22 MEI 2003. - Koninklijk besluit betreffende de procedure voor de behandeling van de dossiers inzake tegemoetkomingen aan personen met een handicap. (NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest bij BWG2020-12-10/36, art. 4, 2°, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2021)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 27-06-2003 en tekstbijwerking tot 14-02-2024)
INLEIDENDE BEPALINGEN.
Art. 1-2
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen inzake de toekenning van de tegemoetkomingen.
Afdeling 1. - De aanvraag.
Art. 3, 3/1, 4-5, 5bis, 6-7, 7bis, 8
Afdeling 2. - Het onderzoek van de aanvraag.
Art. 9-13
Afdeling 3. - De beslissingen.
Art. 14-15
HOOFDSTUK II. - De nieuwe beslissingen.
Art. 16
Afdeling 1. - De nieuwe aanvraag.
Art. 17-19, 19bis, 20
Afdeling 1bis. De aangifte. <Ingevoegd bij KB 2004-09-13/40, art. 8; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
Art. 20bis
Afdeling 2. - De intrekking van de beslissing.
Art. 21
Afdeling 3. - Het ambtshalve onderzoek.
Art. 22-23
Art. 23 Vlaams Gewest
HOOFDSTUK III. - Algemene bepalingen inzake de betaling van de tegemoetkomingen.
Afdeling 1. - Betalingsmodaliteiten..
Art. 24-26
Afdeling 2. - De betaling van voorschotten.
Art. 27
Afdeling 3. - Betalingsvoorwaarden.
Art. 28
Afdeling 4. - De terugvordering van ten onrechte ontvangen tegemoetkomingen.
Art. 29-33
HOOFDSTUK IV. - De betaling van de vervallen en bij het overlijden van de gerechtigde niet betaalde tegemoetkomingen.
Art. 34
HOOFDSTUK V. - Opheffingsbepalingen.
Afdeling 1. - Opheffingen in het koninklijk besluit van 6 juli 1987 betreffende de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming.
Art. 35, 35bis
Afdeling 2. - Opheffingen in het koninklijk besluit van 5 maart 1990 betreffende de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden.
Art. 36, 36bis
HOOFDSTUK VI. - Inwerkingtreding.
Art. 37-38
2004022616 2005022745 2006022512 2006022538 2006022539 2006022540 2006023007 2008022246 2009201878 2010201062 2011024003 2013205514 2016035253 2016036593 2021020311 2021020376 2021040015 2021040439 2024005103 2024200737
INLEIDENDE BEPALINGEN.
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° wet : de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap;
2° Minister : de Minister die de tegemoetkomingen aan personen met een handicap onder zijn bevoegdheid heeft of zijn afgevaardigde;
3° tegemoetkomingen : de inkomensvervangende, de integratietegemoetkoming en de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden;
4° burgemeester : de burgemeester, of de door de burgemeester gemachtigde ambtenaar (...); <KB 2004-09-13/40, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
5° hoofdverblijfplaats : de hoofdverblijfplaats in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van natuurlijke personen;
6° (Dienst : de Directie-generaal Personen met een handicap van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid;) <KB 2008-04-16/35, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2008; voir également l'art. 7>
7° (...) <KB 2008-04-16/35, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2008; voir également l'art. 7>
Art.2. § 1. Voor de toepassing van artikel 3, eerste lid, van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het "handvest" van de sociaal verzekerde wordt onder dienstige inlichtingen verstaan, alle inlichtingen die de persoon met een handicap op het gebied waarop zijn aanvraag tot tegemoetkoming betrekking heeft, duidelijkheid verschaffen over zijn persoonlijke toestand.
Deze inlichtingen worden verstrekt op basis van de wetgeving en jurisprudentie die toepasselijk zijn op de datum van het verzoek tot inlichtingen.
De in het eerste lid bedoelde inlichtingen betreffen :
1° de voorwaarden voor de opening van het recht op een tegemoetkoming;
2° het bedrag van de tegemoetkoming alsook de elementen die in aanmerking werden genomen om dit bedrag vast te stellen.
§ 2. De in artikel 3, vierde lid, van dezelfde wet bepaalde termijn van 45 dagen gaat in op de datum van ontvangst van het verzoek tot inlichtingen bij de dienst.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen inzake de toekenning van de tegemoetkomingen.
Afdeling 1. - De aanvraag.
Art.3.De aanvraag tot tegemoetkoming wordt ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar de persoon met een handicap zijn hoofdverblijfplaats heeft.
De burgemeester kan een ambtenaar (...) aanstellen aan wie hij de machtiging verleent om deze aanvraag in ontvangst te nemen. <KB 2004-09-13/40, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
[1 De aanvraag tot tegemoetkoming mag eveneens worden ingediend bij het ziekenfonds waarbij de aanvrager is aangesloten.]1
Het toezenden van de stukken aan de persoon met een handicap gebeurt op zijn hoofdverblijfplaats.
Van deze verplichting kan evenwel afgeweken worden op [1 ...]1 verzoek dat aan de Dienst gericht wordt door de gerechtigde of één van de personen bedoeld in artikel 24, § 3, eerste lid.
----------
(1)<KB 2013-07-19/73, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 16-10-2013>
Art.3/1.[1 In afwijking van artikel 3 wordt de persoon die tot de leeftijd van [2 achttien]2 jaar recht heeft op de zorgtoeslag bedoeld in artikel 16 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid of op een bijslag voor kinderen met een beperking bedoeld in de artikelen 21 en 22 in het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 23 april 2018 betreffende de gezinsbijslagen of op de maandelijkse toeslag ten gunste van de rechtgevende kinderen met een handicap bedoeld in artikel 16 van het decreet van het Waalse Gewest van 8 februari 2018 betreffende het beheer en de betaling van de gezinsbijslagen (de verhoging van de kinderbijslag), of op de toeslag op basis van de zelfredzaamheidsgraad van het kind of de ernst van de gevolgen van de aandoening van het kind bedoeld in artikel 12 van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 25 april 2019 tot regeling van de toekenning van gezinsbijslag, geacht op de leeftijd van [2 achttien]2 jaar een aanvraag om tegemoetkoming te hebben ingediend.
Hiertoe brengt de Dienst in voorkomend geval de persoon schriftelijk op de hoogte dat het onderzoek naar het recht op een tegemoetkoming wordt opgestart. De Dienst nodigt de persoon uit om aanvullende inlichtingen te verstrekken die nodig zijn voor het onderzoek van de aanvraag.
De persoon heeft het recht om met een schriftelijk antwoord af te zien van het opstarten van het onderzoek.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2020-03-26/13, art. 3, 013; Inwerkingtreding : 16-04-2020>
(2)<KB 2021-02-01/03, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 01-08-2020>
Art.4.De aanvraag mag ten vroegste worden ingediend de eerste dag van de twaalfde maand voor deze tijdens welke de aanvrager de leeftijd van [1 18]1 jaar bereikt of, vóór de leeftijd van [1 18]1 jaar, vanaf de dag waarop hij huwt of een kind ten laste heeft of voldoet aan de in artikel 3, laatste lid, van de wet bedoelde voorwaarde.
----------
(1)<KB 2021-02-01/03, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-08-2020>
Art.5.[1 De aanvrager moet zich persoonlijk bij de burgemeester of het ziekenfonds aanmelden en in het bezit zijn van zijn identiteitskaart.
Hij kan zich evenwel laten vertegenwoordigen door een derde aan wie hij een speciale lastgeving verleent. Deze moet meerderjarig zijn en in het bezit zijn van zijn identiteitskaart, de identiteitskaart van de aanvrager en een volmacht.]1
----------
(1)<KB 2013-07-19/73, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 16-10-2013>
Art. 5bis.
<Opgeheven bij KB 2013-07-19/73, art. 5, 010; Inwerkingtreding : 16-10-2013>
Art.6.[1 § 1. De burgemeester of het ziekenfonds dient de aanvraag tot tegemoetkoming in door middel van een elektronische toepassing door de Dienst ter beschikking gesteld.
§ 2. De burgemeester of het ziekenfonds geeft aan de aanvrager een ontvangstbewijs en de inlichtingenformulieren.
§ 3. In geen enkel geval mag de burgemeester de indiening van een aanvraag weigeren.]1
----------
(1)<KB 2013-07-19/73, art. 3, 010; Inwerkingtreding : 16-10-2013>
Art.7. (Opgeheven) <KB 2005-08-10/95, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-07-2006>
Art. 7bis.
<Opgeheven bij KB 2013-07-19/73, art. 5, 010; Inwerkingtreding : 16-10-2013>
Art.8. Wanneer de aanvraag rechtstreeks ingediend wordt bij de Dienst, stelt deze de betrokkene schriftelijk in kennis van de ter zake te vervullen formaliteiten.
In dit geval en op voorwaarde dat de betrokkene binnen 3 maanden na de verzendingsdatum van de brief van de Dienst een aanvraag indient bij het gemeentebestuur, wordt als datum van indiening van de aanvraag beschouwd :
1° de datum van de aangetekende zending, indien de betrokkene zijn brief bij aangetekend schrijven gericht heeft aan de Dienst;
2° de datum van ontvangst van de brief bij de Dienst indien de betrokkene zijn brief bij gewone post verstuurd heeft.
Afdeling 2. - Het onderzoek van de aanvraag.
Art.9. § 1. De Dienst is verplicht zich tot het Rijksregister van de natuurlijke personen te richten om de informatiegegevens bedoeld bij artikel 3, eerste en tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen te verkrijgen of wanneer hij de juistheid van deze informatiegegevens nagaat.
Het beroep doen op een andere bron is slechts toegestaan in de mate waarin de nodige informatiegegevens niet bij het Rijksregister verkregen kunnen worden.
§ 2. De informatiegegevens verkregen bij het Rijksregister van de natuurlijke personen en opgetekend op een identificatiefiche toegevoegd aan het dossier, hebben bewijskracht tot bewijs van het tegendeel.
Deze fiche mag gedateerd en ondertekend worden om de herkomst van deze gegevens en de datum van hun bewijskracht te waarmerken. In dit geval wijst de Minister de personeelsleden aan die gemachtigd zijn tot het aanbrengen van deze waarmerking.
Wanneer het bewijs van het tegendeel aanvaard wordt door de Dienst, deelt deze de inhoud van het aldus aangevraagde informatiegegeven, ten titel van inlichting, mee aan het Rijksregister van de natuurlijke personen en voegt er de bewijsstukken bij.
Art.10.<KB 2008-04-16/35, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2008; zie ook art. 7> § 1. De Dienst onderzoekt de aanvraag, op basis van de inlichtingen die door de persoon met een handicap worden verstrekt en de inlichtingen die hij rechtstreeks inzamelt bij de instantie of de persoon die over de inlichtingen beschikt.
De inlichtingen, bescheiden en bewijsstukken die de aanvrager verstrekt, worden voor waar aangenomen, onverminderd de controlebevoegdheid die de Dienst heeft.
§ 2. De vermindering van het verdienvermogen of het gebrek aan of de vermindering van de zelfredzaamheid wordt vastgesteld door een daartoe aangeduide arts of een multidisciplinair team onder toezicht van de Dienst.
Indien nodig worden aan de persoon met een handicap of aan de persoon die de persoon met een handicap daartoe gemachtigd heeft, bijkomende inlichtingen gevraagd.
Indien de bijkomende inlichtingen niet binnen de maand worden verstrekt, wordt de persoon met een handicap hiervan in kennis gesteld.
Indien nodig wordt de persoon met een handicap opgeroepen voor een onderzoek.
Indien de persoon met een handicap in de onmoegelijkheid verkeert zich te verplaatsen, wordt het onderzoek ter plaatse verricht.
Het onderzoek is onderworpen aan de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, wat onder meer inhoudt dat de persoon met een handicap het recht heeft om zich te laten bijstaan door een vertrouwenspersoon.
Indien de persoon met een handicap nalaat om zich voor het onderzoek aan te melden, ontvangt hij een tweede oproeping.
Indien de persoon met een handicap, ondanks de tweede oproeping, nalaat zich voor het onderzoek aan te melden, of indien de bijkomende inlichtingen na het verstrijken van een maand volgend op de kennisgeving bedoeld in het derde lid, nog ontbreken, wordt een beslissing getroffen op grond van de elementen waarover beschikt wordt.
§ 3. Voor het administratief onderzoek verzamelt de Dienst onder meer rechtstreeks bij de instantie die over de inlichtingen beschikt, volgende gegevens :
1° de wettelijke identificatiegegevens opgenomen in het Rijksregister van de natuurlijke personen;
2° de belastbare inkomsten van het jaar -2, zoals bedoeld in artikel 8 van het koninklijk besluit van 6 juli 1987 betreffende de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming;
3° de aanvang van een beroepsactiviteit als werknemer;
4° het beroepsinkomen, zoals bedoeld in artikel 8ter, eerste lid, 1°, van het voormelde koninklijk besluit van 6 juli 1987 en artikel 7 van het koninklijk besluit van 5 maart 1990 betreffende de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden;
5° de inkomsten voortvloeind uit de toepassing van de wetgeving met betrekking tot de oorlogsslachtoffers.
[1 6° de onroerende goederen zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 5 maart 1990 betreffende de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden.]1
Indien de Dienst genoodzaakt is om bijkomende inlichtingen in te winnen bij de aanvrager, is de aanvrager ertoe gehouden om die bijkomende inlichtingen te verstrekken binnen de maand.
Indien de bijkomende inlichtingen niet binnen de maand worden verstrekt, ontvangt de aanvrager van de Dienst een bericht met het verzoek om die bijkomende inlichtingen alsnog te verstrekken.
Indien de aanvrager, ondanks het bericht bedoeld in het vorig lid, gedurende meer dan een maand nalaat de gevraagde inlichtingen te verschaffen, beslist de Dienst op grond van de elementen waarover hij beschikt.
----------
(1)<KB 2009-04-26/02, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-05-2009>
Art.11. <KB 2008-04-16/35, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2008; zie ook art. 7> De tegemoetkomingen mogen zonder nader onderzoek geweigerd worden als voldoende elementen voorhanden zijn waaruit blijkt dat de aanvrager niet de voorwaarden vervult om de tegemoetkomingen te verkrijgen.
Art.12.(Opgeheven) <KB 2008-04-16/35, art. 4, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2008; zie ook art. 7>
Art.13.§ 1. De termijn tussen de datum van ontvangst van de aanvraag of de datum van de kennisname van het feit dat aanleiding geeft tot een ambtshalve onderzoek en de eerste dag van de maand waarin de betaling van de eerste maandelijkse termijn van de tegemoetkoming wordt verricht, mag niet hoger zijn dan [1 het aantal maanden vermeld in artikel 8bis, 3°, van de wet]1.
Indien de Dienst geen beslissing kan nemen binnen de gestelde termijn [1 ...]1, deelt hij dit schriftelijk mee aan de betrokkene.
Indien de tussenkomst van een andere instelling van sociale zekerheid vereist is om een beslissing te kunnen nemen, wordt deze instelling door de Dienst ondervraagd.
§ 2. De termijn [1 ...]1 bedoeld in § 1 wordt geschorst zolang de betrokkene of een buitenlandse instelling de door de Dienst gevraagde inlichtingen, noodzakelijk voor het nemen van een beslissing, niet volledig verstrekt heeft.
Het opvragen van het [van bijkomende inlichtingen, zoals bedoeld in artikel 10, § 2, tweede lid] aan de betrokkene schorst de termijn evenwel niet, op voorwaarde dat de betrokkene de gevraagde gegevens aan de Dienst bezorgt binnen de maand [...] na de toezending ervan door de Dienst. <KB 2004-09-13/40, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2004> <KB 2008-04-16/35, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2008; zie ook art. 7>
§ 3. De tegemoetkomingen brengen van rechtswege verwijlintresten op vanaf hun eisbaarheid maar ten vroegste vanaf het verstrijken van de termijn [1 ...]1 bedoeld in § 1.
[Deze intresten worden tegen de wettelijke voet berekend. Zij hebben betrekking op de maandelijkse termijnen alsmede op de eventuele achterstallige bedragen.] <KB 2006-09-15/80, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 23-10-2006>
[Onder achterstallige bedragen wordt verstaan : de bedragen die aan de persoon met een handicap maandelijks hadden betaald moeten worden na het verstrijken van de termijn van acht maanden bedoeld in § 1.] <KB 2006-09-15/80, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 23-10-2006>
§ 4. Er worden geen verwijlintresten betaald zoals bedoeld in dit artikel voor de periode waarvoor gerechtelijke intresten moeten betaald worden.
----------
(1)<KB 2010-02-22/09, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
Afdeling 3. - De beslissingen.
Art.14.[1 § 1.]1 Het recht op de tegemoetkoming gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die in de loop waarvan de aanvrager voldoet aan de voorwaarden bepaald bij de wet en ten vroegste de eerste dag van de maand die volgt op de datum van de indiening van de aanvraag.
Het recht op de tegemoetkoming gaat evenwel in op de eerste dag van de maand die volgt op die in de loop waarvan de aanvrager de leeftijd van [1 18]1 jaar bereikt, voor zover hij tot deze leeftijd de bijkomende gezinsbijslag voor kinderen met een handicap heeft genoten, dat hij aan de voorwaarden bepaald bij de wet voldoet, en dat de aanvraag ingediend wordt ten laatste zes maanden na de datum waarop de aanvrager de leeftijd van [1 21]1 jaar heeft bereikt.
[1 § 2. In afwijking van paragraaf 1, voor personen die op 1 augustus 2020 tussen 18 en 21 jaar oud zijn, gaat het recht op de tegemoetkoming ten vroegste in op 1 augustus 2020 indien de aanvrager voldoet aan de voorwaarden bepaald bij de wet en dat de aanvraag ingediend wordt ten laatste drie maanden na de bekendmaking van het koninklijk besluit van tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende de procedure voor de behandeling van de dossiers inzake tegemoetkomingen aan personen met een handicap, houdende de aanpassing van het leeftijdscriterium van 21 naar 18 jaar in het Belgisch Staatsblad.]1
----------
(1)<KB 2021-02-01/03, art. 3, 014; Inwerkingtreding : 01-08-2020>
Art.15. Wanneer de Dienst een beslissing ter kennis brengt na haar ingangsdatum, houdt hij van rechtswege rekening met de feiten die zich hebben voorgedaan en de elementen die werden voorgelegd tussen de ingangsdatum van de beslissing en de datum waarop ze ter kennis gebracht werd voor zover de Dienst vóór de datum van de kennisgeving van de beslissing in kennis gesteld werd van deze elementen en feiten.
HOOFDSTUK II. - De nieuwe beslissingen.
Art.16. Wanneer de Dienst een nieuwe beslissing neemt die uitwerking heeft na de 65ste verjaardag van de gerechtigde op een inkomensvervangende tegemoetkoming of een integratietegemoetkoming, is het verdienvermogen of de graad van zelfredzaamheid die in aanmerking wordt genomen, deze die voor de laatste maal is vastgesteld vóór de leeftijd van 65 jaar.
Afdeling 1. - De nieuwe aanvraag.
Art.17. § 1. Een nieuwe aanvraag mag worden ingediend wanneer zich volgens de aanvrager wijzigingen voordoen die de toekenning of verhoging van de tegemoetkomingen rechtvaardigen.
De nieuwe aanvragen kunnen strekken tot herziening ofwel van de beoordeling van het verdienvermogen of van de graad van zelfredzaamheid van de persoon met een handicap, wegens een wijziging van zijn lichamelijke of psychische toestand, ofwel van het voldoen aan de andere toekenningsvoorwaarden.
Vanaf de 65ste verjaardag kan een nieuwe aanvraag voor de inkomensvervangende tegemoetkoming of de integratietegemoetkoming slechts worden ingediend wanneer deze tegemoetkoming betaalbaar was op de 65ste verjaardag van de persoon met een handicap en voor zover ze na die datum betaalbaar bleef.
§ 2. (...) <KB 2004-09-13/40, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
§ 3. De beslissing die ten gevolge van de nieuwe aanvraag genomen wordt, heeft uitwerking op de eerste van de maand die volgt op die tijdens welke de nieuwe aanvraag werd ingediend.
Zo (de nieuwe aanvraag) evenwel wordt ingediend binnen drie maanden volgend op de datum waarop zich een feit heeft voorgedaan dat de toekenning of de verhoging van de uitkering rechtvaardigt of de datum waarop de aanvrager hiervan kennis gekregen heeft, kan de nieuwe beslissing uitwerking hebben op de eerste van de maand die op eerstgenoemde datum volgt en ten vroegste op dezelfde datum als de te wijzigen beslissing. <KB 2004-09-13/40, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
Art.18. (Opgeheven) <KB 2004-09-13/40, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
Art.19. (Opgeheven) <KB 2005-08-10/95, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 01-07-2006>
Art. 19bis.[1 De nieuwe aanvragen worden ingediend op de wijze zoals bepaald in de artikelen 3, 5, 6 en 8.]1
----------
(1)<KB 2013-07-19/73, art. 4, 010; Inwerkingtreding : 16-10-2013>
Art.20. De nieuwe aanvraag wordt onderzocht overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 9 tot 13.
Wanneer de nieuwe aanvraag geen betrekking heeft op de beoordeling van het verdienvermogen of van de graad van zelfredzaamheid wordt niet tot een nieuw medisch onderzoek overgegaan.
Afdeling 1bis. De aangifte.
Art. 20bis.<Ingevoegd bij KB 2004-09-13/40, art. 8; Inwerkingtreding : 01-07-2004> § 1. De aangifte bedoeld in artikel 8ter van de wet wordt gedaan bij gewone brief gericht aan de Dienst. De aangever vermeldt hierin de nieuwe gegevens die tot een vermindering van het bedrag van de tegemoetkoming aanleiding zouden kunnen geven.
§ 2. De persoon met een handicap is evenwel niet verplicht de nieuwe gegevens mede te delen aan de Dienst, wanneer het gaat om wijzigingen van de informatiegegevens bedoeld bij artikel 3, eerste lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, op voorwaarde dat deze wijziging meegedeeld werd aan het bevoegde gemeentebestuur.
§ 3. De persoon met een handicap is evenmin verplicht een nieuw gegeven mede te delen aan de Dienst indien het een gegeven betreft dat reeds werd meegedeeld aan een andere instelling van sociale zekerheid in het kader van de daar geldende reglementering en voorzover de Minister dat gegeven heeft opgenomen in een specifiek daartoe opgestelde lijst.
Afdeling 2. - De intrekking van de beslissing.
Art.21. De Dienst kan zijn beslissing intrekken en een nieuwe beslissing nemen binnen de termijn voor het instellen van een beroep bij het bevoegde arbeidsgerecht of, indien het beroep reeds is ingesteld, tot aan de sluiting van de debatten, wanneer :
1° op de datum waarop de tegemoetkoming is ingegaan, het recht door een wettelijke of reglementaire bepaling is gewijzigd;
2° een nieuw feit of nieuw bewijsmateriaal dat een weerslag heeft op de rechten van de verzoeker, tijdens het geding wordt ingeroepen;
3° vastgesteld wordt dat de administratieve beslissing aangetast is door een onregelmatigheid of een materiële vergissing.
Afdeling 3. - Het ambtshalve onderzoek.
Art.22. Wanneer vastgesteld wordt dat de beslissing aangetast is door een juridische of materiële vergissing, neemt de Dienst van ambtswege een nieuwe beslissing die uitwerking heeft op de datum waarop de verbeterde beslissing had moeten ingaan.
Onverminderd de toepassing van artikel 21, heeft de nieuwe beslissing, indien de vergissing aan de Dienst te wijten is, uitwerking op de eerste dag van de maand die volgt op de kennisgeving ervan, als het recht op de tegemoetkoming kleiner is dan het aanvankelijk toegekende recht.
Art.23.<KB 2004-09-13/40, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2004> § 1. Er wordt ambtshalve overgegaan tot een herziening van het recht op de tegemoetkoming :
1° wanneer de gerechtigde niet meer beantwoordt aan de in artikel 4 van de wet bedoelde voorwaarden van nationaliteit of verblijf;
2° wanneer de gerechtigde een kind of geen kind meer ten laste heeft en dit feit een weerslag heeft op de categorie bedoeld in artikel 6, § 1, van de wet;
3° wanneer de gerechtigde zich in één van de volgende situaties bevindt :
- wijziging van burgerlijke staat;
- wijziging in de samenstelling van het gezin die een weerslag heeft op het recht op de tegemoetkomingen.
4° wanneer de gerechtigde de voorwaarden vervult opdat de betaling geheel of gedeeltelijk wordt opgeschort of niet meer geheel of gedeeltelijk wordt opgeschort in de zin van artikel 12 van de wet;
5° op de datum bepaald door een vorige beslissing wanneer die werd getroffen op grond van voorlopige of evoluerende elementen;
6° wanneer de gerechtigde niet meer voldoet aan de voorwaarden van verdienvermogen of van de graad van zelfredzaamheid.
§ 1bis. Er wordt ambtshalve overgaan tot een herziening van het recht op de inkomensvervangende tegemoetkoming en het recht op de integratietegemoetkoming :
1° op 31 december van het kalenderjaar tijdens hetwelk de in artikel 7 van de wet bedoelde inkomsten met ten minste (20 pct.) zijn gestegen ten opzichte van het voorafgaand kalenderjaar. <KB 2006-05-19/41, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2006>
[2 ...]2
Er wordt evenwel niet overgegaan tot een ambtshalve herziening van het recht (indien deze stijging van de inkomsten bedoeld in het eerste lid) het gevolg is van een tewerkstelling van ten hoogste drie maanden per kalenderjaar; <KB 2006-05-19/41, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2006>
2° op 31 december van het kalenderjaar tijdens hetwelk het inkomen voortkomend uit werkelijk door de persoon met een handicap gepresteerde arbeid sedert ten minste drie maanden is vervangen door een uitkering bedoeld in artikel 7, § 2, van de wet, op voorwaarde dat de inkomsten van het kalenderjaar tijdens hetwelk de wijziging zich heeft voorgedaan met ten minste 10 pct. zijn gestegen of gedaald ten opzichte van het vorig kalenderjaar;
3° vijf jaar na de eerste ingangsdatum van de laatste beslissing waarbij een inkomensvervangende tegemoetkoming of een integratietegemoetkoming werd toegekend. Deze herziening heeft nochtans geen betrekking op de beoordeling van het verdienvermogen of de graad van zelfredzaamheid;
[2 4° op 31 december van het tweede kalenderjaar volgend op de maand waarin de persoon met een handicap zich bevindt in de situatie bedoeld in artikel 9bis, § 1, 2°, tweede lid, van het koninklijk besluit van 6 juli 1987 betreffende de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming, voor zover ze nog steeds de vrijstelling bedoeld in voormeld lid geniet.]2
§ 1ter. Er wordt ambtshalve overgaan tot een herziening van het recht op de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden :
1° op de eerste dag van de maand volgend op die tijdens dewelke de in artikel 7 van de wet bedoelde inkomsten met ten minste 10 pct. zijn gestegen;
2° op 31 december van het kalenderjaar tijdens hetwelk het inkomen voortkomend uit werkelijk gepresteerde arbeid met ten minste 10 pct. is gestegen ten opzichte van het vorig kalenderjaar.
(§ 1quater. Voor de toepassing van § 1 en § 1bis van dit artikel kan vanaf de 65-ste verjaardag een ambtshalve herziening voor de inkomensvervangende tegemoetkoming of de integratietegemoetkoming slechts worden doorgevoerd wanneer deze tegemoetkoming betaalbaar was op de 65-ste verjaardag van de persoon met een handicap en voor zover ze na die datum betaalbaar bleef.) <KB 2006-05-19/41, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2006>
§ 2. [2 De nieuwe beslissing heeft uitwerking op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de gerechtigde zich in een van de in § 1, 1°, 2° en 3°, § 1bis, 1°, 2° en 4°, en § 1ter, 1° en 2° bedoelde situaties bevindt.]2
[2 Indien de nieuwe beslissing evenwel een vermindering van het recht op de tegemoetkomingen tot gevolg heeft en indien de in § 1, 1° en 2°, § 1bis, 1°, 2°, en 4°, en § 1ter bedoelde gebeurtenis werd meegedeeld of vastgesteld binnen de drie maanden volgend op het plaatsvinden ervan, of werd aangegeven binnen de drie maanden volgend op de datum van kennisgeving aan de persoon met een handicap, heeft de nieuwe beslissing uitwerking op de eerste dag van de maand volgend op de datum van kennisgeving van de beslissing.]2
[2 ...]2
De nieuwe beslissing die wordt getroffen ingevolge de in § 1, 4° vermelde gebeurtenis heeft uitwerking op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de gerechtigde zich in bedoelde toestand bevindt.
In de in § 1, 5° en 6° en § 1bis, 3° bedoelde gevallen heeft de nieuwe beslissing uitwerking op de eerste dag van de maand volgend op de datum van kennisgeving van de beslissing. [1 Indien het bedrag van de tegemoetkoming toegekend krachtens de in § 1, 5°, bedoelde beslissing hoger is dan het aanvankelijk toegekende recht, heeft deze uitwerking vanaf de eerste dag van de maand volgend op de geplande herzieningsdatum.]1
§ 3. De nieuwe beslissing kan geen uitwerking hebben voor de ingangsdatum van de beslissing waarbij voor de eerste maal een tegemoetkoming wordt toegekend.
----------
(1)<W 2019-04-07/31, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 01-12-2019>
(2)<KB 2024-01-31/07, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.23_VLAAMS_GEWEST. <KB 2004-09-13/40, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2004> § 1. Er wordt ambtshalve overgegaan tot een herziening van het recht op de tegemoetkoming : 1° wanneer de gerechtigde niet meer beantwoordt aan de in artikel 4 van de wet bedoelde voorwaarden van nationaliteit of verblijf; 2° wanneer de gerechtigde een kind of geen kind meer ten laste heeft en dit feit een weerslag heeft op de categorie bedoeld in artikel 6, § 1, van de wet; 3° wanneer de gerechtigde zich in één van de volgende situaties bevindt : - wijziging van burgerlijke staat; - wijziging in de samenstelling van het gezin die een weerslag heeft op het recht op de tegemoetkomingen. 4° wanneer de gerechtigde de voorwaarden vervult opdat de betaling geheel of gedeeltelijk wordt opgeschort of niet meer geheel of gedeeltelijk wordt opgeschort in de zin van artikel 12 van de wet; 5° op de datum bepaald door een vorige beslissing wanneer die werd getroffen op grond van voorlopige of evoluerende elementen; 6° wanneer de gerechtigde niet meer voldoet aan de voorwaarden van verdienvermogen of van de graad van zelfredzaamheid. § 1bis. Er wordt ambtshalve overgaan tot een herziening van het recht op de inkomensvervangende tegemoetkoming en het recht op de integratietegemoetkoming : 1° op 31 december van het kalenderjaar tijdens hetwelk de in artikel 7 van de wet bedoelde inkomsten met ten minste (20 pct.) zijn gestegen ten opzichte van het voorafgaand kalenderjaar. <KB 2006-05-19/41, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2006> [2 ...]2 Er wordt evenwel niet overgegaan tot een ambtshalve herziening van het recht (indien deze stijging van de inkomsten bedoeld in het eerste lid) het gevolg is van een tewerkstelling van ten hoogste drie maanden per kalenderjaar; <KB 2006-05-19/41, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2006> 2° op 31 december van het kalenderjaar tijdens hetwelk het inkomen voortkomend uit werkelijk door de persoon met een handicap gepresteerde arbeid sedert ten minste drie maanden is vervangen door een uitkering bedoeld in artikel 7, § 2, van de wet, op voorwaarde dat de inkomsten van het kalenderjaar tijdens hetwelk de wijziging zich heeft voorgedaan met ten minste 10 pct. zijn gestegen of gedaald ten opzichte van het vorig kalenderjaar; 3° vijf jaar na de eerste ingangsdatum van de laatste beslissing waarbij een inkomensvervangende tegemoetkoming of een integratietegemoetkoming werd toegekend. Deze herziening heeft nochtans geen betrekking op de beoordeling van het verdienvermogen of de graad van zelfredzaamheid; [2 4° op 31 december van het tweede kalenderjaar volgend op de maand waarin de persoon met een handicap zich bevindt in de situatie bedoeld in artikel 9bis, § 1, 2°, tweede lid, van het koninklijk besluit van 6 juli 1987 betreffende de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming, voor zover ze nog steeds de vrijstelling bedoeld in voormeld lid geniet.]2 § 1ter. [1 ...]1 (§ 1quater. Voor de toepassing van § 1 en § 1bis van dit artikel kan vanaf de 65-ste verjaardag een ambtshalve herziening voor de inkomensvervangende tegemoetkoming of de integratietegemoetkoming slechts worden doorgevoerd wanneer deze tegemoetkoming betaalbaar was op de 65-ste verjaardag van de persoon met een handicap en voor zover ze na die datum betaalbaar bleef.) <KB 2006-05-19/41, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-07-2006> § 2. [2 De nieuwe beslissing heeft uitwerking op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de gerechtigde zich in een van de in § 1, 1°, 2° en 3°, § 1bis, 1°, 2° en 4°, en § 1ter, 1° en 2° bedoelde situaties bevindt.]2 [2 Indien de nieuwe beslissing evenwel een vermindering van het recht op de tegemoetkomingen tot gevolg heeft en indien de in § 1, 1° en 2°, § 1bis, 1°, 2°, en 4°, en § 1ter bedoelde gebeurtenis werd meegedeeld of vastgesteld binnen de drie maanden volgend op het plaatsvinden ervan, of werd aangegeven binnen de drie maanden volgend op de datum van kennisgeving aan de persoon met een handicap, heeft de nieuwe beslissing uitwerking op de eerste dag van de maand volgend op de datum van kennisgeving van de beslissing.]2 [2 ...]2 De nieuwe beslissing die wordt getroffen ingevolge de in § 1, 4° vermelde gebeurtenis heeft uitwerking op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de gerechtigde zich in bedoelde toestand bevindt. In de in § 1, 5° en 6° en § 1bis, 3° bedoelde gevallen heeft de nieuwe beslissing uitwerking op de eerste dag van de maand volgend op de datum van kennisgeving van de beslissing. § 3. De nieuwe beslissing kan geen uitwerking hebben voor de ingangsdatum van de beslissing waarbij voor de eerste maal een tegemoetkoming wordt toegekend.
----------
(1)<BVR 2016-10-14/08, art. 191, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(2)<KB 2024-01-31/07, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
HOOFDSTUK III. - Algemene bepalingen inzake de betaling van de tegemoetkomingen.
Afdeling 1. - Betalingsmodaliteiten..
Art.24.§ 1. De tegemoetkomingen worden per maand en per twaalfden uitbetaald.
Het uitvoeren van betalingen gebeurt op de verblijfplaats van de persoon met een handicap.
§ 2. (De uitbetaling van de tegemoetkomingen wordt uitgevoerd door overschrijving op een zichtrekening bij een financiële instelling die werd geopend op naam van de persoon met een handicap of waarvan hij medetitularis is.) <KB 2004-09-13/40, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
Onder de financiële instellingen, bedoeld in het vorige lid, moet worden verstaan :
1° de in België gevestigde banken;
2° de instellingen bedoeld in artikel 13, tweede lid, b) en c), van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen;
3° de post.
De persoon aan wie een tegemoetkoming wordt betaald, gaat er mee akkoord dat bedragen die ten onrechte betaald werden ten gevolge van overlijden of vertrek naar het buitenland, teruggevorderd kunnen worden via de instelling die de financiële rekening beheert.
§ 3. In afwijking van § 2 gebeurt de uitbetaling van de tegemoetkomingen :
1° aan de voogd, wanneer de gerechtigde onbekwaam is verklaard;
2° aan de persoon die de ouderlijke macht uitoefent wanneer de gerechtigde een minderjarige is die uitsluitend onder de ouderlijke macht staat of wanneer het een minderjarige of een meerderjarige betreft, die, bij toepassing van artikel 487bis van het Burgerlijk Wetboek, in staat van verlengde minderjarigheid is geplaatst;
3° aan de voogd wanneer het een minderjarige betreft die hetzij uitsluitend onder voogdij, hetzij tegelijkertijd onder de ouderlijke macht en onder voogdij staat, of wanneer het een minderjarige of een meerderjarige betreft die, bij toepassing van artikel 487bis van het Burgerlijk Wetboek, in staat van verlengde minderjarigheid is geplaatst;
4° aan de bij toepassing van artikel 1246 van het Gerechtelijk Wetboek aangestelde voorlopige bewindvoerder wanneer de onbekwaamverklaring van de gerechtigde is gevorderd;
5° aan de voorlopige bewindvoerder aangesteld door de commissie voor sociale bescherming of door de vrederechter bij toepassing van artikel 29 van de wet van 1 juli 1964;
6° aan de voorlopige bewindvoerder door de vrederechter aangesteld bij toepassing van artikel 488bis, b) § 1 van het Burgerlijk Wetboek.
In de gevallen bedoeld in vorig lid, geschiedt de betaling op een financiële rekening geopend op naam van de gerechtigde waarop de aangestelde voorlopige bewindvoerder, voogd of ouder een volmacht heeft.
§ 4. In afwijking van § 2, en op uitdrukkelijk en gemotiveerd verzoek van de gerechtigde, kan de uitbetaling ook gebeuren door postassignaties waarvan het bedrag ten huize betaalbaar is in handen van de gerechtigden.
Art.25. In afwijking van artikel 24, § 1, gebeurt de betaling per postassignatie jaarlijks in december voor de in de loop van het jaar vervallen termijnen, wanneer het per maand te betalen globaal bedrag lager is dan 11,45 EUR.
Het bovenvermelde bedrag is gekoppeld aan de spilindex 103,14 (basis 1996 = 100) van de consumptieprijzen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der werknemers, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer der consumptieprijzen worden gekoppeld.
Art.26. Het bedrag van de uit te betalen tegemoetkomingen wordt vastgesteld zonder rekening te houden met de eurogedeelten beneden de vijftig honderdsten van een cent. De eurogedeelten van vijftig honderdsten van een cent en meer worden voor één eurocent gerekend. De afronding op de euro geschiedt op het uit te betalen maandelijks bedrag.
Afdeling 2. - De betaling van voorschotten.
Art.27. In geval van toepassing van artikel 7, § 4, van de wet moet de aanvrager van het voorschot aanduiden op welke uitkeringen of vergoedingen hij een voorschot wenst te verkrijgen, door wie deze naar zijn mening verschuldigd zijn en voor welke periode.
Hij moet eveneens mededelen of de instanties welke deze uitkeringen of vergoedingen verschuldigd zijn, voorschotten hebben toegekend.
De aanvrager moet de Dienst bovendien verwittigen van zodra hij deze uitkeringen of vergoedingen verkrijgt.
Het voorschot wordt niet toegekend voor perioden voorafgaand aan de aanvraag.
Het wordt verleend ten belope van de bedragen van de tegemoetkoming waarop de persoon met een handicap aanspraak kan maken.
Afdeling 3. - Betalingsvoorwaarden.
Art.28. De tegemoetkomingen worden niet uitbetaald voor de duur van hun gevangenschap of opsluiting aan de personen met een handicap die in gevangenis zijn opgesloten of die in een instelling van sociaal verweer zijn opgenomen.
De belanghebbenden mogen evenwel aanspraak maken op de tegemoetkomingen die betrekking hebben op de periode van hun voorlopige hechtenis op voorwaarde dat zij van het misdrijf dat tot die hechtenis aanleiding heeft gegeven, bij een in kracht van gewijsde getreden gerechtelijke uitspraak werden vrijgesproken. Hetzelfde geldt voor de gevallen van buitenvervolgingstelling of van buitenzaakstelling.
Afdeling 4. - De terugvordering van ten onrechte ontvangen tegemoetkomingen.
Art.29. De Minister kan, in behartenswaardige gevallen en na advies van de Commissie voor sociaal hulpbetoon aan de personen met een handicap, voor het geheel of voor een gedeelte afzien van de terugvordering van de tegemoetkomingen die ten onrechte uitbetaald werden, ingeval de schuldenaar geen enkele fout of nalatigheid treft.
De Minister gaat niet over tot de terugvordering van de onverschuldigd betaalde tegemoetkomingen wanneer het onverschuldigd betaalde bedrag lager is dan 335,00 EUR op voorwaarde dat de schuldenaar geen bedrog, arglist of bedrieglijke handelingen heeft begaan en dat er geen vervallen en nog niet uitbetaalde achterstallen van tegemoetkomingen voorhanden zijn. In dat laatste geval wordt schuldvergelijking toegepast.
Het bovenvermelde bedrag is gekoppeld aan de spilindex 103,14 (basis 1996 = 100) van de consumptieprijzen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der werknemers, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer der consumptieprijzen worden gekoppeld.
Art.30. <KB 2004-09-13/40, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2004> § 1. De aanvraag tot verzaking gebeurt per brief.
§ 2. Indien de aanvraag bij aangetekende brief gebeurt, begint de termijn bedoeld in artikel 16, § 6 van de wet te lopen vanaf de datum van neerlegging van de aangetekende brief. Indien de aanvraag bij gewone brief gebeurt begint deze termijn te lopen vanaf de datum van ontvangst van de brief door de Dienst.
Art.31. De Commissie voor sociaal hulpbetoon aan personen met een handicap omvat een Franstalige en een Nederlandstalige afdeling.
Elke afdeling is samengesteld uit een voorzitter en zeven leden die, uit hoofde van hun deelname aan de activiteiten van instellingen die zich met zorg voor personen met een handicap bezighouden of wegens hun sociale activiteiten, daartoe bijzonder geschikt zijn.
De voorzitters en de leden worden door Ons benoemd voor een termijn van zes jaar.
De voorzitter of het lid dat ter vervanging van een overleden of uittredend voorzitter of lid wordt benoemd, voleindigt diens mandaat.
Een ambtenaar, vertegenwoordiger van de Minister, woont de vergadering bij. Hij heeft raadgevende stem.
Het secretariaat van elke afdeling wordt waargenomen door een ambtenaar, aangewezen door de Minister.
Art.32. De Commissie geeft haar advies binnen dertig dagen na de voorlegging van de gevallen door het secretariaat.
De beslissingen worden genomen bij meerderheid van stemmen van de aanwezige leden. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.
Art.33. De voorzitters, de leden en de ambtenaar-vertegenwoordiger van de Minister hebben recht op een presentiegeld. De secretarissen genieten een vergoeding.
De bedragen van presentiegeld en vergoeding zijn dezelfde als deze voor de Nationale Hoge Raad voor de personen met een handicap.
De voorzitters en de leden van de Commissie krijgen in voorkomend geval verblijfsvergoedingen en de terugbetaling van de reiskosten, overeenkomstig de reglementering die geldt voor de ambtenaar van rang 13 van de ministeries.
HOOFDSTUK IV. - De betaling van de vervallen en bij het overlijden van de gerechtigde niet betaalde tegemoetkomingen.
Art.34. (In geval van overlijden van de gerechtigde op een tegemoetkoming, worden de vervallen en niet uitbetaalde termijnen van ambtswege uitbetaald aan de echtgenoot of de persoon met wie de gerechtigde een huishouden vormde in de zin van artikel 7, § 3 van de wet.) <KB 2004-09-13/40, art. 12, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
Bij ontstentenis van de in het eerste lid bedoelde echtgenoot of persoon worden de vervallen en niet uitbetaalde termijnen, met inbegrip van de uitkering voor de maand van overlijden voor zover de gerechtigde niet overleden was op de in het nationaal compensatiesysteem geldende uitvoeringsdatum of, bij betaling via postassignatie, op de uitgiftedatum ervan, uitbetaald in volgende orde :
1° aan de kinderen met wie de gerechtigde leefde op het ogenblik van zijn overlijden;
2° aan de vader en de moeder met wie de gerechtigde leefde op het ogenblik van zijn overlijden;
3° aan ieder persoon met wie de gerechtigde leefde op het ogenblik van zijn overlijden;
4° aan de persoon die in de verplegingskosten tussenbeide kwam;
5° aan de persoon die de begrafeniskosten betaalde.
De vervallen en aan de overleden gerechtigde niet uitbetaalde termijnen worden van ambtswege uitbetaald aan de in het eerste lid beoogde rechthebbende en bij ontstentenis van deze, aan de in het tweede lid, 1° beoogde rechthebbenden, en bij ontstentenis van deze aan de in het tweede lid, 2°, beoogde rechthebbende.
De overige hierboven vermelde rechthebbenden, die de betaling van de vervallen en aan een overleden gerechtigde niet uitgekeerde termijnen in hun voordeel verlangen, moeten een aanvraag tot de Minister richten.
De gedagtekende en ondertekende aanvraag wordt ingediend door middel van een formulier waarvan het model wordt vastgesteld door de Dienst. De burgemeester van de gemeente waar de overledene zijn hoofdverblijfplaats had of de burgemeester van de gemeente waar de overledene samenleefde met één der in het tweede lid, 3°, bedoelde personen bevestigt de juistheid van de op dit formulier vermelde gegevens en ondertekent dit mede. De personen bedoeld in het tweede lid, 4° en 5°, kunnen de aanvraag laten ondertekenen door de burgemeester van hun hoofdverblijfplaats.
Op straffe van verval moeten de aanvragen tot uitbetaling van termijnen ingediend worden binnen een termijn van zes maanden.
Die termijn gaat in op de dag van het overlijden van de gerechtigde of op de dag van de verzending van de kennisgeving van de beslissing, indien deze na het overlijden verzonden werd.
Wanneer deze kennisgeving aan de afzender teruggezonden wordt wegens het overlijden van de gerechtigde, wordt een nieuwe kennisgeving gezonden aan de burgemeester van de gemeente waar de overledene zijn hoofdverblijfplaats had. De burgemeester bezorgt deze kennisgeving aan de persoon, die krachtens het eerste of tweede lid, voor de uitbetaling van de termijnen in aanmerking komt.
HOOFDSTUK V. - Opheffingsbepalingen.
Afdeling 1. - Opheffingen in het koninklijk besluit van 6 juli 1987 betreffende de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming.
Art.35. <KB 2004-09-13/40, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2003> De artikelen 1bis, 11 tot en met 20, 22, 24 tot en met 27, 29, 33 tot en met 38 van het koninklijk besluit van 6 juli 1987 betreffende de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming worden opgeheven op datum van 1 juli 2003.
Art. 35bis. <Ingevoegd bij KB 2004-09-13/40, art. 14; Inwerkingtreding : 01-07-2003> De artikelen 10, 21, 23, 30 en 31 van het koninklijk besluit van 6 juli 1987 betreffende de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming worden opgeheven op datum van 1 juli 2004.
Afdeling 2. - Opheffingen in het koninklijk besluit van 5 maart 1990 betreffende de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden.
Art.36. <KB 2004-09-13/40, art. 15, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2003> De artikelen 1bis, 25 tot en met 37, 39, 41 tot en met 46, 48 tot en met 50bis van het koninklijk besluit van 5 maart 1990 betreffende de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden worden opgeheven op datum van 1 juli 2003.
Art. 36bis. <Ingevoegd bij KB 2004-09-13/40, art. 16; Inwerkingtreding : 01-07-2003> De artikelen 24, 38, 40 en 47 van het koninklijk besluit van 5 maart 1990 betreffende de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden worden opgeheven op datum van 1 juli 2004.
HOOFDSTUK VI. - Inwerkingtreding.
Art.37. <KB 2004-09-13/40, art. 17, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2003> Behoudens andersluidende bepaling treedt dit besluit in werking op 1 juli 2003, met uitzondering van artikel 34 dat in werking treedt op 1 januari 2003.
Art. 38. Onze Minister van Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.