Details





Titel:

4 JULI 2002. - Besluit van de Waalse Regering betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning (VERTALING). (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 21-09-2002 en tekstbijwerking tot 19-11-2024)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Begripsbepalingen.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Procedures.
Afdeling 1. - Procedure voor de toekenning van de milieuvergunning.
Onderafdeling 1. - Indiening van de aanvraag.
Art. 2-6
Onderafdeling 2. - Openbaar onderzoek.
Art. 7-13
Onderafdeling 3. - Modaliteiten voor het administratief overleg betreffende de milieuvergunningsaanvragen.
Art. 14-17
Onderafdeling 4. - Minimale inhoud van de adviezen vereist voor de behandeling van de milieuvergunningsaanvragen.
Art. 18
Onderafdeling 5. - Inhoud van de milieuvergunning.
Art. 19
Onderafdeling 6. - Modaliteiten voor de behandeling van beroepen tegen beslissingen i.v.m. milieuvergunningsaanvragen.
Art. 20-26
Onderafdeling 7. - Bijhouden van de registers voor milieuvergunningen.
Art. 27-29
Afdeling 2. - Procedure voor de toekenning van de unieke vergunning.
Onderafdeling 1. - Indiening van de aanvraag.
Art. 30-34
Onderafdeling 2. - Openbaar onderzoek.
Art. 35-41
Onderafdeling 3. - Modaliteiten voor het administratief overleg betreffende de aanvragen om unieke vergunning.
Art. 42-45
Onderafdeling 3/1. [1 -- Minimale inhoud van de adviezen vereist bij de indiening van de aanvragen voor een globale vergunning]1
Art. 45/1
Onderafdeling 4. - Inhoud van de unieke vergunning.
Art. 46
Onderafdeling 5. - Modaliteiten voor de behandeling van de beroepen tegen beslissingen i.v.m. aanvragen om unieke vergunning.
Art. 47-55
Onderafdeling 7. - Bijhouden van de registers.
Art. 56-58
Afdeling 3. [1 Aanvullende bepalingen betreffende de inrichtingen bedoeld in het samenwerkingsakkoord ]1
Onderafdeling 1. - Algemeen.
Art. 59-60
Onderafdeling 2. - Stukken te voegen bij de aanvraag om milieuvergunning of om unieke vergunning.
Art. 61
Onderafdeling 3. - Behandeling en afgifte van de milieuvergunning en de unieke vergunning.
Art. 62-64
Onderafdeling 4. - Toezicht en administratieve maatregelen.
Art. 65-66
Afdeling 4. - Aangiften.
Onderafdeling I. - Procedure voor de aangifte van inrichtingen van klasse 3.
Art. 67-71
Onderafdeling 2. - Modaliteiten voor het in artikel 41 van het decreet bedoelde beroep tegen eventuele bijkomende voorwaarden.
Art. 72-73, 73/1, 74-75
Onderafdeling 3. - Bijhouden van de aangifteregisters.
Art. 76-77
Afdeling 5. - Zekerheid bedoeld in artikel 55 van het decreet.
Onderafdeling 1. - Geval waarin de zekerheid hoe dan ook vereist wordt.
Art. 78-79
Onderafdeling 2. - Modaliteiten voor het stellen van de zekerheid.
Art. 80-82
Onderafdeling 3. - Modaliteiten voor de vrijgave van de zekerheid.
Art. 83-84
Onderafdeling 4. - Modaliteiten voor de indiening van het beroep.
Art. 85-86
Afdeling 6. - Procedure voor de in artikel 52 van het decreet bedoelde verlenging van de geldigheidsduur van een milieuvergunning toegekend voor een tijdelijke inrichting.
Art. 87-89
Afdeling 6bis. [1 - Procedure tot verlenging van een milieuvergunning of een globale vergunning toegekend in functie van de datum van verstrijken van een vergunning met betrekking tot een andere inrichting]1
Art. 89bis, 89ter, 89quater
Afdeling 6ter. [1 - Overdracht]1
Art. 89quinquies
Afdeling 7. - Maatregelen van administratieve politie.
Onderafdeling 1. [1 - Milieu-inspectieplan]1.
Art. 90-95
Onderafdeling 2. - (Modaliteiten van de procedure bedoeld in de artikelen 65, § 1, en 68 van het decreet.) <BWG 2006-12-21/82, art. 3; Inwerkingtreding : 03-02-2007>
Art. 95bis, 95ter, 95quater, 95quinquies, 95sexies, 95septies, 95octies, 95nonies, 95decies, 96, 96bis, 97
Onderafdeling 2bis. - Modaliteiten inzake toetsing en wijziging van de bijzondere vergunningsvoorwaarden van sommige inrichtingen. <Ingevoegd bij BWG 2007-02-08/32, art. 2; Inwerkingtreding : 06-02-2007>
Art. 97bis, 97ter
Onderafdeling 3. - Modaliteiten betreffende het in artikel 71, § 4 en § 5, van het decreet bedoelde beroep tegen veiligheidsmaatregelen.
Art. 98-106
Onderafdeling 4. - Modaliteiten voor de inning van de administratieve boetes bedoeld in artikel 76 van het decreet.
Art. 107-108
Afdeling 8. - Karakteriseringonderzoek bedoeld in artikel 79, § 1, van het decreet.
Art. 109
Afdeling [-1 8]-1. - Verbouwing en uitbreiding van de inrichting bedoeld in artikel 10, § 2, van het decreet.
Art. 110
Afdeling 10. - Aanwijzing van de ambtenaren.
Onderafdeling 1. - Procedure voor de toekenning van de milieuvergunning.
Art. 111
Onderafdeling 2. - Procedure voor de toekenning van de unieke vergunning.
Art. 112
Onderafdeling 3. - Aangifte.
Art. 113
Onderafdeling 4. - Verbouwing en uitbreiding van de inrichting.
Art. 114
Onderafdeling 5. - Zekerheden.
Art. 115
Onderafdeling 6. - Verplichtingen van de exploitant.
Art. 116
Onderafdeling 7. - Maatregelen van administratieve politie.
Art. 117
Onderafdeling 8.
Art. 118
Onderafdeling 9. - Straffen.
Art. 119
Onderafdeling 10. - Beroep.
Art. 120
Onderafdeling 11. [1 Verplichting tot periodieke kennisgeving van de milieugegevens]1
Art. 120bis
Onderafdeling 12. [1 - Diverse aanwijzingen.]1
Art. 120ter
Afdeling 11. [1 - Diverse aanwijzingen.]1
Art. 120quater, 120quinquies, 120sexies
HOOFDSTUK III. - Herstel.
Art. 121
HOOFDSTUK IV. - Opheffings-, wijzigings- en slotbepalingen.
Afdeling 1. - Opheffings- en wijzigingsbepalingen.
Onderafdeling 1. - Gevaarlijke, ongezonde en hinderlijke inrichtingen.
Art. 122-123
Onderafdeling 2. - Water.
Art. 124-176
Onderafdeling 3. - Afvalstoffen.
Art. 177-266
Onderafdeling 4. - Springstoffen.
Art. 267
Onderafdeling 5. - Lucht.
Art. 268-273
Onderafdeling 5. - Diverse bepalingen.
Art. 274-276
Afdeling 2. - Slotbepalingen.
Art. 277-280
BIJLAGEN.
Art. N1-N2, N2A, N2B, N3-N9, N9bis, N10-N16, N16bis, N17-N19, N19bis, N20-N36







Artikels:

HOOFDSTUK I. - Begripsbepalingen.
Artikel 1.§ 1. Voor de toepassing van de hoofdstukken I tot III van dit besluit wordt verstaan onder " decreet " : het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.
  § 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° [4 Wetboek" : Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling]4
  2° toezichthoudende ambtenaar : ambtenaar of personeelslid aangewezen krachtens [1 deel VIII van Boek I van het Milieuwetboek]1 ;
  3° [3 DPA : het Departement Vergunningen en Machtigingen van het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst;]3
  4° [2 ...]2;
  (5° [3 installaties en activiteiten die broeikasgassen uitstoten : de installaties en activiteiten bedoeld in bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 22 juni 2006 tot opstelling van de lijst van de broeikasgasuitstotende installaties en activiteiten bedoeld in het decreet van 10 november 2004 tot invoering van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten, tot oprichting van een "Fonds wallon Kyoto" (Waals Kyotofonds) en betreffende de flexibiliteitsmechanismen van het Protocol van Kyoto;]3
  6° [3 broeikasgassen : gassen bedoeld in artikel 2, 2°, van het decreet van 10 november 2004 tot invoering van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten, tot oprichting van een "Fonds wallon Kyoto" en betreffende de flexibiliteitsmechanismen van het Protocol van Kyoto;]3
  [5 ...]5
   [7° ]5 gevaarlijke stoffen : de stoffen of mengsels zoals omschreven in artikel 3 van verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels.]3
  § 3. [5 § 3. Voor de toepassing van afdeling 3 van hoofdstuk II wordt verstaan onder:
   1° samenwerkingsakkoord : het samenwerkingsakkoord van 16 februari 2016 tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken;
   2° inrichting: de onder controle van een exploitant geplaatste gezamenlijke site waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn in één of meer installaties, met inbegrip van de infrastructuren of de gemeenschappelijke of verwante activiteiten. De inrichtingen zijn ofwel lagedrempelinrichtingen, ofwel hogedrempelinrichtingen;
   3° lagedrempelinrichting: een inrichting waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn in gelijke of grotere hoeveelheden dan de in kolom 2 van bijlage 1, deel 1 of deel 2 vermelde hoeveelheden, die evenwel niet gelijk zijn aan of hoger liggen dan de in kolom 3 van deel 1 of deel 2 van bijlage I bij het samenwerkingsakkoord vermelde hoeveelheden, in voorkomend geval gebruikmakend van de in aantekening 4 bij bijlage I bedoelde sommatieregel;
   3° hogedrempelinrichting: een inrichting waar gevaarlijke stoffen in hoeveelheden gelijk aan of groter dan de in de kolom 3 van deel 1 of van deel 2 van bijlage I bij het samenwerkingscontract vermelde hoeveelheden aanwezig zijn, in voorkomend geval gebruikmakend van de in aantekening 4 van bijlage I bedoelde sommatieregel;
   5° installatie: een technische eenheid binnen een inrichting en boven- of ondergronds, waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, gebruikt, gebezigd of opgeslagen, met inbegrip van alle uitrustingen, constructies, leidingen, machines, gereedschappen, private spoorwegemplacementen, laad- en loskades, aanlegsteigers voor de installatie, pieren, depots of soortgelijke, al dan niet drijvende constructies die nodig zijn voor de werking van die installatie;
   6° zwaar ongeval: een gebeurtenis, zoals een zware emissie, brand of explosie die het gevolg is van ongecontroleerde ontwikkelingen tijdens de exploitatie van een inrichting waarop dit samenwerkingsakkoord van toepassing is, waardoor hetzij onmiddellijk, hetzij na verloop van tijd ernstig gevaar voor de menselijke gezondheid of het milieu, binnen of buiten de inrichting ontstaat en waarbij één of meerdere gevaarlijke stoffen betrokken zijn;
   7° gevaarlijke stof : een onder deel 1 van bijlage 1 vallende of in deel 2 van bijlage 1 bij het samenwerkingscontract opgenomen stof of mengsel, onder meer onder de vorm van grondstof, product, bijproduct, residu of tussenproduct;
   8° mengsel : een mengsel of oplossing bestaande uit twee of meerdere stoffen;
   9° gevaar : de intrinsieke eigenschap van een gevaarlijke stof of van een fysische situatie die potentieel tot schade voor de menselijke gezondheid of het milieu kan leiden;
   10° risico : de waarschijnlijkheid dat een bepaald effect zich binnen een bepaalde periode of onder bepaalde omstandigheden voordoet;
   11° opslag : de aanwezigheid van een hoeveelheid gevaarlijke stoffen voor opslag, veilige bewaring of voorraadbewaring;
   12° aanwezigheid van gevaarlijke stoffen: de werkelijke of verwachte aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in de inrichting, of van gevaarlijke stoffen waarvan redelijkerwijs kan worden voorzien dat ze zouden kunnen ontstaan bij verlies van controle over de processen, met inbegrip van opslagactiviteiten, in een installatie binnen de inrichting, in hoeveelheden, die gelijk zijn aan of groter dan de in deel 1 of deel 2 van bijlage 1 bij het samenwerkingsakkoord vermelde drempelwaarden. Dat omvat ook de in de vergunning toegelaten gevaarlijke stoffen]5.
  ----------
  (1)<BWG 2008-12-05/51, art. 5, 013; Inwerkingtreding : 06-02-2009>
  (2)<BWG 2013-07-11/42, art. 2, 027; Inwerkingtreding : 28-09-2013>
  (3)<BWG 2014-01-16/17, art. 21, 031; Inwerkingtreding : 18-02-2014>
  (4)<BWG 2016-12-22/49, art. 6, 040; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
  (5)<BWG 2019-05-16/78, art. 2, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

HOOFDSTUK II. - Procedures.
Afdeling 1. - Procedure voor de toekenning van de milieuvergunning.
Onderafdeling 1. - Indiening van de aanvraag.
Art.2.[1 Het algemene formulier voor de aanvraag van een milieuvergunning wordt aan de hand van het formulier vastgelegd door de Minister van Leefmilieu ingediend.
   Als de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op de teelt en het houden van dieren, zoals bedoeld in de rubrieken 01.20 tot 01.39, 92.53.01 en 92.53.02 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectenstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, bevat ze, naast het algemene aanvraagformulier, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
  [3 Als de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op een waterwinning, een boring, de uitrusting van een put en een installatie voor de bevoorrading of de proeven voor de kunstmatige bevoorrading van het grondwater, de reinjectie van grondweter bedoeld bij rubriek 41.00.05 van bijlage I van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten, van de ingedeelde installaties en activiteiten, bevat ze, naast de in het algemene aanvraagformulier gevraagde informatie, de door de Minister van Leefmilieu bepaalde informatie.]3
   Als de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op de installaties voor de sortering en verzameling, voorbehandeling, verwijdering of nuttige toepassing van afvalstoffen, bevat ze, naast het algemene aanvraagformulier, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
   Als de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op de inrichtingen bedoeld in de richtlijn inzake industriële emissies (IED/IPPC), bevat ze, naast het algemene aanvraagformulier, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
   Als de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op het beheer van industriële risico's (uitgezonderd Seveso), bevat ze, naast het algemene aanvraagformulier, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
   Als de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op de centra voor technische ingraving, bevat ze, naast het algemene aanvraagformulier, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
   Als de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op de verbrandings- en meeverbrandingsinstallaties bedoeld in rubriek 90.24, bevat ze, naast het algemene aanvraagformulier, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
   Als de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op de installaties en activiteiten de die broeikasgassen uitstoten, bevat ze, naast het algemene aanvraagformulier, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
   Als de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op de composteerinstallaties wanneer de hoeveelheid opgeslagen stof hoger dan of gelijk is aan 500 m3, bevat ze, naast het algemene aanvraagformulier, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
   Als de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op de zwembaden, bevat ze, naast het algemene aanvraagformulier, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
   Als de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op de installaties voor de productie van biomethaan bedoeld in rubriek 93.23.15, bevat ze, naast het algemene aanvraagformulier, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
   Als de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op een beheersplan voor onverkochte voedselproducten, bevat ze, naast het algemene aanvraagformulier, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
   Als de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op energie-efficiëntie, bevat ze, naast het algemene aanvraagformulier, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
   Als de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op de brandstofdistributie-installaties die bestemd zijn voor de bevoorrading van motorvoertuigen met gasvormige alternatieve brandstoffen, zoals bedoeld in rubriek 50.50.04.01. bevat ze, behalve het algemene aanvraagformulier, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
   Als de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op steengroeven, bevat ze, naast het algemene aanvraagformulier, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
   Als de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op de aanvragen voor de lozing van afvalwater van de openbare zuiveringsstations, bevat ze, naast het algemene aanvraagformulier, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
   Als de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op de installaties voor het beheer van winningsafval, bevat ze, naast het algemene aanvraagformulier, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
   Als de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op de terugwinning van grond en steenachtige stoffen bedoeld in rubriek 14.91, 90.28.01 of 90.28.02, bevat ze, naast het algemene aanvraagformulier, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
   Als de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op een inrichting met één of meerdere stookinstallaties, bevat ze, naast de inlichtingen aangevraagd in het algemene aanvraagformulier, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
   Als de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op een windturbine of een windmolenpark bedoeld in de rubrieken 40.10.01.04.02 en 40.10.01.04.03 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, bevat ze de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
   Als de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op GGO ('s) of de pathogene organismen, bevat ze, naast de in het algemene aanvraagformulier aangevraagde inlichtingen, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu ]1.
  [2 Indien de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op een handeling bedoeld in de rubrieken 94.01 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, bevat ze, naast de gegevens van het formulier bedoeld in het eerste lid, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.]2
  [4 Als de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op een waterkrachtcentrale bedoeld in de rubrieken 40.10.01.05.03 of 40.10.01.05.02 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten die een risico voor de bodem vormen, bevat ze, naast het algemene aanvraagformulier, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.]4
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/78, art. 3, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (2)<BWG 2022-09-15/13, art. 37, 052; Inwerkingtreding : 05-12-2022>
  (3)<BWG 2024-04-10/06, art. 2, 054; Inwerkingtreding : 19-07-2024>
  (4)<BWG 2024-05-23/42, art. 4, 056; Inwerkingtreding : 29-11-2024>

Art.3. § 1. De aanvraag gaat vergezeld van een milieu-effectbeoordeling.
  § 2. Als de aanvraag betrekking heeft op een inrichting (bedoeld in bijlage I bij het samenwerkingsakkoord), zijn de artikelen 59 tot 64 van dit besluit van toepassing. <BWG 2007-04-19/37, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 25-05-2007>

Art.4. De vergunningsaanvraag wordt in drie exemplaren ingediend.
  Als het project het grondgebied van verschillende gemeenten bestrijkt, wordt het aantal exemplaren bedoeld in het eerste lid verhoogd naar gelang van het aantal gemeenten op het grondgebied waarvan het project betrekking heeft.

Art.5. Het gemeentebestuur bewaart één exemplaar van de vergunningsaanvraag en stuurt de overige exemplaren naar de technische ambtenaar.

Art.6.
  <Opgeheven bij BWG 2019-05-16/78, art. 4, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Onderafdeling 2. - Openbaar onderzoek.
Art.7.
  <Opgeheven bij BWG 2007-12-20/A3, art. 47, 011; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art.8.De technische ambtenaar stuurt een afschrift van de vergunningsaanvraag en van de eventuele aanvullende stukken naar de overige gemeenten [1 die onder het aangevraagd project kunnen vallen]1 de dag waarop hij aan het gemeentebestuur waar de aanvraag is ingediend, een afschrift van de beslissing overmaakt waarbij bevestigd wordt dat de aanvraag volledig en ontvankelijk is, of na afloop van de termijn bedoeld in artikel [20, § 1, eerste lid, of § 3, eerste lid]. <BWG 2006-05-04/46, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 05-06-2006>
  ----------
  (1)<BWG 2007-12-20/A3, art. 48, 011; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art.9.[1 Het bericht van openbaar onderzoek bedoeld in artikel D.29-7 van Boek I van het Milieuwetboek wordt binnen vijf dagen na ontvangst van de stukken bedoeld in artikel 8 aangeplakt. Het bericht is conform het model opgenomen in bijlage X. "
   Het gemeentecollege van elke gemeente waar een openbaar onderzoek werd georganiseerd bezorgt de technische ambtenaar binnen tien dagen na afsluiting van het openbaar onderzoek de schriftelijke en mondelinge geformuleerde bezwaren en opmerkingen, met inbegrip van het proces-verbaal bedoeld in artikel D.29-19 van Boek I van het Milieuwetboek. Daarbij voegt hij zijn eventueel advies.]1
  ----------
  (1)<BWG 2007-12-20/A3, art. 49, 011; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art.10.
  <Opgeheven bij BWG 2007-12-20/A3, art. 50, 011; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art.11.
  <Opgeheven bij BWG 2007-12-20/A3, art. 50 011; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art.12.
  <Opgeheven bij BWG 2007-12-20/A3, art. 50, 011; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art.13.
  <Opgeheven bij BWG 2007-12-20/A3, art. 50, 011; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Onderafdeling 3. - Modaliteiten voor het administratief overleg betreffende de milieuvergunningsaanvragen.
Art.14.Als de geraadpleegde besturen of overheden verzoeken om de organisatie van de overlegvergadering bedoeld in artikel 31 van het decreet, wordt de technische ambtenaar daarvan [1 volgens de in artikel 176 van het decreet bedoelde formaliteiten]1 in kennis gesteld binnen :
  1° tien dagen als het gaat om een inrichting van klasse 2;
  2° dertig dagen als het gaat om een inrichting van klasse 1.
  Als de technische ambtenaar verzoekt om de organisatie van een overlegvergadering, worden de geraadpleegde besturen of overheden op dezelfde wijze geïnformeerd.
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/78, art. 5, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.15.De technische ambtenaar bepaalt de datum en de plaats van de overlegvergadering.
  De vergadering vindt plaats binnen vijfentwintig dagen als het gaat om een inrichting van klasse 2 en binnen vijftig dagen als het gaat om een inrichting van klasse 1.
  De bevoegde overheid en de geraadpleegde besturen en overheden worden door de technische ambtenaar [1 volgens de in artikel 176 van het decreet bedoelde formaliteiten]1 uitgenodigd op de vergadering.
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/78, art. 6, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.16. De termijnen bedoeld in de artikelen 14 en 15 lopen vanaf de datum waarop de technische ambtenaar het aanvraagdossier naar de geraadpleegde overheden en besturen verzendt.

Art.17. De technische ambtenaar maakt de notulen van de overlegvergadering op en voegt ze bij het syntheserapport bedoeld in artikel 32 van het decreet.

Onderafdeling 4. - Minimale inhoud van de adviezen vereist voor de behandeling van de milieuvergunningsaanvragen.
Art.18. De adviezen bedoeld in artikel 30, tweede lid, van het decreet vermelden hoe dan ook :
  1° de identificatie van de geraadpleegde instantie;
  2° de referenties van het project;
  3° de naam, voornaam en hoedanigheid van de auteur van het advies;
  4° een beschrijving van de effecten van het project;
  5° het onderzoek naar de doelmatigheid van het project rekening houdende met de bevoegdheden van de geraadpleegde instantie;
  6° in geval van gunstig advies, de bijzondere voorwaarden die onder de bevoegdheid van de geraadpleegde instantie ressorteren en waaraan de exploitatie van de inrichting zou moeten voldoen;
  7° in geval van ongunstig advies, de motieven.

Onderafdeling 5. - Inhoud van de milieuvergunning.
Art.19.[6 § 1. Behalve de gegevens bedoeld in artikel 45 van het decreet, vermeldt het besluit tot toekenning van de vergunning :
   1° de maatregelen tot bekendmaking van het besluit;
   2° de beroepsmodaliteiten;
   3° desgevallend, een bijzondere termijn van tenuitvoerlegging voor bepaalde bijzondere exploitatievoorwaarden;
   4° de verplichtingen van de exploitant bedoeld in de artikelen [9 10, 57 tot]9 tot 59 van het decreet;
   5° de verplichting om de bevoegde autoriteit kennis te geven van de verandering van exploitant overeenkomstig artikel 60 van het decreet;
   6° het vervalprincipe in de gevallen bepaald bij artikel 48 van het decreet.
   In het besluit wordt desgevallend benadrukt of de tenuitvoerlegging onderworpen is :
   1° de vestiging van zakelijke rechten door de houder van de vergunning op de bij de exploitatie betrokken goederen;
   2° de voorafgaande goedkeuring van de technisch ambtenaar.
   § 2. Indien de vergunning betrekking heeft op een installatie voor het beheer van winningsafval bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectenonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, bevat het besluit het afvalbeheersplan overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 27 mei 2009 houdende sectorale en integrale voorwaarden voor de installaties voor het beheer van winningsafval en betreffende de monitoring na sluiting. Als zulks het geval is, wordt in dat besluit eveneens aangegeven dat de installatie het voorwerp is van rubriek 90.27.01.03 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.
   Het bevat bovendien de volgende gegevens :
   1° een omschrijving van het project, met gegevens over de locatie, het ontwerp en de afmetingen ervan;
   2° de nodige gegevens ter opsporing en beoordeling van de voornaamste rechtstreekse en onrechtstreekse effecten die het project kan teweegbrengen voor het leefmilieu en, meer bepaald, de mens, de fauna en flora, de bodem, het water, de lucht, het klimaat en het landschap, de materiële goederen en het culturele erfgoed, en de interactie tussen die factoren;
   3° een omschrijving van de overwogen maatregelen om de belangrijke negatieve effecten te voorkomen en te beperken en, indien mogelijk, te verhelpen;
   4° een niet technische samenvatting van de gegevens bedoeld onder de punten 1° tot 3°.
   § 3. Indien de vergunning betrekking heeft op een inrichting waar één of meer installaties of activiteiten broeikasgassen uitstoten, bevat de in artikel 45 van het decreet bedoelde vergunning om broeikasgassen uit te stoten :
   1° de naam en het adres van de exploitant;
   2° een omschrijving van de activiteiten van de inrichting;
  [12 3° het monitoringplan goedgekeurd door het "Agence wallonne de l'air et du Climat" (Waals Agentschap voor Lucht en Klimaat) overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 17 februari 2022 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de bedrijven die een activiteit met broeikasgasemissies uitoefenen;]12
   4° de eisen inzake de rapportage van de broeikasgasemissies;
  [12 5° de verplichting om tegen 30 september emissierechten in te leveren die overeenstemmen met de totale broeikasgasemissies van de inrichting tijdens het voorgaande kalenderjaar zoals bevestigd overeenkomstig artikel 10 van het decreet van 10 november 2004 tot invoering van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten, tot oprichting van een "Fonds wallon Kyoto" en betreffende de flexibiliteitsmechanismen van het Protocol van Kyoto. ]12
   Als emissies van een broeikasgas uit een inrichting gespecificeerd worden in bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 22 juni 2006 tot opstelling van de lijst van de [12 ...]12 activiteiten die gespecificeerde broeikasgassen uitstoten en tot bepaling van de gespecificeerde broeikasgassen bedoeld in het decreet van 10 november 2006 tot invoering van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten, tot oprichting van een "Fonds wallon Kyoto" (Waals Kyotofonds) en betreffende de flexibiliteitsmechanismen i.v.m. een activiteit die in die inrichting uitgeoefend wordt, bevat het besluit tot toekenning van de milieuvergunning geen emissiegrenswaarde voor rechtstreekse emissies van dat gas, tenzij het noodzakelijk is om een ernstige plaatselijke verontreiniging te voorkomen.
   § 4. [8 Wanneer de beslissing tot toekenning van de milieuvergunning een inrichting met een waterwinning betreft, worden de in acht te nemen voorwaarden vermeld, betreffende met name:
   1° de waterwinningssystemen;
   2° de nadere regels voor de uitvoering en de uitrusting van bouwwerk;
   3° de systemen voor het opmeten van de volumes, het meten van het waterpeil en het afnemen van satelen in het bouwwerk om de kwaliteit van de waterstaalafname te controleren;
   4° het gebruik van het gewonnen water;
   5° het maximaal af te nemen watervolume per dag en per jaar;
   6° de frequentie van de opmetingen van de volumes;
   7° het isolement van de verschillende aquiferen;
   8° de vrijwaring van de waterwinningen in de buurt;
   9° de veiligheid van de personen en de goederen;
   10° de te nemen maatregelen bij het staken van de waterwinning;
   11° de specifieke inrichtingen en maatregelen voor het waterwingebied;
   12° de ligging van de piëzometers bestemd voor de meting van de hydrogeologische parameters in verband met de uitgebate laag en de desbetreffende staalafnames;
   13° de nadere regels voor de uitvoering en de uitrusting van nevenbouwwerken nodig voor de uitbating en die een risico op de insijpeling van een vervuiling vormen, zoals toegangs- en verluchtingsputten voor aanvoertunnels.]8
   § 5. Het besluit tot toekenning van de milieuvergunning voor een inrichting [9 bedoeld in het ministerieel besluit van 6 juni 2019 tot vaststelling van een formulier betreffende de inrichtingen betrokken bij richtlijn inzake industriële emissies (IED/IPPC)]9 vermeldt:
   1° emissiegrenswaarden voor de verontreinigende stoffen [9 bedoeld in het ministerieel besluit van 6 juni 2019 tot vaststelling van een formulier betreffende de inrichtingen betrokken bij richtlijn inzake industriële emissies (IED/IPPC)]9 bij het decretale gedeelte van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, en in bijlage XXV bij dit besluit en voor de overige verontreinigende stoffen waarvan belangrijke hoeveelheden door de betrokken inrichting uitgestoten kunnen worden, gezien de aard ervan en het potentieel aan verontreinigingsoverdrachten van het ene milieu naar het andere. De emissiegrenswaarden kunnen aangevuld of vervangen worden door parameters of technische maatregelen die een gelijkwaardig milieubeschermingsniveau garanderen;
   2° gepaste voorschriften die de bescherming van de grond en het grondwater garanderen en maatregelen betreffende het toezicht op en het beheer van de door de inrichting voortgebrachte afvalstoffen;
   3° gepaste eisen inzake monitoring van de emissies :
   a) waarin gewag gemaakt wordt van de meetmethode, de beoordelingsprocedure en de frequentie van de metingen, tenzij die frequentie in de sectorale voorwaarden bepaald wordt; en
   b) die specificeren dat de resultaten van de monitoring van de emissies in geval van toepassing van artikel 7bis, § 1, 2°, van het decreet beschikbaar zijn voor dezelfde periodes en dezelfde referentieomstandigheden als de emissieniveaus die samenhangen met de beste beschikbare technieken.
   Die eisen inzake monitoring worden desgevallend gebaseerd op de in de BBT-conclusies beschreven conclusies inzake monitoring.
   4° de verplichting om de Milieuadministratie regelmatig en minstens één keer per jaar :
   a) informatie te verstrekken op grond van de resultaten van de monitoring van de emissies bedoeld onder 3° alsook andere vereiste gegevens aan de hand waarvan de toezichthoudend ambtenaar kan controleren of de exploitatievoorwaaarden vervuld zijn; en
   b) in geval van toepassing van artikel 7bis, § 1, 2, van het decreet, een samenvatting van de resultaten van de monitoring van de emissies op grond waarvan een vergelijking gemaakt kan worden met de emissieniveaus die samenhangen met de beste beschikbare technieken.
   5° gepaste eisen betreffende :
   a) het onderhoud en de monitoring met regelmatige tussentijden van de maatregelen die worden genomen ter voorkoming van emissies in de grond en de grondwater overeenkomstig 2° ;
   b) de periodieke monitoring van grond en grondwater met betrekking tot relevante gevaarlijke stoffen die in de locatie kunnen worden aangetroffen, rekening houdend met de mogelijkheid van grond- en grondwaterverontreiniging in de locatie van de installatie;
   c) de frequentie van de periodieke monitoring, tenzij ze in de sectorale voorwaarden bepaald wordt.
   Onverminderd punt a), wordt de periodieke monitoring ten minste eenmaal om de vijf jaar doorgevoerd voor grondwater en om de tien jaar voor de grond, tenzij de monitoring gebaseerd is op een systematische evaluatie van het verontreinigingsrisico;
   6° maatregelen betreffende andere bedrijfsomstandigheden dan normale bedrijfsomstandigheden, zoals opstarten en stilleggen, lekkages, storingen, tijdelijke stilleggingen en definitieve stopzetting van de exploitatie;
   7° bepalingen betreffende de minimalisering van grootschalige of grensoverschrijdende verontreinigingen;
   8° voorwaarden voor het beoordelen van de naleving van de emissiegrenswaarden of een verwijzing naar de toepasselijke eisen waarin een andere wetgeving voorziet.
   Het besluit tot toekenning van de milieuvergunning voor een inrichting bedoeld in bijlage XXIII vermeldt ook :
   1° de resultaten van de inspraak die aan de besluitvorming is voorafgegaan en een toelichting van de manier waarop daarmee rekening is gehouden in het besluit;
   2° de titel van de BBT-referentiedocumenten die voor de betrokken installatie of activiteit relevant zijn;
   3° de methode aangewend om de exploitatievoorwaarden te bepalen, met inbegrip van de emissiegrenswaarden, ten opzichte van de beste beschikbare technieken en de emissieniveaus die met de best beschikbare technieken geassocieerd zijn;
   4° indien een afwijking wordt toegestaan overeenkomstig artikel 7bis, § 2, van het decreet, de specifieke redenen waarom ze toegekend werd, op basis van de criteria bedoeld in genoemde paragraaf en de daarmee samenhangende voorwaarden;
   5° desgevallend, voor de inrichtingen die relevante gevaarlijke grondstoffen gebruiken, produceren of uitstoten, veiligheids- of monitoringsmaatregelen opgelegd na de analyse van het basisrapport bedoeld in het derde deel bis van het algemeen aanvraagformulier.
   § 6. Als het besluit tot toekenning van de milieuvergunning een verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie betreft, bevat het de volgende elementen :
   1° een expliciete lijst van de categorieën van afvalstoffen die verwerkt mogen worden. De lijst omvat, indien mogelijk, ten minste de afvalcategorieën zoals bepaald in bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 10 juli 1997 tot vaststelling van een afvalcatalogus en geeft in voorkomend geval informatie over de hoeveelheid afval van elke categorie;
   2° de totale capaciteit van de verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie;
   3° de grenswaarden voor emissies in water en lucht;
   4° de eisen betreffende de pH, de temperatuur en het debiet van de lozingen van afvalwater;
   5° de bemonsterings- en meetprocedures en de frequenties die moeten worden gebruikt om te voldoen aan de gestelde voorwaarden inzake monitoring van emissies;
   6° de toelaatbare maximale duur van technisch onvermijdelijke stilleggingen, storingen dan wel defecten aan de reinigingsapparatuur of de meetapparatuur gedurende welke de emissies in de lucht en de lozingen van afvalwater de voorgeschreven emissiegrenswaarden mogen overschrijden;
   7° als het gaat om een verbrandings of meeverbrandingsinstallatie met energieterugwinning, de maatregelen voorzien om ervoor te zorgen dat de afvalvalorisatie plaatsvindt met hoge energie-efficiëntie.
   Naast de eisen opgesomd in het vorige lid, bevat het besluit tot toekenning van de milieuvergunning aan een afvalverbrandings- of afvalmeeverbrandingsinstallatie die gevaalijke afvalstoffen gebruikt de volgende elementen :
   1° de lijst van de hoeveelheden gevaarlijke afvalstoffen uit de verschillende categorieën die verwerkt mogen worden;
   2° de minimale en maximale massastroom van deze gevaarlijke afvalstoffen, hun minimale en maximale calorische waarde en hun maximale gehalte aan PCB's, PCP, chloor, fluor, zwavel, zware metalen en andere verontreinigende stoffen.
  [11 § 6/1. Wanneer het gaat om een activiteit als bedoeld in rubriek nr. 94.01 van bijlage I van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot vaststelling van de lijst van aan een effectbeoordeling onderworpen projecten en geklasseerde installaties en activiteiten of installaties of activiteiten met een risico voor de bodem, bevat de beslissing tot het verlenen van de milieuvergunning wat volgt:
   ° de elementen voorgeschreven bij artikel 8, §§ 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten;
   2° het standaarddocument bedoeld in de bijlage bij de Uitvoeringsverordening (EU) 2016/145 van de Commissie van 4 februari 2016 tot vaststelling van het sjabloon van het document dat als bewijs dient voor de door de bevoegde autoriteit van een lidstaat verleende vergunning op basis waarvan bepaalde instellingen bepaalde activiteiten betreffende voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten kunnen verrichten krachtens Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad.]11
   § 7. Het besluit tot toekenning van de milieuvergunning voor de inrichtingen bedoeld in bijlage XXIII bij dit besluit, de installaties en/of activiteiten die gebruik maken van de oplosmiddelen bedoeld in de rubrieken VOS-01 tot VOS-21 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, de verbrandingsinstallaties met een totaal nominaal warmtevermogen van 50 MW of meer, ongeacht het type gebruikte brandstof en bedoeld [7 in rubriek 40.50.01.02 of 40.50.02]7 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, de titaandioxide (TiO2) producerende installaties bedoeld in rubriek 24.12.03 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten en de afvalverbrandings- en afvalmeeverbrandingsinstallaties bedoeld in rubriek 90.24 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten bevat bepalingen betreffende de verdeling van de verantwoordelijkheden als er verschillende exploitanten voor dezelfde inrichting zijn.
   § 8. Als het besluit overeenkomstig artikel 35 van het decreet door de bevoegde autoriteit aan de technisch ambtenaar gericht wordt, vermeldt de bevoegde autoriteit op welke punten de inhoud van het besluit afwijkt van het syntheserapport dat door de technisch ambtenaar is opgemaakt in het kader van de procedure tot behandeling van de vergunningsaanvraag.]6
  ----------
  (1)<BWG 2008-11-27/43, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 14-02-2009>
  (2)<BWG 2009-02-12/51, art. 30, 015; Inwerkingtreding : 04-04-2009; zie ook art. 33>
  (3)<BWG 2009-05-27/34, art. 3, 016; Inwerkingtreding : 30-08-2009>
  (4)<BWG 2011-02-10/13, art. 1, 019; Inwerkingtreding : 31-03-2011>
  (5)<BWG 2012-05-10/06, art. 25, 020; Inwerkingtreding : 14-06-2012>
  (6)<BWG 2014-01-16/17, art. 23, 031; Inwerkingtreding : 18-02-2014>
  (7)<BWG 2018-08-30/09, art. 13, 042; Inwerkingtreding : 29-10-2018>
  (8)<BWG 2019-05-16/75, art. 6, 047; Inwerkingtreding : 01-10-2019>
  (9)<BWG 2019-05-16/78, art. 7, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (10)<BWG 2022-02-17/14, art. 15, 051; Inwerkingtreding : 20-03-2022>
  (11)<BWG 2022-09-15/13, art. 38, 052; Inwerkingtreding : 05-12-2022>
  (12)<BWG 2024-04-10/05, art. 2, 053; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Onderafdeling 6. - Modaliteiten voor de behandeling van beroepen tegen beslissingen i.v.m. milieuvergunningsaanvragen.
Art.20.[1 Het in artikel 40 van het decreet bedoelde beroep wordt aan de Minister van Leefmilieu toegezonden, aan het adres van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu. Het wordt vastgesteld aan de hand van het formulier vastgelegd door de Minister van Leefmilieu ]1.
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/78, art. 8, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.21. Het beroep wordt ondertekend en bevat hoe dan ook de volgende gegevens :
  1° de naam, de voornaam en het adres van de aanvrager;
  2° als de aanvrager een rechtspersoon is, de benaming of handelsnaam, de rechtsvorm, het adres van de maatschappelijke zetel, alsook de naam, de voornaam, het adres en de hoedanigheid van de persoon die het beroep mag instellen;
  3° de referenties, het voorwerp en de datum van de beslissing;
  4° het belang van de aanvrager bij het instellen van het beroep, behalve als het door de technische ambtenaar wordt ingesteld;
  5° de middelen aangevoerd tegen de betwiste beslissing;
  6° een afschrift van het stortingsbewijs of van het debetbericht betreffende het dossierrecht bedoeld in artikel 177 van het decreet, behalve wanneer het beroep wordt ingediend door de technische ambtenaar die het dossier in eerste aanleg heeft behandeld.

Art.22.Na ontvangst van het beroep [2 zendt de technische ambtenaar een afschrift aan]2 :
  1° de overheid bevoegd om de milieuvergunning in eerste aanleg af te leveren;
  2° de Minister van Leefmilieu;
  3° het [1 gemeentecollege]1 van de gemeenten waar een openbaar onderzoek werd georganiseerd;
  4° de technische ambtenaar die het dossier in eerste aanleg heeft behandeld en aan de exploitant, behalve wanneer ze de auteur van het beroep zijn.
  ----------
  (1)<BWG 2014-01-16/17, art. 39, 031; Inwerkingtreding : 18-02-2014>
  (2)<BWG 2019-05-16/78, art. 9, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.23.Na ontvangst van het afschrift van het beroep [2 zendt de overheid die bevoegd is om de milieuvergunning in eerste aanleg af te leveren, de volgende stukken aan]2 de technische ambtenaar :
  1° het bewijs waarbij de aanplakking van de beslissing wordt bevestigd als de bevoegde overheid het [1 gemeentecollege]1 is;
  2° het bewijs van de kennisgeving bedoeld in artikel 35 van het decreet en,
  3° in voorkomend geval, elk advies dat volgt op het syntheserapport.
  Zodra het [1 gemeentecollege]1 van elke gemeente op het grondgebied waarvan een openbaar onderzoek werd georganiseerd het afschrift van het beroep overeenkomstig artikel 22, 3°, in ontvangst heeft genomen, geeft het ook de in beroep bevoegde technische ambtenaar kennis van het bewijs waarbij wordt bevestigd dat de beslissing in elke gemeente is aangeplakt.
  ----------
  (1)<BWG 2014-01-16/17, art. 39, 031; Inwerkingtreding : 18-02-2014>
  (2)<BWG 2019-05-16/78, art. 10, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.24.Het beroep wordt ter kennis gebracht van het publiek volgens de modaliteiten bedoeld in [1 artikel D. 29-22, § 2, van Boek 1 van het Milieuwetboek, met uitzondering van het vierde lid, 6°]1.
  ----------
  (1)<BWG 2014-01-16/17, art. 40, 031; Inwerkingtreding : 18-02-2014>

Art.25.De in beroep bevoegde technische ambtenaar verzoekt het Directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Patrimonium om advies en raadpleegt de besturen en overheden waarvan hij het advies nuttig acht. Die instanties sturen hem hun advies [1 volgens de in artikel 176 van het decreet bedoelde formaliteiten]1 :
  1° twintig dagen, te rekenen van de aanhangigmaking, als het beroep betrekking heeft op een inrichting van klasse 2;
  2° veertig dagen, te rekenen van de aanhangigmaking, als het beroep betrekking heeft op een inrichting van klasse 1.
  De minimale inhoud van de adviezen vereist voor de behandeling van het beroep is dezelfde als die bedoeld in artikel 18.
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/78, art. 11, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.26.<BWG 2006-05-04/46, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 05-06-2006> De Minister van Leefmilieu verstuurt zijn besluit naar de aanvrager bedoeld in artikel 40, § 7, van het decreet en maakt er tegelijkertijd een afschrift van over aan :
  1° de in eerste instantie bevoegde overheid;
  2° de overheden en administraties die tijdens de procedure advies hebben uitgebracht binnen de voorgeschreven termijn;
  3° de exploitant als hij de aanvrager niet is;
  4° de toezichthoudende ambtenaar;
  [1 5° de S.P.G.E. als de aanvraag tot milieuvergunning een individueel zuiveringssysteem betreft in de zin van artikel R.233 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt.]1
  ----------
  (1)<BWG 2016-12-01/21, art. 1, 039; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Onderafdeling 7. - Bijhouden van de registers voor milieuvergunningen.
Art.27.§ 1. Het gemeentebestuur van elke gemeente op het grondgebied waarvan de inrichting gevestigd is, vermeldt de toekenning van de vergunning in zijn register [2 ,dat door de Minister van Leefmilieu vastgesteld is,]2 binnen de tien dagen die volgen op : <BWG 2004-01-22/44, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 29-04-2004>
  1° hetzij de besluitvorming door het [1 gemeentecollege]1;
  2° hetzij de ontvangst van het besluit door het [1 gemeentecollege]1;
  3° hetzij de verstrijkdatum van de termijn bedoeld in artikel 35 van het decreet, als het syntheserapport is verstuurd overeenkomstig artikel 32 van het decreet en als het een gunstig advies van de technische ambtenaar en, in voorkomend geval, bijzondere voorwaarden bevat.
  De technische ambtenaar vermeldt de toekenning van de vergunning in zijn register [2 ,dat door de Minister van Leefmilieu vastgesteld is,]2 binnen de tien dagen na : <BWG 2004-01-22/44, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 29-04-2004>
  1° hetzij de besluitvorming als hij de bevoegde overheid is;
  2° hetzij de inontvangstneming van de door het [1 gemeentecollege]1 genomen beslissing;
  3° hetzij de verstrijkdatum van de termijn bedoeld in artikel 35 van het decreet, als het syntheserapport verstuurd werd overeenkomstig artikel 32 van het decreet en als het een gunstig advies van de technische ambtenaar en, in voorkomend geval, bijzondere voorwaarden bevat.
  § 2. Als de vergunning na beroep wordt toegekend, vermelden het gemeentebestuur van elke gemeente op het grondgebied waarvan de inrichting gevestigd is en de technische ambtenaar de toekenning van de vergunning in hun register binnen tien dagen :
  1° na ontvangst van het besluit dat de Regering overeenkomstig artikel (40, § 7), van het decreet heeft verstuurd; <BWG 2006-05-04/46, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 05-06-2006>
  2° bij gebrek aan verzending overeenkomstig artikel (40, § 7), van het decreet, met ingang van de verstrijkdatum van de termijn waarover de Regering beschikt om haar besluit naar de aanvrager te sturen. <BWG 2006-05-04/46, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 05-06-2006>
  ----------
  (1)<BWG 2014-01-16/17, art. 39, 031; Inwerkingtreding : 18-02-2014>
  (2)<BWG 2019-05-16/78, art. 12, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.28.In de registers van de technische ambtenaar en van het gemeentebestuur van elke gemeente op het grondgebied waarvan de inrichting gevestigd is, worden de volgende gegevens vermeld :
  1° de datum van het besluit;
  2° de referenties van het besluit ( : naam van de gemeente gevolgd door een dossiernummer;) <BWG 2004-01-22/44, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 29-04-2004>
  3° de naam, voornaam, hoedanigheid en woonplaats van de vergunninghouder;
  4° het soort inrichting, met het nummer en de bewoording van de bedoelde rubriek(en);
  5° de lokalisatie van de inrichting en het adres van de exploitatiezetel;
  6° de datum waarop het besluit van kracht wordt en de geldigheidsduur van de vergunning.

Art.29. Het gemeentebestuur van elke gemeente op het grondgebied waarvan de inrichting gevestigd is en de technische ambtenaar houden het register van de milieuvergunningen bij en vermelden er :
  1° de besluiten tot wijziging van de exploitatievoorwaarden, de besluiten tot schorsing of intrekking van de vergunningen;
  2° de beroepen ingesteld tegen de besluiten bedoeld in artikel 27, § 1, en het al dan niet schorsende karakter ervan (en hun beslissingen); <BWG 2004-01-22/44, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 29-04-2004>
  3° de beroepen ingesteld tegen de besluiten bedoeld in 1° (en hun beslissingen); <BWG 2004-01-22/44, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 29-04-2004>
  4° de overdrachten van vergunning.

Afdeling 2. - Procedure voor de toekenning van de unieke vergunning.
Onderafdeling 1. - Indiening van de aanvraag.
Art.30.[1 Het algemene formulier voor de aanvraag van een globale vergunning wordt aan de hand van het formulier vastgelegd door de Minister van Leefmilieu ingediend.
   Als de aanvraag voor een globale vergunning betrekking heeft op de teelt en het houden van dieren, zoals bedoeld in de rubrieken 01.20 tot 01.39, 92.53.01 en 92.53.02 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectenstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, bevat ze, behalve het algemene aanvraagformulier, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
  [3 Als de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op een waterwinning, een boring, de uitrusting van een put en een installatie voor de bevoorrading of de proeven voor de kunstmatige bevoorrading van het grondwater, de reinjectie van grondweter bedoeld bij rubriek 41.00.05 van bijlage I van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten, van de ingedeelde installaties en activiteiten, bevat ze, naast de in het algemene aanvraagformulier gevraagde informatie, de door de Minister van Leefmilieu bepaalde informatie.]3
   Als de aanvraag voor een globale vergunning betrekking heeft op de installaties voor de sortering en verzameling, voorbehandeling, verwijdering of nuttige toepassing van afvalstoffen, bevat ze, naast het algemene aanvraagformulier, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
   Als de aanvraag voor een globale vergunning betrekking heeft op de inrichtingen bedoeld in de richtlijn inzake industriële emissies (IED/IPPC), bevat ze, naast het algemene aanvraagformulier, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
   Als de aanvraag voor een globale vergunning betrekking heeft op het beheer van industriële risico's (uitgezonderd Seveso), bevat ze, naast het algemene aanvraagformulier, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
   Als de aanvraag voor een globale vergunning betrekking heeft op de centra voor technische ingraving, bevat ze, naast het algemene aanvraagformulier, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
   Als de aanvraag voor een globale vergunning betrekking heeft op de verbrandings- en meeverbrandingsinstallaties bedoeld in rubriek 90.24, bevat ze, naast het algemene aanvraagformulier, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
   Als de aanvraag voor een globale vergunning betrekking heeft op de installaties en activiteiten de die broeikasgassen uitstoten, bevat ze, naast het algemene aanvraagformulier, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
   Als de aanvraag voor een globale vergunning betrekking heeft op de composteerinstallaties wanneer de hoeveelheid opgeslagen stof hoger dan of gelijk is aan 500 m3, bevat ze, naast het algemene aanvraagformulier, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
   Als de aanvraag voor een globale vergunning betrekking heeft op de zwembaden, bevat ze, naast het algemene aanvraagformulier, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
   Als de aanvraag voor een globale vergunning betrekking heeft op de installaties voor de productie van biomethaan bedoeld in rubriek 93.23.15, bevat ze, naast het algemene aanvraagformulier, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
   Als de aanvraag voor een globale vergunning betrekking heeft op een beheersplan voor onverkochte voedselproducten, bevat ze, naast het algemene aanvraagformulier, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
   Als de aanvraag voor een globale vergunning betrekking heeft op energie-efficiëntie, bevat ze, naast het algemene aanvraagformulier, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
   Als de aanvraag voor een globale vergunning betrekking heeft op een brandstofdistributie-installaties die bestemd zijns voor de bevoorrading van motorvoertuigen met gasvormige alternatieve brandstoffen, zoals bedoeld in rubriek 50.50.04.01. bevat ze, behalve het algemene aanvraagformulier, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
   Als de aanvraag voor een globale vergunning betrekking heeft op steengroeven, bevat ze, naast het algemene aanvraagformulier, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
   Als de aanvraag voor een globale vergunning betrekking heeft op de aanvragen voor de lozing van afvalwater van de openbare zuiveringsstations, bevat ze, naast het algemene aanvraagformulier, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
   Als de aanvraag voor een globale vergunning betrekking heeft op de installaties voor het beheer van winningsafval, bevat ze, naast het algemene aanvraagformulier, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
   Als de aanvraag voor een globale vergunning betrekking heeft op de terugwinning van grond en steenachtige stoffen bedoeld in rubriek 14.91, 90.28.01 of 90.28.02, bevat ze, naast het algemene aanvraagformulier, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
   Als de aanvraag voor een globale vergunning betrekking heeft op een inrichting met één of meerdere stookinstallaties, bevat ze, naast de inlichtingen aangevraagd in het algemene aanvraagformulier, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
   Als de aanvraag voor een globale vergunning betrekking heeft op een windturbine of een windmolenpark bedoeld in de rubrieken 40.10.01.04.02 en 40.10.01.04.03 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, bevat ze de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.
   Als de aanvraag voor een globale vergunning betrekking heeft op GGO ('s) of de pathogene organismen, bevat ze, naast de in het algemene aanvraagformulier aangevraagde inlichtingen, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu ]1.
  [2 Indien de aanvraag om globale vergunning betrekking heeft op een activiteit bedoeld in rubriek 94.01 van bijlage I van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot vaststelling van de lijst van projecten die aan een milieueffectenonderzoek zijn onderworpen en geklasseerde installaties en activiteiten of installaties of activiteiten met een risico voor de bodem, bevat zij, naast de informatie die wordt gevraagd in het formulier bedoeld in het eerste lid, de informatie die door de Minister van Milieu wordt bepaald.]2
  [4 Als de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op een waterkrachtcentrale bedoeld in de rubrieken 40.10.01.05.03 of 40.10.01.05.02 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten die een risico voor de bodem vormen, bevat ze, naast het algemene aanvraagformulier, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu.]4
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/78, art. 13, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (2)<BWG 2022-09-15/13, art. 39, 052; Inwerkingtreding : 05-12-2022>
  (3)<BWG 2024-04-10/06, art. 3, 054; Inwerkingtreding : 19-07-2024>
  (4)<BWG 2024-05-23/42, art. 5, 056; Inwerkingtreding : 29-11-2024>

Art.31.§ 1. De aanvraag gaat vergezeld van een milieu-effectbeoordeling.
  § 2. Als de aanvraag betrekking heeft op een inrichting bedoeld[1 in bijlage 1 bij het samenwerkingsakkoord]1, zijn de artikelen 59 tot 64 van dit besluit van toepassing.
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/78, art. 14, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.32. De vergunningsaanvraag wordt ingediend in vier exemplaren.
  Als het project het grondgebied van verschillende gemeenten bestrijkt, wordt het aantal exemplaren bedoeld in het eerste lid verhoogd naar gelang van het aantal gemeenten op het grondgebied waarvan het project betrekking heeft.

Art.33. Het gemeentebestuur bewaart één exemplaar van de vergunningsaanvraag en stuurt de overige exemplaren naar de technische ambtenaar en de gemachtigde ambtenaar.

Art.34.
  <Opgeheven bij BWG 2019-05-16/78, art. 15, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Onderafdeling 2. - Openbaar onderzoek.
Art.35.
  <Opgeheven bij BWG 2007-12-20/A3, art. 51, 011; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art.36.De technische ambtenaar en de gemachtigde ambtenaar sturen een afschrift van de vergunningsaanvraag en van de eventuele aanvullende stukken naar de overige gemeenten [1 die onder het aangevraagd project kunnen vallen]1, de dag waarop zij aan het gemeentebestuur waar de aanvraag is ingediend een afschrift van de beslissing overmaken waarbij bevestigd wordt dat de aanvraag volledig en ontvankelijk is, of na afloop van de termijn bedoeld in artikel [86, § 1, eerste lid, of § 3, eerste lid]. <BWG 2006-05-04/46, art. 10, 004; Inwerkingtreding : 05-06-2006>
  ----------
  (1)<BWG 2007-12-20/A3, art. 52, 011; Inwerkingtreding : 08-03-2008>
  (2) niet in nederlandse versieArt.37.[1 Het bericht van openbaar onderzoek bedoeld in artikel D.29-7 van Boek I van het Milieuwetboek wordt aangeplakt binnen vijf dagen na ontvangst van de stukken bedoeld in artikel 36. Het bericht is conform het model opgenomen in bijlage X.
   Het gemeentecollege van elke gemeente waar een openbaar onderzoek werd georganiseerd, bezorgt de technische ambtenaar en de afgevaardigde ambtenaar binnen tien dagen na afsluiting van het openbaar onderzoek de schriftelijke en mondelinge geformuleerde bezwaren en opmerkingen, met inbegrip van het proces-verbaal bedoeld in artikel D.29-19 van Boek I van het Milieuwetboek. Daarbij voegt hij zijn eventueel advies.]1
  ----------
  (1)<BWG 2007-12-20/A3, art. 53, 011; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art.38.
  <Opgeheven bij BWG 2007-12-20/A3, art. 54, 011; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art.39.
  <Opgeheven bij BWG 2007-12-20/A3, art. 54, 011; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art.40.
  <Opgeheven bij BWG 2007-12-20/A3, art. 54, 011; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art.41.
  <Opgeheven bij BWG 2007-12-20/A3, art. 54, 011; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Onderafdeling 3. - Modaliteiten voor het administratief overleg betreffende de aanvragen om unieke vergunning.

Art.42.Als de geraadpleegde besturen of overheden verzoeken om de organisatie van de overlegvergadering bedoeld in artikel 92, § 2, van het decreet, worden de technische ambtenaar en de gemachtigde ambtenaar daarvan [1 volgens de in artikel 176 van het decreet bedoelde formaliteiten]1 in kennis gesteld binnen :   1° tien dagen als het gaat om een inrichting van klasse 2;   2° dertig dagen als het gaat om een inrichting van klasse 1.   De technische ambtenaar en de gemachtigde ambtenaar nodigen de bevoegde overheid en de geraadpleegde besturen en overheden bij aangetekend uit op de vergadering.   ----------   (1)
Art.43. De technische ambtenaar en de gemachtigde ambtenaar organiseren samen de overlegvergadering binnen vijfentwintig dagen als het gaat om een inrichting van klasse 2 en binnen vijftien dagen als het gaat om een inrichting van klasse 1.

Art.44. De termijnen bedoeld in de artikelen 42 en 43 lopen vanaf de datum waarop het aanvraagdossier naar de geraadpleegde overheden en besturen wordt verzonden.

Art.45. De technische ambtenaar en de gemachtigde ambtenaar maken de notulen van de overlegvergadering op en voegen ze bij het syntheserapport bedoeld in artikel 92 van het decreet.

Onderafdeling 3/1. [1 -- Minimale inhoud van de adviezen vereist bij de indiening van de aanvragen voor een globale vergunning]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/78, art. 18, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>


Art. 45/1.[1 De in artikel 91 van het decreet bedoelde adviezen omvatten minstens:    1° de identificatie van de geraadpleegde instantie;    2° de referenties van het project;    3° de naam, voornaam en hoedanigheid van de auteur van het advies;    4° de beschrijving van de gevolgen van het project;    5° het onderzoek naar de geschiktheid van het project in het licht van de bevoegdheden van de geraadpleegde instantie;    6° in geval van een gunstig advies, de specifieke voorwaarden die onder de bevoegdheid van de geraadpleegde instantie vallen en waaraan de bouw en de exploitatie van de inrichting onderworpen moeten worden;    7° in geval van ongunstig advies, de redenen die het rechtvaardigen. ]1   ----------   (1)
Onderafdeling 4. - Inhoud van de unieke vergunning.

Art.46.[6 § 1. Behalve de gegevens bedoeld in artikel 45 van het decreet, vermeldt het besluit tot toekenning van de vergunning :    1° de maatregelen tot bekendmaking van het besluit;    2° de beroepsmodaliteiten;   3° desgevallend, een bijzondere termijn van tenuitvoerlegging voor bepaalde bijzondere exploitatievoorwaarden;    4° de verplichtingen van de exploitant bedoeld in de artikelen [8 10, 57 ]8 tot 59 van het decreet;    5° de verplichting om de bevoegde autoriteit kennis te geven van de verandering van exploitant overeenkomstig artikel 60 van het decreet;    6° het vervalprincipe in de gevallen bepaald bij artikel 48 van het decreet.    In het besluit wordt desgevallend benadrukt of de tenuitvoerlegging onderworpen is :    1° de vestiging van zakelijke rechten door de houder van de vergunning op de goederen betrokken bij de exploitatie;    2° de voorafgaande goedkeuring van de technisch ambtenaar.    § 2. Indien de vergunning betrekking heeft op een installatie voor het beheer van winningsafval bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectenonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde [11 ...]11 activiteiten, bevat het besluit het afvalbeheersplan overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 27 mei 2009 houdende sectorale en integrale voorwaarden voor de installaties voor het beheer van winningsafval en betreffende de monitoring na sluiting. Als zulks het geval is, wordt in dat besluit eveneens aangegeven dat de installatie het voorwerp is van rubriek 90.27.01.03 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.    Het bevat bovendien de volgende gegevens :    1° een omschrijving van het project, met gegevens over de locatie, het ontwerp en de afmetingen ervan;    2° de nodige gegevens ter opsporing en beoordeling van de voornaamste rechtstreekse en onrechtstreekse effecten die het project kan teweegbrengen voor het leefmilieu en, meer bepaald, de mens, de fauna en flora, de bodem, het water, de lucht, het klimaat en het landschap, de materiële goederen en het culturele erfgoed, en de interactie tussen die factoren;    3° een omschrijving van de overwogen maatregelen om de belangrijke negatieve effecten te voorkomen en te beperken en, indien mogelijk, te verhelpen;    4° een niet technische samenvatting van de gegevens bedoeld onder de punten 1° tot 3°.    § 3. Indien de vergunning betrekking heeft op een inrichting waar één of meer installaties of activiteiten broeikasgassen uitstoten, bevat de in artikel 45 van het decreet bedoelde vergunning om broeikasgassen uit te stoten :    1° de naam en het adres van de exploitant;    2° een omschrijving van de activiteiten van de inrichting;    3° [11 het monitoringplan goedgekeurd door het "Agence wallonne de l'air et du Climat" (Waals Agentschap voor Lucht en Klimaat) overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 17 februari 2022 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de bedrijven die een activiteit met broeikasgasemissies uitoefenen]11;    4° de eisen inzake de rapportage van de broeikasgasemissies;    5° [11 de verplichting om tegen 30 september emissierechten in te leveren die overeenstemmen met de totale broeikasgasemissies van de inrichting tijdens het voorgaande kalenderjaar zoals bevestigd overeenkomstig artikel 10 van het decreet van 10 november 2004 tot invoering van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten, tot oprichting van een "Fonds wallon Kyoto" en betreffende de flexibiliteitsmechanismen van het Protocol van Kyoto.]11.    Als emissies van een broeikasgas uit een inrichting gespecificeerd worden in bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 22 juni 2006 tot opstelling van de lijst van de [12 ...]12 activiteiten die gespecificeerde broeikasgassen uitstoten en tot bepaling van de gespecificeerde broeikasgassen bedoeld in het decreet van 10 november 2004 tot invoering van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten, tot oprichting van een "Fonds wallon Kyoto" (Waals Kyotofonds) en betreffende de flexibiliteitsmechanismen i.v.m. een activiteit die in die inrichting uitgeoefend wordt, bevat het besluit tot toekenning van de milieuvergunning geen emissiegrenswaarde voor rechtstreekse emissies van dat gas, tenzij het noodzakelijk is om een aanzienlijke plaatselijke verontreiniging te voorkomen.    § 4. Het besluit tot toekenning van de eenmalige vergunning voor een waterwinning vermeldt :    1° de waterwinvoorzieningen;    2° de modaliteiten tot uitvoering en uitrusting van het werk;    3° het gebruik van het getapte water;    4° het maximale watervolume dat per dag en per jaar getapt moet worden;    5° de frequentie van de opmetingen inzake het tellen van de volumes en bij de controle van de kwaliteit van het getapte water.    § 4. Het besluit tot toekenning van de eenmalige vergunning voor een waterwinning vermeldt desgevallend ook :    1° de afzondering van de verschillende grondwaterspiegels;    2° de bescherming van de grondwaterwinningen in de buurt;    3° de veiligheid van de personen en de goederen;    4° de plaatsbepaling van de piëzometers die bestemd zijn voor de meting van de hydrogeologische parameters i.v.m. de geëxploiteerde grondwaterspiegel en het nemen van desbetreffende monsters;    5° de modaliteiten tot uitvoering en uitrusting van bijkomende werken die nodig zijn voor de exploitatie en die gevaar voor vervuiling inhouden, zoals toegangs- en verluchtingsputten van winningsgalerijen.    § 5. Het besluit tot toekenning van de eenmalige vergunning voor een inrichting [8 bedoeld in het ministerieel besluit van 6 juni 2019 tot vaststelling van een formulier betreffende de inrichtingen betrokken bij richtlijn inzake industriële emissies (IED/IPPC]8 vermeldt :    1° emissiegrenswaarden voor de verontreinigende stoffen bedoeld in bijlage VII bij het decretale gedeelte van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, en in bijlage XXV bij dit besluit en voor de overige verontreinigende stoffen waarvan belangrijke hoeveelheden door de betrokken inrichting uitgestoten kunnen worden, gezien de aard ervan en het potentieel aan verontreinigingsoverdrachten van het ene milieu naar het andere. De emissiegrenswaarden kunnen aangevuld of vervangen worden door parameters of technische maatregelen die een gelijkwaardig milieubeschermingsniveau garanderen;    2° gepaste voorschriften die de bescherming van de grond en het grondwater garanderen en maatregelen betreffende het toezicht op en het beheer van de door de inrichting voortgebrachte afvalstoffen;    3° gepaste eisen inzake toezicht op de emissies, waarin gewag gemaakt wordt van :    a) de meetmethode, de beoordelingsprocedure en de frequentie van de metingen, tenzij die frequentie in de sectorale voorwaarden bepaald wordt, en    b) die specificeren dat de resultaten van het toezicht op de emissies in geval van toepassing van artikel 7bis, § 1, 2°, van het decreet beschikbaar zijn voor dezelfde periodes en dezelfde referentievoorwaarden als de emissieniveaus geassocieerd met de beste beschikbare technieken.    Die eisen inzake monitoring worden desgevallend gebaseerd op de in de BBT-conclusies beschreven conclusies inzake monitoring;    4° de verplichting om de Milieuadministratie regelmatig en minstens één keer per jaar :    a) informatie te verstrekken op grond van de resultaten van de monitoring van de emissies bedoeld onder 3° alsook andere vereiste gegevens aan de hand waarvan de toezichthoudend ambtenaar kan controleren of de exploitatievoorwaaarden vervuld zijn; en    b) in geval van toepassing van artikel 7bis, § 1, 2, van het decreet, een samenvatting van de resultaten van de monitoring van de emissies op grond waarvan een vergelijking gemaakt kan worden met de emissieniveaus die geassocieerd zijn met de beste beschikbare technieken.    5° gepaste eisen betreffende :    a) het onderhoud en de monitoring met regelmatige tussentijden van de maatregelen die worden genomen ter voorkoming van emissies in de grond en het grondwater overeenkomstig 2° ;    b) de periodieke monitoring van grond en grondwater met betrekking tot relevante gevaarlijke stoffen die in de locatie kunnen worden aangetroffen, rekening houdend met de mogelijkheid van grond- en grondwaterverontreiniging in de locatie van de installatie;    c) de frequentie van de periodieke monitoring, tenzij ze in de sectorale voorwaarden bepaald wordt.    Onverminderd punt a), wordt de periodieke monitoring ten minste eenmaal om de vijf jaar uitgevoerd voor grondwater en om de tien jaar voor de grond, tenzij de monitoring gebaseerd is op een systematische evaluatie van het verontreinigingsrisico;    6° maatregelen betreffende andere bedrijfsomstandigheden dan normale bedrijfsomstandigheden, zoals opstarten en stilleggen, lekkages, storingen, tijdelijke stilleggingen en definitieve stopzetting van de exploitatie;    7° bepalingen betreffende de minimalisering van grootschalige of grensoverschrijdende verontreinigingen;    8° voorwaarden voor het beoordelen van de naleving van de emissiegrenswaarden of een verwijzing naar de toepasselijke eisen waarin een andere wetgeving voorziet.    Het besluit tot toekenning van de eenmalige vergunning voor een inrichting [9 bedoeld in het ministerieel besluit van 6 juni 2019 tot vaststelling van een formulier betreffende de inrichtingen betrokken bij richtlijn inzake industriële emissies (IED/IPPC)]9 vermeldt ook:    1° de resultaten van de inspraak die aan de besluitvorming is voorafgegaan en een toelichting van de manier waarop daarmee rekening is gehouden in het besluit;    2° de titel van de BBT-referentiedocumenten die voor de betrokken installatie of activiteit relevant zijn;    3° de methode aangewend om de exploitatievoorwaarden te bepalen, met inbegrip van de emissiegrenswaarden, ten opzichte van de beste beschikbare technieken en de emissieniveaus die met de best beschikbare technieken geassocieerd zijn;    4° indien een afwijking wordt toegestaan overeenkomstig artikel 7bis, § 2, van het decreet, de specifieke redenen waarom ze toegekend werd, op basis van de criteria bedoeld in genoemde paragraaf en de daarmee samenhangende voorwaarden;    5° desgevallend, voor de inrichtingen die relevante gevaarlijke grondstoffen gebruiken, produceren or lozen, veiligheids- of monitoringsmaatregelen opgelegd na de analyse van het basisrapport bedoeld in het derde deel bis van het algemeen aanvraagformulier.    § 6. Als het besluit tot toekenning van de eenmalige vergunning een verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie betreft, bevat het de volgende elementen :    1° een expliciete lijst van de categorieën van afvalstoffen die verwerkt mogen worden. Indien het mogelijk is, gebruikt de lijst ten minste de categorieën zoals omschreven in bijlage I bij besluit van de Waalse Regering van 10 juli 1997 tot vaststelling van een afvalcatalogus en bevat ze desgevallend informatie over de hoeveelheid afval van elke categorie;    2° de totale capaciteit van de verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie;    3° de grenswaarden voor emissies in water en lucht;    4° eisen betreffende de pH, de temperatuur en het debiet van de lozingen van afvalwateren;    5° de bemonsterings- en meetprocedures en de frequenties die moeten worden gebruikt om te voldoen aan de gestelde voorwaarden inzake monitoring van emissies;    6° de toelaatbare maximale duur van technisch onvermijdelijke stilleggingen, storingen dan wel defecten aan de reinigingsapparatuur of de meetapparatuur gedurende welke de emissies in de lucht en de lozingen van afvalwater de voorgeschreven emissiegrenswaarden mogen overschrijden;    7° als het gaat om een verbrandings of meeverbrandingsinstallatie met energievalorisatie, de maatregelen voorzien om ervoor te zorgen dat de afvalvalorisatie plaatsvindt met hoge energie-efficiëntie.    Naast de eisen opgesomd in het vorige lid, bevat het besluit tot toekenning van de eenmalige vergunning aan een afvalverbrandings- of afvalmeeverbrandingsinstallatie die gevaalijke afvalstoffen gebruikt de volgende elementen :    1° de lijst van de hoeveelheden gevaarlijke afvalstoffen uit de verschillende categorieën die verwerkt mogen worden;    2° de minimale en maximale massastroom van deze gevaarlijke afvalstoffen, hun minimale en maximale calorische waarde en hun maximale gehalte aan pcb's, pcp, chloor, fluor, zwavel, zware metalen en andere verontreinigende stoffen.   [10 § 6/1. Wanneer het gaat om een activiteit als bedoeld in rubriek nr. 94.01 van bijlage I van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot vaststelling van de lijst van aan een effectbeoordeling onderworpen projecten en geklasseerde installaties en activiteiten of installaties of activiteiten met een risico voor de bodem, bevat de beslissing tot het verlenen van de globale vergunning wat volgt:    1° de elementen voorgeschreven bij artikel 8, §§ 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten;    2° het standaarddocument bedoeld in de bijlage bij de Uitvoeringsverordening (EU) 2016/145 van de Commissie van 4 februari 2016 tot vaststelling van het sjabloon van het document dat als bewijs dient voor de door de bevoegde autoriteit van een lidstaat verleende vergunning op basis waarvan bepaalde instellingen bepaalde activiteiten betreffende voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten kunnen verrichten krachtens Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad.]10    § 7. Het besluit tot toekenning van de eenmalige vergunning voor de inrichtingen bedoeld in bijlage XXIII bij dit besluit, de installaties en/of activiteiten die gebruik maken van de oplosmiddelen bedoeld in de rubrieken VOS-01 tot VOS-21 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, de verbrandingsinstallaties met een totaal nominaal warmtevermogen van 50 MW of meer, ongeacht het type gebruikte brandstof en bedoeld [7 in rubriek 40.50.01.02 of 40.50.02]7 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, de titaandioxide (TiO2) producerende installaties bedoeld in rubriek 24.12.03 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten en de afvalverbrandings- en afvalmeeverbrandingsinstallaties bedoeld in rubriek 90.24 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten bevat bepalingen betreffende de verdeling van de verantwoordelijkheden als er verschillende exploitanten voor dezelfde inrichting zijn.    § 9. Als het besluit overeenkomstig artikel 93 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning door het gemeentecollege aan de technisch ambtenaar en aan de afgevaardigde ambtenaar gericht wordt, vermeldt het gemeentecollege op welke punten de inhoud van het besluit afwijkt van het syntheserapport dat door de technisch ambtenaar en de afgevaardigde ambtenaar is opgemaakt in het kader van de procedure tot behandeling van de aanvraag.]6   ----------   (1)   (2)   (3)   (4)   (5)   (6)   (7)   (8)   (9)   (10)   (11)   (12)
Onderafdeling 5. - Modaliteiten voor de behandeling van de beroepen tegen beslissingen i.v.m. aanvragen om unieke vergunning.

Art.47.[1 Het in artikel 95 van het decreet bedoelde beroep wordt aan de Minister bevoegd voor de globale vergunningen toegezonden, aan het adres van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu. Het wordt vastgesteld aan de hand van het formulier vastgelegd door de Minister van Leefmilieu ]1.   ----------   (1)
Art.48. Het beroep wordt ondertekend en bevat hoe dan ook de volgende gegevens :
  1° de naam, de voornaam en het adres van de aanvrager;
  2° als de aanvrager een rechtspersoon is, de benaming of handelsnaam, de rechtsvorm, het adres van de maatschappelijke zetel alsook de naam, de voornaam, het adres en de hoedanigheid van de persoon die gemachtigd is om het beroep in te stellen;
  3° de referenties, het voorwerp en de datum van de beslissing;
  4° het belang van de aanvrager bij het instellen van het beroep, behalve als het door de technische ambtenaar of de gemachtigde ambtenaar wordt ingesteld;
  5° de middelen aangevoerd tegen de betwiste beslissing;
  6° een afschrift van het stortingsbewijs of van het debetbericht betreffende het dossierrecht bedoeld in artikel 177 van het decreet, behalve wanneer het beroep wordt ingediend door de technische ambtenaar die het dossier in eerste aanleg heeft behandeld.

Art.49.De in beroep bevoegde administratie Leefmilieu [2 zendt gelijktijdig een afschrift van het beroep aan de administratie Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw en de technische ambtenaar]2 : (NOTA : de wijziging van art. 13, 1°, van BWG 2006-05-04/46 ; Inwerkingtreding : 05-06-2006 kan niet worden doorgevoerd in de Nederlandse teskt)
  1° de overheid bevoegd om de unieke vergunning in eerste aanleg af te leveren;
  2° (de Minister die voor de Enige Vergunningen bevoegd is); <BWG 2006-05-04/46, art. 13, 2°, 004; Inwerkingtreding : 05-06-2006>
  3° het [1 gemeentecollege]1 van de gemeenten waar een openbaar onderzoek werd georganiseerd;
  4° de technische ambtenaar en de gemachtigde ambtenaar die het dossier in eerste aanleg hebben behandeld en aan de exploitant, behalve wanneer zij de auteurs van het beroep zijn.
  ----------
  (1)<BWG 2014-01-16/17, art. 39, 031; Inwerkingtreding : 18-02-2014>
  (2)<BWG 2019-05-16/78, art. 21, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.50.Na ontvangst van het afschrift van het beroep [2 zendt de overheid die bevoegd is om de unieke vergunning in eerste aanleg af te leveren de volgende stukken aan de]2 administraties Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw :
  1° het bewijs waarbij de aanplakking van de beslissing wordt bevestigd als de bevoegde overheid het [1 gemeentecollege]1 is;
  2° het bewijs van de kennisgeving bedoeld in artikel 93, § 1, van het decreet en,
  3° in voorkomend geval, elk advies dat volgt op het syntheserapport.
  Na ontvangst van het afschrift van het beroep overeenkomstig artikel 49, 3°, bezorgt het [1 gemeentecollege]1 van elke gemeente op het grondgebied waarvan een openbaar onderzoek werd georganiseerd, ook aan de in beroep bevoegde administraties Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw het bewijs waarbij de aanplakking van de beslissing in elke gemeente wordt bevestigd.
  ----------
  (1)<BWG 2014-01-16/17, art. 39, 031; Inwerkingtreding : 18-02-2014>
  (2)<BWG 2019-05-16/78, art. 22, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.51.Het beroep wordt ter kennis gebracht van het publiek volgens de modaliteiten bedoeld in [1 artikel D. 29-22, § 2, van Boek 1 van het Milieuwetboek, met uitzondering van het vierde lid, 6°]1.
  ----------
  (1)<BWG 2014-01-16/17, art. 40, 031; Inwerkingtreding : 18-02-2014>

Art.52.§ 1. De in beroep bevoegde administraties Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw raadplegen de besturen en overheden waarvan zij het advies nuttig achten. Die instanties sturen hen hun advies [1 volgens de in artikel 176 van het decreet bedoelde formaliteiten]1 :
  1° twintig dagen, te rekenen van de datum van aanhangigmaking, als het beroep betrekking heeft op een inrichting van klasse 2;
  2° veertig dagen, te rekenen van de datum van aanhangigmaking, als het beroep betrekking heeft op een inrichting van klasse 1.
  § 2. De minimale inhoud van de adviezen vereist voor de behandeling van het beroep is dezelfde als die bedoeld in artikel 18.
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/78, art. 23, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.53. Het syntheserapport bedoeld in artikel 95, § 3, van het decreet bedoelde gaat vergezeld van een voorstel van gemotiveerde beslissing van de technische ambtenaar en van de gemachtigde ambtenaar op grond van de ingewonnen adviezen.

Art.54.Wanneer (de Minister die voor de Enige Vergunningen bevoegd is) zijn besluit verstuurt naar de aanvrager bedoeld in artikel (95, § 7), van het decreet, maakt hij tegelijkertijd een afschrift daarvan over aan : <BWG 2006-05-04/46, art. 14, 1° en 2°, 004; Inwerkingtreding : 05-06-2006>
  1° de overheid die bevoegd is om de unieke vergunning in eerste aanleg af te leveren;
  2° de exploitant als hij de aanvrager niet is;
  3° de toezichthoudende ambtenaar;
  [1 4° de S.P.G.E. als de aanvraag tot unieke vergunning een individueel zuiveringssysteem betreft in de zin van artikel R.233 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt.]1
  ----------
  (1)<BWG 2016-12-01/21, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.55.De beslissing na beroep wordt ter kennis gebracht van het publiek volgens de modaliteiten bedoeld in [1 artikel D. 29-22, § 2, van Boek 1 van het Milieuwetboek]1.
  ----------
  (1)<BWG 2014-01-16/17, art. 40, 031; Inwerkingtreding : 18-02-2014>

Onderafdeling 7. - Bijhouden van de registers.

Art.56.§ 1. Het gemeentebestuur van elke gemeente op het grondgebied waarvan de inrichting gevestigd is, vermeldt de toekenning van de vergunning in zijn register [4 ,dat door de Minister van Leefmilieu vastgesteld is,]4 binnen de tien dagen na :   1° hetzij de besluitvorming door het [1 gemeentecollege]1;   2° hetzij de inontvangstneming van het besluit door het [1 gemeentecollege]1;   3° hetzij de verstrijkdatum van de termijn bedoeld in artikel 93 van het decreet, als het syntheserapport is verstuurd overeenkomstig artikel 92 van het decreet en als het een gunstig advies van de technische ambtenaar (en van de afgevaardigde ambtenaar) en, in voorkomend geval, bijzondere voorwaarden bevat.   De technische ambtenaar vermeldt de toekenning van de vergunning in zijn register [4 ,dat door de Minister van Leefmilieu vastgesteld is,]4 binnen de tien dagen na :   1° hetzij de besluitvorming als de gemachtigde ambtenaar en de technische ambtenaar de bevoegde overheid zijn;   2° hetzij de inontvangstneming van de door het [1 gemeentecollege]1 genomen beslissing;   3° hetzij de verstrijkdatum van de termijn bedoeld in artikel 93 van het decreet, als het syntheserapport verstuurd werd overeenkomstig artikel 92 van het decreet.   § 2. Als de vergunning wordt toegekend (op beroep) [2 of als ze door de Regering wordt toegekend voor handelingen en werken waarvoor er dringende redenen van algemeen belang bestaan]2, vermelden het gemeentebestuur van elke gemeente op het grondgebied waarvan de inrichting gevestigd is en de technische ambtenaar de toekenning van de vergunning in hun register binnen tien dagen :   1° na ontvangst van het besluit dat de Regering overeenkomstig artikel 95, § 6, van het decreet [3 of artikel D.IV.50 van het Wetboek]3 heeft verstuurd;   2° bij gebrek aan verzending overeenkomstig artikel (95, § 7), van het decreet, met ingang van de verstrijkdatum van de termijn waarover de Regering beschikt om haar besluit naar de aanvrager te sturen.   ----------   (1)   (2)   (3)   (4)
Art.57.In de registers van de technische ambtenaar en van het gemeentebestuur van elke gemeente op het grondgebied waarvan de inrichting gevestigd is, worden de volgende gegevens vermeld :
  1° de datum van het besluit;
  2° de referenties van het besluit ( : naam van de gemeente gevolgd door een dossiernummer : ); <BWG 2004-01-22/44, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 29-04-2004>
  3° de naam, voornaam, hoedanigheid en woonplaats van de vergunninghouder;
  4° het soort inrichting, met het nummer en de bewoording van de bedoelde rubriek(en);
  5° de lokalisatie van de inrichting en het adres van de exploitatiezetel;
  6° de datum waarop het besluit van kracht wordt en de geldigheidsduur van de vergunning.

Art.58. Het gemeentebestuur van elke gemeente op het grondgebied waarvan de inrichting gevestigd is en de technische ambtenaar houden het register van de unieke vergunningen bij en vermelden er :
  1° de besluiten tot wijziging van de exploitatievoorwaarden, de besluiten tot schorsing of intrekking van de vergunningen;
  2° de beroepen ingesteld tegen de besluiten bedoeld in artikel 56, § 1, en het al dan niet schorsende karakter ervan (en hun beslissingen); <BWG 2004-01-22/44, art. 58, 003; Inwerkingtreding : 29-04-2004>
  3° de beroepen ingesteld tegen de besluiten bedoeld in 1° (en hun beslissingen); <BWG 2004-01-22/44, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 29-04-2004>
  4° de overdrachten van vergunning.

Afdeling 3. [1 Aanvullende bepalingen betreffende de inrichtingen bedoeld in het samenwerkingsakkoord ]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/78, art. 25, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Onderafdeling 1. - Algemeen.
Art.59.[1 § 1. Deze afdeling is van toepassing op de in artikel 1, § 3, bedoelde inrichtingen.    § 2. Deze afdeling is niet van toepassing op:    1° militaire inrichtingen, installaties of opslagplaatsen;    2° gevaren inherent aan ioniserende straling afkomstig van stoffen;    3° het vervoer van gevaarlijke stoffen en de tijdelijke opslag die er rechtstreeks mee verbonden is, via de weg, het spoor, de binnenwateren, zeewateren of de lucht, met inbegrip van laad- en losactiviteiten en de overbrenging naar of van een andere tak van vervoer in havens, op kaden of in spoorwegemplacementen, buiten de door deze afdeling bedoelde inrichtingen;    4° het vervoer van gevaarlijke stoffen via pijpleidingen, met inbegrip van pompstations, buiten de onder deze afdeling vallende inrichtingen;    5° de exploitatie, namelijk de prospectie, de winning en de verwerking, van delfstoffen in mijnen en groeven of d.m.v. boringen;    6° de offshore-prospectie en exploitatie van minerale stoffen, met inbegrip van koolwaterstoffen;    7° de opslag van gas op ondergrondse offshore-locaties, of het nu gaat om locaties die gereserveerd zijn voor opslag of om locaties waar de prospectie en exploitatie van minerale stoffen, met inbegrip van koolwaterstoffen, plaatsvindt;    8° de stortplaatsen voor afval, met inbegrip van ondergrondse opslag van afval.    § 3. In afwijking van paragraaf 2, 5° en 8°, vallen onder het toepassingsgebied van deze afdeling:    1° de ondergrondse gasopslag op het vasteland in natuurlijke lagen, waterhoudende lagen, zoutholten en verlaten mijnen;    2° de chemische en thermische verwerkingsactiviteiten en de opslag in verband met deze verrichtingen waarbij gevaarlijke stoffen aanwezig zijn;    3° de actieve installaties voor de verwijdering van afvalgesteente, met inbegrip van bezinkingsbekkens van steriele gesteenten, die gevaarlijke stoffen bevatten]1.   ----------   (1)
Art.60.
  <Opgeheven bij BWG 2012-07-05/13, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 04-08-2012>

Onderafdeling 2. - Stukken te voegen bij de aanvraag om milieuvergunning of om unieke vergunning.

Art.61.§ 1. Onverminderd de gegevens en stukken vereist krachtens andere wettelijke, decretale of reglementaire bepalingen, gaat de aanvraag om milieuvergunning of om unieke vergunning voor een [1 lagedrempelinrichting]1, vergezeld van een nota met de identificatie van de gevaren waarvan de structuur en de minimale inhoud [1vastgesteld worden door de Minister van Leefmilieu ]1.   § 2. Onverminderd de gegevens en stukken vereist bij andere wettelijke, decretale of reglementaire bepalingen, gaat de aanvraag om milieuvergunning of om unieke vergunning voor een [1 hogedrempelinrichting]1 bij het besluit van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, vergezeld van een veiligheidsstudie die :   1° aantoont dat de gevaren voor zware ongevallen opgespoord zijn en dat de nodige maatregelen worden getroffen om ze te voorkomen en de gevolgen ervan voor mens en leefmilieu te beperken;   2° aantoont dat het ontwerp, de bouw, de exploitatie en het onderhoud van elke installatie, opslagplaats, uitrusting en infrastructuur vereist voor de werking van de inrichting waar gevaar voor zware ongevallen schuilt, voldoende veiligheid en betrouwbaarheid bieden;   3° (bevat voldoende informatie over de vestiging en het bestaan van activiteiten of installaties rondom de inrichting en vermeldt de naam van de bevoegde instanties die aan de studie hebben meegewerkt. De structuur en de minimale inhoud van de veiligheidsstudie bedoeld in het vorige lid [1 worden vastgesteld door de Minister van Leefmilieu]1.)   § 3. De identificatienota en de veiligheidsstudie houden rekening met de nieuwe technische kennis op het vlak van de veiligheid en de evolutie van de risico's.   § 4. De aanvraag om milieuvergunning of om unieke vergunning die betrekking heeft op de verbouwing of de uitbreiding van een inrichting, gaat vergezeld van een identificatienota of een veiligheidsstudie of, hoe dan ook, van een document ter wijziging of bijwerking van de nota of de studie als :   1° [1 de verbouwing of de uitbreiding ernstige gevolgen kan hebben wat betreft de gevaren voor zware ongevallen of]1;   2° [1 de verbouwing of de uitbreiding de hoeveelheid aanwezige gevaarlijke stoffen aanzienlijk verhoogt of]1;   3° [1 de verbouwing of de uitbreiding de aard of de fysische vorm van de aanwezige gevaarlijke stoffen aanwezige duidelijk wijzigt;]1.   4 ° [1 de verbouwing of de uitbreiding de processen die de gevaarlijke stoffen uitvoert, duidelijk wijzigt.]1   De identificatienota en de veiligheidsstudie gaan vergezeld van een bijwerking van de plannen en beschrijvingen betreffende de inrichting.   [1 De criteria voor de bepaling van de begrippen "belangrijke implicatie, aanzienlijke verhoging en wijziging" worden door de Minister van Leefmilieu vastgesteld]1.   ----------   (1)
Onderafdeling 3. - Behandeling en afgifte van de milieuvergunning en de unieke vergunning.

Art.62. Elke aanvraag tot milieuvergunning of eenmalige vergunning die betrekking heeft op een inrichting [2 ...]2 en die vergezeld moet gaan van een nota betreffende de identificatie van de gevaren of van een veiligheidsstudie overeenkomstig artikel 61 wordt [2 voor advies overgelegd aan de Directie Industriële, Geologische en Mijnrisico's en aan de gewestelijke brandweerdienst]2.   [2 ...]2   ----------   (1)   (2)
Art.63. § 1. Onverminderd de stukken vereist krachtens andere wettelijke, decretale of reglementaire bepalingen, is de identificatienota of de veiligheidsstudie onderworpen aan de modaliteiten van het openbaar onderzoek bedoeld in dit besluit.
  § 2. In afwijking van elke andere andersluidende reglementaire bepaling, blijft de aanvraag om milieuvergunning of unieke vergunning onderworpen aan een openbaar onderzoek als de aangevraagde uitbreiding of verbouwing tot gevolg heeft dat de inrichting onder het toepassingsgebied valt van deze afdeling of, in de gevallen bedoeld in artikel 61, § 4, van dit besluit.

Art.64. De overheid bevoegd om de milieuvergunning of de unieke vergunning in eerste aanleg of na beroep af te geven motiveert haar beslissing onder meer op grond van de gegevens vermeld in de identificatienota of de veiligheidsstudie, van het advies van elke geraadpleegde overheid en van de bijkomende gegevens die eventueel aan de exploitant werden gevraagd.

Onderafdeling 4. - Toezicht en administratieve maatregelen.

Art.65. § 1. Als de door de exploitant genomen maatregelen om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen ervan voor de mens en het leefmilieu te beperken duidelijk onvoldoende zijn, wordt de milieuvergunning of de unieke vergunning opgeschort of, in voorkomend geval, ingetrokken door de overheid die bevoegd is om ze in eerste aanleg af te geven, onverminderd elke andere straf of maatregel bedoeld in andere wettelijke, decretale of reglementaire bepalingen.   In voorkomend geval wordt de in het vorige lid bedoelde opschorting of intrekking slechts gedeeltelijk uitgevoerd of betreft ze slechts een gedeelte van de inrichting of van de installatie bedoeld in deze afdeling.   Vooraleer een beslissing te nemen op grond van de vorige leden, geeft de overheid die bevoegd is om de milieuvergunning en de unieke vergunning in eerste aanleg af te geven, de exploitant de mogelijkheid om zijn opmerkingen mondeling of schriftelijk te formuleren binnen een redelijke termijn, overeenkomstig de artikelen de 96 tot 97.   § 2. De exploitant kan bij de Regering een beroep instellen tegen de krachtens § 1 genomen besluiten tot opschorting of intrekking van de vergunning. In afwijking van elke andere andersluidende bepaling, heeft dat beroep geen schorsende kracht. Het beroep wordt ingesteld overeenkomstig Hoofdstuk IV van het decreet.
Art.66. § 1. Als de door de exploitant genomen maatregelen om zware ongevallen te voorkomen en om de gevolgen ervan voor de mens en het leefmilieu te beperken duidelijk onvoldoende zijn, bevelen de overheid (overheden), diensten of ambtenaren bevoegd voor het toezicht op de inrichting bedoeld in deze afdeling de stopzetting van de exploitatie van de inrichting of de installatie bedoeld in deze afdeling of van de opslagruimte of van een gedeelte daarvan, ongeacht of al dan niet een milieuvergunning of een unieke vergunning is afgegeven en onverminderd elke andere straf of maatregel opgelegd krachtens andere wettelijke, decretale of reglementaire bepalingen.
  § 2. De exploitant kan bij de Regering een beroep instellen tegen elke beslissing genomen overeenkomstig § 1. In afwijking van elke andere andersluidende reglementaire bepaling, heeft het beroep geen schorsende kracht. Het wordt ingesteld overeenkomstig de artikelen 98 tot 106.

Afdeling 4. - Aangiften.

Onderafdeling I. - Procedure voor de aangifte van inrichtingen van klasse 3.
Art.67.[1 De aangifte wordt opgemaakt d.m.v. het formulier vastgelegd door de Minister van Leefmilieu.    Met uitzondering van de toezending van de aangifte via de elektronische weg, wordt de aangifte in vier exemplaren opgemaakt.]1   ----------   (1)
Art.68.[1 Met uitzondering van de toezending van de aangifte via de elektronische weg, worden drie exemplaren van de aangifte overgemaakt aan de bevoegde overheid bedoeld in artikel 14, § 1, van het decreet.
   De aangever bewaart een afschrift of een exemplaar van de aangifte op de bedrijfszetel of op elke andere plaats overeengekomen met de bevoegde overheid krachtens artikel 59 van het decreet.]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-05-15/61, art. 2, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.69.Als de aangifte ontvankelijk is, wordt één exemplaar ervan met de vermelding " geregistreerd " door de bevoegde overheid of haar afgevaardigde aan de technische ambtenaar [1 en aan het gemeentecollege als ze geen deel uitmaken van de bevoegde overheid]1 en de gemachtigde ambtenaar overgemaakt binnen de termijn bedoeld in artikel 14, § 4, van het decreet. [2 Als de aangifte een individueel zuiveringssysteem betreft in de zin van artikel R.279 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, richt de gemeente een afschrift van de aangifte met deze vermelding aan de S.P.G.E.]2
  In voorkomend geval wijst de bevoegde overheid of haar afgevaardigde de technische ambtenaar [1 en aan het gemeentecollege als ze geen deel uitmaken van de bevoegde overheid]1 of de gemachtigde ambtenaar erop dat bijkomende exploitatievoorwaarden opgelegd worden.
  In dat geval zendt ze hen een exemplaar van de voorwaarden terwijl ze haar beslissing naar de aangever verstuurt overeenkomstig artikel 14, § 5, van het decreet.
  ----------
  (1)<BWG 2014-05-15/61, art. 3, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<BWG 2016-12-01/21, art. 3, 039; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.70.Als de aangifte niet-ontvankelijk is, maakt de bevoegde overheid of haar afgevaardigde binnen dezelfde termijn een exemplaar ervan over aan de technische ambtenaar [1 en aan het gemeentecollege als ze geen deel uitmaken van de bevoegde overheid]1 en de gemachtigde ambtenaar, met de vermelding " niet-ontvankelijk ". Ze voegt er een afschrift bij van de aan de aangever gezonden beslissing tot kennisgeving van de niet-ontvankelijkheid van de aangifte. [2 Als de aangifte een individueel zuiveringssysteem betreft in de zin van artikel R.279 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, richt de gemeente een afschrift van de aangifte met deze vermelding aan de S.P.G.E.]2
  ----------
  (1)<BWG 2014-05-15/61, art. 4, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<BWG 2016-12-01/21, art. 4, 039; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.71.Zodra de technische ambtenaar de aangifte met de vermelding " geregistreerd " of " niet-ontvankelijk " in ontvangst neemt, [1 vermelden hij en het gemeentecollege ze in het aangifteregister]1.
  ----------
  (1)<BWG 2014-05-15/61, art. 5, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Onderafdeling 2. - Modaliteiten voor het in artikel 41 van het decreet bedoelde beroep tegen eventuele bijkomende voorwaarden.

Art.72.Het beroep bedoeld in artikel 41 van het decreet wordt ingediend bij [3 de directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu]3. [1 Daartoe wordt gebruik gemaakt van het formulier vastgelegd door de Minister van Leefmilieu.]1   Het beroep [1 ...]1 gaat vergezeld van een beknopt overzicht van de middelen aangevoerd tegen de beslissing waarbij bijkomende voorwaarden worden opgelegd. De aangever voegt er een afschrift van de beslissing bij, één van de aangifte en [2 een bewijs van de storting]2 betreffende het dossierrecht bedoeld in artikel 177 van het decreet.   ----------   (1)   (2)   (3)
Art.73.[1 Die instanties sturen hun advies volgens de formaliteiten bedoeld in artikel 176, § 1, van het decreet binnen acht dagen, te rekenen van de datum van aanhangigmaking.[2 ...]2.]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-05-15/61, art. 7, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<BWG 2019-05-16/78, art. 30, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. 73/1. [1 De in artikel 41 van het decreet bedoelde adviezen omvatten minstens:
   1° de identificatie van de geraadpleegde instantie;
   2° de referenties van het project;
   3° de naam, voornaam en hoedanigheid van de auteur van het advies;
   4° de beschrijving van de gevolgen van het project;
   5° het onderzoek naar de geschiktheid van het project in het licht van de bevoegdheden van de geraadpleegde instantie;
   6° in geval van een gunstig advies, de eventuele aanvullende voorwaarden die onder de bevoegdheid van de geraadpleegde instantie vallen en waaraan de bouw en de exploitatie van de inrichting onderworpen moeten worden;
   7° in geval van ongunstig advies, de redenen die het rechtvaardigen ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/78, art. 31, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>


Art.74.De in beroep bevoegde technische ambtenaar bezorgt de Minister van Leefmilieu zijn syntheserapport met de ingewonnen adviezen en een voorstel van beslissing binnen éénentwintig dagen, te rekenen van [1 de dag van ontvangst van het beroep]1.
  ----------
  (1)<BWG 2014-05-15/61, art. 8, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.75.De [2 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu]2 stuurt zijn beslissing naar de aanvrager binnen dertig dagen, te rekenen van [1 de dag van ontvangst van het beroep]1.
  Tegelijkertijd stuurt de [2 directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu]2 een afschrift van de beslissing aan :
  1° de overheid die bevoegd is om de aangiften in ontvangst te nemen;
  2° de toezichthoudende ambtenaar;
  [1 3° de technisch ambtenaar en het gemeentecollege als ze geen deel uitmaken van de bevoegde overheid.]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-05-15/61, art. 9, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<BWG 2021-07-08/10, art. 8, 050; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Onderafdeling 3. - Bijhouden van de aangifteregisters.

Art.76. Het model van het aangifteregister wordt opgemaakt overeenkomstig bijlage XIXbis bij dit besluit.   Het register bevat de volgende gegevens :   1° de aangiftedatum;   2° de referentie van het aangiftedossier : naam van de gemeente gevolgd door een dossiernummer;   3° het soort inrichting en het nummer en de bewoording van de rubriek waaronder ze vermeld staat;   4° het adres van de inrichting en/of de kadastrale percelen waarop ze gevestigd is;   5° de naam en het adres van de aangever;   6° in voorkomend geval, de bijkomende exploitatievoorwaarden opgelegd door de bevoegde overheid.
Art.77. Het gemeentebestuur en de technische ambtenaar houden het aangifteregister bij en vermelden er :
  1° de wijzigingen van de bijkomende exploitatievoorwaarden;
  2° de stopzettingen bedoeld in artikel 58, § 2, 4°, van het decreet;
  3° elke exploitatieoverdracht bedoeld in artikel 60 van het decreet;
  4° de schorsingen of elk exploitatieverbod opgelegd door de bevoegde overheid overeenkomstig artikel 72, § 2, van het decreet;
  5° de gehele of gedeeltelijke stopzettingen van exploitatie bevolen door de burgemeester of de toezichthoudende ambtenaren overeenkomstig artikel 74, § 1, van het decreet;
  6° de beslissingen na beroep bedoeld in artikel 41 (en 73) van het decreet. <BWG 2004-01-22/44, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 29-04-2004>

Afdeling 5. - Zekerheid bedoeld in artikel 55 van het decreet.

Onderafdeling 1. - Geval waarin de zekerheid hoe dan ook vereist wordt.
Art.78. De exploitatie van centra voor technische ondergraving en groeven vereist het stellen van een zekerheid.
Art.79.[1 De zekerheid voor de exploitatie van een centrum voor technische ingraving dekt de kosten voor het herstel en de onderhoudsfases, het toezicht en de controle op de installatie gedurende de nabeheersperiode.
   Het bedrag van de zekerheid voor het centrum voor technische ingraving wordt overeenkomstig artikel 82 door de bevoegde overheid bepaald na advies van de technisch ambtenaar.]1
  ----------
  (1)<BWG 2010-10-07/09, art. 52, 018; Inwerkingtreding : 03-12-2010>

Onderafdeling 2. - Modaliteiten voor het stellen van de zekerheid.

Art.80.§ 1. De zekerheid wordt gesteld d.m.v. een borgtocht in contanten, overeenkomstig de desbetreffende wettelijke en reglementaire bepalingen.   De aanvrager levert het bewijs van de borgtocht, gesteld door hem zelf of een derde, d.m.v. een storting op het postrekeningnummer bij de Deposito- en consignatiekas of bij een kredietinstelling erkend door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, een verzekeringsmaatschappij erkend door de Controledienst voor de verzekeringen of elke andere instelling erkend door de technische ambtenaar.   Hij bezorgt de technische ambtenaar het bewijs van de storting bij de Deposito- en consignatiekas, de kredietinstelling, de verzekeringsmaatschappij of de door de technische ambtenaar erkende instelling.   Het stortingsbewijs, ondertekend door de deposant en de depositaris, vermeldt voor wie de borgtocht wordt gesteld, de exacte bestemming ervan, alsook de naam, de voornaam en het volledige adres van de aanvrager en, in voorkomend geval, van de derde die het deposito heeft verricht, met de vermelding " geldschieter " of " gemachtigde ", al naar gelang het geval.   De borgtocht wordt aangevuld als zij niet langer integraal gesteld is, met name als gevolg van inhoudingen van ambtswege.   § 2. De in § 1 bedoelde borgtocht kan worden vervangen door een onafhankelijke en onherroepelijke garantie, invorderbaar op het eerste verzoek van de Regering en afgeleverd door een kredietinstelling erkend door de Deposito- en consignatiekas, een verzekeringsmaatschappij erkend door de Controledienst voor de verzekeringen of elke andere instelling erkend door de technische ambtenaar.   De waarborg en de aanvulling gaan vergezeld van de vermeldingen die vereist worden voor de borgtocht bedoeld in § 1.   [1 Wanneer de zekerheid voor een centrum voor technische ingraving wordt samengesteld in de vorm van één of meerdere bankgaranties, moet(en) ze aan de volgende voorwaarden voldoen :    - het gaat om een bankwaarborg op eerste verzoek ten gunste van de Waalse Regering waarbij de garant zich ertoe verbindt het gewaarborgde bedrag te volstorten binnen één maand na de aangetekende verzending per post van de aanvraag om volstorting van de waarborg door de Waalse Regering wegens gebrek aan uitvoering van de verplichtingen van de schuldenaar binnen één maand, met ingang van het vonnis van zijn faillietverklaring;    - de garant verklaart uitdrukkelijk afstand te doen van het voorrecht van uitwinning en verdeling, van de artikelen 2036, 2037 en 2039 van het Burgerlijk Wetboek en, in het algemeen, van elk voordeel en uitzondering die gerechtelijk voorzien zijn ten gunste van de garant, zowel tegen de schuldenaar als tegen de Waalse Regering;    - de uitvoering van de verplichtingen van de exploitant van het centrum voor technische ingraving inzake herstel en nabeheer overeenkomstig het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en de algemene en sectorale voorwaarden worden er onvoorwaardelijk in gewaarborgd.]1   § 3. Het bedrag van de borgtocht of de waarborg wordt bepaald en eventueel door de technische ambtenaar aangepast overeenkomstig artikel 82. [1 Deze bepaling is niet van toepassing op de zekerheden betreffende de centra voor technische ingraving.]1   ----------   (1)
Art.81.De milieuvergunning en de unieke vergunning zijn pas uitvoerbaar vanaf de dag waarop de technische ambtenaar [1 volgens de in artikel 176 van het decreet bedoelde formaliteiten]1 aan de aanvrager erkent dat een zekerheid of een gedeelte ervan als ze in tranches opgedeeld is, regelmatig gesteld werd overeenkomstig bovenbedoelde modaliteiten.
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/78, art. 32, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.82. § 1. De milieuvergunning en de unieke vergunning voor de exploitatie van groeven of centra voor technische ondergraving vermelden de geraamde kostprijs van de herstelwerken en, wat de centra voor technische ondergraving betreft, de kosten voor het onderhoud, de controle en het toezicht op de installaties gedurende een bepaalde periode.
  Die kosten worden jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig de modaliteiten bedoeld in de besluiten van de Waalse Regering tot bepaling van de sectorale voorwaarden voor bedoelde projecten.
  § 2. De milieuvergunning en de unieke vergunning vermelden het bedrag van de vóór de aanvang van de werken te stellen zekerheid op grond van de geraamde kostprijs van de herstelwerken en, wat de centra voor technische ondergraving betreft, op grond van de kostprijs van het nabeheer.
  § 3. Het bedrag van de zekerheid wordt jaarlijks aangepast, behalve dat van de zekerheid gesteld na aanvang van de werken.
  Het bedrag van de zekerheid voor de exploitatie van groeven wordt aangepast overeenkomstig artikel 26 van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 31 mei 1990 houdende uitvoering van het decreet van 27 oktober 1988 op de groeven.
  § 4. Tegen de krachtens dit artikel genomen beslissingen kan een beroep bij de Regering ingesteld worden overeenkomstig de artikelen 85 en volgende.

Onderafdeling 3. - Modaliteiten voor de vrijgave van de zekerheid.

Art.83.§ 1. De vaststelling van herstel bedoeld in artikel 55, § 5 [1 en in geval van een centrum voor technische ingraving, artikel 55, § 6bis, tweede en derde lid]1, van het decreet of de beslissing van de Regering waarbij ze zich over het beroep uitspreekt en het herstel vaststelt, geeft aanleiding tot de vrijgave van de zekerheid ten gunste van de exploitant of van het deel ervan betreffende het herstel van de site of van bepaalde sectoren.   § 2. De aanvraag om vrijgave [1 ingediend door de exploitant]1 gaat vergezeld van de vaststelling van het herstel, zonder voorbehoud opgemaakt door de technische ambtenaar of, bij gebrek aan vaststelling binnen de termijn bedoeld in artikel 55, § 5 [1 of in artikel 55, § 6bis, tweede en derde lid]1, van het decreet, een afschrift van de aanvraag om vaststelling. De aanvraag om vrijgave wordt al naar gelang het geval aan de Deposito- en consignatiekas, de kredietinstelling, verzekeringsmaatschappij of de door de technische ambtenaar erkende instelling gericht binnen een termijn van één maand, te rekenen van de datum van de vaststelling van het herstel of, bij gebreke daarvan, van de verstrijkdatum van een termijn van zestig dagen, te rekenen van de datum van de aanvraag tot vaststelling.   De aanvraag om vrijgave wordt dezelfde dag [2 volgens de in artikel 176 van het decreet bedoelde formaliteiten]2 ter kennis gebracht van de technische ambtenaar, op straffe van nietigheid. Een afschrift van die kennisgeving wordt overgemaakt aan de Deposito- en consignatiekas, de kredietinstelling, de verzekeringsmaatschappij of de door de technische ambtenaar erkende instelling, al naar gelang het geval.   § 3. De zekerheid of een deel ervan wordt vrijgegeven binnen twee maanden, te rekenen van de datum van de aanvraag om vrijgave.   De eventuele interesten worden aan de exploitant overgemaakt binnen dezelfde termijn.   § 4. De aanvraag om vrijgave van de zekerheid [1 ingediend door de exploitant en]1 betreffende het nabeheer van het centrum voor technische ondergraving [1 overeenkomstig artikel 55, § 6bis, vierde en vijfde lid, van het decreet]1 gaat vergezeld van de vaststelling door de technische ambtenaar dat het centrum geen gevaar meer inhoudt voor het leefmilieu. De aanvraag wordt [1 door de exploitant]1 gericht aan de Deposito- en consignatiekas, de kredietinstelling, de verzekeringsmaatschappij of de door de technische ambtenaar erkende instelling, al naar gelang het geval.   De aanvraag om vrijgave wordt dezelfde dag bij ter post aangetekend schrijven ter kennis gebracht van de technische ambtenaar, op straffe van nietigheid. Een afschrift van die kennisgeving wordt overgemaakt aan de Deposito- en consignatiekas, de kredietinstelling, de verzekeringsmaatschappij of de door de technische ambtenaar erkende instelling, al naar gelang het geval.   ----------   (1)   (2)
Art.84.Als de exploitant zijn herstelplicht [1 of zijn verplichtingen inzake nabeheer van het centrum voor technische ingraving]1 niet nakomt, wordt het overeenkomstig artikel 61 van het decreet opgemaakte proces-verbaal overgemaakt aan de Regering die bij gemotiveerd besluit om de zekerheid mag verzoeken ten belope van het bedrag bestemd om de herstelwerken [1 of het nabeheer van het centrum voor technische ingraving]1 van ambtswege te laten uitvoeren.
  De uitvoeringsaanvraag wordt gericht aan de Deposito- en consignatiekas, de kredietinstelling, de verzekeringsmaatschappij of de door de technische ambtenaar erkende instelling.
  Het bedrag dat opgeëist wordt door de Deposito- en consignatiekas, de kredietinstelling, de verzekeringsmaatschappij of de door de technische ambtenaar erkende instelling, wordt betaald binnen twee maanden na de opeising door de Regering.
  ----------
  (1)<BWG 2010-10-07/09, art. 55, 018; Inwerkingtreding : 03-12-2010>

Onderafdeling 4. - Modaliteiten voor de indiening van het beroep.

Art.85.[1 Het in artikel 55, § 7, van het decreet bedoelde beroep wordt aan de Minister van Leefmilieu toegezonden, aan het adres van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu. Het wordt vastgesteld aan de hand van het formulier vastgelegd door de Minister van Leefmilieu.]1.   ----------   (1)
Art.86.§ 1. Het beroep tegen de beslissingen inzake zekerheid en tegen de beslissing van de technische ambtenaar m.b.t. het niet-herstel van de plaats, bedoeld in artikel 55 van het decreet, wordt [4 volgens de in artikel 176 van het decreet bedoelde formaliteiten]4 overgemaakt aan de in beroep bevoegde technische ambtenaar binnen een termijn van twintig dagen, te rekenen van de datum waarop de exploitant de betwiste beslissing in ontvangst heeft genomen.
  [4 Het beroep wordt ter kennis van het publiek gebracht overeenkomstig de modaliteiten voorzien in artikel D. 29-22, § 2, van Boek I van het Milieuwetboek en in paragraaf 4 van dit artikel]4.
  Zodra de in beroep bevoegde technische ambtenaar het beroep in ontvangst neemt, maakt hij er een afschrift van over aan :
  1° de Minister van Leefmilieu;
  2° de technische ambtenaar als hij niet de auteur van het beroep is;
  3° de overheid bevoegd om de milieuvergunning of de unieke vergunning in eerste aanleg af te geven;
  4° (het [1 gemeentecollege]1 van de gemeente op het grondgebied waarvan of de [1 gemeentecollege]1 van de gemeente op het grondgebied waarvan) de inrichting gevestigd is als het beroep betrekking heeft op de beslissing van de technische ambtenaar i.v.m. het niet-herstel van de plaats. <BWG 2004-01-22/44, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 29-04-2004>
  Het beroep heeft geen schorsende kracht als het betrekking heeft op beslissingen inzake zekerheid.
  Het beroep heeft schorsende kracht als het betrekking heeft op de beslissing van de technische ambtenaar i.v.m. het niet-herstel van de plaats.
  Het beroep wordt ter kennis gebracht van het publiek volgens de modaliteiten bedoeld in [2 artikel D. 29-22, § 2, van Boek 1 van het Milieuwetboek, met uitzondering van het vierde lid, 6°]2.
  § 2. De in beroep bevoegde technische ambtenaar raadpleegt de besturen en overheden waarvan hij het advies nuttig acht. Die instanties sturen hem hun advies bij ter post aangetekend schrijven met ontvangbewijs of maken het over tegen ontvangbewijs binnen acht dagen, te rekenen van de datum van aanhangigmaking.
  Als het advies niet wordt verstuurd of tegen ontvangbewijs overgemaakt binnen de gestelde termijnen, wordt het geacht gunstig te zijn.
  § 3. De in beroep bevoegde technische ambtenaar [4 zendt zijn syntheserapport met de ingewonnen adviezen en een voorstel van beslissing aan de Minister van Leefmilieu]4 binnen éénentwintig dagen, te rekenen van de eerste dag na de datum van ontvangst van het beroep.
  § 4. De Minister van Leefmilieu stuurt zijn gemotiveerde beslissing naar de aanvrager binnen dertig dagen, te rekenen van de eerste dag na de datum van ontvangst van het beroep.
  Wanneer de Minister van Leefmilieu zijn beslissing verstuurt, maakt hij tegelijkertijd een afschrift daarvan over aan :
  1° het (de) [1 gemeentecollege(s)]1 van de gemeente op het grondgebied waarvan de inrichting gevestigd is, als het beroep betrekking heeft op de beslissing van de technische ambtenaar i.v.m. het niet-herstel van de plaats;
  2° de overheid bevoegd om de unieke vergunning in eerste aanleg af te leveren;
  3° de toezichthoudende ambtenaar.
  § 5. De beslissing na beroep wordt ter kennis gebracht van het publiek volgens de modaliteiten bedoeld in [3 artikel D. 29-22, § 2, van Boek 1 van het Milieuwetboek]3.
  ----------
  (1)<BWG 2014-01-16/17, art. 39, 031; Inwerkingtreding : 18-02-2014>
  (2)<BWG 2014-01-16/17, art. 40, 031; Inwerkingtreding : 18-02-2014>
  (3)<BWG 2014-01-16/17, art. 40, 031; Inwerkingtreding : 18-02-2014>
  (4)<BWG 2019-05-16/78, art. 35, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Afdeling 6. - Procedure voor de in artikel 52 van het decreet bedoelde verlenging van de geldigheidsduur van een milieuvergunning toegekend voor een tijdelijke inrichting.

Art.87. De aanvraag om verlenging van de voor een tijdelijke inrichting toegekende vergunning wordt ingediend overeenkomstig artikel 16 van het decreet, dertig dagen vóór het verstrijken van de milieuvergunning waarvoor de verlenging wordt aangevraagd.   De aanvraag gaat vergezeld van de volgende gegevens :   1° de naam, de voornaam en het adres van de aanvrager;   2° als de aanvrager een rechtspersoon is, de benaming of handelsnaam, de rechtsvorm, het adres van de maatschappelijke zetel, alsook de naam, de voornaam, het adres en de hoedanigheid van de persoon die gemachtigd is om het beroep in te stellen;   3° de referenties, het voorwerp en de datum van de beslissing tot toekenning van de milieuvergunning waarvan de verlenging van de geldigheidsduur wordt aangevraagd;   4° de motieven voor de verlengingsaanvraag en de aangevraagde duur van de verlenging.   De verlengingsaanvraag vermeldt ook elk gegeven dat niet voorkomt in de initiële aanvraag.
Art.88.Binnen drie weekdagen na ontvangst van de aanvraag [1 zendt het gemeentebestuur ze voor advies]1 aan de technische ambtenaar als hij de bevoegde overheid is.
  Als de technische ambtenaar niet de bevoegde overheid is, maakt hij zijn advies aan de bevoegde overheid over binnen tien dagen na ontvangst van de overeenkomstig het eerste lid ingediende aanvraag. In voorkomend geval voegt hij er een voorstel van eventuele exploitatievoorwaarden bij.
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/78, art. 36, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.89. De bevoegde overheid geeft de aanvrager overeenkomstig de in artikel 35 van het decreet bedoelde modaliteiten kennis van zijn beslissing binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvraag om verlenging. Ze geeft de technische ambtenaar kennis van de beslissing bij gewone post.

Afdeling 6bis. [1 - Procedure tot verlenging van een milieuvergunning of een globale vergunning toegekend in functie van de datum van verstrijken van een vergunning met betrekking tot een andere inrichting]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2017-04-20/05, art. 1, 041; Inwerkingtreding : 01-06-2017>


Art. 89bis. [1 Wanneer een milieuvergunning of een globale vergunning toegekend wordt in functie van de datum van verstrijken van een vergunning met betrekking tot een andere bestaande, in de nabijheid gelegen inrichting in de zin van artikel 1, 3°, laatste zin, van het decreet wordt de aanvraag tot verlenging van de vergunning minstens zestig dagen voor het vestrijken van de milieuvergunning of de globale vergunning waarvoor de verlenging wordt aangevraagd, ingediend. De aanvraag wordt aan de in artikel 111 bedoelde technisch ambtenaar gericht.    De aanvraag omvat :    1° de naam, de voornaam en het adres van de aanvrager;    2° indien de aanvrager een rechtspersoon is, zijn benaming of firmanaam, zijn rechtsvorm, het adres van de bedrijfszetel en de naam, voornaam, het adres en de hoedanigheid van de persoon die gemachtigd is om de aanvraag in te dienen;    3° de referenties, het voorwerp en de datum van de beslissing tot toekenning van de milieuvergunning of de globale vergunning waarvan de verlenging van de geldigheidsduur aangevraagd wordt;    4° de redenen van de verlengingsaanvraag en duur waarvoor ze wordt aangevraagd.    De in het eerste lid bedoelde verlengingsaanvraag wordt ingediend aan de hand van een formulier waarvan het model door de Minister van Leefmilieu wordt vastgelegd.]1   ----------   (1)
Art. 89ter. [1 Als de technisch ambtenaar de bevoegde overheid niet is, stuurt hij zijn advies aan de in eerste instantie bevoegde overheid binnen een termijn van twintig dagen na ontvangst van de aanvraag.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2017-04-20/05, art. 1, 041; Inwerkingtreding : 01-06-2017>


Art. 89quater. [1 § 1. De bevoegde overheid stuurt haar beslissing aan de aanvrager binnen een termijn van twintig dagen te rekenen van de ontvangst van het advies van de technisch ambtenaar.
   De in eerste instantie bevoegde overheid informeert tegelijkertijd de volgende personen bij gewone brief :
   1° als ze de bevoegde overheid niet zijn, de technisch ambtenaar en de gemachtigd ambtenaar;
   2° als het de bevoegde overheid niet is, het gemeentebestuur bedoeld in artikel 16 of 81 van het decreet;
   3° de toezichthoudend ambtenaar;
   4° de tijdens deze procedure geraadpleegde overheden en administraties.
   § 2. Als de technisch ambtenaar de bevoegde overheid is, stuurt hij zijn beslissing aan de aanvrager binnen een termijn van vijftig dagen te rekenen van de ontvangst van de verlengingsaanvraag. Tegelijkertijd geeft hij er kennis daarvan aan de gemachtigd ambtenaar wanneer de aanvraag op een globale vergunning betrekking heeft.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2017-04-20/05, art. 1, 041; Inwerkingtreding : 01-06-2017>


Afdeling 6ter. [1 - Overdracht]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2019-05-16/78, art. 37, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>


Art. 89quinquies.[1 Het formulier betreffende de in artikel 60 van het decreet bedoelde overdracht wordt opgesteld door middel van een door de Minister van Leefmilieu vastgesteld formulier. ]1   ----------   (1)
Afdeling 7. - Maatregelen van administratieve politie.

Onderafdeling 1. [1 - Milieu-inspectieplan]1.   ----------   (1)
Art.90.[1 De Minister van Leefmilieu bepaalt het milieu-inspectieplan op gewestelijk niveau.    Dat plan wordt regelmatig getoetst en, desgevallend, bijgewerkt.    Het milieu-inspectieplan moet de volgende elementen bevatten :    1° een algemene analyse van de in overweging te nemen milieuproblemen;    2° de geografische zone waarop het plan betrekking heeft;    3° een register van de inrichtingen waarop het plan betrekking heeft;    4° de procedures voor de vastlegging van programma's inzake routinematige milieu-inspecties;    5° de procedures voor niet geplande milieu-inspecties;    6° desgevallend, bepalingen betreffende de samenwerking tussen verschillende inspectie-instanties.]1   ----------   (1)
Art.91.[1 De systematische beoordeling van de milieurisico's, bedoeld in artikel 61, § 2, van het decreet, berust op zijn minst op de volgende criteria :
   1° de potentiële en de reële gevolgen van de betrokken installaties voor de gezondheid van de mens en voor het milieu, rekening houdend met de emissieniveaus en de soorten emissies, de gevoeligheid van het plaatselijke milieu en het ongevallenrisico;
   2° de resultaten inzake de naleving van de exploitatievoorwaarden;
   3° de deelname van de exploitant aan het milieubeheer- en milieuauditsysteem van de Unie (EMAS) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1221/2009 van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem.]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-01-16/17, art. 26, 031; Inwerkingtreding : 18-02-2014>

Art.92.[1 Het rapport bedoeld in artikel 61, § 4, van het decreet wordt overeenkomstig de artikelen D. 10 tot D. 20-14 van Boek I van het Milieuwetboek binnen vier maanden na het bezoek aan de inrichting ter inzage van het publiek gelegd.]1
  ----------
  (1)<BWG 2014-01-16/17, art. 26, 031; Inwerkingtreding : 18-02-2014>

Art.93.
  <Opgeheven bij BWG 2008-12-05/51, art. 9, 013; Inwerkingtreding : 06-02-2009>

Art.94.
  <Opgeheven bij BWG 2008-12-05/51, art. 9, 013; Inwerkingtreding : 06-02-2009>

Art.95.
  <Opgeheven bij BWG 2008-12-05/51, art. 9, 013; Inwerkingtreding : 06-02-2009>

Onderafdeling 2. - (Modaliteiten van de procedure bedoeld in de artikelen 65, § 1, en 68 van het decreet.) <BWG 2006-12-21/82, art. 3; Inwerkingtreding : 03-02-2007>

Art. 95bis. Het voorstel of het verzoek tot aanvulling of tot wijziging van de specifieke exploitatienormen wordt d.m.v. het formulier, waarvan het model [1 door de Minister van Leefmilieu wordt vastgesteld]1, aan de bevoegde overheid gericht die de milieuvergunning in eerste instantie afgeeft.   Het voorstel of het verzoek tot aanvulling of tot wijziging van de specifieke exploitatienormen wordt ingediend in drie exemplaren.   Als de inrichting op het grondgebied van verschillende gemeenten gevestigd is, wordt het aantal exemplaren van het voorstel of het verzoek, zoals bedoeld in het tweede lid, verhoogd met het aantal overige gemeenten op het grondgebied waarvan de inrichting gevestigd is.   ----------   (1)
Art. 95ter. <Ingevoegd bij BWG 2006-12-21/82, art. 4; Inwerkingtreding : 03-02-2007> De technisch ambtenaar stuurt zijn advies m.b.t. de noodzaak tot organisatie van een openbaar onderzoek naar :
  1° het gemeentecollege van de gemeente(n) op het grondgebied waarvan de inrichting gevestigd is;
  2° de aanvrager;
  3° de exploitant.

Art. 95quater.<Ingevoegd bij BWG 2006-12-21/82, art. 4; Inwerkingtreding : 03-02-2007> Er wordt een openbaar onderzoek georganiseerd in de volgende gemeenten :
  1° de gemeente(n) op het grondgebied waarvan het project gelegen is;
  2° [1 de gemeente(n) die het voorwerp van het kunnen uitmaken.]1
  ----------
  (1)<BWG 2007-12-20/A3, art. 56, 011; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art. 95quinquies.[1 Het bericht van openbaar onderzoek bedoeld in artikel D.29-7 van Boek I van het Milieuwetboek wordt aangeplakt binnen vijf dagen na ontvangst van de stukken bedoeld in artikel 95ter. Het bericht is conform het model opgenomen in bijlage X. "
   Het gemeentecollege van elke gemeente waar een openbaar onderzoek werd georganiseerd, bezorgt de technische ambtenaar binnen tien dagen na afsluiting van het openbaar onderzoek de schriftelijke en mondelinge geformuleerde bezwaren en opmerkingen, met inbegrip van het proces-verbaal bedoeld in artikel D. 29-19 van Boek I van het Milieuwetboek. Daarbij voegt hij zijn eventueel advies.]1
  ----------
  (1)<BWG 2007-12-20/A3, art. 57, 011; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art. 95sexies.
  <Opgeheven bij BWG 2007-12-20/A3, art. 58, 011; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art. 95septies.
  <Opgeheven bij BWG 2007-12-20/A3, art. 58, 011; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art. 95octies.
  <Opgeheven bij BWG 2007-12-20/A3, art. 58, 011; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art. 95nonies.
  <Opgeheven bij BWG 2007-12-20/A3, art. 58, 011; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art. 95decies.[1 Op basis van de ingewonnen adviezen stuurt de technisch ambtenaar, indien hij de bevoegde overheid is, zijn beslissing aan de exploitant en aan het gemeentecollege van elke gemeente op het grondgebied waarvan de inrichting gelegen is, binnen een termijn van 110 dagen na de zending van zijn voorstel overeenkomstig artikel 65, § 5, van het decreet]1.
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/78, art. 39, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.96.§ 1. De bevoegde overheid verwittigt de exploitant [1 volgens de in artikel 176 van het decreet bedoelde formaliteiten-1 ]1 wanneer ze overweegt de bijzondere exploitatievoorwaarden te wijzigen of aan te vullen, of de vergunning tijdelijk te schorsen of in te trekken overeenkomstig artikel 65 van het decreet, behalve in geval van speciaal gemotiveerde dringende noodzakelijkheid.
  § 2. Na ontvangst van het aangetekend schrijven beschikt de exploitant over vijftien dagen [2 van de in paragraaf 1 bedoelde informatie]2 in te dienen.
  Als hij door de bevoegde overheid gehoord wenst te worden, laat hij het haar weten binnen vijf dagen, te rekenen van de datum van ontvangst [1 van de in paragraaf 1 bedoelde informatie]1. De bevoegde overheid geeft de exploitant onmiddellijk kennis van de datum van de hoorzitting. Hij wordt zo spoedig mogelijk gehoord, hoe dan ook binnen twintig dagen met ingang van de verzenddatum van het aangetekend schrijven bedoeld de in § 1.
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/78, art. 40, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. 96bis. <Inséré par BWG 2006-12-21/82, art. 4; Inwerkingtreding : 03-02-2007> § 1. De bevoegde overheid stuurt haar beslissing naar de aanvrager, de technisch ambtenaar, de exploitant en naar elke geraadpleegde overheid of administratie binnen een termijn van dertig dagen, die ingaat op de datum waarop zij het advies van de technisch ambtenaar ontvangt of, bij gebreke daarvan, op de dag na afloop van de termijnen bedoeld in het eerste lid van artikel 95decies.
  § 2. Als de technisch ambtenaar de bevoegde overheid is, stuurt hij zijn beslissing naar de aanvrager, de exploitant, het gemeentecollege, alsook naar elke geraadpleegde overheid of administratie :
  1° binnen tachtig dagen na ontvangst van het proces-verbaal van sluiting van het openbaar onderzoek;
  2° als er geen openbaar onderzoek is georganiseerd, binnen tachtig dagen na verzending naar de technisch ambtenaar van het voorstel of het verzoek tot aanvulling of tot wijziging van de specifieke exploitatienormen.
  § 3. Bij gebrek aan beslissing van de bevoegde overheid binnen die termijn :
  1° als de technisch ambtenaar de bevoegde overheid niet is, wordt de beslissing van de bevoegde overheid geacht te zijn vastgelegd op grond van de conclusies van het advies van de technisch ambtenaar;
  2° Bij gebrek aan advies binnen de termijn bedoeld in artikel 95decies wordt het verzoek geacht verworpen te zijn;
  als de technisch ambtenaar de bevoegde overheid is, wordt de aanvraag geacht verworpen te zijn.

Art.97.<BWG 2006-12-21/82, art. 5, 005; Inwerkingtreding : 03-02-2007> De bevoegde overheid stuurt haar beslissing tot tijdelijke opschorting of tot intrekking van de vergunning naar de exploitant en de aanvrager binnen dertig dagen, met ingang van de verzenddatum van [1 de informatie]1 bedoeld in artikel 96, § 1. Ze informeert gelijktijdig de technisch ambtenaar [1 ...]1, de gemeentelijke overheid van elke gemeente waar een openbaar onderzoek is georganiseerd in het kader van de procedure tot aflevering van de milieuvergunning en de toezichthoudend ambtenaar. In voorkomend geval brengt ze de afgevaardigde ambtenaar op de hoogte daarvan.
  § 2. Gelijktijdig met de verzending van de beslissing tot aanvulling of tot wijziging van de specifieke exploitatienormen naar de aanvrager, stuurt de bevoegde overheid een afschrift van de beslissing naar de toezichthoudend ambtenaar. In voorkomend geval brengt ze de afgevaardigde ambtenaar op de hoogte daarvan.
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/78, art. 41, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Onderafdeling 2bis. - Modaliteiten inzake toetsing en wijziging van de bijzondere vergunningsvoorwaarden van sommige inrichtingen. <Ingevoegd bij BWG 2007-02-08/32, art. 2; Inwerkingtreding : 06-02-2007>

Art. 97bis. § 1. Om de milieuvergunning in eerste instantie af te geven, kan de bevoegde overheid de specifieke exploitatienormen van de in bijlage XXIII bedoelde inrichtingen uiterlijk 30 oktober 2007 toetsen of, desgevallend, wijzigen, na advies van de directeur van de externe directie van de Afdeling Preventie en Vergunningen van de gemeente waar de aanvraag wordt ingediend en van de door de Regering aangewezen organen.   § 2. Om de milieuvergunning in eerste instantie af te geven kan de bevoegde overheid, na advies van de directeur van de externe directie van de Afdeling Preventie en Vergunningen van de gemeente waar de aanvraag wordt ingediend en van de door de Regering aangewezen organen, de specifieke exploitatienormen van de in bijlage XXIII bedoelde inrichtingen toetsen of, desgevallend, wijzigen als :   1° de door de inrichting veroorzaakte verontreiniging van dien aard is dat de bestaande emissiegrenswaarden in een vergunning gewijzigd of nieuwe emissiegrenswaarden moeten opgenomen worden;   2° [1 er moet aan een nieuwe of herziene milieukwaliteitsnorm worden voldaan, overeenkomstig artikel 56 van het decreet;]1   3° bedrijfsveiligheid van het proces of de activiteit de toepassing van andere technieken vereist;   4° nieuwe wettelijke bepalingen zulks vereisen.   [2 Gezien het gevaar voor verontreiniging van de grond en het grondwater in de locatie van de exploitatie, voegt de exploitant van een in bijlage XXIII bedoelde inrichting die relevante gevaarlijke stoffen gebruikt, voortbrengt of uitstoot het basisrapport bedoelde in bijlage I, deel 3bis, eerste lid, 2°, van het algemene aanvraagformulier bij voor de eerste actualisering van zijn vergunning, die plaatsvindt na 7 januari 2013.]2   [1 § 3. Om de milieuvergunning in eerste instantie af te geven onderzoekt de bevoegde autoriteit binnen een termijn van vier jaar, te rekenen van de bekendmaking van de besluiten inzake de BBT-conclusies betreffende de hoofdactiviteit van een inrichting, opnieuw de bijzondere exploitatievoorwaarden bedoeld in bijlage XXIII om zich ervan te vergewissen dat ze o.a. aan artikel 7bis van het decreet voldoen. In voorkomend geval brengt ze er wijzigingen in aan, na advies van de directeur van de Buitendirectie van het " DPA " van de gemeente waar de vergunningsaanvraag is ingediend en van de instanties aangewezen door de Regering.    Bij het nieuwe onderzoek wordt rekening gehouden met alle nieuwe BBT-conclusies of met elke bijwerking ervan die op de inrichting toepasselijk zijn en die zijn aangenomen sinds de vergunning afgegeven of voor de laatste keer onderzocht werd.    De toezichthoudend ambtenaar zorgt ervoor dat de inrichting binnen dezelfde termijn aan genoemde exploitatievoorwaarden voldoet.]1   [1 § 4. Op verzoek van de directeur van de Buitendirectie van het " DPA " van de gemeente waar de vergunningsaanvraag is ingediend en binnen de door hem bepaalde termijn verstrekt de exploitant alle gegevens die nodig zijn om de vergunningen opnieuw te onderzoeken, met inbegrip van, o.a., de resultaten van de monitoring van de emissies en andere gegevens waarmee de werking van de inrichting getoetst kan worden aan de beste beschikbare technieken omschreven in de conclusies over de toepasselijke BBT's en de emissieniveaus geassocieerd met de beste beschikbare technieken.    De directeur van de Buitendirectie van het " DPA " van de gemeente waar de vergunningsaanvraag is ingediend, stuurt de gegevens onmiddellijk aan de autoriteit die bevoegd is om de milieuvergunning in eerste instantie af te geven.]1   [1 § 5. Als een installatie of activiteit bedoeld in bijlage XXIII het voorwerp van geen enkele BBT-conclusie uitmaakt, worden de bijzondere exploitatievoorwaarden opnieuw onderzocht en, zo nodig, gewijzigd indien de evolutie van de beste technieken een aanzienlijke vermindering van de emissies toelaat.]1   [1 § 6. [2 ...]2]1   ----------   (1)   (2)
Art. 97ter. [1 Bij het nieuwe onderzoek van de bijzondere exploitatievoorwaarden gebruikt de directeur van de Buitendirectie van het " DPA " van de gemeente waar de vergunningsaanvraag is ingediend alle gegevens voortvloeiend uit de monitoring of de inspecties.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2014-01-16/17, art. 28, 031; Inwerkingtreding : 18-02-2014>

Onderafdeling 3. - Modaliteiten betreffende het in artikel 71, § 4 en § 5, van het decreet bedoelde beroep tegen veiligheidsmaatregelen.

Art.98. Het beroep bedoeld in artikel 71, § 4 en § 5 van het decreet wordt bij het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu ingediend aan het adres van de Minister van Leefmilieu. Daartoe wordt gebruik gemaakt van het formulier waarvan het model in bijlage XI bij dit besluit gaat.   Het beroep wordt aan de in beroep bevoegde technisch ambtenaar bij ter post aangetekend schrijven met bericht van ontvangst overgemaakt of tegen ontvangbewijs afgegeven binnen een termijn van twintig dagen, te rekenen van de datum waarop de exploitant de beslissing in ontvangst neemt waarbij de veiligheidsmaatregel hem wordt opgelegd of van de datum waarop de exploitant en de belanghebbende personen de in artikel 71, § 5, van het decreet bedoelde beslissing in ontvangst nemen.
Art.99. Het beroep wordt ondertekend en bevat hoe dan ook de volgende gegevens :
  1° de naam, de voornaam en het adres van de aanvrager;
  2° als de aanvrager een rechtspersoon is, de benaming of handelsnaam, de rechtsvorm, het adres van de maatschappelijke zetel, alsook de naam, de voornaam, het adres en de hoedanigheid van de persoon die gemachtigd is om het beroep in te dienen;
  3° de referenties, het voorwerp en de datum van de betwiste beslissing en, in geval van stilzwijgende weigering bedoeld in artikel 71, § 5, van het decreet, een afschrift van het aangetekend schrijven waarin de opheffing of wijziging van de maatregel wordt gevraagd;
  4° de middelen aangevoerd tegen de betwiste beslissing.

Art.100.Zodra de in beroep bevoegde technische ambtenaar het beroep ontvangen heeft, maakt hij er een afschrift van over aan de overheden die de veiligheidsmaatregelen hebben genomen, aan het [1 gemeentecollege]1 van de gemeente op het grondgebied waarvan de inrichting gevestigd is en aan de Minister van Leefmilieu.
  Zodra ze het afschrift van het beroep hebben ontvangen, maken de overheden die de veiligheidsmaatregelen hebben genomen het bewijs van de kennisgeving van de maatregelen over aan de in beroep bevoegde technische ambtenaar.
  ----------
  (1)<BWG 2014-01-16/17, art. 39, 031; Inwerkingtreding : 18-02-2014>

Art.101.Het beroep wordt ter kennis van het publiek gebracht volgens de modaliteiten bedoeld in [1 artikel D. 29-22, § 2, van Boek 1 van het Milieuwetboek, met uitzondering van het vierde lid, 6°]1.
  ----------
  (1)<BWG 2014-01-16/17, art. 40, 031; Inwerkingtreding : 18-02-2014>

Art.102. De in beroep bevoegde technische ambtenaar raadpleegt de besturen en overheden waarvan hij het advies nuttig acht. Die instanties sturen hem hun advies bij ter post aangetekend schrijven met ontvangbewijs of maken het over tegen ontvangbewijs binnen acht dagen, te rekenen van de datum van aanhangigmaking.
  Als het advies niet wordt verstuurd of tegen ontvangbewijs overgemaakt binnen de gestelde termijnen, wordt het geacht gunstig te zijn.

Art.103. De in beroep bevoegde technische ambtenaar bezorgt de Minister van Leefmilieu zijn syntheserapport met de ingewonnen adviezen en een voorstel van beslissing binnen éénentwintig dagen, te rekenen van de eerste dag na de datum van ontvangst van het beroep.

Art.104. De Minister van Leefmilieu stuurt zijn gemotiveerde beslissing naar de aanvrager binnen dertig dagen, te rekenen van de eerste dag na de datum van ontvangst van het beroep.

Art.105.Wanneer de Minister van Leefmilieu zijn besluit verstuurt, maakt hij tegelijkertijd een afschrift daarvan over aan :
  1° de aanvrager;
  2° de overheid bevoegd om de milieuvergunning in eerste aanleg af te leveren of om de aangifte in ontvangst te nemen;
  3° het [1 gemeentecollege]1 van de gemeente op het grondgebied waarvan de inrichting gevestigd is;
  4° de toezichthoudende ambtenaar;
  5° de overheden die veiligheidsmaatregelen hebben genomen.
  ----------
  (1)<BWG 2014-01-16/17, art. 39, 031; Inwerkingtreding : 18-02-2014>

Art.106.De beslissing na beroep wordt ter kennis gebracht van het publiek overeenkomstig [1 artikel D. 29-22, § 2, van Boek 1 van het Milieuwetboek]1.
  ----------
  (1)<BWG 2014-01-16/17, art. 40, 031; Inwerkingtreding : 18-02-2014>

Onderafdeling 4. - Modaliteiten voor de inning van de administratieve boetes bedoeld in artikel 76 van het decreet.

Art.107. De administratieve boete bedoeld in artikel 76 van het decreet wordt betaald binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de kennisgeving van de beslissing waarbij ze wordt opgelegd.
Art.108. De administratieve boete wordt betaald door storting of overschrijving op de rekening van het Ministerie van het Waalse Gewest - Afdeling Thesaurie. Daartoe wordt gebruik gemaakt van het formulier dat bij de beslissing gaan.

Afdeling 8. - Karakteriseringonderzoek bedoeld in artikel 79, § 1, van het decreet.

Art.109. Het karakteriseringonderzoek bedoeld in artikel 79, § 1, van het decreet bevat hoe dan ook de volgende stukken en gegevens :   1° een plaatsbeschrijving met :   a) een overzicht van de samenstelling van het dossier;   b) de geografische en administratieve context : woongebied, wegen, vegetatie, bestemming op het gewestplan;   c) de uitvoerige beschrijving van de bestaande afvalstoffen en andere materialen;   d) het volume van de bestaande afvalstoffen en andere materialen, geschat op grond van een topografische opmeting, aangevuld met de dwars- en lengteprofielen;   e) vier recente en precieze foto's van de site genomen vanuit elke windstreek;   2° de volgende plannen :   a) een kadastraal plan van de percelen gelegen in een straal van honderd meter rondom de bij de studie betrokken percelen, waarop de stortplaats wordt gelokaliseerd;   b) de naam van de bedoelde percelen en de vermelding van de desbetreffende oppervlakte;   c) een situatieplan van de bedoelde percelen op een topografische kaart van 1/10.000;   3° een lijst van :   a) de drinkwaterwinningen in de zin van het decreet van 30 april 1990 betreffende de bescherming en de exploitatie van het grondwater en het tot drinkwater verwerkbaar water, in een straal van 1000 meter;   b) de bestaande waterlopen in een straal van 1000 meter;   4° een studie van de effecten van de afvalstoffen en andere materialen op het leefmilieu, met name op de grondwaterlagen, de eventuele winningen en het oppervlaktewater;   5° het plan met de gezamenlijke handelingen voor de herintegratie van de site in het leefmilieu, rekening houdende met de herbestemming ervan voor een functioneel gebruik en met het oog op de verwijdering van het gevaar voor verontreiniging vanaf die site;   6° de overlegging van de technische procédés voor de uitvoering van het plan bedoeld in 5°;   7° een omschrijving van de maatregelen tot bescherming van het leefmilieu en de gezondheid van de mens bij de uitvoering van het in 5° bedoelde plan en van de naderhand te nemen toezichtmaatregelen;   8° een situatieplan met de volgende gegevens :   a) een topografisch plan van de site met vermelding van de hellingen en de oriëntatie van het terrein;   b) een voorstelling van de profielen vóór en na de uitvoering van de werken;   c) de aard, de herkomst en het volume van de gronden en materialen vereist om het geplande profiel uit te voeren;   d) de eindbestemming, zoals groene ruimten, parkeerplaatsen, bossen;   e) in geval van aanplantingen : de specificatie van de gebruikte methodes en soorten, de densiteit, het aanplantingprogramma, de beschermingsmaatregelen, het gewaarborgde groeicijfer;   9° het kalender voor de tenuitvoerlegging van het plan bedoeld in 5°;   10° de naam en het adres van de personen die de overtreder zich voorneemt te belasten met de uitvoering van het plan bedoeld in 5°;   11° de formele verbintenis tot plaatsbeschrijving van de site na de uitvoering van het plan bedoeld in 5°;   12° de gerechtvaardigde totaalkost van de werken, BTW inbegrepen.
Afdeling [-1 8]-1. - Verbouwing en uitbreiding van de inrichting bedoeld in artikel 10, § 2, van het decreet.
  ----------
  (1)<BWG 2019-05-16/78, art. 42, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.110.De exploitant stuurt jaarlijks met ingang van de tenuitvoerlegging van de milieuvergunning of de unieke vergunning een afschrift van de lijst van de verbouwingen of uitbreidingen van de inrichting [1 ...]1 naar de technische ambtenaar en het college van de burgemeester en schepenen van de gemeente op het grondgebied waarvan de inrichting gevestigd is.   ----------   (1)
Afdeling 10. - Aanwijzing van de ambtenaren.

Onderafdeling 1. - Procedure voor de toekenning van de milieuvergunning.
Art.111.De in artikel 13, tweede lid van het decreet, bedoelde technische ambtenaar die bevoegd is om kennis te nemen van de aanvragen om milieuvergunning voor inrichtingen gevestigd op het grondgebied van verschillende gemeenten, is de directeur van de externe directie van [1 het DPA]1 van de gemeente waar de aanvraag wordt ingediend.   De technische ambtenaar bedoeld in hoofdstuk III van het decreet is de directeur van de externe directie van [1 het DPA]1 van de gemeente waar de aanvraag wordt ingediend.   ----------   (1)
Onderafdeling 2. - Procedure voor de toekenning van de unieke vergunning.

Art.112.(De ambtenaren binnen het bestuur Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw en van het Bestuur Leefmilieu die samen bevoegd zijn om kennis te nemen van de aanvragen om unieke vergunning voor handelingen of werken of inrichtingen gelegen op het grondgebied van verschillende gemeenten, zijn de ambtenaren bedoeld in artikel [2 R.I.3, § 1er, 3°, van het Wetboek]2 of, bij afwezigheid, [2 de personeelsleden bedoeld in artikel R.I.3-1, § 1er, 4°, van het Wetboek of, bij afwezigheid van deze personeelsleden, een personeelslid van niveau A aangewezen binnen DGO4 door de Minister van Ruimtelijke Ordening]2 en de directeur van de Buitendirectie "DPA" waaronder de gemeente waarbij de aanvraag werd ingediend, ressorteert.)   De technische ambtenaar bedoeld in hoofdstuk XI van het decreet is de directeur van de externe directie van [1 het DPA]1 van de gemeente waar de aanvraag wordt ingediend.   ----------   (1)   (2)
Onderafdeling 3. - Aangifte.

Art.113.De technische ambtenaar bedoeld in artikel 14 van het decreet is de directeur van de externe directie van [1 het DPA]1 van de gemeente waar de aanvraag wordt ingediend.   ----------   (1)
Onderafdeling 4. - Verbouwing en uitbreiding van de inrichting.

Art.114.De technische ambtenaar bedoeld in artikel 10 van het decreet is de directeur van de externe directie van [1 het DPA]1 van de gemeente waar de exploitatiezetel van de inrichting gevestigd is.   De ambtenaren en personeelsleden bedoeld in artikel 10, § 2, tweede lid, van het decreet zijn de toezichthoudende ambtenaren.   ----------   (1)
Onderafdeling 5. - Zekerheden.

Art.115.De technische ambtenaar bedoeld in artikel 55, §§ 4 tot 6 [1 bis]1, van het decreet is de directeur van de externe directie van [2 het DPA]2 van de gemeente waar de aanvraag wordt ingediend.   ----------   (1)   (2)
Onderafdeling 6. - Verplichtingen van de exploitant.

Art.116.De technische ambtenaar bedoeld in de afdelingen 2 en 3 van hoofdstuk VIII van het decreet is de directeur van de externe directie van [1 het DPA]1 van de gemeente waar de aanvraag wordt ingediend.   ----------   (1)
Onderafdeling 7. - Maatregelen van administratieve politie.

Art.117.§ 1. De ambtenaren en personeelsleden bedoeld in de artikelen [2 1, 29°,]2 [3 8, § 2, 4° et 5°, en § 3]3 61, 71, § 1, en 74 van het decreet zijn de toezichthoudende ambtenaren.   § 2.[3 2. De technisch ambtenaar bedoeld in artikel 65, § 8°, van het decreet is de toezichthoudend ambtenaar]3.   § 3. De technische ambtenaar bedoeld in [3 de artikelen 58, § 2, 4° en 5°, en § 3, 65, §§ 2 tot 7, en 72, § 1, tweede lid]3, van het decreet is de directeur van de externe directie van [1 het DPA]1 van de gemeente waar de aanvraag wordt ingediend.   § 4. D[3 ...]3   § 5. De ambtenaar bedoeld in artikel 72, § 2, tweede lid, van het decreet is de directeur van de externe directie van [1 het DPA]1 van de gemeente waar de aangifte wordt ingediend.   § 6. De ambtenaar bedoeld in artikel 72, § 2, eerste lid, van het decreet is :   1° de directeur van de externe directie van [1 het DPA]1 van de gemeente waar de aangifte wordt ingediend en   2° de toezichthoudende ambtenaar.   § 7. De technische ambtenaar bedoeld in artikel 70 van het decreet is :   1° de directeur van de externe directie van [1 het DPA]1 van de gemeente waar de aanvraag wordt ingediend en   2° de toezichthoudende ambtenaar.   ----------   (1)   (2)   (3)
Onderafdeling 8.
  <Opgeheven bij 2019-05-16/78, art. 45, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.118.   
Onderafdeling 9. - Straffen.

Art.119. De technische ambtenaar bedoeld in artikel 80 van het decreet is de toezichthoudende ambtenaar.
Onderafdeling 10. - Beroep.

Art.120.§ 1. De technische ambtenaar die bevoegd is om het in artikel (40, § 2, eerste lid), eerste lid, van het decreet bedoelde beroep in te dienen is de directeur van de externe directie van [1 het DPA]1 van de gemeente waar de aanvraag wordt ingediend.   De in beroep bevoegde technische ambtenaar bedoeld in artikel 40, § 1, derde lid, van het decreet is de directeur-generaal van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu.   § 2. De technische ambtenaar bevoegd om het in artikel 95, § 1, van het decreet bedoelde beroep in te dienen is de directeur van de externe directie van [1 het DPA]1 van de gemeente waar de aanvraag wordt ingediend.   De administratie Leefmilieu bedoeld in hoofdstuk XI, afdeling 4, van het decreet is het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, vertegenwoordigd door haar directeur-generaal.   (Het in Afdeling 4 van hoofdstuk XI van het decreet bedoelde Bestuur Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw is het Directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Patrimonium, vertegenwoordigd door zijn directeur-generaal of, bij afwezigheid, door de inspecteur-generaal van de Afdeling Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw of, bij afwezigheid van deze laatste, door de directeur van de Directie Beroepen en Geschillen.)   § 3. De technische ambtenaar bedoeld in artikel 41, derde lid, van het decreet is de directeur-generaal van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu.   § 4. De in beroep bevoegde technische ambtenaar bedoeld in artikel 55, § 7, derde lid, van het decreet, is de directeur-generaal van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu.   [2 ...]2   ----------   (1)   (2)
Onderafdeling 11. [1 Verplichting tot periodieke kennisgeving van de milieugegevens]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2007-12-13/46, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 14-02-2008>

Art. 120bis.[1 De milieuadministratie bedoeld in de artikelen 76bis, ter en quater van het decreet is het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, vertegenwoordigd door zijn directeur-generaal.]1   [2 [3 Voor de informatie betreffende atmosferische emissies die moet worden verstrekt in het formulier bepaald in artikel 76ter, § 1, van het decreet, is de milieuadministratie bedoeld in artikel 76ter, § 2, artikel 76quater, § 2, eerste lid, tweede zin, tweede lid, en § 4, vanaf de woorden "in artikel 76ter, § 1," van het decreet echter het "Agence wallonne de l'Air et du Climat" (Waals Agentschap voor Lucht en Klimaat).]3.    Het Agentschap bezorgt het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu zo spoedig mogelijk een afschrift van de aangenomen beslissingen zodat het ze kan opnemen in zijn beslissing omtrent de milieukwaliteiten.]2   ----------   (1)   (2)   (3)
Onderafdeling 12. [1 - Diverse aanwijzingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2014-01-16/17, art. 30, 031; Inwerkingtreding : 18-02-2014>

Art. 120ter.[1 De in artikel 7bis, § 1, van het decreet bedoelde technisch ambtenaar die bevoegd is om de resultaten van de monitoring van de emissies te beoordelen is de toezichthoudend ambtenaar.    De in artikel 8bis van het decreet bedoelde technisch ambtenaar die bevoegd is om op de hoogte te blijven van de evolutie van de beste beschikbare technieken is de inspecteur-generaal van het Departement Leefmilieu en Water van het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu, of zijn afgevaardigde.    De technisch ambtenaar bedoeld in artikel 58, § 2, 2°, van het decreet is de toezichthoudend ambtenaar.]1   [2 De in artikel 176, tweede lid, van het decreet bedoelde ambtenaren zijn de directeur van de buitendirectie van het Departement Vergunningen en Machtigingen van de gemeente waarbij de aanvraag is ingediend als het gaat om een aanvraag of een aangifte, en de directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu als het gaat om een beroep.]2   ----------   (1)   (2)
Afdeling 11. [1 - Diverse aanwijzingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2014-01-16/17, art. 31, 031; Inwerkingtreding : 18-02-2014>

Art. 120quater. [1 De installaties en activiteiten in de artikelen 7bis, 38, 56bis, 61, 72, § 1, 94bis, 181ter van het decreet zijn die van bijlage XXIII.]1   ----------   (1)
Art. 120quinquies.[1 De emissiegrenswaarden bedoeld in artikel 7bis, § 2, derde lid, van het decreet zijn de emissiegrenswaarden waarin de volgende besluiten voorzien :
   1° het besluit van de Waalse Regering van 18 juli 2002 houdende sectorale voorwaarden voor de installaties en/of activiteiten die oplosmiddelen verbruiken;
   2° het besluit van de Waalse Regering van 21 februari 2013 tot bepaling van de sectorale voorwaarden voor [2 grote]2 stookinstallaties;
   3° het besluit van de Waalse Regering van 21 februari 2013 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende afvalverbrandings- en afvalmeeverbrandingsinstallaties;
   4° het besluit van de Waalse Regering van 21 februari 2013 tot bepaling van de sectorale voorwaarden voor installaties die titaandioxide produceren.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2014-01-16/17, art. 31, 031; Inwerkingtreding : 18-02-2014>
  (2)<BWG 2018-08-30/09, art. 16, 042; Inwerkingtreding : 29-10-2018>

Art. 120sexies. [1 Art. 120sexies. De capaciteitsdrempels bedoeld in artikel 10, § 1, tweede lid, 2°, van het decreet zijn die bedoeld in bijlage XXIII.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2014-01-16/17, art. 31, 031; Inwerkingtreding : 18-02-2014>

HOOFDSTUK III. - Herstel.

Art.121.De modaliteiten voor de opstelling, goedkeuring en uitvoering van de herstelplannen bedoeld in [1 in artikel 35, § 2, van het fiscaal decreet van 22 maart 2007 tot bevordering van afvalpreventie en -valorisatie in het Waalse Gewest en tot wijziging van het decreet van 6 mei 1999 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillen inzake de directe gewestelijke belastingen]1, zijn van toepassing, mits vervanging van het woord "belastingplichtige " door het woord " exploitant " wat betreft de herstelplannen bedoeld in de volgende bepalingen :   1° de artikelen 71, § 2, en 74, § 2, van het decreet;   2° artikel 68, § 2, van het decreet van 7 oktober 1985 betreffende de bescherming van het oppervlaktewater tegen verontreiniging;   3° artikel 21, § 2, van het decreet van 30 april 1990 betreffende de bescherming en de exploitatie van grondwater en tot drinkwater verwerkbaar water.   ----------   (1)
HOOFDSTUK IV. - Opheffings-, wijzigings- en slotbepalingen.

Afdeling 1. - Opheffings- en wijzigingsbepalingen.
Onderafdeling 1. - Gevaarlijke, ongezonde en hinderlijke inrichtingen.
Art.122. Titel I, hoofdstuk I, van het besluit van de Regent van 11 februari 1946 houdende goedkeuring van de titels I en II van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming, wordt opgeheven.
Art.123. Titel IV van het besluit van de Regent van 27 september 1947 houdende goedkeuring van de titels III, IV, en V van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming, wordt opgeheven.

Onderafdeling 2. - Water.

Art.124. Het tweede lid van artikel 3 van het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 houdende algemeen reglement voor het lozen van afvalwater in de gewone oppervlaktewateren, in de openbare riolen en in de kunstmatige afvoerwegen voor regenwater, wordt opgeheven.
Art.125. Artikel 31 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art.126. Het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 1 april 1987 tot vaststelling van de delegaties die nodig zijn voor de uitvoering van de verordening inzake de bescherming van het oppervlaktewater tegen vervuiling, wordt opgeheven.

Art.127. Het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 12 november 1987 tot vaststelling van de samenstelling en de werking van de Commissie van beroep tegen de beslissingen betreffende het lozen van afvalwater, wordt opgeheven.

Art.128. In artikel 2 van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 25 oktober 1990 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van de laboratoria belast met de officiële analyses inzake bescherming van het oppervlaktewater en van het tot drinkwater verwerkbaar water tegen verontreiniging, wordt het zinsdeel " artikel 67, § 1, van het decreet van 7 oktober 1985 en in artikel 19, tweede en derde lid, van het decreet van 30 april 1990 " vervangen door het zinsdeel " artikel 62 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning voor de uitvoering van officiële analyses inzake de bescherming van het oppervlaktewater tegen vervuiling alsook de bescherming en de exploitatie van grondwater en van tot drinkwater verwerkbaar water ".

Art.129. In artikel 9 van hetzelfde besluit wordt het zinsdeel " artikel 61 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning " ingevoegd tussen de woorden " overeenkomstig " en " artikel ".

Art.130. In artikel 7, § 2, van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 25 oktober 1990 tot bepaling van de voorwaarden inzake terugbetaling van de belasting op het lozen van ander afvalwater dan industrieel afvalwater, wordt het zinsdeel " van het decreet van 7 oktober 1985 betreffende de bescherming van het oppervlaktewater tegen de verontreiniging, artikel 67, § 1, en van artikel 19 van het decreet van 30 april 1990 op de bescherming en de exploitatie van grondwater en tot drinkwater verwerkbaar water " vervangen door het zinsdeel " van artikel 62 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning ".

Art.131. In artikel 1 van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 29 november 1990 betreffende de vrijstellingsvoorwaarden inzake de betaling van de belasting op het lozen van industrieel en huishoudelijk afvalwater voor de hospitalen, ziekenhuizen en andere instellingen waar niet besmettelijke zieken worden behandeld, wordt het zinsdeel " de lozingsvergunning die afgegeven werd overeenkomstig artikel 6, § 3, van het decreet van 7 oktober 1985 betreffende de bescherming van het oppervlaktewater tegen de verontreiniging " vervangen door het zinsdeel " de milieuvergunning die afgegeven werd overeenkomstig het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning ".

Art.132. In artikel 2 van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 14 november 1991 betreffende het winnen van tot drinkwater verwerkbaar oppervlaktewater en de waterwinnings-, voorkomings- en toezichtsgebieden, worden de §§ 1 en 3 opgeheven.

Art.133. In hetzelfde besluit worden de artikelen 4 en 5 opgeheven.

Art.134. In artikel 6 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid wordt het zinsdeel " De in artikel 5 bedoelde besluiten met betrekking tot een waterwinningsmachtiging " vervangen door het zinsdeel " De milieuvergunningen voor inrichtingen met een waterwinning ";
  2° in het derde lid, worden de woorden " een vergunning tot " vervangen door de woorden " een milieuvergunning voor inrichtingen met een " en worden het woord " vergunning " vervangen door het woord " milieuvergunning ".

Art.135. De artikelen 7 en 8 van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art.136. De bijlage bij hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art.137. In artikel 1, 17°, van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 14 november 1991 betreffende de grondwaterwinningen, de waterwinning-, de voorkoming- en de toezichtgebieden en de kunstmatige aanvulling van de grondwaterlagen, worden de woorden " vergunning tot " vervangen door de woorden " milieuvergunning voor een inrichting met een ".

Art.138. In artikel 2 van hetzelfde besluit worden de §§ 1 en 3 opgeheven.

Art.139. In hetzelfde besluit worden de artikelen 4 en 5 opgeheven.

Art.140. In artikel 6 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid wordt het zinsdeel " De in artikel 5 bedoelde besluiten met betrekking tot een waterwinningsvergunning " vervangen door het zinsdeel " De milieuvergunningen voor inrichtingen met een ";
  2° in het derde lid worden de woorden " een vergunning tot " vervangen door het zinsdeel " een milieuvergunning voor een inrichting met een waterwinning " en wordt het woord " vergunning " vervangen door het woord " milieuvergunning ".

Art.141. In hetzelfde besluit worden de artikelen 7 en 8 opgeheven.

Art.142. In artikel 9, § 2, van hetzelfde besluit worden de woorden " het vergunningsbesluit " vervangen door de woorden " de milieuvergunning ".

Art.143. In artikel 13, § 2, eerste lid, van hetzelfde besluit, wordt het woord " vergunning " vervangen door het woord " milieuvergunning ".

Art.144. Artikel 15 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art.145. In artikel 17, eerste lid, 1°, van hetzelfde besluit, worden de woorden " vergunning tot " vervangen door de woorden " milieuvergunning voor een inrichting met een waterwinning ".

Art.146. In artikel 18 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° punt 2° wordt gewijzigd als volgt : " 2° de centra voor technische ondergraving bedoeld in het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen ";
  2° punt 10° wordt gewijzigd als volgt : " 10° de permanent en occasioneel gebruikte circuits en terreinen bedoeld in rubriek 92.61.10 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten ".

Art.147. In artikel 20, 3°, van hetzelfde besluit wordt de datum " 5 juli 1985 " vervangen door de datum " 27 juni 1996 ".

Art.148. In artikel 21, 1°, van hetzelfde besluit wordt het zinsdeel " de gecontroleerde stortplaatsen bedoeld in het decreet van 5 juli 1985 betreffende de afvalstoffen " vervangen door het zinsdeel " de centra voor technische ondergraving bedoeld in het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen ".

Art.149. In artikel 22 van hetzelfde besluit wordt punt 3° gewijzigd als volgt : " 3° de permanent en occasioneel gebruikte circuits en terreinen bedoeld in rubriek 92.61.10 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten. "

Art.150. In artikel 23, 3°, van hetzelfde besluit wordt de datum " 5 juli 1985 " vervangen door de datum " 27 juni 1996 ".

Art.151. Bijlage I bij hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art.152. In artikel 4 van het besluit van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 20 november 1991 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging veroorzaakt door lozingen van bepaalde gevaarlijke stoffen, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 1, eerste lid, wordt het woord " vergunning " vervangen door " milieuvergunning ";
  2° in § 1, tweede lid, wordt het zinsdeel " wordt de vergunning toegestaan " vervangen door het zinsdeel " wordt de milieuvergunning afgegeven ";
  3° in § 2, eerste lid, worden de woorden " de Minister " vervangen door de woorden " de bevoegde overheid ";
  4° in § 2, tweede lid, wordt het woord " vergunningen " vervangen door het woord " milieuvergunning ";
  5° in § 3 worden de woorden " De Minister " vervangen door de woorden " De bevoegde overheid ".

Art.153. In artikel 5 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid wordt het woord " vergunning " vervangen door het woord " milieuvergunning ";
  2° in het tweede lid worden de woorden " de Minister " vervangen door de woorden " de bevoegde overheid " en de woorden " een vergunning " door de woorden " een milieuvergunning ".

Art.154. In artikel 7 van hetzelfde besluit worden het woord " vergunningen " vervangen door het woord "milieuvergunningen " en de woorden " door de Minister worden afgegeven " door de woorden " door de bevoegde overheid worden afgegeven ".

Art.155. In artikel 8 van hetzelfde besluit worden de woorden " de vergunning " vervangen door de woorden " de milieuvergunning ".

Art.156. In artikel 9 van hetzelfde besluit worden de woorden " de vergunning " vervangen door de woorden " de milieuvergunning ".

Art.157. In artikel 10 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° de woorden " bedoelde vergunningen " worden vervangen door de woorden " bedoelde milieuvergunningen ";
  2° de tweede zin wordt opgeheven.

Art.158. Artikel 11 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art.159. In artikel 12 van hetzelfde besluit worden de woorden " de naleving van de in de vergunningen vastgestelde voorwaarden en " geschrapt.

Art.160. De artikelen 14 en 15 van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art.161. In artikel 16 van hetzelfde besluit worden de woorden " de Minister " vervangen door de woorden " de bevoegde overheid " en de woorden " de vergunning " door de woorden " de milieuvergunning ".

Art.162. Het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 12 maart 1992 houdende aanwijzing van ambtenaren voor de uitoefening van de bevoegdheden voorzien in artikel 15, § 2, van het decreet van 7 oktober 1985 betreffende de bescherming van het oppervlaktewater tegen de verontreiniging, wordt opgeheven.

Art.163. Het besluit van de Waalse Regering van 23 december 1993 betreffende de machtigingen tot lozing van industrieel of huishoudelijk afvalwater afkomstig van inrichtingen die industrieel afvalwater lozen, wordt opgeheven.

Art.164. Het besluit van de Waalse Regering van 19 mei 1994 betreffende de bezoldiging van de adviezen die bij de behandeling van de machtigingsaanvragen tot lozing van afvalwater door de zuiveringsinstellingen worden uitgebracht, wordt opgeheven.

Art.165. In artikel 1 van het besluit van de Waalse Regering van 18 mei 1995 betreffende de financiering van het beheer en de bescherming van tot drinkwater verwerkbaar water worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° punt 4° wordt gewijzigd als volgt :
  " 4° Houder : de houder van een milieuvergunning voor een inrichting met een winning van tot drinkwater verwerkbaar water, afgegeven krachtens het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning ";
  2° in 6° wordt het woord " vergunninghouder " vervangen door de woorden " houder van een milieuvergunning ".

Art.166. In artikel 2, § 1, 10° en 11°, en § 2, van hetzelfde besluit, wordt het woord " vergunninghouders " vervangen door de woorden " houders van een milieuvergunning ".

Art.167. In artikel 4, eerste lid, van hetzelfde besluit, wordt het woord " vergunninghouder " vervangen door de woorden " houder van een milieuvergunning ".

Art.168. In artikel 5, § 1, eerste lid, en § 4, eerste lid, van hetzelfde besluit, wordt het woord " vergunninghouder " vervangen door de woorden " houder van een milieuvergunning ".

Art.169. In artikel 7, 1°, 3° en 4°, van hetzelfde besluit, wordt het woord " vergunninghouder " vervangen door de woorden " houder van een milieuvergunning ".

Art.170. In artikel 1 van het besluit van de Waalse Regering van 9 april 1998 betreffende de financiering van het beheer en de bescherming van grondwater, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° punt 4° wordt gewijzigd als volgt :
  " 4° Houder : de houder van een milieuvergunning voor een inrichting met een waterwinning, afgegeven overeenkomstig het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, die de bijdrage betaalt overeenkomstig artikel 4, § 2, van het decreet van 30 april 1990 op de bescherming en de exploitatie van grondwater en tot drinkwater verwerkbaar water ";
  2° in punt 5° wordt het woord " vergunninghouder " vervangen door de woorden " houder van een milieuvergunning ".

Art.171. In artikel 2, § 1 en 2, en in artikel 3 van hetzelfde besluit wordt het woord " vergunninghouder " vervangen door de woorden " houder van een milieuvergunning ".

Art.172.In artikel 7 van het besluit van de Waalse Regering van 15 oktober 1998 houdende reglementering van de opvang van stedelijk afvalwater, wordt het zinsdeel " kan het [1 gemeentecollege]1 van de gemeente waar de woning gelegen is, overeenkomstig artikel 9 in plaats van de aansluiting op de riolering, instemmen met het gebruik " vervangen door het zinsdeel " kan in plaats van de aansluiting op de riolering een milieuvergunning worden aangevraagd voor het gebruik ".
  ----------
  (1)<BWG 2014-01-16/17, art. 39, 031; Inwerkingtreding : 18-02-2014>

Art.173. In artikel 8, § 1, van hetzelfde besluit wordt het laatste lid opgeheven.

Art.174.In artikel 9 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 1, eerste lid, worden de woorden " een aanvraag om milieuvergunning " ingevoegd tussen de woorden "moet " en " indienen " en wordt het zinsdeel " het in bijlage IV bedoelde aanvraagformulier behoorlijk ingevuld en in tweevoud bij het [1 gemeentecollege]1 " geschrapt;
  2° § 1, tweede lid, wordt opgeheven;
  3° §§ 2 en 3 worden opgeheven;
  4° in § 4 worden de woorden " In de in §§ 2 en 3 bedoelde gevallen " geschrapt ", worden de woorden " machtiging tot installatie " vervangen door de woorden " de milieuvergunning voor de installatie van " en wordt het woord "verleend " vervangen door het woord " toegekend ";
  5° in § 5, tweede lid, worden de woorden " het [1 gemeentecollege]1 " vervangen door de woorden " de bevoegde overheid ";
  6° in § 6 wordt het zinsdeel " een machtiging wordt verleend krachtens § 2 of § 3 " vervangen door de woorden " een milieuvergunning ".
  ----------
  (1)<BWG 2014-01-16/17, art. 39, 031; Inwerkingtreding : 18-02-2014>

Art.175. In artikel 10 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid worden de woorden " krachtens artikel 9 " geschrapt;
  2° in het derde en vierde lid wordt het woord " gemeentelijke " vervangen door het woord " bevoegde ".

Art.176. Bijlage IV bij hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Onderafdeling 3. - Afvalstoffen.

Art.177. Artikel 2, § 1, van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 23 juli 1987 betreffende de gecontroleerde stortplaatsen, wordt opgeheven.
Art.178. De afdelingen II, III en V van hoofdstuk II van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art.179.De hoofdstukken III en V van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art.180. In de titel van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 9 april 1992 betreffende de giftige of gevaarlijke afvalstoffen, worden de woorden " giftige of " geschrapt.

Art.181. In artikel 1 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid, 1°, wordt de datum " 5 juli 1985 " vervangen door de datum " 27 juni 1996 ";
  2° in het eerste lid, 2°, worden de woorden " in het decreet " vervangen door de woorden " in artikel 2,2°, van het decreet ";
  3° in het eerste lid wordt punt 3° opgeheven;
  4° het tweede lid wordt opgeheven.

Art.182. In artikel 2 van hetzelfde besluit worden de woorden " gecontroleerde stortplaatsen " vervangen door de woorden " centra voor technische ondergraving ".

Art.183. In de artikelen 3 en 4 van hetzelfde besluit worden de woorden " giftige of " geschrapt.

Art.184.De titel van hoofdstuk II van hetzelfde besluit wordt gewijzigd als volgt :
  " HOOFDSTUK II. - Verzekering van de exploitant van een installatie voor de verzameling, voorbehandeling, verwijdering of valorisatie van gevaarlijke afvalstoffen ".

Art.185. De artikelen 5, 6, 7 en 8 van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art.186. In artikel 9 van hetzelfde besluit worden de woorden " De vergunning " vervangen door de woorden " De milieuvergunning ".

Art.187. De artikelen 10 tot 28 van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art.188.De titel van hoofdstuk III van hetzelfde besluit wordt gewijzigd als volgt :
  " HOOFDSTUK III. - Erkenning van de ophalers en vervoerders van gevaarlijke afvalstoffen ".

Art.189. In artikel 29 van hetzelfde besluit worden de woorden " giftige of " of geschrapt.

Art.190. Artikel 30 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art.191. In artikel 31 van hetzelfde besluit worden de woorden " giftige of " geschrapt.

Art.192. In artikel 32, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° de woorden " giftige of " worden geschrapt;
  2° in 1°, c), wordt het zinsdeel " in het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning " ingevoegd tussen de woorden " afvalstoffen bedoeld " en de woorden "of in elke gelijkwaardige wetgeving ";
  3° in 1°, e), worden de woorden " voor giftige afvalstoffen " geschrapt.

Art.193. In artikel 36 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 2, 1°, f), worden de woorden " giftige of " geschrapt;
  2° in § 5 wordt het woord " giftig " geschrapt.

Art.194.De titel van hoofdstuk IV van hetzelfde besluit wordt gewijzigd als volgt :
  " HOOFDSTUK IV - Erkenning van de verantwoordelijke voor de handelingen betreffende de verzameling, voorbehandeling, verwijdering of valorisatie van gevaarlijke afvalstoffen ".

Art.195. De artikelen 42 tot 50 van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art.196. In artikel 51 van hetzelfde besluit worden de woorden " giftige of " en " uitgevoerd door een erkende exploitant " geschrapt.

Art.197. In artikel 52 van hetzelfde besluit worden de woorden " erkenning " en " erkend " geschrapt en wordt het woord " vergunning " vervangen door het woord " milieuvergunning ".

Art.198. In artikel 55, tweede lid, 1°, van hetzelfde besluit worden de woorden " giftige of " geschrapt.

Art.199. In artikel 56, § 2, 2°, van hetzelfde besluit wordt het woord " erkend " geschrapt.

Art.200. In hetzelfde besluit worden de woorden " giftige of " geschrapt :
  1° in de titel van hoofdstuk V;
  2° in de titel van afdeling 1 van hoofdstuk V;
  3° in artikel 59;
  4° in de titel van afdeling 2 van hoofdstuk V;
  5° in artikel 61;
  6° in artikel 65.

Art.201. In artikel 71, § 1, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid wordt de laatste zin vervangen als volgt : " Ze moet o.a. adviezen uitbrengen over de erkenningsaanvragen bedoeld in artikel 36, § 5 ";
  2° in het tweede lid worden de woorden " of om vergunningen " geschrapt.

Art.202. De artikelen 72 en 73 van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art.203. Artikel 76 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art.204. In de artikelen 77, 78, 79 en 80 worden de woorden " giftige of " geschrapt.

Art.205. De bijlagen I, II en IV bij hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art.206. In artikel 2, 1°, van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 9 april 1992 betreffende de polychloorbifenylen en polychloorterfenylen worden de woorden " erkend en " geschrapt.

Art.207. In artikel 3 van hetzelfde besluit worden de woorden " giftige of " geschrapt.

Art.208. De artikelen 4 en 5 van hetzelfde besluit worden geschrapt.

Art.209. In artikel 6 van hetzelfde besluit worden de woorden " in de hoedanigheid van ophaler of vervoerder van giftige afvalstoffen " geschrapt.

Art.210. De artikelen 10 tot 15 van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art.211. In artikel 2 van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 9 april 1992 betreffende de afgewerkte oliën worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in 2° worden de woorden " in een niet-erkende installatie " geschrapt;
  2° in 4° worden de woorden " giftige of " geschrapt;
  3° in 6° wordt het woord " vergunde " geschrapt.

Art.212. In artikel 3 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 2, eerste lid, worden de woorden " hergroepeerd, voorbehandeld en verwijderd " en " de hergroepering, de voorbehandeling en de verwijdering " geschrapt;
  2° in § 2, tweede lid, worden de woorden " giftige of " en de woorden " hergroepeerd, voorbehandeld, verwijderd of nuttig toegepast " geschrapt;
  3° § 3 wordt opgeheven.

Art.213. In artikel 4 van hetzelfde besluit worden de woorden " aan erkende afvalolieophalers of aan erkende exploitanten " vervangen door de woorden " aan erkende ophalers of aan exploitanten ".

Art.214. De artikelen 5 en 6 van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art.215. In artikel 7 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 1, eerste lid, worden de woorden " andere inrichtingen dan die erkend overeenkomstig hoofdstuk V " vervangen door het woord " inrichtingen " en wordt het tweede lid opgeheven;
  2° in § 2 worden de woorden " een inrichting met " ingevoegd tussen het woord " van " en het woord " een " en in 2° worden de woorden " in erkende bedrijven " geschrapt;
  3° in § 3 en in § 4 worden de woorden " een inrichting met " ingevoegd tussen het woord " in " en het woord " een " en worden de woorden " het vergunningsbesluit " vervangen door de woorden " de milieuvergunning ";
  4° in § 5 wordt het tweede lid opgeheven.

Art.216. In artikel 9 van hetzelfde besluit worden de woorden " giftige of " geschrapt.

Art.217. In artikel 10, § 1, 3°, van hetzelfde besluit wordt het woord " erkende " geschrapt.

Art.218. De artikelen 11, 12 en 13 van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art.219. In artikel 15, 3°, van hetzelfde besluit worden de woorden " een inrichting met " ingevoegd tussen het woord " van " en het woord " een ".

Art.220. In artikel 21, eerste en tweede lid, van hetzelfde besluit worden de woorden " inrichting met een " ingevoegd tussen het woord " de " en het woord " installatie ".

Art.221. De artikelen 26, 27 en 31 van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art.222. In de titel van bijlage I bij hetzelfde besluit worden de woorden " niet-erkende " geschrapt.

Art.223.De titel van hoofdstuk II van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 9 april 1992 betreffende de afvalstoffen van de titaandioxyde-industrie wordt gewijzigd als volgt :
   " HOOFDSTUK II. - Milieuvergunning voor de opslag, storting in centra voor technische ondergraving of injectie van afval uit de titaandioxyde-industrie ".

Art.224. De artikelen 2, 3 en 4 van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art.225. In artikel 5 worden de woorden " De vergunning " vervangen door de woorden " De milieuvergunning ".

Art.226.De titel van hoofdstuk III van hetzelfde besluit wordt gewijzigd als volgt :
   " HOOFDSTUK III. - Milieuvergunning voor de exploitatie van een bedrijf waar titaandioxide wordt geproduceerd ".

Art.227. Artikel 6 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art.228. In artikel 7 van hetzelfde besluit worden de woorden " De vergunning " en " verleend " vervangen door de woorden " De milieuvergunning " en " toegekend ".

Art.229. In de titel van hoofdstuk IV en in artikel 8 van hetzelfde besluit wordt het woord " gestorte " voorafgegaan door de woorden " in een centrum voor technische ondergraving ".

Art.230. Artikel 9 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art.231. De artikelen 17 en 18 van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art.232. In de bijlagen bij hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° het woord " storting " wordt systematisch gevolgde door de woorden " in een centrum voor technische ondergraving ";
  2° bijlage I wordt opgeheven;
  3° in bijlage II, A, 1°, worden de woorden " de vergunningsvoorwaarden inzake opslag, storting of injectering " vervangen door de woorden " milieuvergunning voor de opslag, storting in centra voor technische ondergraving of injectie ".

Art.233. In artikel 1 van het besluit van de Waalse Regering van 21 oktober 1993 betreffende dierlijke afvalstoffen wordt het zinsdeel " van 5 juli 1985 met betrekking tot de afvalstoffen, gewijzigd bij de decreten van 9 april 1987, 30 juni 1988, 4 juli 1991 en 25 juli 1991 " vervangen door het zinsdeel " van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen ".

Art.234. In artikel 3 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 2, 1°, worden de woorden " overeenkomstig dit besluit " geschrapt;
  2° in § 3, 4°, worden de woorden " overeenkomstig dit besluit erkend " vervangen door de woorden " behoorlijk vergund ".

Art.235. Artikel 5 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art.236. In de titel van afdeling 2 van hoofdstuk II van hetzelfde besluit wordt het woord " machtiging " vervangen door het woord " milieuvergunning ".

Art.237. In artikel 6 van hetzelfde besluit worden de woorden " De machtiging " vervangen door de woorden " De milieuvergunning " en de woorden " alsmede aan de artikelen 6 tot 9 " door de woorden " alsook aan artikel 9 " en worden de woorden " giftige of " geschrapt.

Art.238. In artikel 8, 8°, van hetzelfde besluit worden de woorden " de inrichting met " ingevoegd tussen het woord " van " en de woorden " de installatie ".

Art.239. Artikel 10 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art.240. In artikel 11, § 2, van hetzelfde besluit wordt het zinsdeel " in artikel 5 van dit besluit bedoeld bedrijf " vervangen door het zinsdeel " in dit besluit bedoelde installatie voor verzameling, voorbehandeling, verwijdering of valorisatie ".

Art.241. In artikel 12 van hetzelfde besluit worden de woorden " giftige of " geschrapt.

Art.242. In artikel 15 van hetzelfde besluit worden de woorden " in artikel 5 van dit besluit bedoeld bedrijf " vervangen door de woorden " in dit besluit bedoelde installatie voor verzameling, voorbehandeling, verwijdering of valorisatie ".

Art.243. De artikelen 16, 17 en 18 van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art.244. In artikel 19 van hetzelfde besluit worden de woorden " overeenkomstig dit besluit erkend " vervangen door de woorden " bedoeld in dit besluit ".

Art.245. In artikel 20 van hetzelfde besluit worden de woorden " een inrichting met " ingevoegd tussen het woord " van " en de woorden " een installatie ".

Art.246. In artikel 21 van hetzelfde besluit worden de woorden " giftige of " geschrapt.

Art.247. In artikel 22, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de woorden " een inrichting met " ingevoegd tussen het woord " van " en de woorden " een installatie ".

Art.248. De artikelen 24 en 25 van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art.249. De titel van hoofdstuk I van bijlage I bij hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : " Vergunningsvoorwaarden betreffende de installaties voor de verzameling, voorbehandeling, valorisatie en verwijdering van dierlijke afvalstoffen ".

Art.250. In artikel 1 van het besluit van de Waalse Regering van 30 juni 1994 betreffende de afval van ziekenhuis- en gezondheidszorgactiviteiten worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in 1° wordt de datum " 5 juli 1985 " vervangen door de datum " 27 juni 1996 ";
  2° in 10° worden de woorden " een vergunning tot exploitatie " vervangen door de woorden " een milieuvergunning ".

Art.251. In artikel 2, 2°, b), van hetzelfde besluit worden de woorden " erkend en " geschrapt.

Art.252. De artikelen 5 tot 10 van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art.253. In artikel 13 van hetzelfde besluit worden de woorden " giftige of " geschrapt.

Art.254. In artikel 15 van hetzelfde besluit worden de woorden " krachtens dit besluit gemachtigde " vervangen door de woorden " in dit besluit bedoelde ".

Art.255. In artikel 13 van hetzelfde besluit worden de woorden " giftige of " geschrapt.

Art.256. Artikel 18 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art.257. In artikel 19 van hetzelfde besluit worden de woorden " of de exploitatie van een hergroeperings-, voorbehandelings- of verwijderingsinstallatie voor " geschrapt.

Art.258. In de titel van hoofdstuk II van het besluit van de Waalse Regering van 30 november 1995 betreffende het beheer van stoffen die d.m.v. bagger- of ruimingswerken uit de bedding en de oevers van waterlopen en watervlakken verwijderd worden, worden de woorden " Vergunning tot vestiging en exploitatie " vervangen door de woorden " Milieuvergunning voor de vestiging en de exploitatie van een inrichting met ".

Art.259. De artikelen 6, 7, 8, 15, 16 en 17 van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art.260. In de titel van hoofdstuk III van hetzelfde besluit worden de woorden " Vergunning tot vestiging en exploitatie van een stortplaats voor baggerspeciën of geruimde stoffen " vervangen door de woorden " Milieuvergunning voor de vestiging en de exploitatie van een inrichting met een centrum voor technische ondergraving ".

Art.261. Artikel 18 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art.262. In de titel van afdeling II van hoofdstuk III van hetzelfde besluit wordt het woord " vergunning " vervangen door het woord " milieuvergunning ".

Art.263. In artikel 19, § 1, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid worden de woorden " De vergunning " vervangen door de woorden " De milieuvergunning ";
  2° in het tweede lid wordt het woord " stortplaatsen " vervangen door de woorden " centra voor technische ondergraving ";
  3° het derde lid wordt opgeheven.

Art.264. De artikelen 20, 22, 23, 24, 26 en 27 van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art.265. In de titel van het besluit van de Waalse Regering van 16 oktober 1997 tot aanwijzing van de ambtenaar bedoeld in artikel 2, 25°, van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen worden de woorden " bedoeld in artikel 2, 25° " vervangen door de woorden " bedoeld in artikel 2, 24° ".

Art.266. In artikel 1 van hetzelfde besluit worden de woorden " bedoeld in artikel 2, 25° " vervangen door de woorden " bedoeld in artikel 2, 24° ".

Onderafdeling 4. - Springstoffen.

Art.267. Het koninklijk besluit van 23 september 1958 houdende algemeen reglement betreffende het fabriceren, opslaan, onder zich houden, verkopen, vervoeren en gebruiken van springstoffen, is in het Waalse Gewest niet langer van toepassing op de buitenpolitie voor de inrichtingen bedoeld in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.
Onderafdeling 5. - Lucht.

Art.268. In artikel 1, 2°, van het koninklijk besluit van 26 maart 1971 ter voorkoming van de luchtverontreiniging die door verbrandingsinstallaties wordt verwerkt, wordt het zinsdeel " ingedeelde inrichtingen die opgenomen zijn op de lijst gevoegd bij het algemeen reglement voor de arbeidsbescherming of de exploitatie van andere inrichtingen dan die bedoeld op die lijst " vervangen door het zinsdeel " installaties en activiteiten bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten ".
Art.269. In artikel 1 van het besluit van de Waalse Regering van 9 december 1993 tot bestrijding van de door installaties voor huisvuilverbranding veroorzaakte luchtverontreiniging worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in 1° wordt de datum " 5 juli 1985 " vervangen door de datum " 27 juni 1996 ";
  2° punt 3° wordt gewijzigd als volgt :
  " vergunning : de vergunning afgegeven krachtens het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning ";
  3° in 4° worden de woorden " de vergunningen " vervangen door de woorden " de milieuvergunningen ".

Art.270. In artikel 2, 1, van het besluit van de Waalse Regering van 9 december 1993 betreffende de bestrijding van door industriële inrichtingen veroorzaakte luchtverontreiniging wordt het zinsdeel " de exploitatievergunningen die afgegeven zijn krachtens het algemeen reglement voor de arbeidsbescherming " vervangen door het zinsdeel " de vergunningen afgegeven krachtens het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning ".

Art.271. De artikelen 4 en 5 van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art.272.In artikel 1 van het besluit van de Waalse Regering van 9 december 1993 inzake voorkoming en vermindering van luchtverontreiniging door asbest worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° punt 5° wordt gewijzigd als volgt : " vergunning :
  - de vergunningen afgegeven krachtens het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;
  - de ontginningsvergunningen afgegeven krachtens het decreet van 27 oktober 1988 op de groeven; ";
  2° in 6° worden de woorden " vergunning of " geschrapt.

Art.273. In artikel 2 van hetzelfde besluit wordt het woord " vergunning " vervangen door het woord " milieuvergunning ".

Onderafdeling 5. - Diverse bepalingen.

Art.274. In artikel 4 van het besluit van de Waalse Regering van 16 september 1993 tot inwerkingstelling van een bijzonder beleid inzake leefmilieu in het kader de artikelen 5 en 5bis van de wet van 30 december 1970 betreffende de economische expansie, zoals gewijzigd bij het decreet van 25 juni 1992, wordt een punt 8° toegevoegd, luidend als volgt :   " 8° de milieuvergunning vereist krachtens het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning ".
Art.275. In artikel 4 van het besluit van de Waalse Regering van 16 september 1993 tot inwerkingstelling van een bijzonder beleid inzake hernieuwbare energieën in het kader van artikel 32.13 van de wet van 4 augustus 1978 tot economische heroriëntering, zoals gewijzigd bij het decreet van 25 juni 1992, wordt een streepje met het woord " milieuvergunning " toegevoegd na het laatste streepje " machtiging tot winning van oppervlakte- of grondwater ".

Art.276. In artikel 1, eerste lid, 1°, van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 23 december 1992 tot aanwijzing van de ambtenaren bevoegd voor het opsporen en vaststellen van overtredingen inzake de milieubescherming, wordt het zinsdeel " de wet van 5 mei 1888 betreffende het toezicht op de gevaarlijke, ongezonde of hinderlijke inrichtingen en op de stoomtuigen en de stoomketels " vervangen door het zinsdeel " het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning ".

Afdeling 2. - Slotbepalingen.

Art.277. De aanvraag om milieuvergunning of om unieke vergunning gaat, net zoals het beroep, vergezeld van een afschrift van het stortingsbewijs of van het debetbericht betreffende de betaling van het dossierrecht bedoeld in artikel 177 van het decreet.
Art.278. Het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning treedt in werking op 1 oktober 2002.

Art.279. Dit besluit treedt in werking op 1 oktober 2002.

Art.280. De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw is belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGEN.

Art. N1.   
Art. N2.
  <Opgeheven bij BWG 2019-05-16/78, art. 48, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. N2A.
  <Opgeheven bij BWG 2019-05-16/78, art. 48, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. N2B.
  <Opgeheven bij BWG 2019-05-16/78, art. 48, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. N3.
  <Opgeheven bij BWG 2019-05-16/78, art. 48, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. N4.
  <Opgeheven bij BWG 2019-05-16/78, art. 48, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. N5.
  <Opgeheven bij BWG 2019-05-16/78, art. 48, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. N6.
  <Opgeheven bij BWG 2019-05-16/78, art. 48, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. N7.
  <Opgeheven bij BWG 2019-05-16/78, art. 48, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. N8.
  <Opgeheven bij BWG 2019-05-16/78, art. 48, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. N9.
  <Opgeheven bij BWG 2019-05-16/78, art. 48, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. N9bis.
  <Opgeheven bij BWG 2019-05-16/78, art. 48, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. N10.Bijlage X. - Openbaar onderzoek.
  [1 Gemeente van ...........
   INRICHTINGEN MET INSTALLATIES OF ACTIVITEITEN INGEDEELD KRACHTENS HET DECREET VAN 11 MAART 1999 BETREFFENDE DE MILIEUVERGUNNING
   Betreft de aanvraag van
   om een milieuvergunning of een unieke vergunning of de wijziging van de bijzondere exploitatievoorwaarden voor (voorwerp van de aanvraag en beknopte beschrijving van het project).
   Het dossier (aangeven of het vergezeld gaat van een milieueffectstudie) ligt ter inzage bij het gemeentebestuur vanaf
   Datum van aanplakking van de aanvraag :
   Openingsdatum van het onderzoek :
   Plaats, datum en uur van sluiting van het onderzoek :
   Geschreven opmerkingen kunnen gericht worden aan :
   De burgemeester informeert de bevolking dat een openbaar onderzoek betreffende bovenbedoelde aanvraag is geopend.
   Het dossier ligt ter inzage vanaf de openingsdatum tot de sluitingsdatum van het onderzoek, elke werkdag tijdens de diensturen en op tot 20 uur of op zaterdagochtend.
   Als de raadpleging plaatsvindt op een werkdag na zestien uur of op zaterdagochtend, moet de persoon die het dossier wenst in te kijken uiterlijk vierentwintig uur op voorhand afspraak maken bij
   (naam en personalia van de persoon die verantwoordelijk is voor de afspraken).
   Opmerkingen kunnen tot de sluiting van het onderzoek binnen bovenbedoeld termijn schriftelijk of mondeling gericht worden aan de gemeentelijke administratie.
   Mondelinge klachten en opmerkingen worden op afspraak ingezameld door de milieuadviseur of, bij gebreke daarvan, door de daartoe afgevaardigde gemeentebeambte1.
   Technische uitleg over het project kan verkregen worden bij de aanvrager, de milieuadviseur of, bij gebreke daarvan, bij het gemeentecollege of de daartoe afgevaardigde gemeentebeambte1, de technische ambtenaar (adres en algemeen telefoonnummer) en de afgevaardigde ambtenaar (als het gaat om een eenmalige vergunning, adres en algemeen telefoonnummer).
   De overheid die bevoegd is om te beslissen over de aanvraag die het voorwerp uitmaakt van dit openbaar onderzoek is ...............
   (Aangeven of het project het voorwerp uitmaakt van een milieueffectbeoordelingsprocedure in grensoverschrijdend verband overeenkomstig artikel D.29-11, § 1, van Boek I van het Milieuwetboek).
   (Aangeven of overige milieuinformatie betreffende het project beschikbaar is).
   (De naam en personalia van de milieuadviseur of, bij gebreke daarvan, van de adviseur(s) inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw opgeven).
   Te .........., op ................
   De burgemeester]1
  ----------
  (1)<BWG 2007-12-20/A3, art. 55, 011; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art. N11.
  <Opgeheven bij BWG 2019-05-16/78, art. 48, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. N12.
  <Opgeheven bij BWG 2019-05-16/78, art. 48, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. N13.
  <Opgeheven bij BWG 2019-05-16/78, art. 48, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. N14.
  <Opgeheven bij BWG 2019-05-16/78, art. 48, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. N15.
  <Opgeheven bij BWG 2019-05-16/78, art. 48, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. N16.
  <Opgeheven bij BWG 2019-05-16/78, art. 48, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. N16bis.
  <Opgeheven bij BWG 2019-05-16/78, art. 48, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. N17.
  <Opgeheven bij BWG 2019-05-16/78, art. 48, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. N18.
  <Opgeheven bij BWG 2019-05-16/78, art. 48, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. N19.
  <Opgeheven bij BWG 2019-05-16/78, art. 48, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. N19bis. <Ingevoegd bij BWG 2004-01-22/44, art. 25, Inwerkingtreding : 29-04-2004> Bijlage XIXbis. - Register betreffende de aangiften.
  (Formulier niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 29-04-2004, p. 35371-35372.)

Art. N20.
  <Opgeheven bij BWG 2019-05-16/78, art. 48, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. N21.
  <Opgeheven bij BWG 2019-05-16/78, art. 48, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. N22.
  <Opgeheven bij BWG 2019-05-16/78, art. 48, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. N23.
  <Opgeheven bij BWG 2019-05-16/78, art. 48, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. N24.
  <Opgeheven bij BWG 2019-05-16/78, art. 48, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. N25.
  <Opgeheven bij BWG 2019-05-16/78, art. 48, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. N26.
  <Opgeheven bij BWG 2019-05-16/78, art. 48, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. N27.
  <Opgeheven bij BWG 2019-05-16/78, art. 48, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. N28.
  <Opgeheven bij BWG 2019-05-16/78, art. 48, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. N29.
  <Opgeheven bij BWG 2019-05-16/78, art. 48, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. N30.
  <Opgeheven bij BWG 2019-05-16/78, art. 48, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. N31.
  <Opgeheven bij BWG 2019-05-16/78, art. 48, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. N32.
  <Opgeheven bij BWG 2019-05-16/78, art. 48, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. N33.
  <Opgeheven bij BWG 2019-05-16/78, art. 48, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. N34.
  <Opgeheven bij BWG 2019-05-16/78, art. 48, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. N35.
  <Opgeheven bij BWG 2019-05-16/78, art. 48, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. N36.
  <Opgeheven bij BWG 2019-05-16/78, art. 48, 049; Inwerkingtreding : 01-09-2019>