Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

21 OKTOBER 1993. - Besluit van de Waalse Regering betreffende dierlijke afvallen. (Vertaling) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 21-09-2002 en tekstbijwerking tot 27-09-2017)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-4
HOOFDSTUK II. - De machtiging tot vestiging en exploitatie van een verzamel-, voorbehandelings- of valorisatiebedrijf.
Afdeling 1. - Principe van de machtiging.
Art. 5
Afdeling 2. - Voorwaarden en modaliteiten van de (milieuvergunning). <BWG 2002-07-04/50, art. 236, 002; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
Art. 6-9
Afdeling 3. - Indienings- en onderzoeksprocedure van de aanvraag en wijziging van de machtigingsvoorwaarden, opschorting en intrekking.
Art. 10
HOOFDSTUK III. - Het ophalen en het vervoer van dierlijke afvallen.
Afdeling 1. - Principe van de erkenning.
Art. 11
Afdeling 2. - Erkenningsvoorwaarden, indienings- en onderzoeksprocedure m.b.t. de aanvraag, wijziging van de erkenningsvoorwaarden, opschorting en intrekking.
Art. 12
Afdeling 3. - Ophaal- en vervoervoorwaarden.
Art. 13-15
HOOFDSTUK IV. - [1 Organisatie van het beheer van gestorven dieren]1
Art. 16-18
HOOFDSTUK V. - Informatie betreffende het bezit en de levering van dierlijke afvallen.
Afdeling 1. - Het register van de dierlijke afvallen.
Art. 19-20
Afdeling 2. - Vervoerformulier voor dierlijke afvallen.
Art. 21-23
HOOFDSTUK VI. - Toezicht en strafbepalingen.
Art. 24-25
HOOFDSTUK VII. - Wijzigings-, opheffings-, overgangs- en slotbepalingen.
Art. 26-30
Bijlagen.
Art. N1-N2



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1946012403 



Uitvoeringsbesluit(en):

2002027817  2013201743  2020203667 



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1.In de zin van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° decreet : het decreet van de Waalse Gewestraad (van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen); <BWG 2002-07-04/50, art. 233, 002; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
  2° Minister : de Minister van het Waalse Gewest tot wiens bevoegdheden leefmilieu behoort;
  3° dierlijke afvallen : niet voor rechtstreekse menselijke consumptie bestemde geslachte dieren of dode vis, geheel dan wel delen daarvan, of produkten van dierlijke oorsprong, met uitzondering van dierlijke uitwerpselen, keukenafval en etensresten;
  4° hoog-risicomateriaal : dierlijke afvallen als bedoeld in bijlage II, hoofdstuk I, waarvan wordt vermoed dat zij een ernstig gevaar voor de gezondheid van mens en dier inhouden;
  5° laag-risicomateriaal : dierlijke afvallen die niet onder bijlage II, hoofdstuk I, vallen en die geen ernstige risico's inhouden in verband met de verspreiding van op mens of dier overdraagbare ziekten, inzonderheid die bedoeld in bijlage II, hoofdstuk II;
  6° techinische ambtenaar : de directeur-generaal van de " Direction générale des Ressources naturelles et de l'Environnement " (Algemene Directie Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu) van het Ministerie van het Waalse Gewest of zijn afgevaardigde;
  7° gezelschapsdieren : andere dan voor de landbouwproduktie gehouden dieren, die tot genoegen van de mens in of rond het huis worden gehouden en verzorgd.
  [1 8. Kleine en middelgrote ondernemingen : elke kleine en middelgrote onderneming die beantwoordt aan de definitie van Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen, bedoeld in bijlage I;
   9. Landbouwproducent : natuurlijke of rechtspersoon of groepering van natuurlijke of rechtspersonen, ongeacht de toegekende rechtspositie, voor zover het gaat om een kleine of middelgrote onderneming in de zin van dit besluit, waarvan de exploitatie of een deel ervan zich bevindt op het grondgebied van het Waalse Gewest, en die een veeteeltactiviteit uitoefent;
   10. Hobbyist : private natuurlijke of rechtspersoon die op het grondgebied van het Waalse Gewest verblijft, die geen teeltactiviteit beroepshalve uitoefent en die niet om steunverlening verzoekt in de zin van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006 en (EG) nr. 378/2007, en tot opheffing van Verordening (EG) nr. 1782/2003;
   11. Gestorven dieren : dieren die zijn gedood (euthanasie met of zonder definitieve diagnose) of die op een landbouwbedrijf of een andere plaats of tijdens transport zijn gestorven (met inbegrip van doodgeboren en ongeboren dieren), maar niet voor menselijke consumptie zijn geslacht, in de zin van artikel 2, 14), van Verordening (EG) nr. 1857/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren.]1
  ----------
  (1)<BWG 2013-02-28/10, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 05-04-2013>

Art.2. Vallen niet oner de werkingssfeer van dit besluit :
  1° kerkhoven en verbrandingsbedrijven voor gezelschapsdieren;
  2° dierlijke afvallen afkomstig van laboratoria.

Art.3. § 1. Het is verboden zich te ontdoen van dierlijke afvallen, behalve door ze af te geven aan een derde die de krachtens dit besluit vereiste erkenning geniet om dierlijke afvallen op te halen en te vervoeren.
  § 2. Een ophaler of vervoerder van dierlijke afvallen mag ze enkel afgeven :
  1° hetzij aan een (...) behoorlijk erkend verzamel-, voorbehandelings-, valorisatie- of verwijderingsbedrijf; <BWG 2002-07-04/50, art. 234, 002; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
  2° hetzij aan een bedrijf waarvan het hoofddoel niet de verwerking van dierlijke afvallen maar hun valorisatie in een produktieproces is;
  3° hetzij aan een buiten het grondgebied van het Waalse Gewest gelegen bedrijf, na zich te hebben vergewist dat dat bedrijf voldoet aan de door de wetgeving opgelegde voorwaarden om over te gaan tot de verzameling, voorbehandeling, valorisatie of verwijdering van de afvallen.
  § 3. De houders van gezelschapsdieren kunnen ze echter ook :
  1° hetzij toevertrouwen aan een dierenarts die zich enkel overeenkomstig §§ 1 en 2 van die dieren mag ontdoen;
  2° hetzij begraven op een goed waarvan zij eigenaar zijn, voor zover het niet om hoog-risicomateriaal gaat;
  3° hetzij toevertrouwen aan een kerkhof voor gezelschapsdieren of aan een verbrandingsbedrijf voor gezelschapsdieren;
  4° hetzij zelf afgegeven aan een (behoorlijk vergund) bedrijf. <BWG 2002-07-04/50, art. 234, 002; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
  § 4. De Minister kan zo nodig onder de door hem vastgestelde voorwaarden besluiten dat hoog-risicomateriaal door verbranding of begraving moet worden verwijderd, wanneer :
  1° het vervoer van met een ernstige dierziekte besmette of vermoedelijk besmette dieren naar het dichtstbij gelegen verwerkingsbedrijf van hoog-risicomateriaal wordt geweigerd wegens het gevaar voor verbreiding van gezondheidsrisico's;
  2° de dierlijke afvallen besmet of vermoedelijk besmet zijn met een ernstige ziekte of residu's bevatten die een bedreiging voor de gezondheid van mens of dier kunnen vormen en die bestand zouden kunnen zijn tegen een ontoereikende warmtebehandeling;
  3° een besmettelijke dierziekte op zo grote schaal is verspreid dat de capaciteit van het valorisatie- of verwijderingsbedrijf van hoog-risicomateriaal ontoereikend is;
  4° de dierlijke afvallen zich op een moeilijk bereikbare plaats bevinden;
  5° de hoeveelheid en afstand dusdanig groot zijn dat het ophalen van de dierlijke afvallen niet verantwoord is.
  Dierlijke afvallen mogen niet begraven worden als hun begraving het tot drinkwater verwerkbaar water dreigt te besmetten. Ze mogen niet begraven worden in een voorkomingsgebied als bedoeld in het decreet van 30 april 1990 op de bescherming en de exploitatie van tot drinkwater verwerkbaar water.
  § 5. In afwijking van §§ 1 en 2 kan de Minister, in bijzondere gevallen en op advies van de voor het veterinaire toezicht bevoegde Minister, onder de door hem bepaalde voorwaarden instemmen met :
  1° het gebruik van dierlijke afvallen voor wetenschappelijke doeleinden;
  2° het gebruik van dierlijke afvallen, bedoeld in bijlage II, hoofdstuk I, onder a en e, mits zij afkomstig zijn van dieren die niet geslacht zijn in verband met de aanwezigheid of vermoede aanwezigheid van een ziekte waarvoor een aangifteplicht bestaat, alsmede vanlaag-risicomateriaal ten behoeve van de voeding van dieren in dierentuinen en circussen of van pelsdieren, honden voor de drijfjacht die deel uitmaken van een erkende jachthondenmeute, of madenkwekerijen.
  De Minister zal de Commissie van de Europese Gemeenschappen jaarlijks inlichten over de krachtens dit paragraaf genomen afwijkende maatregelen alsmede over de toezichtsmodaliteiten ter voorkoming van elk onregelmatig gebruik van de dierlijke afvallen.

Art.4.§ 1. De bezitter van dierlijke afvallen moet binnen 24 uur na hun ontstaan een beroep doen op een erkende ophaler. [1 De houder van afval deelt de sanitaire identificatienummers van het gestorven dier aan de erkende ophaler mee, voor zover het dierlijke soort aan de identificatieplicht onderworpen is.]1
  § 2. In afwachting van hun ophaling moeten de dierlijke afvallen dusdanig worden geborgen dat de risico's voor besmetting van mens of dier en voor milieuvervuiling voorkomen worden.
  In voorkomend geval legt de Minister de toepassingsmodaliteiten van deze paragraaf vast.
  ----------
  (1)<BWG 2013-02-28/10, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 05-04-2013>

HOOFDSTUK II. - De machtiging tot vestiging en exploitatie van een verzamel-, voorbehandelings- of valorisatiebedrijf.
Afdeling 1. - Principe van de machtiging.
Art.5. (Opgeheven) <BWG 2002-07-04/50, art. 235, 002; Inwerkingtreding : 01-10-2002>

Afdeling 2. - Voorwaarden en modaliteiten van de (milieuvergunning).
Art.6. (De milieuvergunning) is onderworpen aan de in deze afdeling bepaalde voorwaarden en modaliteiten, (alsook aan artikel 9) van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 9 april 1992 betreffende de (...) gevaarlijke afvalstoffen. <BWG 2002-07-04/50, art. 237, 002; Inwerkingtreding : 01-10-2002>

Art.7. Elk verzamel- en/of voorbehandelingsbedrijf van dierlijke afvallen moet :
  - voldoen aan de in bijlage I, hoofdstuk I, 1, a en b, 2, 3 en 4, bedoelde voorwaarden;
  - dierlijke afvallen behandelen en oplsaan overeenkomstig bijlage I, hoofdstuk III, 1, 2, 4 en 5.

Art.8. Elk valorisatiebedrijf moet :
  1° voldoen aan de in bijlage I, hoofdstuk I, bedoelde voorwaarden;
  2° dierlijke afvallen behandelen, verwerken en opslaan overeenkomstig bijlage I, hoofdstuk II;
  3° ervoor zorgen dat de door verwerking verkregen produkten voldoen aan de in bijlage I, hoofdstuk III, bedoelde voorwaarden;
  4° representatieve monsters nemen van iedere verwerkte partij om na te gaan of voldaan wordt aan de voor het produkt geldende microbiologische normen van bijlage I, hoofdstuk III, en of geen fysisch-chemische residu's aanwezig zijn;
  5° zorgen voor de opsporing en de controle van zijn gevoelige plekken;
  6° de resultaten van de diverse controles en tests optekenen en minstens twee jaar bewaren om ze te kunnen tonen op verzoek van de " Division des pollutions industrielles " (Afdeling industriële verontreinigingen);
  7° een systeem opzetten om een verband te kunnen leggen tussen een verzonden partij en het tijdstip waarop ze werd geproduceerd;
  8° wanneer de resultaten van een krachtens punt 4 vereiste test op monsters niet in overeenstemming zijn met bijlage I, hoofdstuk III, moet de exploitant van het bedrijf :
  - de " Division des pollutions industrielles " onmiddellijk inlichten;
  - de oorzaken van die tekortkomingen nagaan;
  - ervoor zorgen dat besmet of vermoedelijk besmet materiaal het bedrijf niet verlaat alvorens een nieuwe verwerking te hebben ondergaan onder rechtstreeks toezicht van de " Division des pollutions industrielles " en alvorens officieel nieuwe monsters werden genomen om te voldoen aan de microbiologische controles van bijlage I, hoofdstuk III; indien het materiaal om enigerlei reden niet meer verwerkt kan worden, moet het bestemd worden voor andere doeleinden dan diervoeder.
  (NOTA : De wijziging aangebracht door BWG 2002-07-04/50, art. 238, in artikel 8, 8°, zijnde " de inrichting met " invoegen tussen het woord " van " en de woorden " de installatie " is niet kunnen bewerkt worden; de wetgever heeft geen rekening gehouden dat de vermelde woorden niet aanwezig zijn in bedoeld artikel; voor de vertaling zie Franse tekst)

Art.9. Elk bedrijf voor verwijdering door verbranding moet voldoen aan de volgende voorwaarden :
  1° een verbrandingstechniek aanwenden die voor een volledige verbranding van de afvallen zorgt;
  2° afvallen en residu's behandelen, opslaan en beheren zonder schade te berokkenen aan de grond, de flora, de fauna, de lucht, het oppervlakte- en grondwater, de gezondheid van de mens;
  3° de vereiste maatregelen nemen voor de goede werking en de netheid van het bedrijf.

Afdeling 3. - Indienings- en onderzoeksprocedure van de aanvraag en wijziging van de machtigingsvoorwaarden, opschorting en intrekking.
Art.10. (Opgeheven) <BWG 2002-07-04/50, art. 239, 002; Inwerkingtreding : 01-10-2002>

HOOFDSTUK III. - Het ophalen en het vervoer van dierlijke afvallen.
Afdeling 1. - Principe van de erkenning.
Art.11. § 1. Voor het ophalen en het vervoer van dierlijke afvallen is een voorafgaande erkenning nodig. Die erkenning wordt verleend voor een door haar bepaalde termijn en haar duur mag vijf jaar niet overschrijden.
  § 2. In afwijking van § 1 worden de dierenarts en de eigenaar van een gezelschapsdier vrijgesteld van de verplichting tot erkenning om het dier naar een (in dit besluit bedoelde installatie voor verzameling, voorbehandeling, verwijdering of valorisatie) te vervoeren. <BWG 2002-07-04/50, art. 240, 002; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
  § 3. De lijst van de erkende ophalers en vervoerders van dierlijke afvallen wordt jaarlijks bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Afdeling 2. - Erkenningsvoorwaarden, indienings- en onderzoeksprocedure m.b.t. de aanvraag, wijziging van de erkenningsvoorwaarden, opschorting en intrekking.
Art.12. De erkenning is onderworpen aan de bepalingen van de artikelen 32 tot 41 van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 9 april 1992 betreffende de (...) gevaarlijke afvalstoffen. <BWG 2002-07-04/50, art. 241, 002; Inwerkingtreding : 01-10-2002>

Afdeling 3. - Ophaal- en vervoervoorwaarden.
Art.13. § 1. De ophalers moeten de dierlijke afvallen ophalen binnen een termijn van twee dagen na het in artikel 4 bedoelde beroep.
  § 2. Als het om hoog-risicomateriaal gaat kan de technische ambtenaar beslissen dat het binnen vierentwintig uur moet worden opgehaald.
  § 3. Als het materiaal bij het ophalen niet meer in het bezit van de oorspronkelijke producent is, is de ophaler verplicht de technische ambtenaar te verwittigen.

Art.14. § 1. Dierlijke afvallen moeten worden vervoerd in geschikte recipiënten of vervoermiddelen waaruit geen vloeistof kan lekken. De recipiënten of vervoermiddelen moeten op passende wijze zijn afgedekt.
  § 2. De vervoermiddelen, dekzeilen en recipiënten die opnieuw moeten worden gebruikt, moeten schoon worden gehouden.

Art.15. Indien bepaalde vlees-, zuivel- of visprodukten die niet voor menselijke consumptie zijn bestemd en die afkomstig zijn van dieren of vissen waarvan het vlees of de melk zijn goedgekeurd voor menselijke consumptie, rechtstreeks als stortgoederen naar een (in dit besluit bedoelde installatie voor verzameling, voorbehandeling, verwijdering of valorisatie) worden gevoerd, moeten de gegevens betreffende de herkomst, de naam en de aard van de dierlijke afvallen en de woorden " niet voor menselijke consumptie " ook in letters van ten minste 2 cm hoog worden vermeld op een etiket dat wordt bevestigd op de recipiënten, dozen of andere verpakkingen. <BWG 2002-07-04/50, art. 242, 002; Inwerkingtreding : 01-10-2002>

HOOFDSTUK IV. - [1 Organisatie van het beheer van gestorven dieren]1   ----------   (1)
Art.16.[1 De bij de hobbyisten gestorven dieren worden gratis opgehaald, vervoerd, verwerkt en vernietigd door de aannemer van de overheidsopdracht van diensten aangewezen door het Waalse Gewest als die private fokkerij voldoet aan de volgende voorwaarden voor het houden van dieren :
   1° runderen : een kudde van maximum twee volwassen runderen;
   2° varkens : de capaciteit van de infrastructuur bedraagt niet meer dan drie plaatsen;
   3° pluimvee : de infrastructuur biedt plaats voor hoogstens tweehonderd stuk;
   4° schaapachtigen, geitachtigen, hertachtigen en andere kleine herkauwers : de infrastructuur biedt plaats voor hoogstens tien vrouwelijke dieren die ouder zijn dan zes maanden;
   5° konijnen : de infrastructuur biedt plaats voor hoogstens twintig vrouwelijke fokkonijnen of honderd vleeskonijnen;
   6° ratieten : de infrastructuur biedt plaats voor hoogstens twee struisvogels ouder dan vijftien maanden of voor vijf nandoes, emoes, kasuarissen en kiwis ouder dan vijftien maanden.]1
  ----------
  (1)<BWG 2013-02-28/10, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 05-04-2013>

Art.17.[1 De volgende gestorven dieren worden gratis opgehaald, vervoerd, verwerkt en vernietigd door de aannemer van de overheidsopdracht van diensten aangewezen door het Waalse Gewest :
   1° de gestorven dieren gebruikt voor uitsluitend didactische doeleinden tijdens hoger onderwijsactiviteiten;
   2° de gestorven dieren die dienen in het kader van fundamenteel onderzoekswerken ter ontwikkeling en/of verbetering van de intrisieke kenmerken van de in het Waalse Gewest gefokte dierensoorten;
   3° de gestorven dieren afkomstig van inrichtingen waar lijkschouwingen verricht worden die volgens de regels vereist worden door de veeartsen die voor de sanitaire supervisie van landbouwbedrijven instaan ter weerlegging of bevestiging van een verdenking van een sterfgeval te wijten aan een oorzaak die gevaar voor overbrenging aan de mens of aan dieren kan inhouden.]1
  ----------
  (1)<BWG 2013-02-28/10, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 05-04-2013>

Art.18.[1 § 1. Elke landbouwproducent kan hetzij elke verwijdering van gestorven dieren bij een erkende ophaler betalen, hetzij een abonnement betreffende het beheer van gestorven dieren nemen dat hij onmiddellijk betaalt aan de erkende ophaler.
   § 2. De Minister bepaalt jaarlijks het bedrag van de abonnementen op grond van de dierensoort en van het aantal fokdieren gehouden door de landbouwproducent. Bij de berekening van het abonnement wordt ook rekening gehouden met een wegingsfactor tussen dierensoorten, enerzijds, en binnen dezelfde dierensoort, anderzijds. Die wegingsfactor wordt door de Minister bepaald.
   Het abonnement wordt ontworpen zodat de risico's en kosten onder landbouwproducenten verdeeld worden. Het bedrag van de abonnementen is gelijk aan minimum 25 % van de kosten voor de verwerking en vernietiging van gestorven dieren die bij de landbouwproducten opgehaald worden.]1
  ----------
  (1)<BWG 2013-02-28/10, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 05-04-2013>

HOOFDSTUK V. - Informatie betreffende het bezit en de levering van dierlijke afvallen.
Afdeling 1. - Het register van de dierlijke afvallen.
Art.19.Elke ophaler van dierlijke afvallen of exploitant van een bedrijf (bedoeld in dit besluit) moet een register bijhouden waarvan het model door de [1 Administratie ]1 is opgesteld en dat hij minstens vijf jaar ter beschikking van de technische ambtenaar stelt. <BWG 2002-07-04/50, art. 244, 002; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
  ----------
  (1)<BWG 2017-07-13/32, art. 10, 004; Inwerkingtreding : 07-10-2017>

Art.20. Het register vermeldt de volgende gegevens :
  1° voor de ophaler :
  a) de volledige identiteit en het adres van de bezitter van de opgehaalde afvallen;
  b) de aard en de hoeveelheid van de opgehaalde afvallen;
  c) de datum van in ontvangstneming;
  d) de nauwkeurige identificatie van de erkende vervoerder en het gebruikte vervoermiddel;
  e) de bestemming van de afvallen;
  f) de leveringsdatum;
  2° voor de exploitant van (een inrichting met) een erkend verzamel-, voorbehandelings-, verwijderings- of valorisatiebedrijf : <BWG 2002-07-04/50, art. 245, 002; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
  a) de volledige identiteit en het adres van de bezitter en van de ophaler alsmede, in voorkomend geval van ieder van de tussenoperatoren;
  b) de aard en de hoeveelheid van de in ontvangst genomen afvallen;
  c) de aankomstdatum van de afvallen in het bedrijf;
  d) de op de afvallen toegepaste voorbehandelings-, valorisatie- of verwijderingstechnieken;
  e) de bestemming van de afvallen;
  f) de leveringsdatum.

Afdeling 2. - Vervoerformulier voor dierlijke afvallen.
Art.21.Iedere bezitter van (...) gevaarlijke afvalstoffen is verplicht ze vóór elk vervoer bij de [1 Administratie ]1 aan te geven. De Minister bepaalt het formulier en de aangiftemodaliteiten op voorstel van de [1 Administratie]1. <BWG 2002-07-04/50, art. 246, 002; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
  ----------
  (1)<BWG 2017-07-13/32, art. 10, 004; Inwerkingtreding : 07-10-2017>

Art.22. Het vervoerformulier vergezelt de afvallen tot het bestemmingsbedrijf dat een verwijderings- of valarisatiecentrum van afvallen kan zijn.
  Zowel de bezitter als de verschillende tussenoperatoren en de exploitant van (een inrichting met) het bestemmingsbedrijf moeten het formulier invullen wanneer zij de afvallen in ontvangst nemen. Zij bewaren er ieder een exemplaar van dat door de volgende interveniënt gevuld wordt en houden dat document minstens vijf jaar ter beschikking van de technische ambtenaar. <BWG 2002-07-04/50, art. 247, 002; Inwerkingtreding : 01-10-2002>

Art.23. Bij de ontvangst van de afvallen moet de ophaler of de exploitant de in het vervoerformulier vermelde gegevens overschrijven in het in artikel 19 bedoelde register.

HOOFDSTUK VI. - Toezicht en strafbepalingen.
Art.24. (Opgeheven) <BWG 2002-07-04/50, art. 248, 002; Inwerkingtreding : 01-10-2002>

Art.25. (Opgeheven) <BWG 2002-07-04/50, art. 248, 002; Inwerkingtreding : 01-10-2002>

HOOFDSTUK VII. - Wijzigings-, opheffings-, overgangs- en slotbepalingen.
Art.26. Elke exploitant van een in artikel 5 bedoeld bedrijf is verplicht de bepalingen van dit besluit in acht te nemen binnen een termijn van zes maanden vanaf zijn inwerkingtreding.

Art.27. § 1. Elke vóór de inwerkingtreding van dit besluit en krachtens het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 9 april 1992 betreffende de giftige of gevaarlijke afvalstoffen verleende erkenning voor de ophaling en het vervoer van dierlijke afvallen geldt in de zin van dit besluit als erkenning in de hoedanigheid van ophaler of vervoerder van dierlijke afvallen.
  § 2. In afwijking van § 1 kan de " Office " de Minister voorstellen de bestaande erkenningen te wijzigen als de vroeger opgelegde voorwaarden niet overeenstemmen met dit besluit. De Minister moet zijn met redenen omklede beslissing bekendmaken binnen het jaar van inwerkingtreding van dit besluit.

Art.28. De behandeling van de erkenningsdossiers wordt voortgezet overeenkomstig de bij dit besluit ingestelde procedure.

Art.29. § 1. Voor de vestiging, de exploitatie, de uitbreiding of de wijziging van de krachtens artikel 5 erkende bedrijven zijn de bepalingen van de hoofdstukken I en II van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming niet meer van toepassing i.v.m. de bescherming van het nabuurschap en het leefmilieu.
  § 2. De artikelen 1 tot 6, 7, eerste lid, en 9 van het besluit van de Regent van 24 januai 1946 betreffende de wegruiming van voor het verbruik ongeschikte dierenlijken worden opgeheven.

Art.30. De Minister tot wiens bevoegdheden Leefmilieu behoort, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Bijlagen.
Art. N1. Bijlage 1. Voorschriften betreffende de hygiëne in verzamel-, voorbehandelings-, valorisatie- en verwijderingsbedrijven van dierlijke afvallen.
  HOOFDSTUK I. - (Vergunningsvoorwaarden betreffende de installaties voor de verzameling, voorbehandeling, valorisatie en verwijdering van dierlijke afvalstoffen.) <BWG 2002-07-04/50, art. 249, 002; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
  1. De ruimten en voorzieningen moeten in ieder geval aan de volgende eisen voldoen :
  a) de ruimten van het bedrijf moeten op passende wijze zijn gescheiden van de openbare weg en van andere ruimten zoals slachthuizen. Ruimten voor de behandeling van hoog-risicomateriaal mogen niet op hetzelfde terrein zijn gelegen als een slachthuis, tenzij zij zich bevinden in een volledig afgezonderd gedeelte van het gebouw; onbevoegden en dieren mogen geen toegang hebben tot het bedrijf;
  b) het bedrijf omvat een " rein en een onrein " gedeelte, die op passende wijze gescheiden moeten zijn. Het onreine gedeelte moet een overdekte ruimte hebben voor het in ontvangst nemen van de dierlijke afvallen en moet zo zijn gebouwd dat het gemakkelijk te reinigen en te ontsmetten is. De vloeren ervan moeten zo zijn aangelegd dat vloeistoffen gemakkelijk kunnen wegvloeien.
  Indien nodig, moeten in het onreine gedeelte adequate voorzieningen voor het onthuiden of ontharen van dieren en een opslagruimte voor huiden aanwezig zijn;
  c) voor de behandeling of verwerking van dierlijke afvallen overeenkomstig hoofdstuk II moet het bedrijf beschikken over de nodige capaciteit en toereikende voorzieningen voor warm water en voor het opwekken van stoom;
  d) indien nodig, moet het onreine gedeelte beschikken over een voorziening om de dierlijke afvallen te verkleinen en een voorziening om de fijngemaakte dierlijke afvallen in de verwerkingseenheid te laden;
  e) voor de verwerking van de dierlijke afvallen overeenkomstig hoofdstuk II is, al naar gelang het geval, een gesloten verwerkingsinstallatie nodig. Wanneer een warmtebehandeling vereist is, moet deze installatie voorzien zijn van :
  - een meetapparatuur om de temperatuur en zo nodig de druk te controleren op punten waar dat van belang is;
  - registreertoestellen die onafgebroken de meetresultaten registeren;
  - een adequaat veiligheidssysteem om te voorkomen dat de afvallen onvoldoende worden verwarmd;
  f) om herbesmetting van de eindprodukten van de verwerking door binnenkomende grondstoffen te voorkomen, moet het gedeelte van het bedrijf waar de binnenkomende grondstoffen worden gelost en verwerkt duidelijk gescheiden zijn van het gedeelte voor het verder verwerken van het warmtebehandelde materiaal en de opslag van de eindprodukten van de verwerking.
  2. Het bedrijf moet beschikken over adequate voorzieningen voor de reiniging en ontsmetting van de recipiënten of containers waarin dierlijke afvallen worden in ontvangst genomen, en van de vervoermiddelen - met uitzondering van schepen - waarin zij worden vervoerd.
  3. Het bedrijf moet beschikken over adequate voorzieningen om de wielen van vervoermiddelen waarmee dierlijke afvallen worden vervoerd of die het onreine gedeelte van het bedrijf verlaten, vlak voor het vertrek van deze vervoermiddelen te ontsmetten.
  4. In het bedrijf dient een installatie voor de afvoer van afvalwater aanwezig te zijn die aan de hygiënische en aan de milieueisen voldoet.
  5. Het bedrijf moet zelf beschikken over of gebruik maken van een laboratorium dat uitgerust is om de noodzakelijke analyses uit te voeren, met name om te controleren of wordt voldaan aan het bepaalde in hoofdstuk III.
  HOOFDSTUK II. - Hygiënische voorschriften met betrekking tot de in verzamel-, voorbehandelings-, valorisatie- of verwijderingsbedrijven van dierlijke afvallen te volgen werkwijze.
  1. Dierlijke afvallen moeten zo spoedig mogelijk na aankomst in het bedrijf worden behandeld. Tot hun behandeling moeten zij op passende wijze worden opgeslagen.
  2. Recipiënten, containers en vervoermiddelen die voor het vervoer van dierlijke afvallen worden gebruikt, moeten na elk gebruik worden gereinigd, gewassen en ontsmet.
  3. Personen die in het onreine gedeelte werkzaam zijn, mogen het reine gedeelte niet betreden zonder hun werkkleding en hun schoeisel te hebben verwisseld of zonder hun schoeisel te hebben ontsmet. Toestellen en gereedschappen mogen niet van het onreine gedeelte naar het reine gedeelte worden gebracht.
  4. Afvalwater dat afkomstig is van het onreine gedeelte moet zodanig worden behandeld dat er geen ziektekiemen meer aanwezig zijn.
  5. Er moeten systematisch preventieve maatregelen tegen vogels, knaagdieren, insecten en ander ongedierte worden getroffen.
  6. Bij de verwerking van dierlijke afvallen moeten de volgende voorschriften in acht worden genomen :
  a) hoog-risicomateriaal moet worden verwarmd tot de deeltjes gedurende 20 minuten een inwendige temperatuur van ten minste 133 °C hebben bij een druk van 3 bar. Voorafgaand aan de verwerking moet de deeltjesgrootte van het onverwerkte materiaal door middel van voorbreken of vermalen ten minste tot 50 mm worden teruggebracht;
  b) op punten van het verwarmingsproces waar dit belangrijk is, dienen voor het controleren van de warmtebehandeling temperatuurschrijvers te zijn geplaatst;
  c) andere systemen van warmtebehandeling mogen worden aangewend, mits zij erkend zijn als systemen die op microbiologisch gebied gelijkwaardige veiligheidsgaranties bieden.
  Aan dergelijke alternatieve warmtebehandelingssystemen mag enkel goedkeuring worden verleend indien van het eindprodukt gedurende de periode van een maand dagelijks een monster is genomen om vast te stellen dat het produkt voldoet aan de in hoofdstuk III, punten 1 en 2, vastgestelde biologische normen.
  7. De installaties en toestellen moeten goed worden onderhouden en de meetapparatuur moet regelmatig worden geijkt.
  8. Met de eindprodukten moet op zodanige wijze worden omgegaan en deze produkten moeten zodanig worden opgeslagen dat herbesmetting uitgesloten is.
  9. Huiden moeten met natriumchloride worden gezouten.
  HOOFDSTUK III. - Voorwaarden waaraan de produkten na valorisatie moeten voldoen.
  1. Als het hoog-risicomateriaal betreft, moeten monsters die onmidellijk na de warmtebehandeling van het eindprodukt worden genomen, vrij zijn van hittebestendige ziekteverwekkende sporen van bacteriën (Clostridium perfringens in 1 g).
  2. Monsters van eindprodukten uit laag- of hoog-risicomateriaal moeten worden genomen tijdens of na afloop van de opslag in het valorisatiebedrijf om te waarborgen dat de produkten voldoen aan de volgende voorwaarden :
  Salmonella : afwezig in 25 g : n = 5, c = 0, m = 0, M = 0
  Enterobacteriaceae : n = 5, c = 2, m = 10, M = 3 x 10 2/g
  n = aantal deelmonsters waaruit het monster bestaat;
  m = drempelwaarde voor het aantal bacteriën; het resultaat wordt als bevredigend beschouwd indien het aantal bacteriën in geen enkel deelmonster groter is dan m;
  M = maximumwaarde voor het aantal bacteriën; het resultaat wordt als onbevredigend beschouwd indien het aantal bacteriën in één of meer deelmonsters gelijk is aan of hoger ligt dan M;
  c = aantal deelmonsters waarvoor de bacterietelling een resultaat tussen m en M te zien mag geven, waarbij het monster nog als aanvaardbaar wordt beschouwd indien het resultaat van de bacterietelling voor de overige deelmonsters niet hoger is dan m.
  .....

Art. N2. Bijlage 2. HOOFDSTUK I.
  Worden beschouwd als hoog-risicomateriaal :
  a) alle runderen, varkens, geiten, schapen, eenhoevige dieren, pluimvee, en alle andere voor de landbouwproduktie gehouden dieren die op het landbouwbedrijf zijn gestorven maar niet voor menselijke consumptie zijn geslacht, met inbegrip van doodgeboren dieren en onvoldragen vruchten en alle andere dode dieren die volgens de Minister ernstige verschijnselen van op mens of dier overdraagbare ziekten vertonen;
  b) de in punt a bedoelde afvallen die in het bezit zijn van particulieren;
  c) dieren die in het kader van ziektebestrijdingsmaatregelen op het landbouwbedrijf of enige andere door de Minister aangewezen plaats zijn gedood;
  d) afvallen, bloed daaronder begrepen, die afkomstig zijn van dieren die blijkens de veterinaire keuring bij de slachting klinische verschijnselen van op mens of dier overdraagbare ziekten vertoonden;
  e) alle delen van een op gewone wijze geslacht dier die niet voor de keuring na het slachten zijn aangeboden, met uitzondering van huiden, vellen, hoeven, veren, wol, hoornen, bloed en soortgelijke produkten;
  f) alle vlees, vlees van pluimvee, vis en wild en alle levensmiddelen van dierlijke oorsprong die zijn bedorven en die derhalve een gevaar voor de gezondheid van mens en dier inhouden;
  g) uit landen die geen Lid-Staat zijn van de Europese Gemeenschap ingevoerde dieren, vers vlees, vlees van pluimvee, vis, wild, vlees- en zuivelprodukten die tijdens de in de veterinaire wetgeving voorgeschreven controle niet blijken te voldoen aan de voorschriften voor invoer in de Europese Gemeenschap, tenzij zij opnieuw worden uitgevoerd of tenzij invoer ervan is toegestaan op beperkende voorwaarden die in communautaire bepalingen zijn vastgesteld;
  h) vee dat tijdens het vervoer is gestorven, met inbegrip van gevallen van noodslachting waartoe in verband met het welzijn opdracht is gegeven;
  i) dierlijke afvallen die residuen van stoffen bevatten die gevaar kunnen opleveren voor de gezondheid van mens of dier; melk, vlees of produkten van dierlijke oorsprong die door de aanwezigheid van deze residuen niet geschikt zijn voor menselijke consumptie;
  j) vissen met klinische verschijnselen van op de mens of op vissen overdraagbare ziekten;
  k) laag-risicomateriaal dat met hoog-risicomateriaal in aanraking is gekomen of werd vermengd.
  HOOFDSTUK II.
  Worden beschouwd als laag-risicomateriaal :
  a) de overeenkomstig hoofdstuk I, e, uitgesloten produkten, voor zover ze gebruikt worden bij de vervaardiging van diervoeders;
  b) in open zee voor de produktie van vismeel gevangen vissen;
  c) vers visafval afkomstig van bedrijven die voor de menselijke consumptie bestemde visprodukten vervaardigen.
  .....