5 MAART 1990. - Koninklijk besluit betreffende de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden. (NOTA : opgeheven voor Vlaamse Gemeenschap bij BVR2016-10-14/08, art. 205, 035; Inwerkingtreding : 2017-01-01) (NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest bij BWG2020-12-10/36, art. 4, 1°, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2021)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 12-12-1990 en tekstbijwerking tot 22-01-2021)
HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen.
Art. 1, 1bis
HOOFDSTUK II. - Verblijfsvoorwaarden.
Art. 2
HOOFDSTUK III. - Bedragen van de tegemoetkoming.
Art. 3, 3bis
HOOFDSTUK IV. - Inkomensgrenzen.
Art. 4
Art. 4 Vlaams Gewest
Art. 5
HOOFDSTUK V. - Onderzoek naar het inkomen.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 6
Afdeling 2. - Beroepsinkomens.
Art. 7
Afdeling 3. - Pensioeninkomens.
Art. 8
Afdeling 4. - Onroerende goederen.
Art. 9-15
Afdeling 5. - Roerende kapitalen.
Art. 16
Afdeling 6. - Bijzondere bepalingen.
Art. 17-22, 22bis, 23-25
HOOFDSTUK VI. - Indiening van de aanvraag. (Opgeheven) <KB 2003-05-22/36, art. 36, 024; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
Art. 26-28
HOOFDSTUK VII. - Onderzoek van de aanvraag en beslissing. (Opgeheven) <KB 2003-05-22/36, art. 36, 024; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
Afdeling 1. - Algemene bepalingen. (Opgeheven) <KB 2003-05-22/36, art. 36, 024; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
Art. 29-32
Afdeling 2. - Medische onderzoeken. (Opgeheven) <KB 2003-05-22/36, art. 36, 024; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
Art. 33-34
Afdeling 3. - De beslissing. (Opgeheven) <KB 2003-05-22/36, art. 36, 024; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
Art. 35, 35bis, 35ter
Afdeling 4. - Het ingaan van het recht op de tegemoetkoming. (Opgeheven) <KB 2003-05-22/36, art. 36, 024; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
Art. 36
Afdeling 5. - De herzieningen. (Opgeheven) <KB 2003-05-22/36, art. 36, 024; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
Art. 37-40
HOOFDSTUK VIII. - Betalingsmodaliteiten en voorwaarden. (Opgeheven) <KB 2003-05-22/36, art. 36, 024; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
Afdeling 1. - Betalingsmodaliteiten. (Opgeheven) <KB 2003-05-22/36, art. 36, 024; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
Art. 41-44
Afdeling 2. - Betalingsvoorwaarden. (Opgeheven) <KB 2003-05-22/36, art. 36, 024; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
Art. 45-46
HOOFDSTUK IX. - Diverse bepalingen.
Art. 47-50, 50bis
HOOFDSTUK X. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art. 51-54
1993022456 1994022206 1995022356 1995022401 1996022729 1998022477 1999022116 1999022233 1999022234 1999022852 2000022558 2001022110 2001022412 2001022524 2002022249 2002022997 2002023057 2003022682 2003022685 2004022616 2004022617 2005022745 2007022802 2007022888 2009201539 2011203820 2013204942 2015036246 2015205671 2016036593 2021040015 2023204735
HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen.
Artikel 1. <KB 2003-05-22/39, art. 1, 025; Inwerkingtreding : 01-07-2003> Voor de toepassing van dit besluit, wordt verstaan onder :
1° wet : de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap;
2° Minister : de Minister die de tegemoetkomingen aan personen met een handicap onder zijn bevoegdheid heeft of zijn afgevaardigde;
3° tegemoetkoming : de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden;
4° burgemeester : de burgemeester of de door de burgemeester gemachtigde ambtenaar (...); <KB 2004-09-13/41, art. 1, 026; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
5° hoofdverblijfplaats : de hoofdverblijfplaats in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen;
6° (kind ten laste :
- de persoon jonger dan 25 jaar voor wie de persoon met een handicap of de persoon met wie hij een huishouden vormt kinderbijslag ontvangt of een onderhoudsgeld dat bij vonnis is vastgesteld of dat bepaald is in het kader van een procedure tot echtscheiding met onderlinge toestemming,
- of de persoon jonger dan 25 jaar voor wie de persoon met een handicap onderhoudsgeld betaalt dat bij vonnis is vastgesteld of dat bepaald is in een overeenkomst in het kader van een procedure tot echtscheiding met onderlinge toestemming.) <KB 2004-09-13/41, art. 1, 026; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
Art. 1bis. <Hersteld bij KB 2004-09-13/41, art. 1, 026; Inwerkingtreding : 01-07-2004> Voor de toepassing van dit koninklijk besluit wordt de persoon geplaatst in een opvanggezin gelijkgesteld met een kind en worden de geplaatste persoon en de opvangouders beschouwd als bloedverwant in de eerste graad.
HOOFDSTUK II. - Verblijfsvoorwaarden.
Art.2. <KB 2003-05-22/39, art. 2, 025; Inwerkingtreding : 01-07-2003> Wordt geacht zijn werkelijke verblijfplaats, bedoeld in artikel 4 van de wet, in België te hebben, de gerechtigde die er zijn hoofdverblijfplaats heeft en die er bestendig en daadwerkelijk verblijft.
Met bestendig en daadwerkelijk verblijf in België wordt gelijkgesteld :
1° het verblijf in het buitenland gedurende maximaal 90 al dan niet opeenvolgende dagen per kalenderjaar;
2° het verblijf in het buitenland ten gevolge van de opname ter verpleging in een ziekenhuis of een andere instelling voor zorgverstrekking;
3° het verblijf in het buitenland om beroepsredenen;
4° het verblijf bij een bloed- of aanverwant die verplicht is, of waarvan de echtgenoot of de persoon met wie de bloed- of aanverwant wettelijk samenwoont, verplicht is, tijdelijk in het buitenland te vertoeven om er een zending uit te voeren of functies uit te oefenen in dienst van de Belgische Staat;
5° het verblijf in het buitenland gedurende meer dan 90 al dan niet opeenvolgende dagen per kalenderjaar, voor zover uitzonderlijke omstandigheden dit verblijf wettigen en op voorwaarde dat de Minister hiertoe zijn toelating heeft verleend.
De persoon met een handicap die het Koninkrijk verlaat, is verplicht de Minister daarvan ten minste één maand voor zijn vertrek in te lichten, met vermelding van de vermoedelijke duur van het verblijf in het buitenland en, in de gevallen bedoeld in 2° tot en met 5°, de redenen daarvan.
HOOFDSTUK III. - Bedragen van de tegemoetkoming.
Art.3. <Hersteld bij KB 2004-09-13/41, art. 3; Inwerkingtreding : 01-07-2004> De zelfredzaamheid wordt gemeten aan de hand van de handleiding voor de evaluatie van de graad van zelfredzaamheid, gevoegd bij het ministerieel besluit van 30 juli 1987 tot vaststelling van de categorieën en van de handleiding voor de evaluatie van de graad van zelfredzaamheid met het oog op het onderzoek naar het recht op de integratietegemoetkoming, en volgens welke rekening wordt gehouden met volgende factoren :
- verplaatsingsmogelijkheden;
- mogelijkheden om zijn voedsel te nuttigen of te bereiden;
- mogelijkheid om voor zijn persoonlijke hygiëne in te staan en zich te kleden;
- mogelijkheid om zijn woning te onderhouden en huishoudelijk werk te verrichten;
- mogelijkheid om te leven zonder toezicht, bewust te zijn van gevaar en gevaar te kunnen vermijden;
- mogelijkheid tot communicatie en sociaal contact.
Art. 3bis. <Ingevoegd bij KB 2004-09-13/41, art. 4; Inwerkingtreding : 01-07-2004> Voor ieder van de in artikel 3 vermelde factoren wordt als volgt een aantal punten toegekend naar gelang van de graad van zelfredzaamheid van de persoon met een handicap :
- geen moeilijkheden, geen bijzondere inspanning en geen bijzondere hulpmiddelen : 0 punten;
- beperkte moeilijkheden of beperkte bijkomende inspanning of beperkt beroep op bijzondere hulpmiddelen : 1 punt;
- grote moeilijkheden of een grote bijkomende inspanning of uitgebreid beroep op bijzondere hulpmiddelen : 2 punten;
- onmogelijk zonder hulp van derden, zonder opvang in een aangepaste voorziening of zonder volledig aangepaste omgeving : 3 punten.
De toegekende punten worden samengeteld en naar gelang van dit totaal behoort de persoon met een handicap tot een van de in artikel 6, § 3, van de in de wet vermelde categorieën.
HOOFDSTUK IV. - Inkomensgrenzen.
Art.4.<KB 2003-05-22/39, art. 4, 025; Inwerkingtreding : 01-07-2003> § 1. Naargelang de persoon met een handicap behoort tot de categorie A, B of C worden, in toepassing van artikel 7, § 1, derde lid van de wet, volgende delen van het inkomen niet in aanmerking genomen : respectievelijk [2 9.776,78]2 EUR, [2 9.776,78]2 EUR en [2 12.216,92]2 EUR per jaar. Deze bedragen worden aangepast aan het indexcijfer der consumptieprijzen overeenkomstig de bepalingen vervat in § 3.
Behoren tot :
1° de categorie A : de personen met een handicap die niet behoren tot de categorie B, noch tot de categorie C;
2° (categorie B : de personen met een handicap die :
- ofwel alleen wonen;
- ofwel sedert ten minste 3 maanden dag en nacht in een verzorgingsinstelling verblijven en voorheen niet tot categorie C behoorden;) <KB 2004-09-13/41, art. 5, 026; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
3° (categorie C : de personen met een handicap die :
- ofwel een huishouden vormen;
- ofwel één of meer kinderen ten laste hebben.) <KB 2004-09-13/41, art. 5, 026; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
Er kan per huishouden slechts één persoon zijn die de vrijstelling geniet die overeenstemt met de categorie C. (Indien twee personen met een handicap in een huishouden tot de categorie C behoren, dan zal elk van hen een vrijstelling genieten gelijk aan de helft van de vrijstelling die overeenstemt met categorie C.) <KB 2004-09-13/41, art. 5, 026; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
§ 2. (...) <KB 2004-09-13/41, art. 5, 026; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
§ 3. (Voor de toepassing van dit artikel zijn deze bedragen gekoppeld aan spilindexcijfer 103,14 (basis 1996 = 100) van de consumptieprijzen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der werknemers, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
De in aanmerking genomen bedragen zijn de geldende bedragen op de datum van uitwerking van de aanvraag of nieuwe aanvraag om tegemoetkoming of op de eerste dag van de maand volgend op de ambtshalve herziening.) <KB 2004-09-13/41, art. 5, 026; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
----------
(1)<KB 2011-07-13/03, art. 3, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
(2)<KB 2013-08-30/18, art. 3, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 4_VLAAMS_GEWEST. <KB 2003-05-22/39, art. 4, 025; Inwerkingtreding : 01-07-2003> § 1. Naargelang de persoon met een handicap behoort tot de categorie A, B of C worden, in toepassing van artikel 7, § 1, derde lid van de wet, volgende delen van het inkomen niet in aanmerking genomen : respectievelijk [3 9.952,76]3 EUR, [3 9.952,76]3 EUR en [3 12.436,82]3 EUR per jaar. Deze bedragen worden aangepast aan het indexcijfer der consumptieprijzen overeenkomstig de bepalingen vervat in § 3. Behoren tot : 1° de categorie A : de personen met een handicap die niet behoren tot de categorie B, noch tot de categorie C; 2° (categorie B : de personen met een handicap die : - ofwel alleen wonen; - ofwel sedert ten minste 3 maanden dag en nacht in een verzorgingsinstelling verblijven en voorheen niet tot categorie C behoorden;) <KB 2004-09-13/41, art. 5, 026; Inwerkingtreding : 01-07-2004> 3° (categorie C : de personen met een handicap die : - ofwel een huishouden vormen; - ofwel één of meer kinderen ten laste hebben.) <KB 2004-09-13/41, art. 5, 026; Inwerkingtreding : 01-07-2004> Er kan per huishouden slechts één persoon zijn die de vrijstelling geniet die overeenstemt met de categorie C. (Indien twee personen met een handicap in een huishouden tot de categorie C behoren, dan zal elk van hen een vrijstelling genieten gelijk aan de helft van de vrijstelling die overeenstemt met categorie C.) <KB 2004-09-13/41, art. 5, 026; Inwerkingtreding : 01-07-2004> § 2. (...) <KB 2004-09-13/41, art. 5, 026; Inwerkingtreding : 01-07-2004> § 3. (Voor de toepassing van dit artikel zijn deze bedragen gekoppeld aan spilindexcijfer 103,14 (basis 1996 = 100) van de consumptieprijzen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der werknemers, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. De in aanmerking genomen bedragen zijn de geldende bedragen op de datum van uitwerking van de aanvraag of nieuwe aanvraag om tegemoetkoming of op de eerste dag van de maand volgend op de ambtshalve herziening.) <KB 2004-09-13/41, art. 5, 026; Inwerkingtreding : 01-07-2004> ----------
(1)<KB 2011-07-13/03, art. 3, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
(2)<KB 2013-08-30/18, art. 3, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
(3)<BVR 2015-10-02/09, art. 1, 033; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
Art.5. (opgeheven) <KB 2003-05-22/39, art. 5, 025; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
HOOFDSTUK V. - Onderzoek naar het inkomen.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.6. <KB 2003-05-22/39, art. 6, 025; Inwerkingtreding : 01-07-2003> § 1. De tegemoetkoming wordt toegekend in functie van het resultaat van een onderzoek naar het inkomen.
Onverminderd de toepassing van § 2, worden alle inkomsten, ongeacht hun aard of oorsprong, waarover de persoon met een handicap en eventueel (de persoon met wie hij een huishouden vormt), beschikken, in aanmerking genomen.
(Derde lid opgeheven) <KB 2004-09-13/41, art. 6, 026; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
§ 2. Voor de berekening van het inkomen, wordt er geen rekening gehouden met :
1° de gezinsbijslagen;
2° de uitkeringen die verband houden met openbare of private bijstand;
3° de onderhoudsgelden tussen ascendenten en descendenten;
4° de frontstrepen- en gevangenschapsrenten alsmede de renten verbonden aan een nationale orde op grond van een oorlogsfeit;
5° de tegemoetkomingen aan personen met een handicap toegekend aan (de persoon met wie de persoon met een handicap een huishouden vormt); <KB 2004-09-13/41, art. 6, 026; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
6° het vakantiegeld en het aanvullend vakantiegeld dat betaald wordt ten laste van de pensioenregeling voor de werknemers, de bijzondere bijslag die betaald wordt ten laste van de pensioenregeling der zelfstandigen evenals het vakantiegeld ten laste van de pensioenregeling van de openbare sector;
7° de vergoedingen die in het kader van de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen toegekend worden aan (de persoon met wie de persoon met een handicap een huishouden vormt); <KB 2004-09-13/41, art. 6, 026; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
8° het deel van het pensioen dat overeenstemt met het bedrag van het aan de echtgenoot of ex-echtgenoot betaalde onderhoudsgeld door de van tafel en bed gescheiden, de feitelijk of uit de echt gescheiden persoon met een handicap die een pensioen geniet, indien de verplichting tot het betalen van het onderhoudsgeld bij gerechtelijke beslissing werd vastgesteld;
9° de vergoedingen die door de Duitse overheid bij wijze van schadeloosstelling worden betaald voor de gevangenhouding tijdens de tweede wereldoorlog.
(10° de vergoedingen die worden toegekend met toepassing van de artikelen 10 en 11 van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers, voor zover die vergoedingen voldoen aan de voorwaarden vermeld in het voormeld artikel 10, eerste en derde lid en artikel 11.) <KB 2007-05-09/45, art. 6, 029; Inwerkingtreding : 01-08-2006>
§ 3. Voor de toepassing van dit artikel zijn de in aanmerking te nemen uitkeringen degene waarop de persoon met een handicap recht heeft op de datum van uitwerking van de aanvraag tot tegemoetkoming of op de eerste dag van de maand die volgt op de ambtshalve herziening.
Met het oog op het aftrekken van deze uitkeringen van het bedrag van de tegemoetkoming, worden de bedragen van de uitkeringen bedoeld in dit artikel berekend op jaarbasis.
Afdeling 2. - Beroepsinkomens.
Art.7. <KB 2004-09-13/41, art. 7, 026; Inwerkingtreding : 01-07-2004> § 1. Wanneer de persoon met een handicap of de persoon met wie hij een huishouden vormt een beroepsactiviteit als werknemer uitoefenen, wordt bij de berekening van het inkomen rekening gehouden met het belastbaar loon van het referentiejaar, zijnde het jaar -2.
Men verstaat onder het " het jaar -2 " het tweede kalenderjaar voorafgaand aan :
1° de uitwerkingsdatum van de aanvraag of van de nieuwe aanvraag om tegemoetkoming in de gevallen waarin de beslissing op aanvraag wordt genomen;
2° de kalendermaand volgend op het feit dat aanleiding geeft tot de ambtshalve herziening bedoeld in artikel 23, § 1 tot § 1ter van het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende de procedure voor de behandeling van de dossiers inzake tegemoetkomingen aan personen met een handicap.
§ 2. Voor een zelfstandige is het in aanmerking te nemen beroepsinkomen het bedrag van het inkomen zoals bepaald in artikel 11 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende het sociaal statuut van de zelfstandigen, dat betrekking heeft op het tweede jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de administratieve beslissing uitwerking heeft.
§ 3. In geval van begin of hervatting van een beroepsactiviteit als zelfstandige, wordt, zolang § 2 niet kan worden toegepast, en in alle gevallen waarin er niet naar een door de Administratie der Directe Belastingen vastgesteld beroepsinkomen kan worden verwezen, het beroepsinkomen in rekening gebracht dat door de aanvrager of, in voorkomend geval, door de persoon met wie hij een huishouden vormt, is aangegeven; dat inkomen kan nagezien en, in voorkomend geval, verbeterd worden op grond van bij d
§ 4. Wanneer de aanvrager de beroepsactiviteit als zelfstandige van de overleden persoon met wie hij een huishouden vormde, voortzet, wordt het inkomen, dat deze laatste heeft verworven in de loop van het refertejaar dat voor de vaststelling van het inkomen in aanmerking moet worden genomen, geacht door de aanvrager verworven te zijn.
§ 5. Wanneer het beroepsinkomen van het jaar -2 voortkomt uit een activiteit uitgeoefend voordat de persoon met een handicap of de persoon met wie hij een huishouden vormt gepensioneerd waren, daar waar op de ingangsdatum deze persoon of deze personen een pensioen genieten en tevens een toegelaten beroepsactiviteit uitoefenen, is het bedrag van het beroepsinkomen waarmee rekening moet gehouden worden dit laatste bedrag, omgerekend op jaarbasis.
§ 6. Het inkomen dat voortkomt van een bedrijfsafstand wordt aangerekend in toepassing van de artikelen 17 tot 22.
Afdeling 3. - Pensioeninkomens.
Art.8. § 1. (Voor de berekening van het inkomen, wordt een bedrag gelijk aan 90 pct. van de pensioenen toegekend aan de persoon met een handicap of aan (de persoon met wie hij een huishouden vormt), in aanmerking genomen.) <KB 2003-05-22/39, art. 8, 025; Inwerkingtreding : 01-07-2003> <KB 2004-09-13/41, art. 8, 026; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
§ 2. Worden beschouwd als pensioen, de voordelen toegekend hetzij in toepassing van een Belgische verplichte pensioenregeling, ingesteld bij of krachtens een wet, een provinciaal reglement of door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, hetzij in toepassing van een buitenlandse verplichte pensioenregeling, hetzij in toepassing van een verplichte pensioenregeling voor het personeel van een volkenrechterlijke instelling, hetzij bij wijze van vergoedingen, bijslagen of pensioenen welke tot herstel of als schadeloosstelling aan oorlogsslachtoffers of hun rechtverkrijgenden worden toegekend.
§ 3. Het bedrag bedoeld in § 1 is het werkelijk uitgekeerd bedrag in voorkomend geval vermeerderd met het bedrag dat overeenstemt met de vermindering :
- (...) <KB 2001-07-12/83, art. 1, 020; Inwerkingtreding : 01-09-2000>
- wegens terugvordering van een onverschuldigde betaling;
- wegens schorsing ten titel van sanctie;
- (...) <KB 2003-05-22/39, art. 8, 025; Inwerkingtreding : 01-07-2003>
Afdeling 4. - Onroerende goederen.
Art.9. <KB 2003-05-22/39, art. 9, 025; Inwerkingtreding : 01-07-2003> Voor de berekening van het inkomen wordt van het globaal kadastraal inkomen van de bebouwde onroerende goederen, die de persoon met een handicap of (de persoon met wie hij een huishouden vormt), in volle eigendom of in vruchtgebruik bezitten, een bedrag van 1 500,00 EUR afgetrokken. <KB 2004-09-13/41, art. 9, 026; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
Dit bedrag wordt verhoogd met 250,00 EUR voor elk kind ten laste.
Art.10. <KB 2003-05-22/39, art. 10, 025; Inwerkingtreding : 01-07-2003> Indien de persoon met een handicap of (de persoon met wie hij een huishouden vormt), slechts de volle eigendom of het vruchtgebruik bezitten van onbebouwde onroerende goederen, wordt voor de berekening van het inkomen, rekening gehouden met het bedrag van de kadastrale inkomens van deze goederen, verminderd met 60,00 EUR. <KB 2004-09-13/41, art. 10, 026; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
Art.11. Bij de berekening van het inkomen, wordt rekening gehouden met :
1° wat betreft de bebouwde onroerende goederen : het bedrag van het niet vrijgesteld kadastraal inkomen vermenigvuldigd met 3;
2° wat betreft de onbebouwde onroerende goederen : het bedrag van het niet vrijgesteld kadastraal inkomen vermenigvuldigd met 9.
Art.12. De in het buitenland gelegen onroerende goederen worden in aanmerking genomen overeenkomstig de bepalingen die toepasselijk zijn op de in België gelegen onroerende goederen.
Voor de toepassing van het eerste lid, moet onder kadastraal inkomen verstaan worden, elke gelijkaardige grondslag van belasting waarin bij de fiskale wetgeving van de plaats waar de goederen gelegen zijn is voorzien.
Art.13. Het kadastraal inkomen van een gedeelte van een onroerend goed is gelijk aan het kadastraal inkomen van het onroerend goed vermenigvuldigd met de breuk die het gedeelte van dat onroerend goed vertegenwoordigt.
Art.14. <KB 2003-05-22/39, art. 11, 025; Inwerkingtreding : 01-07-2003> Wanneer de persoon met een handicap of de personen met wie hij een huishouden vormt, de hoedanigheid van eigenaar of van vruchtgebruiker in onverdeeldheid hebben, wordt vooraleer de artikelen 9 tot 13 worden toegepast, het kadastraal inkomen vermenigvuldigd met de breuk die de belangrijkheid uitdrukt van de rechten, in volle eigendom of in vruchtgebruik, van de persoon met een handicap of van (de persoon met wie hij een huishouden vormt). <KB 2004-09-13/41, art. 11, 026; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
Art.15. <KB 2003-05-22/39, art. 12, 025; Inwerkingtreding : 01-07-2003> Wanneer het onroerend goed met een hypotheek bezwaard is, mag het bedrag, in aanmerking genomen voor de vaststelling van de inkomsten, verminderd worden met het jaarlijks bedrag der hypothecaire intresten, op voorwaarde :
1° dat de schuld door de persoon met een handicap of (de persoon met wie hij een huishouden vormt) voor eigen behoeften werd aangegaan en de aan het ontleende kapitaal gegeven bestemming wordt bewezen; <KB 2004-09-13/41, art. 12, 026; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
2° dat het bewijs wordt geleverd dat de hypothecaire intresten eisbaar waren en werkelijk werden betaald voor het jaar dat datgene van de ingangsdatum van de beslissing voorafgaat.
Het bedrag van de vermindering mag evenwel niet hoger zijn dan de helft van het in aanmerking te nemen bedrag.
Wanneer het onroerend goed werd verworven tegen betaling van een lijfrente, wordt het bedrag, in aanmerking genomen voor de vaststelling van de inkomsten, verminderd met het bedrag van de lijfrente die door de persoon met een handicap of door (de persoon met wie hij een huishouden vormt), werkelijk wordt betaald. Het tweede lid is van toepassing op deze vermindering. <KB 2004-09-13/41, art. 12, 026; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
Afdeling 5. - Roerende kapitalen.
Art.16. Voor de al dan niet belegde roerende kapitalen wordt rekening gehouden met een som gelijk aan 6 % van de kapitalen.
Afdeling 6. - Bijzondere bepalingen.
Art.17. <KB 2003-05-22/39, art. 13, 025; Inwerkingtreding : 01-07-2003> Er wordt een inkomen in rekening gebracht dat forfaitair vastgesteld wordt door op de verkoopwaarde van de goederen op het tijdstip van de afstand de bij artikel 16 beoogde berekeningsmodaliteiten toe te passen, wanneer de persoon met een handicap of (de persoon met wie hij een huishouden vormt), roerende of onroerende goederen om niet of onder bezwarende titel hebben afgestaan in de loop van de tien jaren vóór : <KB 2004-09-13/41, art. 13, 026; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
1° de uitwerkingsdatum van de aanvraag om tegemoetkoming, in de gevallen waarin de beslissing op aanvraag genomen wordt;
2° (de maand volgend op het feit dat aanleiding geeft tot de ambtshalve herziening, in de gevallen bedoeld in artikel 23, § 1 tot § 1ter van het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende de procedure voor de behandeling van de dossiers inzake tegemoetkomingen aan personen met een handicap.) <KB 2004-09-13/41, art. 13, 026; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
3° (...). <KB 2004-09-13/41, art. 13, 026; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
Art.18. Voor de toepassing van artikel 17 wordt de verkoopwaarde van de afgestane roerende of onroerende goederen, waarvan de aanvrager, (de persoon met wie hij een huishouden vormt), eigenaar of vruchtgebruiker in onverdeeldheid waren, vermenigvuldigd met de breuk die de belangrijkheid van de rechten van de aanvrager, zijn echtgenoot of de persoon met wie hij een huishouden vormt, uitdrukt. <KB 2004-09-13/41, art. 14, 026; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
Voor de toepassing van deze bepalingen zal de respectievelijke waarde van het vruchtgebruik en van de naakte eigendom geraamd worden zoals voorzien in het kader van de successierechten.
Art.19. In geval van afstand onder bezwarende titel van roerende of onroerende goederen, worden de persoonlijke schulden van de aanvrager, (de persoon met wie hij een huishouden vormt), die dateren van vóór de afstand en die werden afgelost met de opbrengst van de afstand, afgetrokken van de verkoopwaarde van de afgestane goederen, op het ogenblik van de afstand. <KB 2004-09-13/41, art. 14, 026; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
Art.20. In geval van afstand onder bezwarende titel van roerende of onroerende goederen en onverminderd de bepalingen van artikel 19, wordt met het oog op de toepassing van artikel 17, van de verkoopwaarde der goederen een jaarlijks abattement van (1 500 EUR) afgetrokken.<KB 2000-07-20/68, art. 17, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
Het aftrekbaar abattement wordt berekend in verhouding tot het aantal maanden begrepen tussen de eerste van de maand die volgt op de datum van de afstand en de datum waarop de aanvraag om tegemoetkoming uitwerking heeft.
Indien de aanvrager, (de persoon met wie hij een huishouden vormt) verscheidene afstanden hebben verricht, mag het abattement slechts eenmaal voor een zelfde periode worden toegepast. <KB 2004-09-13/41, art. 14, 026; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
Art.21. Het bepaalde in de artikelen 17 tot 20 is niet van toepassing op de opbrengst van de afstand in zoverre die opbrengst geheel of gedeeltelijk nog in het in aanmerking te nemen vermogen wordt teruggevonden. Op die opbrengst zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikelen 9 tot 16 van toepassing.
Art.22. Wanneer een roerend of onroerend goed tegen lijfrente is afgestaan, wordt een bedrag in rekening gebracht dat, gedurende de eerste tien jaren die volgen op de afstand, berekend wordt overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 17 tot 21; dit bedrag mag nochtans niet lager zijn dan het bedrag van de lijfrente. Na de bovenvermelde periode van tien jaar, is dit bedrag gelijk aan het bedrag van de lijfrente.
Wanneer de lijfrente bij een erkende verzekeringsinstelling gevestigd is tegen betaling van een enige premie of van periodieke premies, wordt een bedrag in rekening gebracht dat, gedurende de eerste tien jaren die volgen op de ingangsdatum van de lijfrente, forfaitair berekend wordt door de in artikel 16 beoogde coëfficiënt toe te passen op het kapitaal dat overeenstemt met de prijs van de rente op die datum; dit bedrag mag evenwel niet lager zijn dan het bedrag van de lijfrente. Na de voornoemde periode van tien jaar, wordt dit bedrag gelijk aan het bedrag van de lijfrente.
Art. 22bis. <Ingevoegd bij KB 2003-05-22/39, art. 15; Inwerkingtreding : 01-07-2003> Wanneer een uitkering, bedoeld in artikel 7, § 2, van de wet, wordt uitbetaald onder de vorm van een kapitalen of afkoopwaarden, wordt hun tegenwaarde in periodieke uitkering in aanmerking genomen ten belope van de lijfrente die verkregen wordt uit de omzetting tegen het procent dat in de onderstaande tabel is vermeld tegenover de volle leeftijd van de verkrijger op de datum van het feit dat heeft aanleiding gegeven tot de uitbetaling :
Volle leeftijd van de verkrijger op de datum van het feit dat aanleiding heeft gegeven tot de uitbetaling | Procent voor de omzetting van kapitalen of afkoopwaarden in een lijfrente |
- | - |
0 | 4,7535 |
1 | 4,7622 |
2 | 4,7713 |
3 | 4,7809 |
4 | 4,7909 |
5 | 4,8014 |
6 | 4,8125 |
7 | 4,8241 |
8 | 4,8362 |
9 | 4,8490 |
10 | 4,8623 |
11 | 4,8764 |
12 | 4,8911 |
13 | 4,9066 |
14 | 4,9229 |
15 | 4,9399 |
16 | 4,9578 |
17 | 4,9766 |
18 | 4,9964 |
19 | 5,0171 |
20 | 5,0389 |
21 | 5,0618 |
22 | 5,0858 |
23 | 5,1111 |
24 | 5,1377 |
25 | 5,1656 |
26 | 5,1949 |
27 | 5,2258 |
28 | 5,2582 |
29 | 5,2923 |
30 | 5,3282 |
31 | 5,3660 |
32 | 5,4057 |
33 | 5,4476 |
34 | 5,4916 |
35 | 5,5380 |
36 | 5,5868 |
37 | 5,6383 |
38 | 5,6925 |
39 | 5,7497 |
40 | 5,8099 |
41 | 5,8735 |
42 | 5,9405 |
43 | 6,0112 |
44 | 6,0859 |
45 | 6,1647 |
46 | 6,2480 |
47 | 6,3359 |
48 | 6,4289 |
49 | 6,5272 |
50 | 6,6311 |
51 | 6,7411 |
52 | 6,8575 |
53 | 6,9808 |
54 | 7,1114 |
55 | 7,2497 |
56 | 7,3965 |
57 | 7,5521 |
58 | 7,7172 |
59 | 7,8925 |
60 | 8,0787 |
61 | 8,2766 |
62 | 8,4869 |
63 | 8,7106 |
64 | 8,9487 |
65 | 9,2021 |
66 | 9,4721 |
67 | 9,7598 |
68 | 10,0665 |
69 | 10,3936 |
70 | 10,7427 |
71 | 11,1154 |
72 | 11,5134 |
73 | 11,9387 |
74 | 12,3933 |
75 | 12,8795 |
76 | 13,3994 |
77 | 13,9558 |
78 | 14,5513 |
79 | 15,1887 |
80 | 15,8712 |
81 | 16,6020 |
82 | 17,3845 |
83 | 18,2225 |
84 | 19,1198 |
85 | 20,0804 |
86 | 21,1085 |
87 | 22,2084 |
88 | 23,3845 |
89 | 24,6414 |
90 | 25,9836 |
91 | 27,4157 |
92 | 28,9419 |
93 | 30,5665 |
94 | 32,2933 |
95 | 34,1259 |
96 | 36,0670 |
97 | 38,1187 |
98 | 40,2823 |
99 | 42,5577 |
100 | 44,9438 |
101 | 47,4381 |
102 | 50,0367 |
103 | 52,7355 |
104 | 55,5321 |
105 | 58,4333 |
106 | 61,4794 |
107 | 64,8168 |
108 | 68,9976 |
109 | 76,2770 |
110 | 100 |