Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

13 FEBRUARI 2014. - Besluit van de Waalse Regering houdende sectorale voorwaarden voor windmolenparken met een totaalvermogen van 0,5 MW of meer, tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en begripsomschrijvingen
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Vestiging en bouw
Art. 2
HOOFDSTUK III. - Uitbating
Art. 3-9
HOOFDSTUK IV. - Ongevallen- en brandpreventie
Art. 10-19
HOOFDSTUK II. - Geluidshinder
Afdeling 1. - Normen voor geluidsniveaus
Art. 15-23
Afdeling 1. - Afwijkingen
Art. 24
Afdeling 2. - Mededeling van de parameters en machtiging
Art. 25-26
HOOFDSTUK VI. - Controle, autocontrole, zelftoezicht
Afdeling 1. - Autocontroles door de uitbater uitgevoerd
Art. 27-28
Afdeling 2. - Controle van de geluidsniveaus
Art. 29
HOOFDSTUK VI. - Herstel in oorspronkelijke staat
Art. 30-31
HOOFDSTUK VI. - Zekerheid
Art. 32
HOOFDSTUK IX. - Wijzigings-, overgangs- en slotbepalingen
Art. 33-38
BIJLAGE.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2002027817  2002027818 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en begripsomschrijvingen
Artikel 1. Deze sectorale voorwaarden zijn van toepassing op windmolenparken met een totaal vermogen gelijk aan of hoger dan 0,5 elektrische MW, bedoeld in de rubrieken 40.10.01.04.02 en 40.10.01.04.03 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.

Art.2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° uitbreiding van een windmolenpark : elk windmolenpark ingeplant in de nabijheid van een bestaand park, zodanig dat de afstand tussen het middelpunt van de masten van de dichtst bij elkaar staande windturbines die respectievelijk behoren tot één van beide parken, lager is dan of gelijk is aan veertienmaal de diameter van de gemiddelde draaibeweging van de windturbines;
  2° inkoopstation : installatie die voor de aansluiting zorgt van de kabels die elektriciteit uit windturbines in middenspanning vervoeren op de aansluitkabel van het elektriciteitsnet; het (de) inkoopstation(s) maakt (maken) volledig deel uit van het windmolenpark;
  3° straal van de draaibeweging : afstand berekend tussen de as van de rotornaaf en de tip van een blad;
  4° diameter van de draaibeweging : de dubbele straal van de draaibeweging;
  5° totale hoogte van de windturbine : afstand van de voet van de mast (grondhoogte) tot de tip van het blad wanneer dat blad zich op tiphoogte bevindt;
  6° nominale snelheid : draaisnelheid van de windturbine die overeenstemt met het maximale vermogen van de machine zoals voorzien door de bouwer;
  7° overbelastingssnelheid: maximale windsnelheid, vastgesteld door de bouwer, waarbij de windturbine, als die snelheid eenmaal overschreden is, om veiligheidsredenen automatisch stopt;
  8° overtoerental : draaisnelheid van de draaiende delen van het bovenste gedeelte van de machine die de maximale snelheid, opgegeven door de bouwer, overschrijdt;
  9° maximaal valbereik van de windturbine : trefgebied van een volledig afgebroken blad bij een overtoerental dat overeenstemt met de dubbele nominale draaisnelheid;
  10° LAeq,1h-niveau : gewogen akoestisch drukniveau A van een stabiel continu geluid dat over een periode van één uur dezelfde gemiddelde kwadratische akoestische druk zou hebben als bedoeld geluid waarvan het niveau in functie van de tijd varieert;
  11° achtergrondgeluidsniveau : de waarde van de klasse waarin LAeq,1h voorkomt, 90 % van de tijd overschreden voor de gezamenlijke meetperiode zonder aanwezigheid van windturbinegeluid;
  12° ambtenaren belast met de bewaking : de personeelsleden bedoeld in artikel R.87 van Boek I van het Waalse Milieuwetboek;
  13° inbedrijfname van de windturbine : injectie van de geproduceerde energie in het net;
  14° bestaand windmolenpark : behoorlijk vergund windmolenpark vóór de inwerkingtreding van dit besluit;
  15° woning : duurzaam bouwwerk voor permanente, secundaire of occasionele bewoning.
Art.2. De windturbines stemmen overeen met de norm van de internationale elektrotechnische commissie CEI 61400 betreffende windgeneratoren en afgeleide normen. De uitbater houdt elk stuk waaruit de conformiteit van de windturbines met voorvermelde norm blijkt ter beschikking van de toezichthoudende ambtenaar.

HOOFDSTUK II. - Vestiging en bouw
HOOFDSTUK III. - Uitbating
Art.3. De locatie beschikt permanent over een onderhouden berijdbare weg; de nabije omgeving, geplaatst onder de controle van de uitbater, wordt in een goede staat van reinheid gehouden.

Art.4. Buiten de behoeften voor onderhoud om mag er 's nachts aan de voet van de windturbine of in de nabije omgeving ervan geen enkel lichtsysteem branden.

Art.5. Enkel de personen, behoorlijk gemachtigd door de uitbater of één van diens afgevaardigden, heeft toegang tot de binnenkant van de windturbines.

Art.6. De toegangen tot de binnenkant van elke windturbine, tot de eventuele aan de buitenkant gelegen transformatorstations of het inkoopstation worden op slot gehouden.

Art.7. De uitbater stelt de richtlijnen vast voor de uitbating van de gezamenlijke installaties met inbegrip van met name :
  1° de uit te voeren controles voor normaal functionerende installaties en ten gevolge van een stopzetting voor verbouwings-, herstel- of onderhoudswerken om in iedere omstandigheid de uitbatingsvoorwaarden na te leven;
  2° de werkingswijzen;
  3° de frequentie voor de controle van de veiligheidsinstallaties en de installaties voor de behandeling van de ontstane vervuiling en hinder;
  4° de richtlijnen voor het onderhoud en de reiniging;
  5° de frequentie voor de controle van de waterdichtheid van de gondel.
  Die uitbatingsrichtlijnen worden bij het register bedoeld in artikel 30 gevoegd.

Art.8. Binnen in het windmolenpark, maar aan de buitenkant van de windturbines, mag het magnetisch veld inherent aan de activiteit en gemeten op 1,5 meter van de grond de grenswaarde van 100 microteslas niet overschrijden.

Art.9. § 1. De effecten van de slagschaduw ontstaan ten gevolge van de werking van de windturbines worden beperkt tot 30 uur per jaar en 30 minuten per dag voor elke gebouwde en met een stedenbouwkundige vergunning behoorlijk vergunde woning die er de invloed van zou kunnen ondervinden. De slagschaduw wordt berekend volgens de "worst case"-methode met volgende kernmerken :
  1. de zon schijnt van 's morgens tot 's avonds (continu klare hemel);
  2. de windturbines werken permanent (windsnelheid steeds in het werkingsspectrum van windturbines en bij volle 100 % beschikbaarheid ervan);
  3. de rotor van de windturbines staat steeds loodrecht op de zonnestralen.
  De uitbater gebruikt alle beschikbare middelen om de blootstelling aan de slagschaduw te verminderen en die grenzen na te leven.
  § 2. Die grenzen zijn niet van toepassing als de schaduw die ontstaat wegens de werking van de installatie geen invloed heeft op de bewoners in hun woning. In dat geval levert de uitbater het bewijs bij elk rechtsmiddel.

HOOFDSTUK IV. - Ongevallen- en brandpreventie
Art.10. De werking van de windmolenparken wordt gewaarborgd door bevoegd personeel met een gepaste opleiding met betrekking tot met name :
  1° de specifieke risico's van windturbines;
  2° de ingezette middelen om ze te voorkomen;
  3° de te volgen noodprocedures;
  4° de veiligheidsmaatregelen bedoeld in artikel 12;
  5° de trainingsoefeningen, in voorkomend geval, in samenwerking met de hulpdiensten.
  De uitbater houdt het bewijs dat elk personeelslid wel degelijk de basisopleiding heeft gevolgd ter beschikking van de toezichthoudende ambtenaar.

Art.11. Er worden door de uitbater veiligheidsvoorschriften uitgewerkt en ter kennis gebracht van het personeel belast met de uitbating en het onderhoud. Die voorschriften bevatten :
  1° de procedures voor noodstops en omschakeling naar veiligheidsstand van de windturbine;
  2° de grenzen van de veilige werking en de stopzetting;
  3° de modaliteiten voor de uitvoering van de elektrische isolatieregeling van de windturbine ten opzichte van het elektriciteitsnet;
  4° de alarmprocedure met de telefoonnummers;
  a) de verantwoordelijke voor de interventies van de inrichting;
  b) de hulpdiensten;
  c) de ambtenaar belast met de bewaking;
  d) de gemeentelijke overheid van het ambtsgebied.
  Een afschrift van de veiligheidsvoorschriften wordt bij het register bedoeld in artikel 27 gevoegd.

Art.12. De uitbater plakt de voorschriften aan die derden moeten naleven als ze de site van de inrichting betreden. Die aanplakking wordt rechstreeks in leesbare letters verricht, ofwel met pictogrammen, op een bord dat uitgehangen wordt langs de toegangswegen van het windmolenpark.
  Die voorschriften betreffen met name :
  1. de veiligheidsvoorschriften die gevolgd moeten worden bij een abnormale toestand;
  2. het verbod om de windturbine te betreden;
  3. de waarschuwing in verband met het elektrocutierisico;
  4. de waarschuwing in verband met vallend ijs.
  Een afschrift van de voorschriften in vette letters en hun herzieningen worden ter beschikking gehouden van de toezichthoudende ambtenaar.

Art.13. De bevestigingsklemmen, de mastklemmen en de vestiging van de bladen worden nagekeken voor inbedrijfname van het park en deze procedure wordt systematisch om de drie jaar herhaald. Het organisme dat de windturbine nakijkt stelt daar een controleverslag van op.
  De uitbater voegt een afschrift van alle verslagen bij het register bedoeld in artikel 27.

Art.14. Elke windturbine is uitgerust met :
  1° een positief veiligheidssysteem waarbij de windturbine stopgezet wordt bij falen van het lokaal controlesysteem;
  2° een detectiesysteem dat de uitbater of een door laatstgenoemde aangewezen operator bij brand of overtoerental van de windturbine kan waarschuwen;
  3° een beschermingssysteem tegen blikseminslag en met detectie van ijsvorming.
  Die systemen worden voor inbedrijfname en minstens één maal per jaar getest door een externe dienst voor technische controles op de werkplaats. Voor elke keuring wordt door die dienst een keuringsverslag opgesteld.
  De verslagen worden bij het register gevoegd bedoeld in artikel 30.
Art.14. De windturbine wordt stopgezet zodra de windsnelheid de overbelastingssnelheid overschrijdt of wanneer er ijsvorming gedetecteerd wordt.

Art.17. De uitbater treft de nodige maatregelen om derden te verwittigen bij gevaar gevormd door de continuë aanwezigheid van de mens wegens zijn activiteit of zijn woonst in het wiekoverdraaigebied.

Art.18. Bij branddetectie wordt de machine onmiddellijk stopgezet en de regionale brandweerdienst wordt zo spoedig mogelijk verwittigd om de omtrek te beveiligen die overeenstemt met het cirkelvormig gebied waarvan de mast het middelpunt vormt en waarvan de straal overeenstemt met het maximaal valbereik van de windturbine.

Art.19. Binnen in de windturbine staan permanent absorberende vodden ter beschikking met een totaalvolume van een halve kubieke meter, evenals 50 kilo absorberende granulaten voor het geval dat olie zich accidenteel op de vloer zou verspreiden.

HOOFDSTUK II. - Geluidshinder
Afdeling 1. - Normen voor geluidsniveaus
Art.15. In afwijking van afdeling II van hoofdstuk VII van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitatie van de inrichtingen bedoeld in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning worden de grenzen van de niveaus voor de geluidsemissies van een windmolenpark in dit hoofdstuk vastgelegd.

Art.21. De grenswaarden van het geluidsclassificatieniveau van het afzonderlijk geluid (LAr, part, 1h) worden berekend in functie van het immissiegebied waarin de metingen worden uitgevoerd, als volgt opgenomen in onderstaande tabel :


<td colspan="4" valign="top">Grenswaarden (dBA)
Immissiegebied waarin de metingen worden uitgevoerd
Dag 7 u.-19 u. Overgang 6 u.-7 u. 19 u.-22 u. Nacht 22 u.-6 u. zomerperiode nacht Nacht 22 u.-6 u. buiten zomerperiode nacht
I Woongebieden en woongebieden met een landelijk karakter 45 45 40 43
II Landbouwgebieden, bosgebieden, groengebieden, natuur- en parkgebieden 45 45 43 43
III Alle gebieden, met inbegrip van de gebieden bedoeld in I en II, wanneer het metingspunt gelegen is in of op minder dan 500m van het ontginningsgebied, de industriële bedrijfsruimte of de specifieke bedrijfsruimte, of in of op minder dan 200m van de gemengde bedrijfsruimte waarin het windmolenpark gelegen is 55 50 45 45
IV Recreatiegebied, gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen 55 50 45 45
De nachtelijke omstandigheden worden als zomers beschouwd voor de komende nacht wanneer de temperatuur 16 graden bereikt om 22 uur in het weerstation van het KMI dat het dichtst bij het windmolenpark gelegen is.

Art.22. De Minister van Leefmilieu kan specifieke meetvoorwaarden en -methodes bepalen voor de geluidshinder van windmolenparken ter aanvulling van de meetvoorwaarden voor geluidshinder omschreven in afdeling 3 van hoofdstuk VII van voornoemd besluit.

Art.23. In afwijking van artikel 30 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitatie van de inrichtingen bedoeld in het decreet van 11 maart 2002 betreffende de milieuvergunning mogen de metingen uitgevoerd worden wanneer de windsnelheid 5 m/s overschrijdt.

Afdeling 1. - Afwijkingen
Art.24. Er kan wegens luide achtergrondgeluiden van artikel 24 afgeweken worden wanneer de er geluidsafschermingswaarborgen voor de betrokken reeds opgetrokken gebouwen in het dossier van de vergunningsaanvraag worden opgenomen. In dat geval zijn de grenswaarden van het geluidsclassificatieniveau van het specifiek geluid gelijk aan het achtergrondgeluid van het windmolenpark.
  De Minister van Leefmilieu kan de methodes en de voorwaarden voor de classificatie van het achtergrondgeluid van het windmolenpark bepalen.

Afdeling 2. - Mededeling van de parameters en machtiging
Art.25. De uitbater meet permanent de volgende gegevens op de hoogte van de gondel van elke windturbine van het windmolenpark per periode van 10 minuten :
  1° de gemiddelde en de maximale windsnelheid (uitgedrukt in m/s of km/u.);
  2° de windrichting uitgedrukt in graden;
  3° het geproduceerde elektrisch vermogen (uitgedrukt in kW);
  4° de gemiddelde en de maximale draaisnelheid van de rotor (uitgedrukt in m/s of km/u.).
  De uitbater maakt de gegevens bedoeld in vorig lid, met betrekking tot de gehele periode waarin de akoestische metingen werden uitgevoerd, over aan de toezichthoudende ambtenaar of aan het organisme of aan het laboratorium erkend voor en belast met de controle van de geluidsniveaus van het windmolenpark overeenkomstig artikel 29, § 1.

Art.26. Het laboratorium of het organisme erkend voor geluidshinder en belast met de bijzondere geluidshinder van het windmolenpark kan de tijdelijke stopzetting van de windturbines eisen om de residuele geluidshinder te meten.
  De toezichthoudende ambtenaar kan dit eveneens in de uitoefening van zijn opdrachten vragen.

HOOFDSTUK VI. - Controle, autocontrole, zelftoezicht
Afdeling 1. - Autocontroles door de uitbater uitgevoerd
Art.27. De exploitant houdt een register ter inzage van de toezichthoudende ambtenaar, die de volgende gegevens bevat :
  1° de datum van de uitgevoerde onderhoudsverrichtingen;
  2° de aard van bedoelde verrichtingen;
  3° de naam en de functie van de personen die die verrichtingen hebben uitgevoerd;
  4° de richtlijnen bedoeld in de artikelen 8 en 13;
  5° de verslagen van de keuringen en de tests bedoeld in de artikelen 16, 18 en 29.

Art.28. Voor inbedrijfname van het windmolenpark voert de uitbater tests uit die uitsluitsel geven over de correcte werking van de gezamenlijke uitrustingen. Onder die tests worden verstaan :
  1° een stopzetting;
  2° een noodstop;
  3° een stopzetting na een overtoerental of een simulatie van die toestand;
  4° een visuele controle van de mast, de rotorbladen en de bestanddelen waarop een blikseminslag mogelijk zou zijn.
  Jaarlijks worden die controles herhaald.

Afdeling 2. - Controle van de geluidsniveaus
Art.29. § 1. In het jaar volgend op de eerste inbedrijfname van een inrichting of van de uitbreiding ervan laat de uitbater op eigen kosten een akoestisch opvolgingsonderzoek van de inrichting uitvoeren. Dat onderzoek heeft betrekking op de geluidsemissies van de inrichting.
  De controlemetingen moeten worden uitgevoerd door een laboratorium of een instelling erkend overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 1 juli 2010 betreffende de voorwaarden en modaliteiten tot erkenning van de laboratoria of instellingen inzake geluidshinder, categorie 1 en 2.
  § 2. De meetcampagne wordt op minstens drie representatieve immissiepunten van de verschillende, aan de geluidshinder van inrichting blootgestelde locaties uitgevoerd.
  Om de bewaking vlotter te laten verlopen of rekening te houden met de plaatselijke kenmerken, kunnen de bijzondere voorwaarden bepaalde specifieke punten bepalen waar metingen dienen te worden uitgevoerd.
  § 3. Het technisch verslag van de akoestische opvolgingscampagne wordt uiterlijk twaalf maanden na inbedrijfname van het windmolenpark aan de toezichthoudend ambtenaar overgemaakt.

HOOFDSTUK VI. - Herstel in oorspronkelijke staat
Art.30. Bij definitieve stopzetting van de uitbating van de windturbines worden de installaties ontmanteld en de funderingen tot minstens twee meter diep vernietigd.

Art.31. § 1. De funderingsput wordt opgevuld met aarde afkomstig van de afgravingswerken waarbij erover gewaakt wordt dat de oppervlakte bedekt wordt met een laag teeltaarde die even dik is als de gewone laag teeltaarde ter plaatse of, bij aanvoer van aarde op de werf, met potentieel niet-verontreinigde aarde die geen gevaarlijke afvalstoffen bevat en die afkomstig is van een plaats met identiek bodemgebruik als de op te vullen plaats.
  § 2. Noch in massa, noch in volume mag de aarde bedoeld in § 1 het volgende bevatten :
  1° meer dan 1 % niet-steenachtige materialen zoals plaaster, rubber, isolatiematerialen, dakbedekkingsmaterialen of andere niet-inerte stoffen;
  2° meer dan 5 % organieke stoffen zoals hout of plantenresten;
  3° meer dan 5 % steenachtige materialen zoals natuursteen of bouwgruis. Voor wat betreft natuursteen, wordt het percentage begrepen met voorbehoud van natuurstenen die om geologische of historische redenen aanwezig zijn in de aarde van de betrokken locatie.

HOOFDSTUK VI. - Zekerheid
Art.32. Er wordt een zekerheid gesteld voor elke uitbating van een windmolenpark.
  Om het bedrag van de zekerheid te bepalen, voegt de uitbater bij zijn vergunningsaanvraag een raming van de kostprijs voor ontmanteling per machine, rekening houdend met de verplichtingen inzake herstel van de plaats in oorspronkelijke toestand en opvulling van de funderingsputten bedoeld in de artikelen 30 en 31.
  Deze raming doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor de bevoegde overheid om het bedrag van de borgstelling te herzien op grond van het voorafgaandelijk advies van het Departement Bodems en Afvalstoffen van het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu.

HOOFDSTUK IX. - Wijzigings-, overgangs- en slotbepalingen
Art.33. Artikel 2 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, wordt aangevuld als volgt :
  "Indien de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op een windturbine bedoeld in de rubrieken 40.10.01.04.02 en 40.10.01.04.03 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, bevat ze, naast de gegevens van het formulier bedoeld in het eerste lid, de gegevens opgenomen in bijlage XXIX van dit besluit.".

Art.34. In artikel 30 van hetzelfde besluit wordt een laatste lid gewijzigd als volgt :
  "Indien de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op een windturbine of een windmolenpark bedoeld in de rubrieken 40.10.01.04.02 en 40.10.01.04.03 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, bevat ze, naast de gegevens van het formulier bedoeld in het eerste lid, de gegevens opgenomen in bijlage XXIX van dit besluit.".

Art.35. In het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning wordt een bij dit besluit gevoegde bijlage XXIX toegevoegd.

Art.36. In bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten wordt rubriek 40.10.01.01.04. vervangen als volgt :


<td colspan="3" valign="top">DEELFACTOREN
Nummér - Installatie of activitéit Klasse EIE Te raadplegen organen
    WG LWG BR
  
40.10.01.04. Windmolenpark : windturbine : Elektromechanisch geheel bestaande uit een mast, afgetopt door een gondel die zelf uitgerust is met een elektriciteitsopwekker waarvan de rotor aangedreven wordt door één of meerdere rotorbladen en die cinetische windenergie ofwel rechtstreeks omzet in elektrische energie ofwel in mechanische energie, waarbij deze laatste energie vervolgens zelf omgezet wordt in elektrische energie. windmolenpark : geheel van één of meerdere windturbines, afgebakend door een omtrek die overeenstemt met de kleinste vlakke veelhoek waarin cirkels ingeschreven zijn waarvan het middelpunt gevormd wordt door de masten waarvan de straal gelijk is aan de draaibeweging van het type ingeplante windturbine, waarbij elke zijde van die veelhoek een tangens vormt met twee cirkels. Een park met twee windturbines is opgenomen in een rechthoek. Een windmolenpark is volledig opgenomen in een cirkel die overeenkomt met de draaibeweging waarvan het middelpunt uit de as van de mast bestaat. 40.10.01.04.01. met een totaalvermogen dat gelijk is aan of hoger is dan 0,1 elektrische MW en lager is dan 0,5 elektrische MW
  
3  
  
   
40.10.01.04.02. met een totaalvermogen dat gelijk is aan of hoger is dan 0,5 elektrische MW en lager is dan 3 elektrische MW 2  DNF, DEBD    
40.10.01.04.03. met een gelijk totaalvermogen dat gelijk is aan of hoger is dan 3 elektrische MW 1
  
X DNF, DEBD   
Art.37. § 1. Dit besluit is van toepassing op de bestaande inrichtingen binnen de drie jaar van inwerkingtreding van dit besluit. Onder bestaande inrichting wordt de vergunde inrichting verstaan op datum van inwerkingtreding van dit besluit.
  § 2. Dit besluit treedt in werking tien dagen na bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
  § 3. De uitbaters van bestaande windmolenparken laten op eigen kosten een akoestisch opvolgingsonderzoek van de inrichting uitvoeren. Dat onderzoek heeft betrekking op de geluidsemissies van het gezamenlijke windmolenpark.
  De controlemetingen moeten worden uitgevoerd door een laboratorium of een instelling erkend overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 1 juli 2010 betreffende de voorwaarden en modaliteiten tot erkenning van de laboratoria of instellingen inzake geluidshinder, categorie 1 en 2. De meetcampagne wordt op minstens drie representatieve immissiepunten van de verschillende, aan de geluidshinder van inrichting blootgestelde locaties uitgevoerd.
  Het technisch verslag van de akoestische opvolgingscampagne wordt uiterlijk vijf jaar na inbedrijfname van het windmolenpark aan de toezichthoudend ambtenaar overgemaakt.

Art.38. De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGE.

Art. N. Bijlage XXIX. - Informatie betreffende de windmolenparken bedoeld in de rubrieken 40.10.01.04.02 en 40.10.01.04.03   1° behoudens indien het akoestisch onderzoek reeds werd uitgevoerd in het milieueffectenonderzoek krachtens artikel R.57 van Boek I van het Milieuwetboek, wordt er een akoestisch onderzoek wordt uitgevoerd door een laboratorium of een instelling erkend overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 1 juli 2010 betreffende de voorwaarden en modaliteiten tot erkenning van de laboratoria of instellingen inzake geluidshinder en volgens de previsionele methodes en geluidsmetingsmethodes die bepaald kunnen worden door de Minister bevoegd voor Leefmilieu;   2° de voorafgaandelijke adviezen van respectievelijk de militaire overheid, Belgocontrol, het BIPT, de RTBF mocht de inplanting van het windmolenpark zodanig zijn dat de werking van de radars en de luchtvaartbijstand in het kader van de veiligheidsopdrachten van de luchtvaart en de meteorlogische veiligheid van de personen en goederen of de werking van de militaire, civiel of wetenschappelijke uitrustingen, de telecommunicatiemedia er significante hinder van kunnen ondervinden, als bedoelde instituten een dergelijk voorafgaandelijk advies hebben verstrekt;   3° volgende informatie voor elke windturbine :   3.1. coördinaten   ° ' '' N   ° ' '' O   X = Y = Z =   3.2. hoogte van het obstakel ten opzichte van de bodem : m   hoogte van de bodem : m   hoogte op de tip van de windturbine : m   4° een risico-onderzoek, mocht de inplanting gebeuren in de nabijheid van of binnen in een bestaande bedrijfsruimte, een bestaande industriële bedrijfsruimte of in de nabijheid van elke plaats waar zulke activiteiten, bewaarhuizen of installaties zou kunnen gevestigd zouden kunnen worden en enkel in het geval waarin de aanwezigheid van de windturbines de gevaarlijkheid of het ongevalrisico zou kunnen verhogen;   5° het voorafgaandelijk advies van het departement Natuur en Bossen over de impact van het project op flora, fauna, avifauna en vleermuizenfauna als een dergelijk voorafgaandelijk advies is verstrekt. Mochten er leefmilieucompensaties voorzien zijn voor het project als inoverwegingname van de biodiversiteit, een afschrift van de contracten gesloten met de landeigenaars van de betrokken percelen om bedoelde compensatiemaatregelen geldig ten uitvoer te brengen;   6° een bouwfiche met het massapercentage van de verschillende materialen gebruikt voor de vervaardiging van de windturbine (epoxy, glasvezel, beton, staal, edelmetalen, oliën, plastic...) en een raming van de kostprijs van de ontmanteling;   7° indien een windturbine of meerdere windturbines in de nabijheid van woningen staan, een slagschaduwonderzoek behalve als dit onderzoek reeds werd uitgevoerd voor het milieueffectenonderzoek krachtens artikel R.57 van Boek I van het Milieuwetboek;   8° bij inplanting van een windturbine in de nabijheid van leidingen voor gas of koolwaterstof houdende stoffen, de nauwkeurige lokalisering ervan op de plaats van inplanting gevoegd bij de vergunningsaanvraag. In voorkomend geval, het voorafgaandelijk advies van de beheerder van de vervoersinfrastructuur, indien een dergelijk voorafgaandelijk advies werd verstrekt, evenals in voorkomend geval een risico-onderzoek waaruit blijkt dat de frequentie van falen toe te schrijven aan een windturbine kleiner blijft dan 10 % van de frequentie van eigen falen van leidingen voor gas of koolwaterstofhoudende stoffen;   9° bij inplanting van een windturbine in de nabijheid van een middel- of een hoogspanningslijn, het voorafgaandelijk advies van de elektrisch vervoersnetbeheerder als een dergelijk voorafgaandelijk advies werd verstrekt.   Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Waalse Regering van 13 februari 2014 houdende sectorale voorwaarden voor windmolenparken met een totaalvermogen van 0,5 MW of meer, tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.   Namen, 13 februari 2014.   De Minister-President,   R. DEMOTTE   De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit,   Ph. HENRY