Details





Titel:

15 SEPTEMBER 2022. - Besluit van de Waalse Regering tot uitvoering van het decreet van 2 mei 2019 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Begripsomschrijving
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Lijst van de invasieve uitheemse soorten
Art. 2-3
HOOFDSTUK 3. - Beperkingen en maatregelen die van toepassing zijn op activiteiten met betrekking tot invasieve uitheemse soorten
Afdeling 1. - Beperkingen en maatregelen die van toepassing zijn op activiteiten met betrekking tot invasieve uitheemse soorten die op de EU- of nationale lijst zijn opgenomen
Art. 4-5
Afdeling 2. - Beperkingen en maatregelen die van toepassing zijn op activiteiten met betrekking tot andere uitheemse soorten dan die welke in de EU-lijst of de nationale lijst zijn opgenomen
Art. 6-15
HOOFDSTUK 4. - Dringende maatregelen
Art. 16
HOOFDSTUK 5. - Nationaal actieplan
Art. 17
HOOFDSTUK 6. - Toezicht, vroegtijdige detectie en snelle uitroeiing
Art. 18-25
HOOFDSTUK 7. - Beheer
Art. 26-28
HOOFDSTUK 8. - Versterkte regionale samenwerking
Art. 29
HOOFDSTUK 10. - Informatie, sensibilisering en subsidies
Art. 30
HOOFDSTUK 10. - Gegevensbescherming
Art. 31
HOOFDSTUK 11. - Wijzigingsbepalingen
Art. 32-44
HOOFDSTUK 12. - Overgangsbepalingen voor niet-commerciële eigenaren en voor commerciële voorraden
Art. 45-48
HOOFDSTUK 13. - Slotbepalingen
Art. 49-50
BIJLAGEN.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1979040226  1989027853  1995027134  2002027817  2002027818  2009027164  2013204850  2015201125  2019204580 



Uitvoeringsbesluit(en):

2022034180 



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Begripsomschrijving
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit verstaat men onder:
  1° Administratie: de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu;
  2° het comité: het Nationaal Comité van de invasieve uitheemse soorten in de zin van artikel 1, 13°, van de samenwerkingsovereenkomst van 30 januari 2019;
  3° het decreet van 2 mei 2019: het decreet van 2 mei betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten;
  4° de directeur-generaal: de directeur-generaal van de Administratie of zijn afgevaardigde;
  5° de inspecteur-generaal: de inspecteur-generaal van het Departement Natuur en Bossen van de Administratie of zijn afgevaardigde;
  6° de Minister: de Minister die voor Leefmilieu bevoegd is.

HOOFDSTUK 2. - Lijst van de invasieve uitheemse soorten
Art.2. § 1. De Minister is overeenkomstig artikel 25 van het samenwerkingsakkoord van 30 januari 2019 de bevoegde autoriteit om een verzoek tot opneming of verwijdering van een invasieve uitheemse soort van de EU-lijst aan het comité toe te zenden.
  Hij kan dit verzoek op eigen initiatief of op voorstel van de inspecteur-generaal indienen.
  § 2. Het verzoek tot opneming of verwijdering bevat minstens de volgende gegevens:
  1° de soort waarvoor het verzoek tot opneming of verwijdering wordt ingediend;
  2° de reden waarom de betrokken soort in de EU-lijst wordt opgenomen of verwijderd;
  3° voorlopige elementen van wetenschappelijke aard betreffende de impact op de biodiversiteit, de gezondheid van mens en dier en elke andere relevante impact, inclusief de economische impact, om het verzoek tot opneming of verwijdering te rechtvaardigen, overeenkomstig artikel 25 van de samenwerkingsovereenkomst van 30 januari 2019.
  § 3. Alvorens aan het Comité te worden meegedeeld, wordt de ontwerp-aanvraag voor advies overgemaakt aan de beleidsgroep "Landelijke aangelegenheden", voor al zijn afdelingen en aan elke instantie die de minister aanwijst.

Art.3. § 1. De Minister is overeenkomstig artikel 33 van de samenwerkingsovereenkomst van 30 januari 2019 de bevoegde autoriteit om een verzoek tot opneming of verwijdering van een invasieve uitheemse soort van de nationale lijst aan het Comité toe te zenden.
  De Minister kan deze aanvraag op eigen initiatief of op voorstel van de inspecteur-generaal indienen.
  § 2. Het verzoek tot opneming of verwijdering bevat minstens de volgende gegevens:
  1° de soort waarvoor het verzoek tot opneming of verwijdering wordt ingediend;
  2° de reden waarom de betrokken soort in de nationale lijst wordt opgenomen of verwijderd;
  3° een risicobeoordeling als bedoeld in artikel 5, paragraaf 1, van Verordening (EU) nr. 1143/2014, met inbegrip van de elementen bedoeld in artikel 5, paragraaf 1, a) tot h), van Verordening (EU) nr. 1143/2014
  4° een korte beschrijving van de preventie- en beheersmaatregelen die overeenkomstig artikel 33 van de samenwerkingsovereenkomst van 30 januari 2019 doeltreffend worden geacht om de verspreiding en de impact van de betrokken soort te beperken.
  § 3. Alvorens aan het Comité te worden meegedeeld, wordt de ontwerp-aanvraag voor advies overgemaakt aan de beleidsgroep "Landelijke aangelegenheden", voor al zijn afdelingen en aan elke instantie die de minister aanwijst, voor al zijn afdelingen en aan elke instantie die de minister aanwijst.

HOOFDSTUK 3. - Beperkingen en maatregelen die van toepassing zijn op activiteiten met betrekking tot invasieve uitheemse soorten
Afdeling 1. - Beperkingen en maatregelen die van toepassing zijn op activiteiten met betrekking tot invasieve uitheemse soorten die op de EU- of nationale lijst zijn opgenomen
Art.4. § 1. De kennisgeving bedoeld in artikel 7, § 1, van het decreet van 2 mei 2019, wordt gericht aan de inspecteur-generaal:
  1° in het geval bedoeld in artikel 7, § 1, van het decreet van 2 mei 2019, binnen twaalf maanden na de inwerkingtreding van dit besluit of van de bekendmaking van de opneming van de soort op de EU-lijst of de nationale lijst, indien deze bekendmaking plaatsvindt na de inwerkingtreding van het decreet;
  2° in het geval bedoeld in artikel 7, § 1, 2°, van het decreet van 2 mei 2019, binnen drie maanden na de inwerkingtreding van dit besluit of van de bekendmaking van de opneming van de soort op de EU-lijst of de nationale lijst, indien deze bekendmaking plaatsvindt na de inwerkingtreding van het decreet;
  3° in het geval bedoeld in artikel 7, § 3, van het decreet van 2 mei 2019, binnen dertig dagen na de opzettelijke aanhouding.
  § 2. De kennisgeving wordt gericht met behulp van het formulier in bijlage 1.
  De minister kan bijlage 1 wijzigen, onverminderd de gegevens vermeld in paragraaf 3. Een modelformulier is beschikbaar op het Waalse portaal, alsook op aanvraag gericht aan de inspecteur-generaal.
  Op straffe van niet-ontvankelijkheid, geschiedt de kennisgeving:
  1° per post met ontvangstbevestiging;
  2° via indiening met ontvangstbewijs;
  3° langs elektronische weg op een door de Minister te bepalen wijze.
  § 3. De kennisgeving vermeldt de volgende gegevens:
  1° de identiteit en de gegevens van de kennisgever;
  2° de identificatie van de betrokken soort(en) en alle bewijzen of documenten, al dan niet fotografisch, die deze identificatie bevestigen;
  3° het adres waar de betrokken soort wordt gehouden of is geïntroduceerd en, indien mogelijk, een kaartuittreksel van het Nationaal Geografisch Instituut of een luchtfoto;
  4° een beknopte beschrijving van de omstandigheden van de aanhouding of introductie, met ten minste de herkomst en het aantal specimens, de omstandigheden van de aanhouding of introductie en de eventueel getroffen inperkingsmaatregelen, alsmede informatie over de afwezigheid van voortplanting van de betrokken soort.
  § 4. De inspecteur-generaal onderzoekt de ontvankelijkheid en de volledigheid van de kennisgeving en brengt de kennisgever hiervan op de hoogte binnen 15 dagen na de datum van ontvangst van de kennisgeving. Bij gebreke daarvan, wordt de kennisgeving ontvankelijk en volledig geacht.
  De inspecteur-generaal bewaart de kennisgeving in een daartoe bestemd register.
  Wanneer de inspecteur-generaal van oordeel is dat de aanvraag onvolledig is, kan hij de kennisgever binnen de in het eerste lid bedoelde termijn verzoeken bewijsstukken of aanvullende documenten over te leggen om de identificatie van de betrokken soort(en) te valideren.
  Op verzoek verstrekt de kennisgever de inspecteur-generaal de gevraagde informatie over de betrokken soorten. Deze informatie wordt uiterlijk binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvraag van de inspecteur-generaal verstrekt.
  Indien dergelijke informatie binnen die termijn van dertig dagen wordt verstrekt, herbeziet de inspecteur-generaal de ontvankelijkheid en geldigheid van de kennisgeving overeenkomstig het eerste lid.
  Indien de informatie niet binnen deze termijn wordt verstrekt, is de kennisgeving niet ontvankelijk.
  § 5. Op hetzelfde moment dat hij de kennisgever op de hoogte stelt van de ontvankelijkheid en volledigheid van de kennisgeving, kan de inspecteur-generaal de uitvoering van de betrokken activiteit onder bepaalde voorwaarden onderwerpen aan preventieve of beheersmaatregelen met het oog op het vermijden of verminderen van de risico's voor de biodiversiteit en de daarmee samenhangende ecosysteemdiensten, het milieu, de gezondheid of de economie die samenhangen met de introductie of verspreiding van de betrokken soort.
  § 6. De lijst van nog niet wijdverspreide invasieve uitheemse soorten, bedoeld in artikel 7, § 1, 3°, van het decreet van 2 mei 2019, wordt vastgelegd door de Minister.

Art.5. § 1. Alvorens zijn aanvraag om een milieuvergunning in te dienen, zendt de aanvrager aan de inspecteur-generaal een aanvraagdossier met de gegevens, bedoeld in artikel 9, paragraaf 4, van Verordening (EU) nr. 1143/2014, hetzij door:
  1° bij een aangetekende zending met ontvangstbericht;
  2° per post met ontvangstbevestiging;
  3° neerlegging tegen ontvangstbewijs.
  § 2. De inspecteur-generaal controleert de volledigheid van de vergunningsaanvraag op basis van de in artikel 9, paragraaf 4, van Verordening (EU) nr. 1143/2014 bedoelde informatie.
  Wanneer het aanvraagdossier om vergunning onvolledig wordt geacht, stelt de inspecteur-generaal de aanvrager daarvan binnen 15 dagen na ontvangst van het dossier in kennis.
  Wanneer de het aanvraagdossier om vergunning onvolledig wordt geacht, verzoekt de inspecteur-generaal de aanvrager in voorkomend geval het dossier aan te vullen. In dat geval wordt de verzoeker binnen vijftien dagen nadat de inspecteur-generaal de gevraagde aanvullende elementen heeft ontvangen, in kennis gesteld van de volledigheid van het dossier.
  § 3. Binnen 15 dagen na ontvangst van het volledige dossier, dient de inspecteur-generaal het aanvraagdossier om vergunning in bij de Commissie, overeenkomstig het systeem bedoeld in artikel 9, paragraaf 2 en paragraaf 3, van Verordening (EU) nr. 1143/2014. Hij zendt de aanvrager een afschrift van de aan de Commissie toegezonden aanvraag.
  De toestemming van de Commissie wordt binnen vijftien dagen na ontvangst van de beslissing van de Commissie door de inspecteur-generaal aan de aanvrager meegedeeld in een brief als bedoeld in paragraaf 2.

Afdeling 2. - Beperkingen en maatregelen die van toepassing zijn op activiteiten met betrekking tot andere uitheemse soorten dan die welke in de EU-lijst of de nationale lijst zijn opgenomen
Art.6. De lijst van uitheemse diersoorten die krachtens artikel 11, derde lid, van het decreet van 2 mei 2019 in het wild en in wildparken mogen worden binnengebracht, is opgenomen in bijlage 2.

Art.7. Elke aanplant van invasieve uitheemse plantensoorten vermeld in bijlage 3 en elke storting van groenafval met inbegrip van specimens van dergelijke soorten is verboden, ook op privé-eigendom. Aanplantingen en stortingen in een gesloten omgeving, waardoor de soort niet in het wild kan worden geïntroduceerd, komen niet in aanmerking.

Art.8. Elke aanplant van invasieve uitheemse plantensoorten vermeld in bijlage 4 alsook elke storting van groenafval dat specimens van dergelijke soorten bevat, is verboden in en binnen een straal van vijftig meter van de sites die een beschermingsstatus genieten zoals bedoeld bij de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud. Deze handelingen zijn ook verboden in en binnen vijftig meter van waterlopen. Aanplantingen en stortingen in een gesloten omgeving, waardoor de soort niet in het wild kan worden geïntroduceerd, komen niet in aanmerking.
  Voor de toepassing van het eerste lid wordt verstaan onder waterlopen, de waterlopen in de zin van artikel D.2, 19° bis, van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt.

Art.9. § 1. De inspecteur-generaal is bevoegd om de in artikel 13 van het decreet van 2 mei 2019 bedoelde afwijking toe te staan en, in voorkomend geval, te wijzigen of in te trekken.
  § 2. Het verzoek tot afwijking bedoeld in artikel 13 van het decreet van 2 mei 2019 wordt ingediend bij de inspecteur-generaal, door middel van het door de Minister vastgestelde formulier, waarvan het model ter beschikking ligt op het Waalse Portaal, evenals op verzoek gericht aan de inspecteur-generaal.
  De aanvraag tot afwijking omvat de volgende gegevens:
  1° de identiteit van de aanvrager;
  2° de wetenschappelijke naam en de volksnaam van de soort waarop de aanvraag betrekking heeft, evenals de onderscheidende kenmerken en het inheemse verspreidingsgebied ervan;
  3° het doel van de introductie;
  4° de ingeroepen reden voor het verkrijgen van de afwijking bedoeld in artikel 13, § 1, van het decreet van 2 mei 2019 en de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;
  5° de herkomst van de specimens, met inbegrip van hun genetische herkomst, hun gezondheidstoestand, het aantal specimens;
  6° de data of periodes van de geplande operatie;
  7° de plaats of plaatsen waarop de operatie gericht is;
  8° de biologische kenmerken van de soort, met inbegrip van zijn fysiologische kenmerken, de factoren die zijn overleving beperken, zijn ecologische voorkeuren, zijn groeisnelheid en zijn levensduur;
  9° de geschiedenis van de introductie van de soort in het wild en de bewezen effecten waar hij werd geïntroduceerd;
  10° het vermogen van de soort om zich in het wild te verspreiden, alsmede zijn vermogen om te overleven en zich in het wild voort te planten op het grondgebied van het Waalse Gewest;
  11° een gedetailleerde analyse van de risico's van de geplande introductie op plaatselijk en regionaal niveau, met inbegrip van de mogelijke gevolgen voor de biodiversiteit en de daarmee samenhangende ecosysteemdiensten, voor de gezondheid en de economische belangen, en voor de veiligheid van goederen en personen;
  12° de geplande toezicht- en controlemaatregelen om ervoor te zorgen dat de introductie van de soort geen significante schade veroorzaakt en de noodmaatregelen die zo nodig zijn gepland om de gevolgen ervan te beperken;
  3° de lijst van wetenschappelijke referenties en deskundigen die zijn geraadpleegd ter voorbereiding van de aanvraag tot afwijking.
  De aanvraag tot afwijking wordt ondersteund door elk document dat de inspecteur-generaal in staat stelt zich ervan te vergewissen dat de voorwaarden van artikel 13 van het decreet van 2 mei 2019 zijn vervuld.

Art.10. De aanvraag om afwijking is onvolledig indien krachtens artikel 9, § 2, tweede lid, vereiste inlichtingen of documenten ontbreken.
  De aanvraag is onontvankelijk:
  1° als ze in strijd met artikel 9, § 2, eerste lid, ingediend is;
  2° als de aanvrager de gevorderde gegevens of documenten niet verstrekt binnen de termijn bepaald in artikel 11.

Art.11. De inspecteur-generaal stelt de aanvrager van de vrijstelling binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvraag in kennis van de volledigheid en de ontvankelijkheid ervan.
  Als de aanvraag onontvankelijk is, deelt de bevoegde overheid de aanvrager in haar beslissing de redenen voor de niet-ontvankelijkheid mee.
  Indien de aanvraag onvolledig is, deelt de inspecteur-generaal de aanvrager in zijn beslissing mee welke gegevens of documenten ontbreken en geeft hij de termijn aan waarbinnen deze moeten worden verstrekt. Deze termijn bedraagt ten minste vijftien dagen.
  Indien de aanvrager binnen de gestelde termijn geen van de ontbrekende gegevens of documenten verstrekt of indien de vereiste gegevens of documenten nog ontbreken, is de aanvraag niet ontvankelijk. De bevoegde autoriteit stelt de aanvrager daarvan in kennis binnen dertig dagen na het verstrijken van de in het derde lid bedoelde termijn.
  Indien de inspecteur-generaal de aanvrager geen beslissing heeft gestuurd onder de voorwaarden en binnen de termijnen bedoeld in de leden 1 tot 4, wordt de aanvraag als ontvankelijk beschouwd en wordt het onderzoek voortgezet.

Art.12. Binnen dertig dagen na zijn beslissing die het volledige en ontvankelijke karakter van de aanvraag bevestigt, of na afloop van de termijn bedoeld in artikel 11, eerste of derde lid, verzoekt ??de inspecteur-generaal om het advies van de beleidsgroep "Landelijke aangelegenheden".

Art.13. De inspecteur-generaal zendt de aanvrager zijn beslissing binnen negentig dagen na de datum waarop hij de aanvrager in kennis heeft gesteld van de volledigheid en de ontvankelijkheid van de aanvraag tot afwijking of, bij gebreke daarvan, na het verstrijken van de termijn waarbinnen hij de aanvrager in kennis moest stellen van de volledigheid en de ontvankelijkheid van zijn aanvraag.
  Indien het onderzoek van het dossier nader onderzoek door de inspecteur-generaal vereist, kan de termijn voor de in de eerste lid bedoelde beslissing met ten hoogste zestig dagen worden verlengd. De aanvrager wordt binnen de in het eerste lid bedoelde termijn schriftelijk in kennis gesteld van de verlenging van de termijn.
  Overeenkomstig artikel 13, § 2, tweede lid, van het decreet van 2 mei 2019 wordt, indien na afloop van de in het eerste of tweede lid bedoelde termijn geen beslissing is getroffen, de beslissing geacht te zijn afgewezen.

Art.14. De verleende vrijstelling is individueel, persoonlijk en niet overdraagbaar, tenzij de Inspecteur-Generaal hieromtrent met redenen omkleed besluit.
  In de beslissing tot verlening van de vrijstelling kunnen de bijzondere voorwaarden voor de bewaring alsook de eventuele beperkingen op de uitvoering van de vrijstelling worden bepaald. Zij vermeldt de duur van de afwijking. Zij kan de houder van de afwijking preventie-, beheers- en controlemaatregelen opleggen. Zij kan de toezending aan de bevoegde overheid voorschrijven van een verslag over de uitvoering ervan, binnen de termijn die zij bepaalt.

Art.15. § 1. De aanvrager van de afwijking kan bij de Minister beroep aantekenen tegen de weigering, het ontbreken van een beslissing of tegen de voorwaarden vastgesteld in de beslissing tot verlening van de afwijking.
  Op straffe van niet-ontvankelijkheid, wordt het beroep binnen dertig dagen na de datum van ontvangst van de beslissing of na het verstrijken van de termijn waarover de inspecteur-generaal beschikt om op de aanvraag te beslissen, aan de beroepsinstantie toegezonden, op het adres van de Administratie.
  § 2. De aanvrager kan vragen te worden gehoord.
  § 3. De Minister stuurt zijn beslissing binnen een termijn van zestig dagen te rekenen van de ontvangst van het beroep. Overeenkomstig artikel 13, § 2, derde 3, in fine, van het decreet van 2 mei 2019, wordt bij gebreke van een beslissing binnen deze termijn, de bestreden beslissing geacht te zijn bevestigd.

HOOFDSTUK 4. - Dringende maatregelen
Art.16. § 1. Wanneer hij over het bewijs beschikt dat wijst op de aanwezigheid of een dreigend risico van introductie op het grondgebied van het Waalse Gewest van een invasieve uitheemse soort die niet op de EU-lijst staat, maar die, op basis van voorlopig wetenschappelijk bewijs, waarschijnlijk zal voldoen aan de criteria voor opname, kan de Minister met onmiddellijke ingang een van de beperkingen bedoeld in artikel 7, § 1, van Verordening (EU) nr. 1143/2014 opleggen.
  De inspecteur-generaal stelt het Comité overeenkomstig artikel 38, § 1, van de samenwerkingsovereenkomst van 30 januari 2019, in kennis van de door de Minister genomen maatregel. Hij brengt tevens de Permanente Vertegenwoordiging van België bij de Europese Unie op de hoogte zodat deze de in artikel 10, § 2, van Verordening (EU) nr. 1143/2014 bedoelde kennisgeving kan doen.
  Indien gezamenlijke noodmaatregelen worden genomen in de zin van artikel 38, § 2, van de samenwerkingsovereenkomst van 30 januari 2019, is de procedure bepaald in artikel 38, §§ 2 en 3, van de samenwerkingsovereenkomst van 30 januari 2019 van toepassing.
  § 2. Voor invasieve uitheemse soorten die het voorwerp uitmaken van de noodmaatregelen niet bedoeld bij artikel 38, §§ 1, 2 en 3, van de samenwerkingsovereenkomst van 30 januari 2019, voert de Administratie een risicobeoordeling uit overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EU) nr. 1143/2014, binnen 24 maanden na de datum van vaststelling van de beslissing tot invoering van noodmaatregelen, overeenkomstig de procedure van artikel 10 van Verordening (EU) nr. 1143/2014, met het oog op een voorstel tot opneming van de betrokken soort in de EU-lijst.
  Het resultaat van de risicobeoordeling wordt meegedeeld aan de directeur-generaal, zodat deze, in voorkomend geval, kan voorstellen de betrokken soort op de EU-lijst te plaatsen, overeenkomstig artikel 2.
  § 3 Wanneer de Europese Commissie, overeenkomstig artikel 10, paragraaf 5, van Verordening (EU) nr. 1143/2014 een uitvoeringshandeling vaststelt als bedoeld in artikel 10, paragraaf 4, van Verordening (EU) nr. 1143/2014, of overeenkomstig artikel 10, paragraaf zes, van Verordening (EU) nr. 1143/2014 de invasieve uitheemse soorten waarvoor noodmaatregelen gelden op de EU-lijst plaatst, heft de minister de betrokken noodmaatregelen op of wijzigt deze.
  § 4. Wanneer de Europese Commissie, overeenkomstig artikel 10, § 7, van Verordening (EU) nr. 1143/2014 invasieve uitheemse soorten waarvoor noodmaatregelen gelden niet op de EU-lijst plaatst, heft de Minister de betrokken noodmaatregel op.
  Hij kan het Comité voorstellen de betrokken soort op de nationale lijst te plaatsen, overeenkomstig artikel 3.
  § 5. Bij onmiddellijke bedreiging voor de biodiversiteit of de bijbehorende ecosysteemdiensten, kan de Minister de verboden en maatregelen bedoeld in artikel 14, § 2, van het decreet van 2 mei 2019 en de snelle uitroeiingsmaatregelen, bedoeld in artikel 18 van het decreet van 2 mei 2019, aannemen.

HOOFDSTUK 5. - Nationaal actieplan
Art.17. Voor de tenuitvoerlegging van de artikelen 39 tot en met 41 van het samenwerkingsakkoord van 30 januari 2019 wijst de inspecteur-generaal de bevoegde overheid in de zin van bovengenoemde bepalingen aan.

HOOFDSTUK 6. - Toezicht, vroegtijdige detectie en snelle uitroeiing
Art.18. § 1. De bevoegde overheid die bevoegd is om de informatie bedoeld in artikel 16, § 2, van het decreet van 2 mei 2019 te ontvangen, is de inspecteur-generaal van het Departement Onderzoek naar het Natuurlijk en Landbouwmilieu van de Administratie.
  § 2. De Administratie houdt toezicht op het voorkomen in het milieu van invasieve uitheemse soorten en, bij voorrang, van invasieve uitheemse soorten die op de EU-lijst staan, teneinde de verspreiding ervan in de Europese Unie te voorkomen. Ze houdt rekening met de gegevens die door bestaande bewakingssystemen zijn verzameld en is gebaseerd op de beste beschikbare wetenschappelijke kennis.
  Deze bewaking van het grondgebied van het Waalse Gewest omvat ten minste de uitvoering van de volgende taken:
  1° de identificatie van de aanwezigheid en verspreiding van reeds gevestigde invasieve uitheemse soorten, alsook van nieuw gevestigde soorten op basis van bestaande monitoringsystemen, die het onderwerp zullen zijn van permanente of periodieke onderzoeken;
  2° het opstellen, op basis van wetenschappelijke onderzoeken, van periodieke en kwantitatieve beoordelingen van de aanwezigheid en verspreiding van invasieve uitheemse soorten;
  3° het bijwerken van een register van de reeds vastgestelde invasieve uitheemse soorten;
  4° de identificatie, analyse en monitoring van de bedreigingen van het verschijnen of verspreiden in het milieu van invasieve uitheemse soorten waarvan de aanwezigheid tot nu toe onbekend was.
  § 3. Op basis van de overeenkomstig paragraaf 1 verzamelde gegevens, stelt de inspecteur-generaal een verslag op over de uitvoering van Verordening (EU) nr. 1143/2014, voor de aan het Waals Gewest gedelegeerde bevoegdheden, dat de in artikel 14 van Verordening (EU) nr. 1143/2014 omschreven gegevens bevat, en zendt dit toe aan het wetenschappelijk Secretariaat, overeenkomstig artikel 46, § 1, van het samenwerkingsakkoord van 30 januari 2019.
  § 4. Elke persoon die op de hoogte is van de aanwezigheid van een soort van de EU- of nationale lijst op een plaats op het Waals grondgebied kan de aanwezigheid van die soort melden op het Waalse Biodiversiteitsportaal.

Art.19. De inspecteur-generaal is de bevoegde overheid belast met de uitvoering van de handelingen bedoeld bij artikel 17 van het decreet van 2 mei 2019.

Art.20. § 1. De instellingen die belast mogen worden met snelle uitroeiingsacties, met inachtneming van het Waalse Dierenwelzijnwetboek en de wet van 28 augustus 1991 op de uitoefening van de diergeneeskunde, bedoeld in artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1143/2014 en in artikel 18, § 2, van het decreet van 2 mei 2019 zijn de volgende:
  1° de Administratie;
  2° het "Centre wallon de Recherches agronomiques" (Waals Centrum Landbouwkundig Onderzoek);
  3° de ambtenaren van de Civiele Veiligheid;
  4° elke publiek- of privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon, gemachtigd door de instellingen bedoeld in 1°, 2° en 3°, in voorkomend geval in het kader van een overheidsopdracht of een concessieovereenkomst voor openbare dienst, en die over voldoende technische capaciteit en zich contractueel verplicht om de eisen van dierenwelzijn te respecteren.
  De Minister is bevoegd om de technische capaciteit te bepalen waarover de instellingen die verantwoordelijk zijn voor snelle uitroeiingsoperaties moeten beschikken.
  § 2. Om de snelle, totale en blijvende uitroeiing te verzekeren van soorten die het voorwerp zijn geweest van vroegtijdige detectie, kan de Minister, overeenkomstig artikel 17 van het decreet van 2 mei 2019, snelle uitroeiingsmaatregelen bepalen.
  Deze maatregelen kunnen overdag of 's nachts worden genomen, met inachtneming van het welzijn van de dieren en een minimale verstoring van de inheemse flora en fauna.
  § 3. Om de toepassing van de afwijking bedoeld in artikel 18, § 7, van het decreet van 2 mei 2019 mogelijk te maken, verzamelt de Administratie de gegevens om aan te tonen dat aan een van de voorwaarden bedoeld in artikel 18, § 1, van Verordening (EU) nr. 1143/2014 is voldaan.
  Deze gegevens worden aan de Minister overgemaakt zodat hij, in voorkomend geval, bij een met redenen omkleed besluit kan beslissen om geen uitroeiingsmaatregelen toe te passen op een invasieve uitheemse soort die op de EU-lijst staat en die op grond van artikel 17 van het decreet van 2 mei 2019 is opgespoord.
  Zijn beslissing is gebaseerd op elementen die aantonen, zoals bepaald in artikel 18, § 1, van Verordening (EU) nr. 1143/2014, dat ofwel:
  1° de uitroeiing technisch onhaalbaar is;
  2° op basis van een kosten-batenanalyse, de kosten uitzonderlijk hoog zullen zijn en niet in verhouding zullen staan tot de voordelen van de uitroeiing;
  3° uitroeiingsmethoden niet beschikbaar zijn of hebben zeer ernstige nadelige gevolgen voor de menselijke gezondheid, het milieu of andere soorten.
  Alvorens zijn besluit aan te nemen, wint de Minister het advies in van de beleidsgroep "Landelijke aangelegenheden", voor alle afdelingen ervan.

Art.21. § 1. De administratie gaat over tot elke vaststelling, expertise, verificatie, verhoor van derden en, in het algemeen, tot elk onderzoek en nasporing die ze nodig acht om het voorstel tot vergoeding van de schade bedoeld in artikel 18, § 4, van het decreet van 2 mei 2019 vast te stellen.
  § 2. De administratie doet een beroep op interne of externe deskundigen om over te gaan tot de vaststelling en de schatting van de schade. De administratie doet een beroep op externe deskundigen alleen wanneer ze interne deskundigen niet tijdelijk kan aanstellen.
  De deskundigen maken een verslag van hun opdracht aan de administratie over.

Art.22. De tegemoetkoming wordt berekend voor het geheel van de schade geleden door eenzelfde begunstigde op grond van het totaalbedrag van die schade.
  Het bedrag van de vergoeding is niet hoger dan de reparatiekosten of de door de snelle uitroeiingsmaatregelen veroorzaakte daling van de marktwaarde.
  De vermindering van de handelswaarde bedoeld in het tweede lid is het verschil tussen de waarde van het goed onmiddellijk vóór en onmiddellijk na het tijdstip waarop het schadebrengende feit heeft plaatsgevonden.

Art.23. De schade wordt geëvalueerd:
  1° op grond van het werkelijke verlies berekend volgens de marktberichten op de dag van de schade;
  2° op grond van de wedersamenstelling volgens de normale staat van het goed.

Art.24. § 1. Onverminderd de bepalingen van de wetgeving inzake natuurbehoud, jacht, wapens, vallen, dierenwelzijn en riviervisserij, alsmede inzake het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden en andere gevaarlijke stoffen, en op zodanige wijze dat het effect op niet-doelsoorten en hun habitats zoveel mogelijk wordt beperkt, en onverminderd andere wetgeving inzake milieu en ruimtelijke ordening, de middelen voor het uitroeien en vangen van invasieve uitheemse soorten bedoeld in artikel 18, § 3, van het decreet van 2 mei 2019 zijn de volgende
  1° voor de jacht toegestane wapens;
  2° karabijnen en luchtpistolen die niet vallen onder de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens;
  3° wettelijk gehouden roofvogels;
  4° fuiken;
  5° andere vallen en niet-dodelijke vallen dan wildklemmen in de zin van Verordening (EG) nr. 3254/91 van de Raad van 4 november 1991 houdende een verbod op het gebruik van de wildklem in de gemeenschap en op het binnenbrengen in de gemeenschap van pelzen en producten die vervaardigd zijn van bepaalde in het wild levende diersoorten uit landen waar gebruik wordt gemaakt van de wildklem of andere vangmethoden die niet stroken met de internationale normen voor humane vangst met behulp van vallen;
  6° dodelijke selectieve vallen in hun principe of hun gebruiksvoorwaarden;
  7° netten, met uitzondering van mistnetten in de zin van artikel 1 van het tweede besluit M (76)15 van het Benelux Comité van 24 mei 1976 betreffende de bescherming van vogels;
  8° lichtbakken;
  9° geluiddempers en nachtkijkers;
  10° het selectieve aas vermeld in de bestrijdingsmaatregelen, met uitzondering van levende blinde of verminkte dieren;
  11° lokvogels en andere akoestische toestellen;
  12° biologische bestrijdingsmiddelen;
  13° feromonen;
  14° vissen met een hengel voorzien van een lijn, met elektronarcose of met de hand;
  15° de rivierkreeftenbalans;
  16° pesticiden in de zin van het decreet van 10 juli 2013 ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden [...], d.w.z. gewasbeschermingsmiddelen en biociden;
  17° warmtebehandelingen;
  18° maaien, grazen, snijden, ontschorsen, handmatig of mechanisch ontwortelen van planten;
  19° het bewerken, afdekken en afgraven van de bodem en het opruimen van sedimenten
  20° de aanplant van concurrerende inheemse plantensoorten;
  21° het afdekken of droogleggen van watervlakken;
  22° de overstroming.
  De in het eerste lid vermelde technieken en uitroeiing worden toegepast in overeenstemming met het Waals Wetboek van Dierenwelzijn en de wet van 28 augustus 1991 betreffende de uitoefening van de diergeneeskunde.
  Voor de toepassing van het eerste lid, 9°, is het gebruik van geluiddempers en nachtkijkers alleen toegestaan aan boswachters en ambtenaren van het departement Natuur en Bos, alsmede aan ambtenaren van het Departement Politie en Controles van de Administratie, in het kader van de afwijkende bepalingen van artikel 27 van de wet van 8 juni 2006 tot regeling van economische en individuele activiteiten met wapens
  Voor de toepassing van het eerste lid, 16°, worden bestrijdingsmiddelen alleen gebruikt als laatste middel, wanneer andere bestrijdingsmiddelen zijn uitgeput of bij gebrek aan andere doeltreffende middelen.
  Voor de toepassing van het eerste lid in de wateren die onderworpen zijn aan het decreet van 27 maart 2014 betreffende de riviervisserij, het visbeheer en de visserijstructuren, vormen de handelingen waarbij gebruik wordt gemaakt van de in het eerste lid, 4°, 5°, 7°, 14° en 15° vermelde technieken een visserijhandeling.
  § 2. De Minister kan voorzien in andere dan de in het eerste lid opgesomde middelen en methoden indien deze geen doeltreffende bestrijding van de betrokken invasieve uitheemse soort mogelijk maken.

Art.25. De inspecteur-generaal is de bevoegde overheid belast met de uitvoering van de handelingen bedoeld bij artikel 18, §§ 5 tot 7, van het decreet van 2 mei 2019.

HOOFDSTUK 7. - Beheer
Art.26. § 1. Om de gevolgen voor de biodiversiteit, de bijbehorende ecosysteemdiensten en, in voorkomend geval, de volksgezondheid of de economie, van invasieve uitheemse soorten die op de EU-lijst of de nationale lijst staan en op het grondgebied van het Waalse Gewest wijdverbreid zijn, tot een minimum te beperken, kan de Minister beslissen over de door de in artikel 28 bedoelde instellingen te nemen maatregelen.
  § 2. Onverminderd de bepalingen van de wetgeving inzake natuurbehoud, jacht, wapens, vallen, dierenwelzijn en riviervisserij, alsmede inzake het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, biociden en andere gevaarlijke stoffen, en op zodanige wijze dat het effect op niet-doelsoorten en hun habitats zoveel mogelijk wordt beperkt, en onverminderd andere wetgeving inzake milieu en ruimtelijke ordening, kunnen de instellingen bedoeld in artikel 28, eerste lid, 1° tot en met 4°, de uitroeiings- en vangstmiddelen bedoeld in artikel 24, § 1, gebruiken onder de in dit artikel bepaalde voorwaarden.
  De personen bedoeld in artikel 28, eerste lid, 5°, kunnen de uitroeiings- en vangstmiddelen bedoeld in artikel 24, § 1, eerste lid, 1°, 5°, 10°, 11°, 14° tot en met 16° en 17° tot en met 21°, gebruiken onder de in dat artikel bepaalde voorwaarden.
  § 3. De Minister kan voorzien in andere dan de in het eerste lid opgesomde middelen en methoden indien deze geen doeltreffende bestrijding van de betrokken invasieve uitheemse soort mogelijk maken.

Art.27. De overheid bedoeld in artikel 19, § 2, en § 3, tweede lid, van het decreet van 2 mei 2019 is de inspecteur-generaal.

Art.28. De instellingen die belast mogen worden met beheersverrichtingen, met inachtneming van het Waalse Dierenwelzijnwetboek en de wet van 28 augustus 1991 op de uitoefening van de diergeneeskunde, bedoeld in artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1143/2014 en in artikel 19 van het decreet van 2 mei 2019 zijn de volgende:
  1° de Administratie;
  2° het "Centre wallon de Recherches agronomiques" (Waals Centrum Landbouwkundig Onderzoek);
  3° de ambtenaren van de Civiele Veiligheid;
  4° elke publiek- of privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon, gemachtigd door de instellingen bedoeld in 1°, 2° en 3°, in voorkomend geval in het kader van een overheidsopdracht of een concessieovereenkomst voor openbare dienst, en die over voldoende technische capaciteit en zich contractueel verplicht om de eisen van dierenwelzijn te respecteren;
  5° de eigenaar of beheerder van een perceel dat een invasieve uitheemse soort bevat of elke publiek- of privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon die hij aanstelt, die over voldoende technische capaciteit beschikt en die zich ertoe verbindt de eisen inzake dierenwelzijn na te leven.
  De Minister is bevoegd om de technische capaciteit te bepalen waarover de instellingen die verantwoordelijk zijn voor beheersverrichtingen moeten beschikken.

HOOFDSTUK 8. - Versterkte regionale samenwerking
Art.29. De door de Regering aangewezen overheid op grond van artikel 26 van het decreet van 2 mei 2019 is de inspecteur-generaal.

HOOFDSTUK 10. - Informatie, sensibilisering en subsidies
Art.30. De inspecteur-generaal en de inspecteur-generaal van het Departement Onderzoek naar het Natuurlijk en Landbouwmilieu zijn belast met de uitvoering van de opdrachten bedoeld in artikel 27, §§ 1 en 2, en in artikel 28 van het decreet van 2 mei 2019, in voorkomend geval, in samenwerking met het nationaal wetenschappelijk Secretariaat voor invasieve uitheemse soorten, ingesteld bij het samenwerkingsakkoord van 30 januari 2019.

HOOFDSTUK 10. - Gegevensbescherming
Art.31. De Directeur-generaal is de verantwoordelijke voor de verwerking in de zin van artikel 4, 7), van de algemene Verordening gegevensbescherming wat betreft de bepalingen van het besluit die betrekking hebben op de verwerking van persoonsgegevens.

HOOFDSTUK 11. - Wijzigingsbepalingen
Art.32. In het koninklijk besluit van 2 april 1979 houdende vaststelling van het beheersreglement der bosreservaten, wordt een artikel 9/1 ingevoegd, luidend als volgt:
  "Art. 9/1. De verboden en beperkingen bedoeld bij dit besluit zijn niet van toepassing op beheers- of uitroeiingsoperaties van invasieve uitheemse soorten die worden uitgevoerd in het kader van het decreet van 2 mei 2019 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten. ".

Art.33. In het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 8 juni 1989 betreffende de bescherming van de vochtige gebieden met een biologisch belang, wordt een artikel 5/1 ingevoegd, luidend als volgt:
  "Art. 5/1. De verboden en beperkingen bedoeld bij dit besluit zijn niet van toepassing op beheers- of uitroeiingsoperaties van invasieve uitheemse soorten die worden uitgevoerd in het kader van het decreet van 2 mei 2019 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten. ".

Art.34. In het besluit van de Waalse Regering van 26 januari 1995 tot bescherming van de ondergrondse holten van wetenschappelijk belang, wordt een artikel 5/1 ingevoegd, luidend als volgt:
  "Art. 5/1. De verboden en beperkingen bedoeld bij dit besluit zijn niet van toepassing op beheers- of uitroeiingsoperaties van invasieve uitheemse soorten die worden uitgevoerd in het kader van het decreet van 2 mei 2019 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten. ".

Art.35. Artikel 3, tweede lid, van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten, van de ingedeelde installaties en activiteiten of van de installaties of activiteiten die een risico voor de bodem vormen, vervangen bij het besluit van de Waalse Regering van 22 januari 2004 en gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 11 juli 2013, wordt vervangen door wat volgt:
  "Het Departement Natuur en Bossen wordt door de technisch ambtenaar geraadpleegd over:
  1° de volledigheid van het deel "Natura 2000" van het aanvraagformulier voor de vergunning;
  2° de volledigheid en de ontvankelijkheid van de aanvraag met betrekking tot de rubriek 94.01 bedoeld in bijlage I. "

Art.36. In bijlage I bij hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 18 juli 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° rubriek nr. 51.23.01 wordt aangevuld met volgende zin:
  "Deze rubriek is niet van toepassing wanneer de operatie ook valt onder artikel 37 van het decreet van 2 mei 2019 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en de verspreiding van invasieve uitheemse soorten. " ;
  2° rubriek nr. 52.48.04 wordt aangevuld met volgende zin:
  "Deze rubriek is niet van toepassing wanneer de operatie ook valt onder artikel 37 van het decreet van 2 mei 2019 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en de verspreiding van invasieve uitheemse soorten. " ;
  3° rubriek nr. 92.53 wordt aangevuld met volgende zin:
  "De rubriek nr. 92.53 is niet van toepassing wanneer de operatie ook valt onder artikel 37 van het decreet van 2 mei 2019 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en de verspreiding van invasieve uitheemse soorten. " ;
  4° ze wordt aangevuld met de volgende rubriek:
  "


<td colspan="8" valign="top">94. Invasieve uitheemse soorten die vallen onder de "IUS-Verordening" (Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 inzake de preventie en beheersing van de introductie en de verspreiding van invasieve uitheemse soorten) of het "IUS-Samenwerkingsakkoord" (Samenwerkingsakkoord van 30 januari 2019 tussen de federale Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten inzake de preventie en beheersing van de introductie en de verspreiding van invasieve uitheemse soorten).
94.01. Een van de handelingen die opzettelijk zijn uitgevoerd en bedoeld in artikel 7, eerste lid, b), c), d), f), g) of h), van de IUS-verordening, namelijk:
  b) het houden, met inbegrip van het opgesloten houden, van minstens één invasieve uitheemse soort;
  c) de kweek of teelt, met inbegrip van beperkte teelt, van ten minste één invasieve uitheemse soort;
2   "DNF"   
".

Art.37. Artikel 2 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen tot uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, laatst gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 18 juli 2019, wordt aangevuld met het volgende lid:
  "Indien de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op een handeling bedoeld in de rubrieken 94.01 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, bevat ze, naast de gegevens van het formulier bedoeld in het eerste lid, de gegevens vastgesteld door de Minister van Leefmilieu. ".

Art.38. In artikel 19 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Waalse Regering van 18 januari 2014 en laatst gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 16 mei 2019, wordt een paragraaf 6/1 ingevoegd, luidend als volgt:
  " § 6/1. Wanneer het gaat om een activiteit als bedoeld in rubriek nr. 94.01 van bijlage I van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot vaststelling van de lijst van aan een effectbeoordeling onderworpen projecten en geklasseerde installaties en activiteiten of installaties of activiteiten met een risico voor de bodem, bevat de beslissing tot het verlenen van de milieuvergunning wat volgt:
  ° de elementen voorgeschreven bij artikel 8, §§ 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten;
  2° het standaarddocument bedoeld in de bijlage bij de Uitvoeringsverordening (EU) 2016/145 van de Commissie van 4 februari 2016 tot vaststelling van het sjabloon van het document dat als bewijs dient voor de door de bevoegde autoriteit van een lidstaat verleende vergunning op basis waarvan bepaalde instellingen bepaalde activiteiten betreffende voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten kunnen verrichten krachtens Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad. ".

Art.39. Artikel 30 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 30 augustus 2018 wordt aangevuld met het volgende lid:
  "Indien de aanvraag om globale vergunning betrekking heeft op een activiteit bedoeld in rubriek 94.01 van bijlage I van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot vaststelling van de lijst van projecten die aan een milieueffectenonderzoek zijn onderworpen en geklasseerde installaties en activiteiten of installaties of activiteiten met een risico voor de bodem, bevat zij, naast de informatie die wordt gevraagd in het formulier bedoeld in het eerste lid, de informatie die door de Minister van Milieu wordt bepaald. ".

Art.40. In artikel 46 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Waalse Regering van 16 januari 2014 en gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 30 augustus 2018, wordt een paragraaf 6/1 ingevoegd, luidend als volgt:
  " § 6/1. Wanneer het gaat om een activiteit als bedoeld in rubriek nr. 94.01 van bijlage I van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot vaststelling van de lijst van aan een effectbeoordeling onderworpen projecten en geklasseerde installaties en activiteiten of installaties of activiteiten met een risico voor de bodem, bevat de beslissing tot het verlenen van de globale vergunning wat volgt:
  1° de elementen voorgeschreven bij artikel 8, §§ 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten;
  2° het standaarddocument bedoeld in de bijlage bij de Uitvoeringsverordening (EU) 2016/145 van de Commissie van 4 februari 2016 tot vaststelling van het sjabloon van het document dat als bewijs dient voor de door de bevoegde autoriteit van een lidstaat verleende vergunning op basis waarvan bepaalde instellingen bepaalde activiteiten betreffende voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten kunnen verrichten krachtens Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad. ".

Art.41. In artikel 23, eerste lid, 3°, van het besluit van de Waalse Regering van 27 mei 2009 betreffende de inwerkingtreding en de uitvoering van het besluit van 15 juli 2008 betreffende het Boswetboek, worden de woorden "en voor zover de te behandelen oppervlakte meer dan 5 are bedraagt" opgeheven.

Art.42. In artikel 2, 7°, van het besluit van de Waalse Regering van 11 juli 2013 betreffende een pesticidengebruik dat verenigbaar is met de duurzame ontwikkeling en tot wijziging van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt en het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 5 november 1987 betreffende het opmaken van een verslag over de toestand van het Waalse Leefmilieu, laatst gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 11 april 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  a) de woorden ", door injectie, bevochtiging of borstelen" worden ingevoegd tussen de woorden "met een sproeislang of een rugsproeier" en de woorden "op de volgende soorten: Caardus crispus, ";
  b) de woorden "de omzendbrief van 23 april 2009 betreffende de invasieve exotische soorten" worden vervangen door "de Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten of bij het decreet van 2 mei 2019 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten en de uitvoeringsbesluiten ervan".

Art.43. In artikel 3, § 2, eerste lid, van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  a) de woorden ", door injectie, bevochtiging of borstelen" worden ingevoegd tussen de woorden "met een sproeislang of een rugsproeier" en de woorden "op de volgende soorten";
  b) de woorden "de omzendbrief van 23 april 2009 betreffende de invasieve exotische soorten" worden vervangen door "de Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten of bij het decreet van 2 mei 2019 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten en de uitvoeringsbesluiten ervan".

Art.44. In artikel 49, tweede lid, van het besluit van de Waalse Regering van 12 februari 2015 tot uitvoering van het systeem van de rechtstreekse betalingen ten gunste van de landbouwers, gewijzigd bij de besluiten van de Waalse Regering van 17 december 2015, 2 februari 2017 en 22 maart 2018, worden de woorden "in de lijn ligt van een door de openbare overheid gevoerd of opgelegd strijdplan" vervangen door de woorden "onder de snelle uitroeiings- of beheersmaatregelen bedoeld bij het decreet van 2 mei 2019 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en de verspreiding van invasieve uitheemse soorten, valt".

HOOFDSTUK 12. - Overgangsbepalingen voor niet-commerciële eigenaren en voor commerciële voorraden
Art.45. Het houden van huisdieren voor niet-commerciële doeleinden, overeenkomstig artikel 37 van het decreet van 2 mei 2019, is onderworpen aan de naleving van de volgende voorwaarden:
  1° de dieren worden gehouden voordat ze op de EU-lijst of de nationale lijst worden opgenomen;
  2° de dieren worden in een gesloten omgeving gehouden en alle passende maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat ze zich niet kunnen voortplanten of ontsnappen.

Art.46. Het houden van commerciële voorraden van invasieve uitheemse soorten, overeenkomstig artikel 37 van het decreet van 2 mei 2019, is onderworpen aan de naleving van de volgende voorwaarden:
  1° de specimens werden verworven voordat zij op de EU- of nationale lijst werden opgenomen;
  2° het houden is toegestaan gedurende ten hoogste twee jaar nadat de soort is opgenomen in de EU- of de nationale lijst;
  3° alleen het houden en het vervoer van levende specimens of reproduceerbare delen van deze soorten met het oog op de verkoop of overdracht ervan aan onderzoeksinstellingen of bewaarinrichtingen ex situ met het oog op medische activiteiten overeenkomstig artikel 8 van Verordening nr. 1143/2014, op voorwaarde dat de specimens in een gesloten omgeving gehouden en vervoerd worden en dat alle passende maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat zij zich niet kunnen voortplanten of ontsnappen of om deze specimens zonder lijden te doden of te verwijderen, met het oog op de uitputting van hun bestand.

Art.47. De verkoop of overdracht van levende specimens aan niet-commerciële gebruikers is toegestaan gedurende één jaar nadat de soort is opgenomen in de EU- of nationale lijst, overeenkomstig artikel 37 van het decreet van 2 mei 2019, mits naleving van de volgende voorwaarden:
  1° de specimens worden gehouden en vervoerd in een gesloten omgeving;
  2° alle passende maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat ze zich niet kunnen voortplanten of ontsnappen.

Art.48. De aanvragen voor een milieuvergunning of een globale vergunning ingediend vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, alsmede de desbetreffende administratieve beroepen worden behandeld volgens de regels van kracht op de datum van indiening van de aanvraag.

HOOFDSTUK 13. - Slotbepalingen
Art.49. Dit besluit alsook de artikelen 11, 12, 13 en 30 van het decreet van 2 mei 2019 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en de verspreiding van invasieve uitheemse soorten treden in werking op de tiende dag na de bekendmaking van dit besluit.

Art.50. De Minister van Natuur is belast met de uitvoering van dit besluit.


BIJLAGEN.
Art. N. Bijlage.
  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 25-11-2022, p. 85609)