16 JANUARI 2014. - Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende het bezit van exotische dieren die tot niet gedomesticeerde soorten behoren en tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning
Titel 1. - Toepassingsgebied en begripsomschrijving
Art. 1-2
Titel 2. - Algemene bepalingen
HOOFDSTUK I. - Vestiging en bouw
Art. 3-5
HOOFDSTUK II. - Exploitatie
Art. 6-13
HOOFDSTUK III. - Water
Art. 14
HOOFDSTUK IV. - Ongevallen- en brandpreventie
Art. 15-16
HOOFDSTUK V. - Afval en dierlijke mest
Art. 17-19
HOOFDSTUK VI. - Controle en toezicht
Art. 20-21
HOOFDSTUK VII. - Overdracht of verkoop van dieren
Art. 22
HOOFDSTUK VIII. - Stopzetting van activiteit
Art. 23
Titel 3. - Specifieke bepalingen
HOOFDSTUK I. - Giftige dieren
Art. 24-25
HOOFDSTUK II. - Zoogdieren
Art. 26
HOOFDSTUK III. - Reptielen
Art. 27-32
HOOFDSTUK IV. - Vogels
Art. 33-34
HOOFDSTUK V. - Geleedpotigen
Art. 35-39
HOOFDSTUK VI. - Amphibia
Art. 40-41
HOOFDSTUK VII. - Giftige weekdieren
Art. 42-43
HOOFDSTUK VIII. - Vissen
Art. 44
HOOFDSTUK IX. - Duizendpoten
Art. 45
Titel 4. - Wijzigingsbepalingen
Art. 46-48
Titel 5. - Slot- en overgangsbepalingen
Art. 49-50
Titel 1. - Toepassingsgebied en begripsomschrijving
Artikel 1. Deze sectorale voorwaarden zijn van toepassing op de installaties en activiteiten bedoeld in de rubrieken 92.53.02.01 en 92.53.02.03 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.
Art.2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° dieren : dieren die niet tot gedomesticeerde exotische soorten behoren;
2° giftige soorten : de soorten waarvan het venijn de dood of ernstige gezondheidsstoornissen kan veroorzaken;
3° de zogenaamde invaderende soorten : de soorten dieren die zich gevestigd hebben in gebieden die niet tot hun gewone habitat behoren en die een bedreiging voor de biodiversiteit zijn geworden;
4° dierlijke mest : de dierlijke uitwerpselen of mengsels, ongeacht de verhoudingen, van dierlijke uitwerpselen en andere bestanddelen zoals stalstro, zelfs na verwerking;
5° bestaande inrichting : inrichting die behoorlijk vergund is vóór de inwerkingtreding van dit besluit. De inrichting waarvoor een vergunningsaanvraag vóór de inwerkingtreding van dit besluit is ingediend, wordt gelijkgesteld met een bestaande inrichting. De verbouwing of uitbreiding van een inrichting die de uitbater vóór de inwerkingtreding van dit besluit vermeld heeft in het register bedoeld in artikel 10, § 2, van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning wordt met een bestaande inrichting gelijkgesteld.
Titel 2. - Algemene bepalingen
HOOFDSTUK I. - Vestiging en bouw
Art.3. De inrichting beschikt op zijn minst over :
1° een infrastructuur of een gebouw bestemd voor de huisvesting van de dieren;
2° een plaats voor de opslag van de levensmiddelen en, in voorkomend geval, van stalstro;
3° een plaats voor de opslag van de afvalstoffen en van de dierlijke mest;
4° een specifieke plaats voor de opslag van krengen van dieren.
Art.4. De infrastructuren of gebouwen bestemd voor de huisvesting van dieren worden gebouwd om elke ontsnapping te vermijden.
De muren, wanden of tralies van de infrastructuren of gebouwen bestemd voor de huisvesting van de dieren zijn vlot wasbaar over de gezamenlijke hoogte die bevuild kan worden.
Art.5. Het type, de afmetingen en de wijdte tussen de palen, de wijdte van de draden of de afmetingen van de afrasteringen van de loopruimten worden aan het soort gehouden dier aangepast.
HOOFDSTUK II. - Exploitatie
Art.6. Het bezit van gifslagen die tot Australische soorten behoren, is verboden.
Art.7. Er worden maatregelen genomen om ongedierte, insecten en knaagdieren of vogels te vermijden met uitzondering van degene die voor de voeding van de gehouden dieren dienen, in het gebruik van erkende bestrijdingsmiddelen, toegelaten vallen of giften voor knaagdieren, in het behoud van de opslagen van voedermiddelen voor dieren in gezonde omstandigheden, in de sluiting van de deuren, in de bescherming ervan met voorzieningen zoals dunne afrasteringen, klamboes, elektrische insectenverdelgers, netten die boven de voedermiddelen geplaatst worden of in het gebruik van elk ander gelijkwaardig systeem.
Art.8. Producten die een gevaar inhouden voor de mens en het milieu, zoals bijtende, ontvlambare, giftige producten, pesticiden, producten ter bestrijding van ongedierte, insecten en knaagdieren, alsmede reinigingsproducten, dierenzorg- en ontsmettingsproducten worden opgeslagen op een wijze die alle accidentele lozingen in het natuurmilieu of in het afwateringsnet vermijdt.
Art.9. De deuren van de infrastructuren of gebouwen bestemd voor de huisvesting van dieren worden permanent gegrendeld, uitgezonderd tijdens de verrichtingen nodig voor de zorg, de voeding, het onderhoud en het ophalen van de afval of dierlijke afval, of tijdens de invoering van een nieuw dier.
Wanneer de woningen voor de in het eerste lid bedoelde verrichtingen open zijn, zorgt er de exploitant voor dat de gehouden dieren niet kunnen ontsnappen.
De vensters van de woningen worden voortdurend gesloten behalve indien ze met voorzieningen die de ontsnapping van dieren verhinderen, uitgerust worden.
Art.10. De aanplantingen worden in of bij de infrastructuren of gebouwen bestemd voor de huisvesting van de dieren uitgevoerd en gesnoeid zodat de dieren die erover kunnen klimmen of erin kunnen springen daardoor niet kunnen ontsnappen.
Art.11. De teelt van prooien met name van insecten, wormen of van knaagdieren mag het nodige voor de voeding van de gehouden dieren niet overschrijden.
Dit soort teelt kan verboden zijn indien de aan de inrichting eigen omstandigheden het vereisen, met name wegens haar ligging, of wanneer het om invaderende exotische soorten gaat.
Art.12. Als een dier is ontsnapt, wordt verloren of gestolen, verwittigt de exploitant onmiddellijk de territoriaal bevoegde brandweerdienst, de burgemeester en de toezichthoudend ambtenaar en deelt, in voorkomen geval, zijn identificatiesysteem mee.
Art.13. De exploitant vergewist zich ervan dat iemand die bekwaam is voor de dieren kan zorgen tijdens elke afwezigheid van meer dan 24 uur.
Het telefoonnummer van de contactpersoon wordt op zichtbare plaatsen in de nabijheid van de woning aangeplakt.
HOOFDSTUK III. - Water
Art.14. Het is verboden rechtstreeks of onrechtstreeks dierlijke mest, afvloeisels en ander afvalwater dan huishoudelijk en regenwater te lozen in de ondergrond, een openbare riolering, een oppervlaktewater of een afvoer voor regenwater.
HOOFDSTUK IV. - Ongevallen- en brandpreventie
Art.15. De exploitant maakt een afschrift van de globale vergunning of van de milieuvergunning aan de territoriaal bevoegde brandweerdienst over.
Art.16. Wanneer giftige dieren worden gehouden, beschikt de exploitant over de gegevens van het ziekenhuis of van de serumbank die over specifieke dierlijk gif bestrijdende serums beschikt.
De exploitant plakt de noodtelefoonnummers aan bij de telefoon of op een plek waar iedereen langs moet, met name het telefoonnummer van de behandelende arts, van het ziekenhuis of van de serumbank bedoeld in het eerste lid.
Een verbandtrommel voor eerste hulp met de geneesmiddelen of accessoires die nuttig zijn in geval van beet, prik of vergiftiging wordt in een toegankelijke en aangegeven plek geplaatst.
De in het tweede lid vermelde noodnummers en de plek waarin de verbandtrommel wordt geplaatst, worden aangegeven bij de ingang van de inrichting ter aanvulling van de informatie bedoeld in artikel 2 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitatie van de inrichtingen bedoeld in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.
HOOFDSTUK V. - Afval en dierlijke mest
Art.17. De verwijdering van dierlijke mest en afval wordt regelmatig uitgevoerd zodat de buren er geen last van hebben.
Art.18. § 1. Het kreng van een klein dier wordt in een dichte en hermetisch afgesloten container geplaatst, gemakkelijk te hanteren door een mechanisch middel, gelegen op een daartoe bestemde plaats in afwachting van zijn verwijdering overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 21 oktober 1993 betreffende dierlijke afvalstoffen.
Het kreng van een groot dier wordt geplaatst hetzij in een daartoe bestemde plaats onder een dekzeil dat het geheel van het dier bedekt in afwachting van zijn verwijdering, hetzij in een dichte en hermetisch afgesloten container, gemakkelijk te hanteren met een mechanisch middel, gelegen op een daartoe bestemde plaats in afwachting van zijn verwijdering overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 21 oktober 1993 betreffende dierlijke afvalstoffen.
De ratieten waarvan de hoogte groter is dan 50 centimeter en de zoogdieren waarvan de schofthoogte groter is dan 50 centimeter, zijn grote dieren. De andere dieren zijn grote dieren als hun lengte groter is dan 50 centimeter.
§ 2 Na elke verwijdering worden de opslagplaats en de containers gereinigd en ontsmet.
Art.19. De exploitant houdt een register "krengen van dieren". Na elke verwijdering wordt dit register aangevuld met de volgende inlichtingen :
1° het volgordenummer van de verwijdering;
2° de verwijderingsdatum;
3° het betrokken dier;
4° de personalia van de erkende ophaler en/of vervoerder; in voorkomend geval, het erkenningsnummer;
5° de personalia van de personen die de krengen ontvangt;
6° het gewicht van en het aantal verwijderde krengen.
Een afschrift van de verwijderingsdocumenten wordt als bijlage bij het register bewaard.
HOOFDSTUK VI. - Controle en toezicht
Art.20. De exploitant houdt een register met de lijst van alle gehouden soorten (Latijnse naam en, in voorkomend geval, volksnaam) en het aantal dieren per soort.
Dit register bevat ook de volgende informatie geordend volgens het diersoort :
1° de verhogingen van het aantal dieren met de datum, de oorzaak van de verhogingen, de herkomst en het aantal dieren;
2° de verminderingen van het aantal dieren met de datum, de oorzaak van de vermindering, de naam van de koper en het aantal dieren;
3° in voorkomend geval, de vaccinatiebewijzen.
Art.21. De in de artikelen 19, 20 en 26 bedoelde registers worden voortdurend op de exploitatiezetel bewaard en ter inzage gelegd van de toezichthoudende ambtenaar.
De informatie die erin voorgesteld wordt kan na vijf jaar eruit verwijderd worden.
Een keer per jaar, in geval van wijziging van de registers, wordt een afschrift van de documenten naar de technische ambtenaar en naar het gemeentecollege toegestuurd.
HOOFDSTUK VII. - Overdracht of verkoop van dieren
Art.22. De dieren waarvan het bezit een vergunning vereist, kunnen slechts kosteloos gegeven worden of verkocht worden aan iemand die over de vereiste vergunning beschikt om de betrokken soorten te bezitten.
HOOFDSTUK VIII. - Stopzetting van activiteit
Art.23. In geval van stopzetting van activiteit verwittigt de exploitant de toezichthoudende ambtenaar minstens tien dagen vóór die verrichting.
De gehouden dieren worden gegeven aan een exploitant die over de vereiste vergunning beschikt om de betrokken soorten te bezitten.
In dezelfde tijd als hij zijn stopzetting van activiteit meedeelt, stelt de exploitant de bevoegde overheid en de toezichthoudende ambtenaar in kennis van de bestemmingsplaats van de overgedragen dieren.
Titel 3. - Specifieke bepalingen
HOOFDSTUK I. - Giftige dieren
Art.24. Een afschrift van het in het kader van de vergunningsaanvraag opgemaakte veiligheidsprotocol wordt aan de toezichthoudende ambtenaar en aan de gemeenteoverheid overgemaakt.
Dit protocol ligt voortdurend ter inzage in het lokaal waarin de giftige dieren worden gehuisvest. Het vermeldt de naam en de personalia van 3 personen die voor de dieren kunnen zorgen wanneer de exploitant tijdens meer dan 24 uur afwezig is.
Art.25. Indien hij meer dan 24 uur afwezig is, vergewist de exploitant zich er eerst van dat minstens één van de in het veiligheidsprotocol vermelde personen beschikbaar is.
HOOFDSTUK II. - Zoogdieren
Art.26. § 1. Bij gebrek aan een valorisatie door de exploitant wordt de dierlijke mest aan een spreidingscontract onderworpen overeenkomstig de bepalingen van Hoofdstuk IV van Titel VII van Deel II van het regelgevend deel van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek met als opschrift "duurzame stikstofbeheer in de landbouw" inhoudt, of door een erkende ophaler weggehaald.
§ 2. De exploitant houdt een register waarin hij voor elke handeling tot overdracht van dierlijke mest de volgende gegevens vermeldt :
1° de datum van overdracht;
2° de opgehaalde hoeveelheid in t of in m3;
3° het soort afvoeringskanaal;
4° identiteit van natuurlijke persoon of rechtspersoon die de overdracht uitvoert;
5° de persoon die de mest ontvangt en zijn personalia.
HOOFDSTUK III. - Reptielen
Art.27. Het lokaal waarin de terrariums geplaatst worden, wordt ontworpen om elke ontsnapping van reptielen te voorkomen.
Indien giftige reptielen gehouden worden, is het lokaal van een sluis voorzien. Een van deze deuren van de sluis mag slechts open zijn indien de tweede gesloten is. De buitendeur van de sluis wordt gegrendeld behalve indien een persoon zich in het lokaal bevindt. Een paneel met de vermelding "gevaarlijke reptielen" wordt op de buitendeur van het lokaal geplaatst.
De terrariums met giftige reptielen worden uitgerust met schakelaars die een alarminstallatie in werking zetten, indien ze slecht afgesloten worden.
Art.28. De terrariums worden geplaatst op de grond of op meubelen die stevig genoeg zijn om ze te dragen. Ze worden aangelegd zodat ze niet toevallig omgegooid of gebroken kunnen worden.
Als het dier uit zijn terrarium wordt genomen, wordt het onmiddellijk in een ander terrarium dat onmiddellijk gegrendeld wordt of in een speciale bak die gesloten kan worden, geplaatst.
Art.29. Het lokaal waarin de terrariums met giftige reptielen worden geplaatst, wordt uitgerust met instrumenten waarmee ze op afstand gehanteerd kunnen worden, met een noodverlichting en met een telefoon.
Art.30. De terrariums met giftige reptielen worden op zodanige wijze ontworpen dat de hantering van de reptielen tijdens de reiniging zo weinig gevaarlijk mogelijk is.
Art.31. Op elk terrarium wordt een etiket geplakt dat de Latijnse naam van het dier en, in voorkomend geval, zijn volksnaam vermeldt en als het om een giftig reptiel gaat, het telefoonnummer van de behandelende arts en het nummer van het ziekenhuis of van de serumbank die over specifieke dierlijk gif bestrijdende serums beschikt.
Art.32. De giftige reptielen worden niet met de blote hand gehanteerd.
In afwijking van het eerste lid kan de hantering met de blote hand tijdens de verrichtingen bestemd voor het opvangen van venijn voor de fabricatie van serum, tijdens veterinaire handelingen alsook in het kader van vormingsactiviteiten toegelaten worden.
HOOFDSTUK IV. - Vogels
Art.33. De kooibodems worden regelmatig vervangen. De bevuilde kooibodems worden in gesloten zakken of containers gestopt in afwachting van hun ontruiming.
De bodems van de vogelkooien worden regelmatig gereinigd. Het afval en de uitwerpselen die worden opgehaald, worden in gesloten zakken of containers gestopt in afwachting van hun ontruiming.
Art.34. Wanneer een kasuaris gehouden wordt, omvat de inrichting een infrastructuur of een gebouw waarin hij kan worden opgesloten.
HOOFDSTUK V. - Geleedpotigen
Art.35. Het lokaal waarin de terrariums worden geplaatst, heeft geen opening waardoor de geleedpotigen kunnen ontsnappen.
Art.36. Het terrarium heeft geen opening waardoor de geleedpotigen kunnen ontsnappen.
De terrariums worden geplaatst op de grond of op meubelen die stevig genoeg zijn om ze te dragen en worden aangelegd zodat ze niet toevallig omgegooid of gebroken kunnen worden.
Als de geleedpotige uit zijn terrarium wordt genomen, wordt hij onmiddellijk in een ander terrarium dat onmiddellijk gegrendeld wordt of in een speciale bak geplaatst die gesloten kan worden, overgedragen.
Art.37. De terrariums met giftige geleedpotigen worden op zodanige wijze ontworpen dat die geleedpotigen tijdens de reiniging niet gehanteerd worden.
De geleedpotigen mogen niet met de blote hand gehanteerd worden.
Art.38. Er wordt een etiket geplakt op het terrarium. Dit etiket vermeldt de Latijnse naam van het dier en, in voorkomend geval, zijn volksnaam en als het om een giftige geleedpotige gaat, het telefoonnummer van de behandelende arts en het nummer van het ziekenhuis of van de serumbank die over specifieke dierlijk gif bestrijdende serums beschikt.
Art.39. De terrariums met jongeren die kleiner zijn dan één centimeter of met soorten die gemakkelijk ontsnappen, worden in een tweede hoger en ook gesloten terrarium geplaatst.
HOOFDSTUK VI. - Amphibia
Art.40. De boomklimmers mogen niet met de blote hand gehanteerd worden.
Art.41. Een dun draadgaas wordt aan de woningen vastgemaakt om alle ontsnapping van de amphibia te verhinderen.
HOOFDSTUK VII. - Giftige weekdieren
Art.42. De giftige weekdieren worden in volledig waterdichte aquariums voorzien van een vergrendelbaar sluitingssysteeem gehuisvest.
Art.43. Die dieren worden slechts met instrumenten zoals tangen gehanteerd en mogen niet met de blote hand gehanteerd worden.
HOOFDSTUK VIII. - Vissen
Art.44. De bodems of de meubelen die het of de aquarium(s) dragen, zijn stevig genoeg om hen te dragen zonder gevaar voor instorting overeenkomstig de norm NF P06-001 Berekeningsbasis voor bouwwerken - Exploitatiekosten voor gebouwen of overeenkomstig elke andere Europese gelijkwaardige norm.
HOOFDSTUK IX. - Duizendpoten
Art.45. De duizendpoten mogen niet met de blote hand gehanteerd worden.
Titel 4. - Wijzigingsbepalingen
Art.46. Artikel 2 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, gewijzigd bij het besluit van 18 juni 2009, wordt aangevuld als volgt :
"Indien de milieuvergunningsaanvraag betrekking heeft op een activiteit bedoeld in de rubrieken 93.53.02.01 en 92.53.02.03 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, bevat ze, naast de gegevens van het formulier bedoeld in het eerste lid, de gegevens opgenomen in bijlage XXIX.".
Art.47. Artikel 30 van hetzelfde besluit wordt aangevuld als volgt :
"Indien de aanvraag tot globale vergunning betrekking heeft op een activiteit bedoeld in de rubrieken 92.53.02.01 en 92.53.02.03 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten, bevat ze, naast de gegevens van het formulier bedoeld in het eerste lid, de gegevens opgenomen in bijlage XXIX.".
Art.48. Hetzelfde besluit wordt aangevuld met een bijlage XXIX, luidend als volgt :
"Bijlage XXIX. - Gegevens betreffende het bezit van exotische dieren die tot niet gedomesticeerde soorten behoren en die bedoeld zijn in rubriek 92.53.02.
1. Latijnse naam van het dier (geslacht, soort), orde en zoölogische klasse waartoe het behoort, volksnaam, in voorkomend geval.
Indien meer dan 5 dieren, gelieve het volgende model als bijlage bij te voegen :
Geslacht | Soort | Orde | Klasse | Volksnaam | |
Dier 1 | |||||
Dier 2 | |||||
Dier 3 | |||||
Dier 4 | |||||
Dier 5 | |||||
Voorbeeld | Bubo | virginiensis | Uilen | Vogels | Amerikaanse Oehoe |
Latijnse naam (geslacht + soort) | Aantal dieren | |
Soort 1 | ||
Soort 2 | ||
Soort 3 | ||
Soort 4 | ||
Soort 5 |