als aanvraag tot het verkrijgen van een tegemoetkoming bedoeld in artikel 1.
[1 § 1bis. Wanneer de persoon die in België woont het recht op verhoogde kinderbijslag voor kinderen met een aandoening verliest omdat hij de leeftijdsgrens bepaald in de reglementering bereikt heeft, worden zijn rechten op de tegemoetkomingen bedoeld in artikel 1 ambtshalve onderzocht met uitwerking op de eerste dag van de maand volgend op die in de loop waarvan deze leeftijdsgrens wordt bereikt. De Koning bepaalt de andere gevallen waarin de tegemoetkomingen bedoeld in artikel 1 ambtshalve worden onderzocht. De Koning bepaalt de nadere voorwaarden voor de toepassing van het eerste lid.]1
§ 2. De Koning bepaalt in welke gevallen een nieuwe aanvraag kan worden ingediend.
De Koning bepaalt hoe, door wie en op welke wijze de nieuwe aanvraag wordt ingediend, alsook de ingangsdatum van de beslissing.
§ 3. Het beroep bij de bevoegde rechtbank tegen een beslissing tot toekenning, herziening of weigering van een tegemoetkoming bedoeld in artikel 1 geldt als nieuwe aanvraag in de zin van § 2 zo het onontvankelijk wordt verklaard.
§ 4. De Koning bepaalt in welke gevallen een nieuwe beslissing kan worden genomen. Hij bepaalt eveneens de ingangsdatum van de nieuwe beslissing.
§ 5. De Koning bepaalt in welke gevallen een beslissing kan worden ingetrokken.
----------
(1)<W 2007-03-06/46, art. 2, 024; Inwerkingtreding : onbepaald >
Art. 8_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. <W 2002-12-24/31, art. 122, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003> § 1. De tegemoetkomingen bedoeld in artikel 1 worden toegekend op aanvraag. De Koning bepaalt hoe, door wie, vanaf wanneer en op welke wijze de aanvraag wordt ingediend, alsook de ingangsdatum van de beslissing. Elke aanvraag tot een inkomensvervangende tegemoetkoming geldt als aanvraag tot een integratietegemoetkoming en omgekeerd. [2 ...]2 De Koning kan bepalen in welke gevallen de aanvraag ingediend met het oog op het verkrijgen van een sociale uitkering die onder een stelsel van sociale zekerheid of sociale bijstand valt, geldt als aanvraag tot het verkrijgen van een tegemoetkoming bedoeld in artikel 1. [1 § 1bis. Wanneer de persoon die in België woont het recht op verhoogde kinderbijslag voor kinderen met een aandoening verliest omdat hij de leeftijdsgrens bepaald in de reglementering bereikt heeft, worden zijn rechten op de tegemoetkomingen bedoeld in artikel 1 ambtshalve onderzocht met uitwerking op de eerste dag van de maand volgend op die in de loop waarvan deze leeftijdsgrens wordt bereikt. De Koning bepaalt de andere gevallen waarin de tegemoetkomingen bedoeld in artikel 1 ambtshalve worden onderzocht. De Koning bepaalt de nadere voorwaarden voor de toepassing van het eerste lid.]1 § 2. De Koning bepaalt in welke gevallen een nieuwe aanvraag kan worden ingediend. De Koning bepaalt hoe, door wie en op welke wijze de nieuwe aanvraag wordt ingediend, alsook de ingangsdatum van de beslissing. § 3. Het beroep bij de bevoegde rechtbank tegen een beslissing tot toekenning, herziening of weigering van een tegemoetkoming bedoeld in artikel 1 geldt als nieuwe aanvraag in de zin van § 2 zo het onontvankelijk wordt verklaard. § 4. De Koning bepaalt in welke gevallen een nieuwe beslissing kan worden genomen. Hij bepaalt eveneens de ingangsdatum van de nieuwe beslissing. § 5. De Koning bepaalt in welke gevallen een beslissing kan worden ingetrokken. ----------
(1)<W 2007-03-06/46, art. 2, 024; Inwerkingtreding : onbepaald >
(2)<DDG 2022-06-27/07, art. 57, 044; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 8_WAALS_GEWEST. <W 2002-12-24/31, art. 122, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003> § 1. De tegemoetkomingen bedoeld in artikel 1 worden toegekend op aanvraag. De Koning bepaalt hoe, door wie, vanaf wanneer en op welke wijze de aanvraag wordt ingediend, alsook de ingangsdatum van de beslissing. Elke aanvraag tot een inkomensvervangende tegemoetkoming geldt als aanvraag tot een integratietegemoetkoming en omgekeerd. [2 ...]2 De Koning kan bepalen in welke gevallen de aanvraag ingediend met het oog op het verkrijgen van een sociale uitkering die onder een stelsel van sociale zekerheid of sociale bijstand valt, geldt als aanvraag tot het verkrijgen van een tegemoetkoming bedoeld in artikel 1. [1 § 1bis. Wanneer de persoon die in België woont het recht op verhoogde kinderbijslag voor kinderen met een aandoening verliest omdat hij de leeftijdsgrens bepaald in de reglementering bereikt heeft, worden zijn rechten op de tegemoetkomingen bedoeld in artikel 1 ambtshalve onderzocht met uitwerking op de eerste dag van de maand volgend op die in de loop waarvan deze leeftijdsgrens wordt bereikt. De Koning bepaalt de andere gevallen waarin de tegemoetkomingen bedoeld in artikel 1 ambtshalve worden onderzocht. De Koning bepaalt de nadere voorwaarden voor de toepassing van het eerste lid.]1 § 2. De Koning bepaalt in welke gevallen een nieuwe aanvraag kan worden ingediend. De Koning bepaalt hoe, door wie en op welke wijze de nieuwe aanvraag wordt ingediend, alsook de ingangsdatum van de beslissing. § 3. Het beroep bij de bevoegde rechtbank tegen een beslissing tot toekenning, herziening of weigering van een tegemoetkoming bedoeld in artikel 1 geldt als nieuwe aanvraag in de zin van § 2 zo het onontvankelijk wordt verklaard. § 4. De Koning bepaalt in welke gevallen een nieuwe beslissing kan worden genomen. Hij bepaalt eveneens de ingangsdatum van de nieuwe beslissing. § 5. De Koning bepaalt in welke gevallen een beslissing kan worden ingetrokken. ----------
(1)<W 2007-03-06/46, art. 2, 024; Inwerkingtreding : onbepaald >
(2)<DWG 2020-10-01/16, art. 44, 040; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. 8_VLAAMS_GEWEST. <W 2002-12-24/31, art. 122, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003> § 1. De tegemoetkomingen bedoeld in artikel 1 worden toegekend op aanvraag. De Koning bepaalt hoe, door wie, vanaf wanneer en op welke wijze de aanvraag wordt ingediend, alsook de ingangsdatum van de beslissing. Elke aanvraag tot een inkomensvervangende tegemoetkoming geldt als aanvraag tot een integratietegemoetkoming en omgekeerd. [2 ...]2 De Koning kan bepalen in welke gevallen de aanvraag ingediend met het oog op het verkrijgen van een sociale uitkering die onder een stelsel van sociale zekerheid of sociale bijstand valt, geldt als aanvraag tot het verkrijgen van een tegemoetkoming bedoeld in artikel 1. [1 § 1bis. Wanneer de persoon die in België woont het recht op verhoogde kinderbijslag voor kinderen met een aandoening verliest omdat hij de leeftijdsgrens bepaald in de reglementering bereikt heeft, worden zijn rechten op de tegemoetkomingen bedoeld in artikel 1 ambtshalve onderzocht met uitwerking op de eerste dag van de maand volgend op die in de loop waarvan deze leeftijdsgrens wordt bereikt. De Koning bepaalt de andere gevallen waarin de tegemoetkomingen bedoeld in artikel 1 ambtshalve worden onderzocht. De Koning bepaalt de nadere voorwaarden voor de toepassing van het eerste lid.]1 § 2. De Koning bepaalt in welke gevallen een nieuwe aanvraag kan worden ingediend. De Koning bepaalt hoe, door wie en op welke wijze de nieuwe aanvraag wordt ingediend, alsook de ingangsdatum van de beslissing. § 3. Het beroep bij de bevoegde rechtbank tegen een beslissing tot toekenning, herziening of weigering van een tegemoetkoming bedoeld in artikel 1 geldt als nieuwe aanvraag in de zin van § 2 zo het onontvankelijk wordt verklaard. § 4. De Koning bepaalt in welke gevallen een nieuwe beslissing kan worden genomen. Hij bepaalt eveneens de ingangsdatum van de nieuwe beslissing. § 5. De Koning bepaalt in welke gevallen een beslissing kan worden ingetrokken. ----------
(1)<W 2007-03-06/46, art. 2, 024; Inwerkingtreding : onbepaald >
(2)<DVR 2016-06-24/16, art. 63, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 8bis.<Ingevoegd bij W 2002-12-24/31, art. 123; Inwerkingtreding : 01-07-2003 en gewijzigd bij W 2004-07-09/30, art. 158, 023; Inwerkingtreding : 01-07-2003> De Koning bepaalt :
1° hoe de aanvragen tot het verkrijgen van de tegemoetkomingen bedoeld in artikel 1 worden behandeld en inzonderheid de wijze waarop de openbare besturen tussen beide komen bij het vaststellen van het inkomen van de aanvrager en van de persoon met wie hij een huishouden vormt;
2° hoe de minister tot wiens bevoegdheid de tegemoetkomingen aan personen met een handicap behoren over deze aanvragen beslist;
3° de termijnen binnen dewelke de aanvragen om tegemoetkomingen worden onderzocht [1 met dien verstande dat die termijnen vanaf 1 januari 2010 niet meer dan zes maanden mogen bedragen.]1
----------
(1)<W 2009-03-13/35, art. 1, 027; Inwerkingtreding : 06-04-2009>
Art. 8ter.<Ingevoegd bij W 2002-12-24/31, art. 123bis; zelf ingevoegd bij W 2004-07-09/30, art. 159; Inwerkingtreding : 01-07-2003> De persoon met een handicap aan wie een tegemoetkoming is toegekend, moet nieuwe gegevens die aanleiding kunnen geven tot een vermindering van het bedrag van de tegemoetkoming onmiddellijk meedelen.
De Koning bepaalt de modaliteiten volgens dewelke en de termijnen waarbinnen deze mededeling moet gebeuren.
De Koning kan in afwijking van het eerste lid bepalen dat voor de gegevens die hij identificeert geen mededeling moet gebeuren.
Art. 8ter TOEKOMSTIG RECHT. [1 De gegevens nodig voor de toepassing van deze wet, met inbegrip van nieuwe gegevens die aanleiding kunnen geven tot een wijziging van het bedrag van de tegemoetkoming, worden elektronisch opgehaald bij de diensten en instellingen die erover beschikken, onverminderd de bepalingen van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid. De Koning bepaalt de gegevens die de persoon met een handicap moet meedelen. De Koning bepaalt de voorwaarden waarop en de termijnen waarbinnen deze mededeling moet gebeuren.]1
----------
(1)<W 2007-03-06/46, art. 3, 024; Inwerkingtreding : onbepaald >
Art.9. (opgeheven) <W 2002-12-24/31, art. 124, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
Art.10. <W 2002-12-24/31, art. 125, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003> De beslissing houdende toekenning, herziening of weigering van een tegemoetkoming bedoeld in artikel 1 moet, op straffe van nietigheid, met redenen worden omkleed.
Zij moet de volgende vermeldingen bevatten :
1° de mogelijkheid om bij de bevoegde rechtbank beroep in te stellen;
2° het adres van de bevoegde rechtbank;
3° de termijn om een beroep in te stellen en de wijze waarop dit moet gebeuren;
4° de inhoud van de artikelen 728 en 1017 van het Gerechtelijk Wetboek;
5° de refertes van het dossier en van de dienst die het beheert;
6° de mogelijkheid om opheldering te verkrijgen omtrent de beslissing bij de dienst die het dossier beheert of bij een aangewezen voorlichtingsdienst.
Indien de beslissing de in het vorige lid opgesomde vermeldingen niet bevat, gaat de termijn om een beroep in te stellen niet in.
Art.11. De tegemoetkomingen worden uitbetaald volgens de regelen door de Koning vastgesteld.
(tweede lid opgeheven) <W 2002-12-24/31, art. 126, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
Art. 11bis. (opgeheven) <W 2002-12-24/31, art. 127, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
Art.12. § 1. (Bij opname van de (persoon met een handicap) in een instelling, geheel of gedeeltelijk op kosten van de overheid, een openbare dienst of een sociale-zekerheids-instelling, wordt de uitbetaling onder de voorwaarden die de Koning bij in Ministerraad overlegd besluit bepaalt, (voor 28 procent) opgeschort voor de integratie-tegemoetkoming (...).) <W 1989-12-22/31, art. 134, 003; Inwerkingtreding : 01-11-1989> <W 2002-12-24/31, art. 128, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2003> <W 2002-12-24/31, art. 115, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003> <W 2007-04-27/35, art. 38, 025; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
§ 2. ( De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de gevallen waarin de tegemoetkomingen bedoeld in artikel 1 geheel of gedeeltelijk geschorst worden voor de gerechtigden die in gevangenissen opgesloten zijn of in instellingen van sociaal verweer opgenomen zijn, alsook de duur van de schorsing.) <W 2002-12-24/31, art. 128, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art.13. (opgeheven) <W 2002-12-24/31, art. 129, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
Art.14. <W 2002-12-24/31, art. 130, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003> De bedragen die met toepassing van de artikelen 6, 7 en 12 worden toegekend bij het vaststellen of het herzien van het recht op tegemoetkomingen bedoeld in artikel 1 worden gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der werknemers, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen.
Art.15. <W 1989-12-22/31, art. 136, 003; Inwerkingtreding : 01-11-1989> De Koning bepaalt bij in Ministerraad overlegd besluit de vervallen en nog niet betaalde termijnen van de tegemoetkomingen waarvan de betaling kan worden verricht na het overlijden van de gerechtigde, wijst de natuurlijke personen aan aan wie deze worden uitbetaald, bepaalt de rangorde waarin deze personen hun recht kunnen uitoefenen en de vormvereisten die moeten worden nageleefd alsmede de termijn voor het indienen van de aanvraag.
Art.16. <W 2002-12-24/31, art. 131, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003> § 1. De terugvordering van de ten onrechte betaalde tegemoetkomingen verjaart na drie jaar te rekenen vanaf de datum waarop de uitbetaling is geschied.
De in het eerste lid voorgeschreven termijn wordt teruggebracht tot één jaar indien de betaling enkel het gevolg is van een vergissing van een administratieve dienst of instelling, waarvan de betrokkene zich normaal geen rekenschap kan geven.
De in het eerste lid voorgeschreven verjaringstermijn wordt op vijf jaar gebracht wanneer de onverschuldigde sommen werden verkregen door bedrieglijke handelingen of door valse of bewust onvolledige verklaringen. Deze termijn van vijf jaar geldt eveneens ten aanzien van sommen die ten onrechte werden uitbetaald wegens het niet afleggen, door de schuldenaar, van een verklaring die is voorgeschreven door een wets- of verordenende bepaling of die volgt uit een vroeger aangegane verbintenis.
§ 2. Van de beslissing tot terugvordering wordt, op straffe van nietigheid, kennis gegeven aan de schuldenaren bij een ter post aangetekend schrijven.
Deze brief vermeldt :
1° de vaststelling van het onverschuldigde;
2° het totale bedrag van het onverschuldigde alsmede de berekeningswijze ervan;
3° de inhoud en de refertes van de bepalingen in strijd waarmee de betalingen werden verricht;
4° de in aanmerking genomen verjaringstermijn en, als deze geen 3 jaar bedraagt, de motivering ervan;
5° de mogelijkheid om binnen drie maanden na de aanbieding van het aangetekende schrijven aan de belanghebbende, beroep in te stellen bij de bevoegde arbeidsrechtbank;
6° de mogelijkheid om een met redenen omkleed voorstel met het oog op een gespreide terugbetaling voor te leggen;
7° de mogelijkheid van de minister tot wiens bevoegdheid de tegemoetkomingen aan personen met een handicap behoren om ambtshalve of op aanvraag van de persoon met een handicap af te zien van de terugvordering van de onverschuldigd betaalde tegemoetkomingen.
Indien de beslissing de in het vorig lid voorziene vermeldingen niet bevat, gaat de beroepstermijn niet in.
§ 3. De verjaring wordt gestuit door het ter post neerleggen van het aangetekend schrijven, door een terugvordering via de afhouding op de tegemoetkomingen of door de vrijwillige terugbetaling door de persoon met een handicap.
§ 4. De terugvordering wordt van rechtswege toegepast op de vervallen en nog niet uitgekeerde tegemoetkomingen.
Indien de vervallen en nog niet uitgekeerde bedragen hoger liggen dan het onverschuldigde bedrag, wordt het verschil tussen de achterstallige bedragen en de schuld aan de persoon met een handicap betaald.
§ 5. Indien de dienst de onverschuldigde bedragen niet kan terugvorderen middels de door hem verschuldigde tegemoetkomingen, kan de terugvordering op zijn verzoek uitgevoerd worden door een dienst of instelling die één van de in § 1, 2°, 3°, 4°, 5° en 8° van artikel 1410 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde prestaties uitkeert, of op vervallen en nog niet uitgekeerde bedragen van dezelfde prestaties.
§ 6. De beslissing tot terugvordering kan enkel uitgevoerd worden na het verstrijken van een termijn van drie maanden volgend op de kennisgeving.
Wanneer de gerechtigde vóór het verstrijken van deze termijn van drie maanden een aanvraag tot verzaking heeft ingediend, wordt de terugvordering opgeschort tot de minister tot wiens bevoegdheid de tegemoetkomingen aan personen met een handicap behoren over de aanvraag uitspraak heeft gedaan.
Indien de aanvraag om verzaking wordt ingediend na de termijn van drie maanden volgend op de betekening van de schuld, wordt de terugvordering van de onverschuldigde bedragen aangevat of voortgezet totdat de minister tot wiens bevoegdheid de tegemoetkomingen aan personen met een handicap behoren een tegengestelde beslissing heeft genomen.
§ 7. Er wordt ambtshalve afgezien van de terugvordering van de onverschuldigd betaalde tegemoetkomingen bij het overlijden van de persoon met een handicap.
Er wordt evenwel niet ambtshalve verzaakt :
1° in geval van bedrog of arglist;
2° indien er bij het overlijden van de betrokkene vervallen en nog niet uitgekeerde tegemoetkomingen bestaan. In dit geval geschiedt de terugvordering op de vervallen tegemoetkomingen die nog niet betaald werden aan de betrokkene of aan de in artikel 15 bedoelde personen, zelfs indien de betrokkene toen hij nog in leven was een aanvraag om verzaking had ingediend waarover de minister tot wiens bevoegdheid de tegemoetkomingen aan personen met een handicap behoren nog geen beslissing zou hebben genomen;
3° wanneer het terug te vorderen bedrag hoger ligt dan een door de Koning te bepalen bedrag.
§ 8. De minister tot wiens bevoegdheid de tegemoetkomingen aan personen met een handicap behoren, kan, in de door de Koning bepaalde voorwaarden, ambtshalve of op aanvraag van de persoon met een handicap, afzien van de terugvordering van de onverschuldigd betaalde tegemoetkomingen wanneer het om behartigenswaardige gevallen gaat of wanneer het onverschuldigd betaalde bedrag beneden een door de Koning te bepalen bedrag ligt of buiten verhouding staat tot de vermoedelijke procedurekosten.
De Koning bepaalt de wijze waarop de aanvraag tot verzaking moet worden ingediend. De aanvraag tot verzaking dient gemotiveerd te zijn.
Art.17.De ordonnantiën van betaling van de tegemoetkomingen moeten niet voorzien zijn van het visum bedoeld bij artikel 14, eerste lid, van de organieke wet op het Rekenhof van 29 oktober 1846.
De verantwoording van deze, door middel van kredietopening verrichte uitgaven geschiedt door overlegging van samenvattende betaalstaten, goedgekeurd door de Minister tot wiens bevoegdheid de sociale zekerheid behoort of diens gemachtigde en afgestempeld door [1 bpost]1 <W 1991-03-21/30, art. 130, 004; Inwerkingtreding : 01-10-1992>
----------
(1)<W 2010-12-13/07, art. 4, 029; Inwerkingtreding : 17-01-2011>
Art.18. Alle overheidsdiensten, alle instellingen belast met de toepassing van de wetgeving betreffende de sociale zekerheid, arbeidsongevallen, beroepsziekten en bijstand, alsook de gerechtigden op tegemoetkomingen, zijn verplicht aan de toekennende overheid, alsmede aan de uitbetalende dienst of instelling op eenvoudig verzoek en zonder verplaatsing, alle voor de uitoefening van hun opdracht nuttige inlichtingen te verschaffen.
(De zorgverleners dienen alle inlichtingen of documenten mede te delen die nuttig zijn voor de evaluatie van de vermindering van het verdienvermogen en/of het gebrek aan of de vermindering van de zelfredzaamheid. De mededeling of het gebruik van deze inlichtingen en documenten zijn onderworpen aan het eerbiedigen van het medisch geheim.) <W 1998-02-22/43, art. 264, 010; Inwerkingtreding : 03-03-1998>
Art. 18bis. <ingevoegd bij W 1989-12-22/31, art. 137, 003; Inwerkingtreding : 01-11-1989> De fotografische, microfotografische of elektronische afschriften van de documenten bewaard door de (Dienst voor tegemoetkomingen aan gehandicapten (NOTA : het woord "gehandicapten" wordt overal in onderhavige wet vervangen door "personen met een handicap")) hebben dezelfde bewijskracht als de originelen, indien zij door deze dienst of onder diens controle werden opgesteld. <W 2002-12-24/31, art. 115, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
Art.19. De geschillen over de rechten, ontstaan uit deze wet, behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten.
Beroep tegen een beslissing van de Minister of diens gemachtigde moet ingesteld worden binnen (drie maanden) na de kennisgeving ervan. <KB 1998-07-05/44, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
Tegen een beslissing inzake al of niet verzaken aan een terugvordering is geen beroep mogelijk.
De vordering ingeleid voor arbeidsgerechten werkt niet schorsend.
(In de zaken waarin een medisch expert wordt toegewezen, worden de voorschotten, de erelonen en de kosten van deze expert, die vervat zijn in de nota die wordt opgesteld overeenkomstig de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek, aangeduid met toepassing van het door de Koning vastgestelde tarief.) <W 1992-06-26/30, art. 164, 008; Inwerkingtreding : 01-07-1992> <W 1998-02-22/43, art. 265, 010; Inwerkingtreding : 03-03-1998>
Art.20. Ter beoefening van de Hem door deze wet toegekende bevoegdheden, wint de Koning het advies in van de (Nationale Hoge Raad voor gehandicapten. (NOTA : het woord "gehandicapten" wordt overal in onderhavige wet vervangen door de woorden "personen met een handicap".) <W 2002-12-24/31, art. 115, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
Art.21. Bij (de Bestuursdirectie van de uitkeringen aan personen met een handicap) wordt een Commissie voor sociaal hulpbetoon aan de (personen met een handicap) opgericht waarvan de Koning de samenstelling en de werkwijze bepaalt. <W 2002-12-24/31, art. 115, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
De commissie geeft advies over aangelegenheden met betrekking tot individuele gevallen, welke haar door de Minister tot wiens bevoegdheid de sociale zekerheid behoort, worden voorgelegd.
Art.22. De uitgaven die voortvloeien uit de toepassing van deze wet vallen ten laste van het Rijk.
Art.23. Artikel 47, eerste lid, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gewijzigd bij de wet van 30 juni 1981 en het koninklijk besluit nr. 131 van 30 december 1982, wordt vervangen door het volgende lid : "....."
Art.24.Artikel 47, eerste lid, van dezelfde wetten, zoals het bestond vóór het werd gewijzigd bij deze wet, blijft van toepassing ten voordele van de gehandicapte kinderen die ten minste [1 18]1 jaar oud zijn op de datum van de inwerkingtreding van deze wet.
----------
(1)<W 2020-12-20/19, art. 2, 041; Inwerkingtreding : 01-08-2020>
Art.25. In artikel 47bis van dezelfde wetten, ingevoegd door het koninklijk besluit nr. 122 van 30 december 1982 en gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 207 van 13 september 1983 en het koninklijk besluit nr. 282 van 31 maart 1984, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid worden tussen de woorden " artikel 63, eerste lid, 2°, van deze wetten " en " bedoeld kind " de woorden " zoals het bestond vóór het werd gewijzigd bij de wet van ... " ingevoegd.
2° in het tweede lid worden tussen de woorden " artikel 63, eerste lid, 2°, van deze wetten " en "bedoeld kind " de woorden " zoals het bestond voor het werd gewijzigd bij de wet van ... " ingevoegd.
Art.26. Artikel 63 van dezelfde wetten, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 207 van 13 september 1983, wordt vervangen door de volgende bepalingen : "....."
Art.27.Artikel 63 van dezelfde wetten, zoals het bestond vóór het werd gewijzigd bij deze wet, blijft van toepassing ten voordele van de op kinderbijslag rechtgevende gehandicapte kinderen die ten minste [1 18]1 jaar zijn op de datum van de inwerkingtreding van deze wet.
----------
(1)<W 2020-12-20/19, art. 2, 041; Inwerkingtreding : 01-08-2020>
Art.28.De wet van 27 juni 1969 betreffende het toekennen van tegemoetkomingen aan de minder-validen wordt opgeheven.
(De wet van 27 juni 1969 blijft evenwel van toepassing voor de (personen met een handicap) (waaraan een gewone tegemoetkoming, bijzondere tegemoetkoming, en/of een daarbij horende tegemoetkoming voor hulp van derden, bedoeld in artikel 2 van de wet van 27 juni 1969, is toegekend) die vóór 1 januari 1975 is ingegaan en die verder deze tegemoetkoming blijven genieten overeenkomstig de reglementaire bepalingen die van toepassing waren vóór deze datum, tenzij een toepassing van deze wet voordeliger is. In geen geval kan de toepassing van deze wet te hunnen aanzien leiden tot een verval van het recht of een vermindering van de tegemoetkoming.) <W 1992-12-30/40, art. 52, 009; Inwerkingtreding : 01-07-1993; KB 1993-04-14/33, art. 1> <W 2000-08-12/62, art. 209, 1°, 013; Inwerkingtreding : 01-07-2000> <W 2002-12-24/31, art. 115, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
(Wat de verjaring van de terugvordering van de in het tweede lid bedoelde tegemoetkomingen betreft die ten onrechte werden betaald, is artikel 16 van deze wet van toepassing.) <W 2001-07-19/38, art. 58, 015; Inwerkingtreding : 28-07-2001>
(De personen met een handicap die recht hebben op een aanvullende tegemoetkoming, op een tegemoetkoming ter aanvulling van het gewaarborgd inkomen aan bejaarden en/of op een daarbij horende tegemoetkoming voor hulp van derden, blijven hun tegemoetkomingen behouden ter hoogte van het bedrag uitbetaald door [1 de Federale Pensioendienst]1 op datum van 30 juni 2000 totdat er voor hen een beslissing bij toepassing van deze wet genomen wordt ter gelegenheid van een herziening op hun aanvraag of ambtshalve.
De bedragen bedoeld in de vorige paragraaf variëren echter conform de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.) <W 2000-08-12/62, art. 209, 2°, 013; Inwerkingtreding : 01-07-2000>
(Nochtans regelt de Koning, bij in Ministerraad overlegd besluit, de rechten op een tegemoetkoming voor de (personen met een handicap) aan wie een aanvullende tegemoetkoming en/of een daarbijhorende tegemoetkoming voor hulp van derden werd toegekend die na 31 december 1974 maar vóór 1 juli 1987 is/zijn ingegaan.) <W 1989-12-22/31, art. 138, 003; Inwerkingtreding : 01-11-1989> <W 2002-12-24/31, art. 28, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
----------
(1)<W 2016-03-18/03, art. 112, 033; Inwerkingtreding : 01-04-2016>
Art.29. De Koning kan in de bestaande wetsbepalingen de verwijzingen naar de in deze wet opgenomen bepalingen naar de vorm aanpassen.
Art. 30.De Koning stelt de datum van inwerkingtreding van de bepalingen van deze wet vast.
(NOTA : Inwerkingtreding vastgesteld op 01-07-1987, par KB 1987-07-06/30, art. 40)