Artikels:
HOOFDSTUK I. - Definities, algemene beginselen.
Artikel 1.<BWG 1999-06-10/67, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 1999-09-19> In de zin van dit besluit wordt verstaan onder :
1° decreet : het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen;
2° afvalstof : afvalstof zoals bedoeld in artikel 2, 1°, van het decreet;
3° exogene afvalstof : macroscopisch herkenbare vaste afvalstof zoals hinderlijke voorwerpen, hout, schroot, plastiek;
4° waterlopen : bevaarbare en onbevaarbare stromen, rivieren, beken en kanalen, alsook havenwateren en toegangsgeulen;
5° onbevaarbare waterlopen : rivieren en beken die de Regering niet als bevaarbare waterwegen erkent;
6° watervlakken : natuurlijke of kunstmatige meren en vijvers;
7° bijbehorende kunstwerken : sloten, bermsloten, hevels, doorstroomopeningen en andere hydraulische kunstwerken die noodzakelijk zijn voor het beheer van waterlopen en -vlakken;
8° bagger- en ruimingswerken : werkzaamheden voor de verwijdering van stoffen, afzettingen of voorwerpen uit de bedding en de oevers van waterlopen en -vlakken;
9° installatie : elke installatie in de zin van artikel 2, 17°, van het decreet;
10° [2 Administratie : de Administratie in de zin van artikel 2, 22°, van het decreet;]2 afvalstoffen);
11° technisch ambtenaar : de directeur-generaal van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van het Ministerie van het Waalse Gewest of zijn afgevaardigde;
12° met het toezicht belaste ambtenaar : de ambtenaren en personeelsleden bedoeld in [1 deel VIII van Boek I van het Milieuwetboek]1 ;
13° beheerder : publiekrechtelijke rechtspersoon of privaatrechtelijke persoon die instaat voor het beheer van de waterloop of het watervlak :
14° Minister : de Minister van Leefmilieu.
----------
(1)<BWG 2008-12-05/51, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 06-02-2009>
(2)<BWG 2017-07-13/32, art. 15, 009; Inwerkingtreding : 07-10-2017>
Art.2. <BWG 1999-06-10/67, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 1999-09-19> De stoffen die dmv bagger- en ruimingswerken worden verwijderd uit de bedding, de oevers en de bijbehorende kunstwerken van waterlopen en -vlakken, worden beheerd overeenkomstig de bepalingen van dit besluit.
Art.3. <BWG 1999-06-10/67, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 1999-09-19> Vooraleer bagger- en ruimingswerken uit te voeren in een waterloop of in de bijbehorende kunstwerken ervan, moet de beheerder :
1° een monsterneming en een analyse van de te verwijderen stoffen laten uitvoeren door een krachtens artikel 40 erkend laboratorium, overeenkomstig de bepalingen van bijlage I;
2° de technisch ambtenaar een dossier overmaken met :
a) een situatie op 1/10 000 van de waterloopgedeelten waar de werken uitgevoerd zullen worden;
b) de lijst van de uit te voeren werken;
c) het plan van de monsterneming en de resultaten van de analyse bedoeld in 1°;
d) het rapport bedoeld in punt 2.2. van bijlage I;
e) zijn conclusies betreffende de categorie waaronder de te verwijderen stoffen vallen;
f) de geplande wijze(n) van (beheer) van de te verwijderen stoffen. <BWG 2003-02-27/37, art. 74, 005; Inwerkingtreding : 23-03-2003>
De beheerder moet de in het vorige lid bedoelde verplichtingen slechts nakomen in de gevallen waarin artikel 4, § 2, van dit besluit niet toegepast kan worden.
Art.4. § 1. <BWG 1999-06-10/67, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 1999-09-19> Behalve de exogene afvalstoffen, worden de stoffen die dmv bagger- of ruimingswerken worden verwijderd uit de bedding, de oevers of de bijbehorende kunstwerken van waterlopen en -vlakken op grond van de in bijlage I vermelde criteria in twee categorieën ingedeeld, met name " categorie A " en " categorie B ".
De stoffen waarvoor een overschrijding van de in bijlage I vermelde normen is vastgesteld die uitsluitend toe te schrijven is aan de natuurlijke geochemische bodem van het geheel of een gedeelte van het stroomgebied, vallen evenwel onder categorie A.
§ 2. De stoffen die uit de bedding, de oevers of de bijbehorende kunstwerken van waterlopen en -vlakken worden verwijderd, vallen niet onder de bepalingen van bijlage I en worden ambtshalve bij categorie A ingedeeld als rechtstreeks of stroomopwaarts van de geplande werken niet rechtstreeks of onrechtstreeks afvalwater wordt geloosd uit installaties van de in bijlage II bij dit besluit bedoelde sectoren.
De grens van het voor de toepassing van het vorige lid in aanmerking te nemen stroomopwaarts liggende deel bevindt zich in voorkomend geval op het naaste punt waar een vorige analyse heeft aangetoond dat de stoffen onder categorie A vallen, voor zover na die analyse geen afvalwater uit de in bijlage II bedoelde sectoren is geloosd.
Art.5.<BWG 1999-06-10/67, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 1999-09-19> Het is verboden afstand te doen van de in artikel 4 bedoelde stoffen, tenzij ze op één van de volgende wijzen beheerd worden :
1° stoffen van categorie A worden :
a) hetzij gebruikt overeenkomstig de bepalingen van artikel 3 van het decreet;
b) hetzij afgevoerd naar een verzamelinstallatie met het oog op hun toekomstig gebruik, valorisatie of verwijdering;
c) hetzij ondergewerkt in een centrum voor technische ingraving.
De uit een onbevaarbaar watervlak of waterloop verwijderde stoffen van categorie A mogen echter beheerd worden [1 overeenkomstig artikel D.43, § 1 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt]1.
De stoffen die ondanks uitsluitend aan de natuurlijke geochemische bodem toe te schrijven normoverschrijdingen onder categorie A vallen, mogen slechts gevaloriseerd worden in een zone met dezelfde geochemische bodem als de valorisatie afzettingen aan of opnemingen in de bodem tot gevolg heeft;
2° stoffen van categorie B worden :
a) hetzij afgevoerd naar een voorbehandelingsinstallatie en daar behandeld om te voldoen aan de criteria op grond waarvan ze bij categorie A kunnen worden ingedeeld;
b) hetzij afgevoerd naar een verzamelinstallatie met het oog op hun latere valorisatie of verwijdering;
c) hetzij ondergewerkt in een centrum voor technische ingraving (...). <BWG 2003-02-27/37, art. 75, 005; Inwerkingtreding : 23-03-2003>
3° de exogene afvalstoffen verzameld na bagger- of ruimingswerken worden beheerd overeenkomstig het decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan.
(De volgende afvalstoffen worden gelijkgesteld met stoffen die d.m.v. bagger- of ruimingswerken uit de bedding en de oevers van waterlopen en watervlakken verwijderd worden, en als dusdanig beheerd, maar niet uitsluitend :
- de afvalstoffen die voortkomen uit het onderhoud van vergaarkommen;
- de afvalstoffen die voortkomen uit de reiniging van rioleringen en grachten langs communicatiewegen;
- evenwel met uitzondering van exogene afvalstoffen.
Bij dergelijk beheer zijn de in artikel 4, § 1, van dit besluit bedoelde indelingscriteria toepasselijk op de gelijkgestelde afvalstoffen.) <BWG 2003-02-27/37, art. 75, 005; Inwerkingtreding : 23-03-2003>
----------
(1)<BWG 2024-05-23/42, art. 26, 010; Inwerkingtreding : 29-11-2024>
HOOFDSTUK II. - (Milieuvergunning voor de vestiging en de exploitatie van een inrichting met) een verzamelcentrum voor baggerspeciën of geruimde stoffen.
Afdeling 1. - Principe van de vergunning.
Art.6. (Opgeheven) <BWG 2002-07-04/50, art. 259, 004; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
Art.7. (Opgeheven) <BWG 2002-07-04/50, art. 259, 004; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
Art.8. (Opgeheven) <BWG 2002-07-04/50, art. 259, 004; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
Art.9. (Opgeheven) <BWG 1999-06-10/67, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 1999-09-19>
Art.10. (Opgeheven) <BWG 1999-06-10/67, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 1999-09-19>
Art.11. (Opgeheven) <BWG 2003-04-03/46, art. 36, 006; Inwerkingtreding : 06-06-2003>
Art.12. (Opgeheven) <BWG 2003-04-03/46, art. 36, 006; Inwerkingtreding : 06-06-2003>
Art.13. (Opgeheven) <BWG 2003-04-03/46, art. 36, 006; Inwerkingtreding : 06-06-2003>
Art.14. (Opgeheven) <BWG 2003-04-03/46, art. 36, 006; Inwerkingtreding : 06-06-2003>
Art. 14/1. (Opgeheven) <BWG 2003-04-03/46, art. 36, 006; Inwerkingtreding : 06-06-2003>
Art. 14/2. (Opgeheven) <BWG 2003-04-03/46, art. 36, 006; Inwerkingtreding : 06-06-2003>
Art. 14/3. (Opgeheven) <BWG 2003-04-03/46, art. 36, 006; Inwerkingtreding : 06-06-2003>
Art. 14/4. (Opgeheven) <BWG 2003-04-03/46, art. 36, 006; Inwerkingtreding : 06-06-2003>
Art. 14/5. (Opgeheven) <BWG 2003-04-03/46, art. 36, 006; Inwerkingtreding : 06-06-2003>
Art. 14/6. (Opgeheven) <BWG 2003-04-03/46, art. 36, 006; Inwerkingtreding : 06-06-2003>
Art. 14/7. (Opgeheven) <BWG 2003-04-03/46, art. 36, 006; Inwerkingtreding : 06-06-2003>
Art. 14/8. (Opgeheven) <BWG 2003-04-03/46, art. 36, 006; Inwerkingtreding : 06-06-2003>
Art. 14/9. (Opgeheven) <BWG 2003-04-03/46, art. 36, 006; Inwerkingtreding : 06-06-2003>
Art. 14/10. (Opgeheven) <BWG 2003-04-03/46, art. 36, 006; Inwerkingtreding : 06-06-2003>
Art. 14/11. (Opgeheven) <BWG 2003-04-03/46, art. 36, 006; Inwerkingtreding : 06-06-2003>
Art. 14/12. (Opgeheven) <BWG 2003-04-03/46, art. 36, 006; Inwerkingtreding : 06-06-2003>
Art. 14/13. (Opgeheven) <BWG 2003-04-03/46, art. 36, 006; Inwerkingtreding : 06-06-2003>
Art. 14/14. (Opgeheven) <BWG 2003-04-03/46, art. 36, 006; Inwerkingtreding : 06-06-2003>
Art. 14/15. (Opgeheven) <BWG 2003-04-03/46, art. 36, 006; Inwerkingtreding : 06-06-2003>
Art. 14/16. (Opgeheven) <BWG 2003-04-03/46, art. 36, 006; Inwerkingtreding : 06-06-2003>
Art. 14/17. (Opgeheven) <BWG 2003-04-03/46, art. 36, 006; Inwerkingtreding : 06-06-2003>
Art. 14/18. (Opgeheven) <BWG 2003-04-03/46, art. 36, 006; Inwerkingtreding : 06-06-2003>
Art. 14/19. (Opgeheven) <BWG 2003-04-03/46, art. 36, 006; Inwerkingtreding : 06-06-2003>
Art. 14/20. (Opgeheven) <BWG 2003-04-03/46, art. 36, 006; Inwerkingtreding : 06-06-2003>
Art. 14/21. (Opgeheven) <BWG 2003-04-03/46, art. 36, 006; Inwerkingtreding : 06-06-2003>
Art.15. (Opgeheven) <BWG 2002-07-04/50, art. 259, 004; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
Art.16. (Opgeheven) <BWG 2002-07-04/50, art. 259, 004; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
Art.17. (Opgeheven) <BWG 2002-07-04/50, art. 259, 004; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
HOOFDSTUK III. - (Milieuvergunning voor de vestiging en de exploitatie van een inrichting met een centrum voor technische ondergraving.)
Afdeling 1. - Principe van de vergunning.
Art.18. (opgeheven) <BWG 2002-07-04/50, art. 261, 004; Inwerkingtreding : 01-10-2002> <Opnieuw opgeheven bij BWG 2003-02-27/37, art. 75, 005; Inwerkingtreding : 23-03-2003>
Afdeling 2. - Modaliteiten van de (milieuvergunning) en de vestigings- en exploitatievoorwaarden.
Art.19. (opgeheven) <BWG 2003-02-27/37, art. 75, 005; Inwerkingtreding : 23-03-2003>
Art.20. (Opgeheven) <BWG 2002-07-04/50, art. 264, 004; Inwerkingtreding : 01-10-2002> <Opnieuw opgeheven bij BWG 2003-02-27/37, art. 75, 005; Inwerkingtreding : 23-03-2003>
Art.21. (opgeheven) <BWG 2003-02-27/37, art. 75, 005; Inwerkingtreding : 23-03-2003>
Afdeling 3. - Procedure voor de indiening en het onderzoek van de aanvraag.
Art.22. (Opgeheven) <BWG 2002-07-04/50, art. 264, 004; Inwerkingtreding : 01-10-2002> <Opnieuw opgeheven bij BWG 2003-02-27/37, art. 75, 005; Inwerkingtreding : 23-03-2003>
HOOFDSTUK IV. - Beroepen tegen de beslissing van de bestendige deputatie, wijziging van de vergunningsvoorwaarden, opschorting en intrekking van de vergunning.
Art.23. (Opgeheven) <BWG 2002-07-04/50, art. 264, 004; Inwerkingtreding : 01-10-2002> <Opnieuw opgeheven bij BWG 2003-02-27/37, art. 75, 005; Inwerkingtreding : 23-03-2003>
Art.24. (Opgeheven) <BWG 2002-07-04/50, art. 264, 004; Inwerkingtreding : 01-10-2002> <Opnieuw opgeheven bij BWG 2003-02-27/37, art. 75, 005; Inwerkingtreding : 23-03-2003>
HOOFDSTUK V. - Toezicht.
Art.25. (Opgeheven) <BWG 1999-06-10/67, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 1999-09-19>
HOOFDSTUK VI. - Strafbepalingen.
Art.26. (Opgeheven) <BWG 2002-07-04/50, art. 264, 004; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
HOOFDSTUK VII. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen.
Art.27. (Opgeheven) <BWG 2002-07-04/50, art. 264, 004; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
Art.28. <BWG 1999-06-10/67, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 1999-09-19> De exploitatie als verzamelinstallaties van de bedrijfsruimtes die vóór de inwerkingtreding van dit besluit gebruikt worden voor het beheer van stoffen die dmv bagger- of ruimingswerken uit de bevaarbare waterlopen worden verwijderd, mag alleen voortgezet worden als de exploitant binnen twaalf maanden na de inwerkingtreding van dit besluit een aanvraag om regularisatie bij de bestendige deputatie indient.
Behalve de vereiste gegevens en documenten waarvan sprake in artikel 16, vermeldt de aanvraag al naar gelang het geval :
1° de resterende duur van de geplande exploitatie;
2° de voor het herstel van de bedrijfsruimte aanbevolen maatregelen en, in het algemeen, alle maatregelen tot beperking van de nadelige gevolgen voor de bodem, de flora, de fauna, de lucht of het water, alsook voor het leefmilieu en de gezondheid van de mens;
3° de krachtens artikel 14 aangevraagde afwijkingen van de exploitatievoorwaarden die wegens de bijzondere kenmerken van de bedrijfsruimte onuitvoerbaar zouden zijn.
De technisch ambtenaar gaat na of de aanvraag volledig is en betekent zijn beslissing mbt de ontvankelijkheid van het dossier.
Op grond van het rapport van de technisch ambtenaar spreekt de bestendige deputatie zich uit binnen 185 dagen na de betekening van de in het vorige lid bedoelde beslissing waarbij de aanvraag ontvankelijk wordt verklaard, en bepaalt binnen welke termijn moet worden voldaan aan de opgelegde verplichtingen. Die termijn mag niet langer zijn dan twee jaar, te rekenen van de datum van de beslissing.
Art.29. De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGE I.
Art. N1. <BWG 1999-06-10/67, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 1999-09-19> Normen voor de monsterneming en de analyse en procedures voor de indeling van stoffen die dmv bagger- of ruimingswerken verwijderd worden uit de bedding, de oevers en bijbehorende kunstwerken van waterlopen en -vlakken.
Art 1N1. <BWG 1999-06-10/67, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 1999-09-19> 1. Algemene beginselen.
De stoffen worden bij de categorieën A en B ingedeeld met inachtneming van de procedure en de parameters waarvan sprake in deze bijlage.
Als de kenmerken van de stoffen van een zone waar werkzaamheden moeten worden uitgevoerd, reeds bij de uitvoering van vroegere werken overeenkomstig deze bijlage vastgesteld zijn, kan de technisch ambtenaar een vereenvoudigde monsternemingsprocedure toestaan.
Art. 2N1. <BWG 1999-06-10/67, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 1999-09-19> 2. Monsterneming.
2.1. Aantal representatieve monsters.
Het minimumaantal te nemen representatieve monsters wordt vastgelegd op grond van het volume van de dmv bagger- of ruimingswerken te verwijderen stoffen, zoals weergegeven in tabel 1 hieronder :
Tabel 1 : Minimumaantal representatieve monsters te nemen op grond van het te verwijderen volume.
Volume in m3 | Aantal representatieve monsters |
minder dan 25 000 m3 | minimum 1 monster en 1 monster per 5 000 m3 |
meer dan 25 000 m3 | minimum 3 monsters + 1 monster per 10 000 m3 |
De monsternemingszones worden vastgesteld om rekening te houden met de oppervlakte en de dichtheid van de uit het watervlak of waterloopgedeelte te verwijderen laag stoffen. Om een goede representativiteit van de monsterneming te verzekeren, moeten volgende elementen opgenomen worden bij de vaststelling van de monsternemingszones en -punten :
- het bestaan van waterwinningsgebieden;
- de plaatselijke afwateringsomstandigheden;
- de rechtstreekse of onrechtstreekse, diffuse of geconcentreerde inbrengen veroorzaakt door het afvloeiende water of het afvalwater, ongeacht de aard of de herkomst;
- alle inlichtingen ingewonnen bij vroegere karakteriseringen.
2.2. Monsterneming.
Het monster dat representatief is voor een monsternemingszone is het resultaat van het gewogen mengsel van minimum vier individuele monsternemingen uitgevoerd over de gehele dichtheid van de te verwijderen stoffen en oordeelkundig verdeeld over de zone.
Elke individuele monsterneming wordt in een register opgenomen en is het voorwerp van een macroscopische beschrijving waarin oa de volgende gegevens voorkomen :
- de kleur, de geur (waterstofsulfide, koolwaterstoffen, Y);
- de textuur en de vastheid van de stof;
- de homogeniteit of de stratificatie van de afzetting;
- de aanwezigheid van grove elementen (blokken, grind, Y);
- de aanwezigheid van kenmerkende bestanddelen : levende organismen, verse of rottende planten, schelpen, veelsoortige afval, Y.
Het rapport vermeldt eveneens de plaats, de diepte en de dichtheid van elke individuele monsterneming.
Het eindvolume van het representatieve monster wordt vastgesteld op grond van de granulometrie van het materiaal.
Het moet ten minste 15 dm3 fijne stoffen bevatten (afmeting van korrels van minder dan 2 mm).
Als de kenmerken van de afzetting het toelaten, worden de monsternemingen uitgevoerd dmv een monsternemer met verticale indringing overeenkomstig de voorschriften van de norm ISO-4364 (1977) betreffende de monsterneming op materialen uit de bedding.
In geval van samenhangende afzettingen of grove stoffen (grind, kiezels of blokken), is het wenselijk een kernboormachine of een grijper te gebruiken; insgelijks mag een zwikboor worden gebruikt in een aan de oppervlakte komende zone.
Als de monsterneming verhinderd wordt door grove materialen (rotsen, blokken, grind), worden in overeenstemming met de technisch ambtenaar maatregelen getroffen om monsters van het fijne gedeelte te kunnen nemen.
2.3. Vervoer en bewaring.
De recipiënten voor de opslag van monsters zijn voorzien van een brede opening en zijn vlot hanteerbaar. De bestanddelen van het mengsel mogen in geen geval aangetast worden door het materiaal van het recipiënt. Het vat is hermetisch gesloten zijn, beschut tegen licht en wordt op een koele plaats bewaard (idealiter 2 tot 4 °C). De analyse moet zo spoedig mogelijk na de monsterneming beginnen.
Art. 3N1. <BWG 1999-06-10/67, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 1999-09-19> 3. Behandeling van het ruwe monster.
Zodra het monster in het laboratorium aankomt, wordt het geanalyseerd, gehomogeniseerd en opgedeeld in twee identieke representatieve gedeelten die volstaan voor latere analytische vaststellingen.
Eén van de delers is bestemd voor analysen waarvoor een niet gedroogd ruw materiaal moet worden gebruikt. De andere wordt gewogen, vervolgens buiten bereik van de laboratoriumdampen en -stoffen in het gepaste recipiënt gelegd en in een geventileerde droogstoof gedroogd op een maximumtemperatuur van 60 °C totdat een constante massa wordt verkregen.
Bij de bewaring van elke deler wordt alles in het werk gesteld om elke wijziging te voorkomen die een nadelige invloed zou kunnen hebben op latere analytische vaststellingen.
Van het gedroogde materiaal wordt gedurende minimum 6 maanden een bewijsmonster bewaard.
De geanalyseerde monsters zijn hoe dan ook representatief voor de afval in de beheersfilière.
Art. 4N1.<BWG 1999-06-10/67, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 1999-09-19> 4. Controleprocedure : voorbereiding en analysen.
4.1. Voorbereiding.
Een deler van de droge stof wordt ontbonden in een porseleine mortel terwijl de grove elementen (grind, kiezels, concreties, organische stoffen, Y) behouden worden. Het verkregen product wordt gezift met een zeef van 2 mm. Alleen het gezifte deel wordt geanalyseerd. Sommige chemische analysen vereisen een fijner gemaald materiaal dat met een zeef van 0,5 mm gezift kan worden; in dit geval wordt een gepaste breekinstallatie gebruikt.
4.2. Analyse.
Het laboratorium stelt vervolgens de volgende parameters en doseringen vast voor de geschikte delen :
a) de stof die droog is op 105 °C +/- 2 °C, het gehalte aan organische stoffen, de pH en het elektrische geleidingsvermogen van de waterige oplossing 1/10 tot 20 °C, het gehalte aan zuurbestendige stoffen, de zeefrest met een zeef van 2 mm;
b) anorganische elementen en verbindingen : totaal As, Cr, Cd, Co, Cu, Hg, Ni, Pb, Zn, F-, CN-.
c) organische verbindingen : alifatische koolwaterstoffen (C10 - C40), monocyclische aromatische koolwaterstoffen, gehalogeneerde oplosmiddelen, polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAH's van Borneff), polychloorbifenylen (PCB's van Ballschmieter) en organische chloorpesticiden.
De dosering van die organische verbindingen wordt slechts uitgevoerd als hun aanwezigheid aan het licht gebracht wordt door een aftasting in gas -of vloeistofchromatografie gekoppeld aan een massaspectrometer (GC/MS).
De technisch ambtenaar kan een bijkomende vaststelling van anorganische elementen of verbindingen of van organische verbindingen vragen, hetzij al naar gelang de specifieke plaatselijke omstandigheden, hetzij op grond van hun aanwezigheid in de waterzuil.
4.3. Interpretatie.
De te verwijderen stoffen worden ingedeeld als volgt :
1° als de werken uitgevoerd worden om minder dan 25 000 m3 stoffen te verwijderen.
onder categorie A als de in de tabellen 2 en 3 bedoelde normen door geen enkel van de in die tabellen opgenomen elementen of verbindingen overschreden worden.
Tabel 2. Toegelaten maximumgehalten aan anorganische elementen en verbindingen (in mg per kg droge stoffen).
As | Cd | Cr | Cu | Co | Hg | Ni | Pb | Zn | F- | CN- |
50 | 6 | 200 | 150 | 25 | 1,5 | 75 | 250 | 1 200 | 250 | 5 |
Tabel 3. [1 Toegelaten maximumgehalten aan organische verbindingen (in mg/kg droge stoffen)
Apolaire koolwaterstoffen | 1 500 |
Monocyclische aromatische koolwaterstoffen (1) | 10 |
Gehalogeneerde oplosmiddelen (2) | 1 |
Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (P.A.H.'s van Borneff) (3) | 9 |
Polychloorbifenylen (P.C.B.'s van Ballschmieter) (4) | 0,25 |
Totaal organische chloorpesticiden (5) | 0,25 |
(1) Benzeen, tolueen, ethylbenzeen, m-xyleen, p-xyleen, o-xyleen, styreen
(2) Methyleenchloride, trans-1,2-dichloroethyleen, 1,1-dichloroethaan, cis-1,2-dichloroethyleen, chloroform, 1,1,1-trichloroethaan, 1,2-dichloroethaan, koolstoftetrachloride, 1,2-dichloropropeen, trichloroethyleen, bromodichloromethaan, cis-1,3-dichloropropyleen, trans-1,3-dichloropropyleen, 1,1,2-trichloroethaan, dibromochloromethaan, tetrachloroethyleen, chlorobenzeen, bromoform
(3) Onder P.A.H.'s verstaat men het onderzoek van volgende verbindingen :
acenafteen, acenaftyleen, antraceen, benzo (a) antraceen, dibenzo (a, h) antraceen, chryseen, fluorantheen (*), benzo (b) fluorantheen (*), benzo (k) fluorantheen (*), fluoreen, naftaleen, fenanthreen, pyreen, benzo (a) pyreen (*), indeno 1, 2, 3 (c, d) pyreen (*) en benzo (g, h, i) peryleen (*).
De beslissing betreft de som van de 6 verbindingen van Borneff (*)
(4) Onder P.C.B.'s verstaat men de som van de P.C.B.'s 28, 52, 101, 118, 138, 153 en 180.
(5) Onder organische chloorpesticiden verstaat men de som van de H.C.B.'s, namelijk hexachlorobenzeen, aldrine, dieldrine, endrine, isodrine, lindaa*, heptachlorepoxyde, 4,4 DDE, 2,4 DDT en 4,4 DDT.]1
Tabel 4. Veiligheidsgehalten voor de anorganische elementen en verbindingen (in mg/kg droge stoffen).
As | Cd | Cr | Cu | Co | Hg | Ni | Pb | Zn | F- | CN- |
100 | 30 | 460 | 420 | 100 | 15 | 300 | 1 500 | 2 400 | 500 | 25 |
Tabel 5. [1 Veiligheidsgehalten voor de organische verbindingen (in mg/kg droge stoffen)
c) Als ten minste één element of verbinding het in de tabellen 2 en 3 vastgelegde gehalte overschrijdt met een concentratie die lager is dan het in de tabellen 4 en 5 vastgelegde veiligheidsgehalte, wordt een elutieproef uitgevoerd op een deler van elk representatief monster betreffende het watervlak of het waterloopgedeelte waar men van plan is de werken uit te voeren.
Elutieproef.
De elutieproef dient om kwalitatieve inlichtingen te verstrekken over de samenstelling van het doorsijpelingswater en de aard van potentieel gevaarlijke stoffen in beweging. De elutieproef wordt door het laboratorium uitgevoerd volgens de methode DIN 38414-S4, aangevuld of vereenvoudigd [2 ...]2 in bijlage III bij de administratieve omzendbrief van 23 december 1992, en zoals omschreven in geval van vaste of dikke monsters.
Op dezelfde deler worden drie opeenvolgende eluties uitgevoerd en de na elke elutie verkregen resultaten worden opgeteld, behalve voor de pH en het geleidingsvermogen.
De eluaten worden systematisch onderworpen aan de volgende analysen :
a) algemene kenmerken : pH, geleidingsvermogen;
b) anorganische elementen en verbindingen : As, Cd, Cr, Cu, Co, Hg, Ni, Pb, Zn, F-, CN-.
Alleen de organische verbindingen waarvan het in tabel 3 vastgelegde maximumgehalte overschreden is bij de voorafgaande analyse van elk representatief monster, zijn het voorwerp van een analytische vaststelling op de eluaten.
De massaconcentratie van de uitgeloogde stoffen per kg in het monster aanwezige droge stof, dient als basis voor een nieuwe indeling van de stoffen.
Voor zware metalen moet ook de uitlogingsgraad opgegeven worden, namelijk de verhouding in % van het uitgeloogde stofgedeelte tot het globale gehalte ervan in het droge monster.
De toegelaten maximale massaconcentraties zijn opgenomen in tabel 6.
Apolaire koolwaterstoffen | 4 500 |
Monocyclische aromatische koolwaterstoffen | 75 |
Gehalogeneerde oplosmiddelen | 5 |
Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (P.A.H's van Borneff) | 45 |
Polychloorbifenylen (P.C.B.'s van Ballschmieter) | 0,75 |
Totaal organische chloorpesticiden | 0,5 |
]1
Tabel 6. [1 Toegelaten maximale massaconcentraties in de afzettingen (in mg/kg droge stoffen(*))
As tot | 0,5 |
Cd | 0,1 |
Co | 0,50 |
Cr tot | 0,50 |
Cr VI | 0,10 |
Cu | 2,00 |
Hg | 0,02 |
Ni | 0,50 |
Pb | 0,50 |
Zn | 2,00 |
F- | 20 |
CN- | 0,10 |
Apolaire koolwaterstoffen | 10 |
Monocyclische aromatische koolwaterstoffen (individueel) | 0,0002 |
Gehalogeneerde oplosmiddelen (individueel) | 0,0005 |
P.A.H.'s van Borneff (individueel) | 0,002 |
P.C.B.'s van Ballschmieter (individueel) | 0,002 |
Organische chloorpesticiden (individueel) | 0,002 |
(*) Deze concentraties worden berekend op basis van de concentraties gemeten in mg/l in de drie opeenvolgende eluaten.]1
----------
(1)<BWG 2012-01-26/21, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 23-06-2011>
(2)<BWG 2017-07-13/32, art. 15, 009; Inwerkingtreding : 07-10-2017>
Art. 5N1.<BWG 1999-06-10/67, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 1999-09-19> 5. Analytische methoden.
Tabel 7. [1 Aanbevolen analytische methoden
Parameter | Analyse van de afzettingen | Analyse van de eluaten |
Mineralisatie door zure slibuitrotting, afzetting of bodem | EPA 3050 B-3051-3052, ISO 38414 - S17 | EPA 3050 B-3051-3052 |
pH | DIN 38414 Part 5 ISO/DIS 10390 | DIN 38404 Part 5 ISO 10523 |
As | EPA 7060-7061, ISO 11885 | EPA 7060-7061, EN ISO 11989, ISO 11885 |
Cd | ISO 8288, ISO 11885 | ISO 8288, ISO 11885 |
Cr tot | ISO 9174, ISO 11885 | ISO 9174, ISO 11885 |
CR VI | ISO 11083 | ISO 11083 |
Cu | ISO 8288, ISO 11885 | ISO 8288, ISO 11885 |
Co | EPA 7200-7201, EN ISO 8288, ISO 11885 | EPA 7200-7201, EN ISO 8288, ISO 11885 |
Hg | ISO 5666/1, NBN EN 1483 | ISO 5666/1, NBN EN 1483 |
Ni | ISO 8288, ISO 11885 | ISO 8288, ISO 11885 |
Pb | ISO 8288, ISO 11885 | ISO 8288, ISO 11885 |
Zn | ISO 8288, ISO 11885 | ISO 8288, ISO 11885 |
F- | ISO 10359 | ISO 10359 |
CN- | EPA 9010, ISO 6703-1 | EPA 9010, ISO 6703-1 |
Apolaire koolwaterstoffen | ISO TR 11046 (Methode B) | ISO TR 11046 (Methode B) NVN 6678 |
Monocyclische aromatische koolwaterstoffen | EPA 602/8020 | EPA 602/8020 |
Gehalogeneerde oplosmiddelen | EPA 601/8010 | EPA 601/8010 |
P.A.H.'s | EPA 610/8310, EPA 625/8270 | EPA 610/8310, EPA 625/8270 |
P.C.B.'s | EPA 505, EPA 608/8080 | EPA 505, EPA 608/8080 |
Organische chloorpesticiden | EPA 505, EPA 508, EPA 608/8080 | EPA 505, EPA 508, EPA 608/8080 |
]1
----------
(1)<BWG 2012-01-26/21, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 23-06-2011>
BIJLAGE 2.
Art. N2. Artikel 4, § 2, eerste lid, is van toepassing op lozingen van afvalwater uit de onderstaande sectoren :
Art. 1N2. <BWG 1999-06-10/67, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 1999-09-19> sectoren bedoeld in de hiernavermelde koninklijke besluiten tot bepaling van de sectorale voorwaarden voor de lozing van afvalwater in het oppervlaktewater en in de openbare riolen,
Koninklijk besluit | Sector |
KB 29/12/88 | Asbest-cement |
KB 02/08/85 | Kolenmijnen en activiteiten voor de valorisatie van kool |
KB 02/10/85 | Chloorindustrie |
KB 03/02/85 | Cokesfabrieken |
KB 04/08/86 | Mestvervaardiging |
KB 12/09/85 | Textielveredeling |
KB 07/10/86 | Hexachlorocyclohexaan |
KB 22/08/88 | Gechloreerde koolwaterstoffen |
KB 04/09/85 | Grafische industrie |
KB 19/02/87 | Farmaceutische industrie |
KB 02/10/85 | Laboratoria |
KB 11/07/89 | Oppervlakteverwerking van metalen |
KB 27/11/85 | Nonferrometalen |
KB 28/06/89 | Methylcellulose |
KB 04/08/86 | Reiniging van vaten |
KB 02/08/85 | Reiniging van wagens en binnenschepen |
KB 08/07/87 | PCB en PCT |
KB 30/03/87 | Petrochemie en de daarvan afgeleide organische chemie |
KB 03/02/88 | Aardolieraffinaderijen |
KB 29/10/85 | Ijzer- en staalwinning langs vloeibare weg |
KB 03/02/88 | Leer- en witlooierijen en pelterijen |
KB 04/08/86 | Lakken, verven, drukinkten en pigmenten |
KB 04/09/85 | Viscose |
Art. 2N2. <BWG 1999-06-10/67, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 1999-09-19> Industriesectoren waarvan het afvalwater de volgende gevaarlijke stoffen bevat in de zin van richtlijn 76/464/EEG en van richtlijn 86/280/EEG en de opeenvolgende wijzigingen daarvan, zoals bedoeld in de besluiten van de Waalse Gewestexecutieve van 11 februari 1993 :
- DDT, pentachlorofenol, aldrine, dieldrine, endrine en isodrine.
- koolstoftetrachloride, chloroform, 1,2-dichloroethaan, trichlorethyleen, perchlorethyleen, trichlorobenzeen, hexachlorobenzeen en hexachlorobutadieen.
De beheerder kan inlichtingen over de vergunningen voor lozingen uit de in voorliggende bijlage bedoelde sectoren verkrijgen bij het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van het Ministerie van het Waalse Gewest, Afdeling Water, Directie Oppervlaktewater.