29 APRIL 1996. - Wet houdende sociale bepalingen(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 30-04-1996 en tekstbijwerking tot 09-12-2022)
TITEL I. - Algemene bepaling.
Art. 1
TITEL II. - Sociale zaken.
HOOFDSTUK I. - Arbeidsongevallen.
Afdeling 1. - Dodelijk arbeidsongeval.
Art. 2-7
Afdeling 2. - De zwakke weggebruikers.
Art. 8-9
Afdeling 3. - De financiering van het Fonds voor arbeidsongevallen.
Art. 10-16
Afdeling 4. - Terugvordering van ten onrechte betaalde uitkeringen.
Art. 17
Afdeling 5. - Betaalde sportbeoefenaars.
Art. 18-21
Afdeling 6. - Toezicht en strafbepalingen.
Art. 22-28
Afdeling 7. - Verzekeringstussenpersonen.
Art. 29
Afdeling 8. - Toepassingsgebied.
Art. 30-31
HOOFDSTUK II. - Beroepsziekten.
Art. 32-46
HOOFDSTUK III. - Gezinsbijslag.
Art. 47-57, 57bis, 57ter, 58-63
HOOFDSTUK IV. - Kruispuntbank van de sociale zekerheid.
Art. 64-73
HOOFDSTUK V. - Sociale zekerheid.
Art. 74-84
HOOFDSTUK VI. - Overzeese sociale zekerheid.
Art. 85-114
HOOFDSTUK VII. - Zeelieden ter koopvaardij.
Art. 115-120
HOOFDSTUK VIII. - Wijziging van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen.
Art. 121
HOOFDSTUK IX. - Geneeskundige verzorging en uitkeringen.
Afdeling 1. - Sociale voordelen.
Art. 122
Afdeling 2. - Medische verkiezingen.
Art. 123
Afdeling 3.- Structuur van het RIZIV.
Art. 124-140
Afdeling 4. - Gegevensuitwisseling.
Art. 141-142
HOOFDSTUK X. - Wet op de ziekenhuizen.
Art. 143-150
HOOFDSTUK XI. - Objectieve aansprakelijkheid.
Art. 151-152
HOOFDSTUK XII. <W 2002-08-22/39, art. 49, 010; Inwerkingtreding : 10-09-2002> - Multipartite-structuur betreffende het ziekenhuisbeleid.
Art. 153-154, 154bis, 154ter, 154quater, 155-156, 156bis, 157-164
TITEL III. - Diverse bepalingen.
Art. 165-168
TITEL IV. - Volksgezondheid.
HOOFDSTUK I. - Medisch aanbod en evaluatie.
Art. 169-173
HOOFDSTUK II. - Wijziging van de wet op de ziekenhuizen.
Art. 174-177
HOOFDSTUK III. - Wijziging van de wet tot oprichting van begrotingsfondsen.
Art. 178
HOOFDSTUK IV. - Wijziging van de wet op de geneesmiddelen.
Art. 179
HOOFDSTUK V. - Wijzigingen van de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel.
Art. 180
HOOFDSTUK VI. - Wijzigingen van de wet van 15 april 1965 betreffende de keuring van en de handel in vis, gevogelte, konijnen en wild en tot wijziging van de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel.
Art. 181
HOOFDSTUK- VII. - Wijzigingen van de wet van 13 juli 1981 tot oprichting van een Instituut voor veterinaire keuring.
Art. 182
TITEL V. - Pensioenen.
Art. 183
TITEL VI. - Wetenschappelijk onderzoek.
Art. 184-189
TITEL VII. - Meerjarenplan voor de werkgelegenheid.
Art. 190
TITEL VIII. - Arbeidskostvermindering.
Art. 191
1939121901 1945020701 1952090501 1960061602 1963071701 1964032508 1965041527 1967070305 1967102410 1969062710 1970060309 1971041001 1971062850 1971072007 1974052002 1974092501 1979073002 1981001048 1981001647 1982000477 1985023620 1987800433 1990022014 1991003014 1991021203 1991022399 1993021426 1994021117 1994021468 1995022154 1995912906
1996012449 1996062051 1997000495 1997012045 1997021096 1997022090 1997022234 1997022772 1998022378 1998022484 1998022486 1998022589 1998022697 1998022757 1998022760 1998022776 1998022777 1998022778 1998022934 1998A22589 1999022167 1999022220 1999022221 1999022339 1999022408 1999022432 1999022571 1999022635 1999022690 1999024099 2000022675 2001003604 2001022590 2001022591 2001022602 2001022799 2002022351 2002022352 2002022419 2002022959 2003022245 2003023050 2005022638 2005022875 2005A22875 2006022653 2006022654 2007022264 2013022411 2013022412 2013022413 2013022414 2016022367 2019012685 2024203052
TITEL I. - Algemene bepaling.
Artikel 1. Deze wet regelt hoofdzakelijk een aangelegenheid zoals bedoeld in artikel 78 van de Grondwet, behalve artikelen 15, 23, 40 en 87, 1°, die een aangelegenheid regelen als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
TITEL II. - Sociale zaken.
HOOFDSTUK I. - Arbeidsongevallen.
Afdeling 1. - Dodelijk arbeidsongeval.
Art.2. Artikel 13 van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 13. § 1. De kinderen van de getroffene, die wees zijn van vader of moeder, ontvangen elk een rente die gelijk is aan 15 % van het basisloon zonder dat het totaal 45 % van dit loon mag overschrijden.
§ 2. De kinderen van de echtgenoot van de getroffene, die wees zijn van vader of moeder, ontvangen elk een rente die gelijk is aan 15 % van het basisloon zonder dat het totaal 45 % van dit loon mag overschrijden zo hun afstamming vaststaat op het ogenblik van het overlijden van de getroffene.
§ 3. De bij § 1 en § 2 bedoelde kinderen, die wees zijn van vader en moeder, ontvangen elk een rente die gelijk is aan 20 % van het basisloon zonder dat het totaal 60 % van dit loon mag overschrijden.
§ 4. Kinderen van wie de afstamming slechts ten aanzien van één van hun ouders vaststaat, worden voor de toepassing van dit artikel met wezen gelijkgesteld.
§ 5. Gerechtelijke vaststelling van afstamming komt voor de toepassing van dit artikel slechts in aanmerking voor zover de procedure tot vaststelling van de afstamming werd ingeleid vóór de datum van het overlijden ten gevolge van een arbeidsongeval, behalve indien het kind verwekt maar nog niet geboren was.
§ 6. De rente die bij toepassing van § 2 en § 3 wordt toegekend aan de kinderen van de echtgenoot van de getroffene, wordt verminderd met het bedrag van de rente die aan voornoemde kinderen wegens een ander dodelijk arbeidsongeval wordt toegekend. Het totaal bedrag van de aldus verminderde rente en van de andere rente mag evenwel niet lager zijn dan het bedrag van de rente toegekend aan de kinderen van de getroffene.".
Art.3. Artikel 14, § 4, van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
"§ 4. Ingeval van samenloop van de belangen van de geadopteerde kinderen met die van de andere kinderen mag de rente toegekend aan de geadopteerde kinderen niet hoger zijn dan deze toegekend aan de andere kinderen.".
Art.4. Artikel 15, § 1, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 1 augustus 1985, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"§ 1. De vader en de moeder van de getroffene die op het tijdstip van het overlijden noch echtgenoot, noch rechthebbende kinderen nalaat, ontvangen ieder een lijfrente gelijk aan 20 % van het basisloon.
Laat de getroffene op het tijdstip van het overlijden een echtgenoot zonder rechthebbende kinderen na, dan is de rente voor ieder van de in het vorige lid bedoelde rechtverkrijgenden gelijk aan 15 % van het basisloon.
De adoptanten hebben dezelfde rechten als de ouders van de getroffene.
Gerechtelijke vaststelling van afstamming komt voor de toepassing van dit artikel slechts in aanmerking voor zover de procedure tot vaststelling van de afstamming werd ingeleid vóór de datum van het overlijden ten gevolge van een arbeidsongeval.".
Art.5. Artikel 16, zesde lid, van dezelfde wet wordt vervangen door het volgende lid :
"Met kleinkinderen worden gelijkgesteld, voor zover zij nog niet gerechtigd zijn op rente wegens hetzelfde dodelijk arbeidsongeval, de kinderen waarvoor uit hoofde van de prestaties van de getroffene of van de echtgenoot kinderbijslag werd genoten, zelfs zo hun vader en moeder nog in leven zijn. Laat de getroffene geen rechthebbende kinderen na, dan ontvangt ieder van hen een rente gelijk aan 15 % van het basisloon, zonder dat het totaal 45 % van het basisloon mag overschrijden. Indien de getroffene rechthebbende kinderen of kleinkinderen nalaat, worden de met kleinkinderen gelijkgestelde kinderen geacht een staak te vormen. De rente toegekend aan deze staak wordt bepaald op 15 % en wordt verdeeld per hoofd.".
Art.6. Artikel 18, derde lid, van dezelfde wet wordt vervangen door het volgende lid :
"Voor de toepassing van dit artikel wordt elke staak als een eenheid beschouwd in het geval bedoeld in artikel 16, derde, vierde en zesde lid.".
Art.7. De artikelen 2, 3 en 4 hebben uitwerking met ingang van 13 juni 1979 en zijn van toepassing op de overlijdens die zich voordeden vanaf deze datum.
In afwijking van het voorgaande lid, treden de nieuwe bepalingen van de artikelen 13, §§ 4 en 5, en 15, § 1, vierde lid, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, in werking op de datum van hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad en slechts voor de ongevallen, overkomen vanaf deze datum.
Afdeling 2. - De zwakke weggebruikers.
Art.8. In Hoofdstuk 11 van dezelfde wet wordt een afdeling 6bis ingevoegd, luidend als volgt :
"Afdeling 6bis. Samenloop met de vergoeding toegekend overeenkomstig artikel 29bis van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplicht aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen.
Art. 48bis. § 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 29bis van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, is de verzekeraar verplicht de vergoedingen die voortvloeien uit deze wet te betalen binnen de in de artikelen 41 en 42 gestelde termijnen.
§ 2. De overeenkomstig artikel 29bis van de voornoemde wet van 21 november 1989 toegekende vergoeding, die geen betrekking kan hebben op de vergoeding van de lichamelijke schade zoals zij gedekt is door deze wet, mag samengevoegd worden met de krachtens deze wet toegekende vergoedingen.
Art. 48ter. De verzekeraar en het Fonds voor arbeidsongevallen kunnen een rechtsvordering instellen tegen de verzekeraar die de aansprakelijkheid dekt van de eigenaar of van de houder van het motorvoertuig of tegen het Gemeenschappelijk Waarborgfonds bedoeld in artikel 80 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen tot beloop van de krachtens artikel 48bis, § 1, gedane uitkeringen, de ermee overeenstemmende kapitalen, alsmede de bedragen en kapitalen bedoeld in de artikelen 51bis, 51ter en 59quinquies en van het gedeelte van de prestaties bedoeld in artikel 42bis, tweede lid.
Ze kunnen die vordering instellen op dezelfde wijze als de getroffene of zijn rechthebbenden en worden gesubrogeerd in de rechten die de getroffene of zijn rechthebbenden bij niet-vergoeding overeenkomstig artikel 48bis, § 1, hadden kunnen uitoefenen krachtens artikel 29bis van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen.".
Art.9. Artikel 8 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1995.
Afdeling 3. - De financiering van het Fonds voor arbeidsongevallen.
Art.10. Artikel 58, § 1, 14°, van dezelfde wet wordt opgeheven.
Art.11. Artikel 58, § 2, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr 530 van 31 maart 1987, wordt vervangen door het volgende lid :
" De bepalingen van de artikelen 51, 52 en 52bis zijn niet van toepassing op de taak bedoeld bij § 1, 2°. Ze zijn slechts van toepassing op de taak bedoeld bij § 1, 3°, inzoverre het Fonds de schadeloosstelling toekent wanneer de verzekeraar in gebreke blijft.".
Art.12. Artikel 58bis, § 2, van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr 530 van 31 maart 1987, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"§ 2. De bepalingen van de artikelen 51, 52 en 52bis zijn niet van toepassing op de taken bedoeld bij § 1, 2°, 3° en 5°.".
Art.13. In dezelfde wet een artikel 58ter ingevoegd, luidend als volgt:
"Art. 58ter. De door het Fonds gevestigde reservefondsen en waarborgsommen worden gedekt overeenkomstig de bepalingen van artikel 12, § 2, van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut.".
Art.14. In artikel 59 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr 530 van 31 maart 1987 en bij de wet van 30 maart 1994 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de 1° wordt vervangen door de volgende bepaling :
"1° een bijdrage ten laste van de werkgevers voor :
a) de werknemers en de daarmee gelijkgestelden die gedeeltelijk onderworpen zijn aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
b) de werknemers die onderworpen zijn aan de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden;
c) de werknemers die onderworpen zijn aan de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de zeelieden ter koopvaardij.";
2° artikel 59 wordt aangevuld met een 12°, luidend als volgt :
"12° een aandeel in de jaarlijkse verdeling van de inkomsten bedoeld bij artikel 5, eerste lid, 2°, d), van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
";
3° artikel 59 wordt aangevuld met een 13°, luidend als volgt :
"13° de administratieve geldboeten, bedoeld bij artikel 91bis, § 1.".
Art.15. In artikel 64 van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr 530 van 31 maart 1987, worden tussen de woorden "10°, " en "59bis, ", de woorden "12°, 13° " ingevoegd.
Art.16. De artikelen 10 en 14, 1° en 2°, hebben uitwerking met ingang van 1 januari 1995.
Afdeling 4. - Terugvordering van ten onrechte betaalde uitkeringen.
Art.17. In artikel 60bis van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 29 december 1990, wordt een § 3 ingevoegd, luidend als volgt :
"§ 3. Van de beslissing tot terugvordering wordt, op straffe van nietigheid, kennis gegeven aan de schuldenaren, bij een ter post aangetekend schrijven.
Hierin wordt, op straffe van nietigheid, vermeld :
-de vaststelling van het onverschuldigde;
-het totale bedrag van het onverschuldigde, evenals de berekeningswijze ervan;
-de bepalingen in strijd waarmee de betalingen werden verricht;
-de in aanmerking genomen verjaringstermijn en de motivering ervan;
-de mogelijkheid om, op straffe van verval, binnen de drie maanden vanaf de derde dag volgend op het ter post neerleggen van het aangetekend schrijven de beslissing te betwisten voor de bevoegde arbeidsrechtbank;
-de mogelijkheid om, onverminderd de rechtsvordering ingesteld bij de arbeidsrechtbank, een verzoek in te dienen bij het Fonds om een gehele of een gedeeltelijke verzaking aan de terugvordering te verkrijgen.
Het ter post neerleggen van het aangetekend schrijven alsmede alle daaropvolgende daden van invordering stuiten de verjaring.
De beslissing tot terugvordering kan slechts uitgevoerd worden na het verstrijken van drie maanden volgend op de derde dag na het ter post neerleggen van het aangetekend schrijven. Wanneer de belanghebbende een aanvraag tot verzaking heeft ingediend, wordt de terugvordering opgeschort tot het Beheerscomité van het Fonds voor arbeidsongevallen over deze aanvraag uitspraak heeft gedaan.".
Afdeling 5. - Betaalde sportbeoefenaars.
Art.18. Artikel 58, § 1, van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr 530 van 31 maart 1987 en de wetten van 29 december 1990 en 30 maart 1994, wordt aangevuld als volgt :
"18° de schadeloosstelling te verzekeren van de arbeidsongevallen die zijn overkomen aan de betaalde sportbeoefenaars van wie de werkgevers ambtshalve bij het Fonds zijn verzekerd overeenkomstig artikel 86.".
Art.19. In artikel 59, 3°, van dezelfde wet, ingevoegd door het koninklijk besluit nr 530 van 31 maart 1987 worden na de woorden, "artikel 81, tweede lid " de woorden "artikel 86, tweede lid" toegevoegd.
Art.20. In Hoofdstuk IV van dezelfde wet wordt een afdeling 3 ingevoegd, waarbij de artikelen 85 en 86 opgeheven door het koninklijk besluit nr 39 van 31 maart 1982, opnieuw worden opgenomen in de volgende lezing :
"Afdeling 3. - Betaalde sportbeoefenaars.
Art. 85. § 1. Als betaalde sportbeoefenaars worden beschouwd, de sportbeoefenaars die verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst.
§ 2. Als werkgevers worden beschouwd, de personen die de onder § 1 bedoelde sportbeoefenaars tewerkstellen.
Art.86. De werkgever, bedoeld in artikel 85, § 2, die geen verzekering heeft afgesloten overeenkomstig artikel 49, is ambtshalve verzekerd bij het Fonds voor arbeidsongevallen. De ambtshalve verzekering begint ten vroegste op 1 januari 1972 en eindigt op 31 december 1995. De ambtshalve aansluiting van de werkgever bij het Fonds voor arbeidsongevallen stuit evenwel de verjaring van de rechtsvordering tot betaling van de verzekeringspremies.
De Koning bepaalt het bedrag van de premies die aan het Fonds verschuldigd zijn, alsmede de grondslag waarop die premies worden berekend en de wijze waarop zij wordt geïnd.
Het Fonds kan, onder de door de Koning bepaalde voorwaarden, geheel of gedeeltelijk van de invordering van de premies verzaken.".
Art.21. De artikelen 18,19 en 20 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 1972.
Afdeling 6. - Toezicht en strafbepalingen.
Art.22. Artikel 87 van dezelfde wet. gewijzigd bij het koninklijk besluit nr 530 van 31 maart 1987 wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 87. Onverminderd de plichten van de officieren van gerechtelijke politie, houden de door de Koning aangewezen ambtenaren toezicht op de uitvoering van deze wet en van de uitvoeringsbesluiten ervan.
Onverminderd de bepalingen van deze wet oefenen deze ambtenaren dit toezicht uit, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie.
Voor de medische controle kan het Fonds voor arbeidsongevallen ook een beroep doen op geneesheren onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten bepaald door de Koning.".
Art.23. Artikel 88 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 88. De in artikel 87 bedoelde ambtenaren mogen bovendien, bij de uitoefening van hun opdracht :
1° op gelijk welk ogenblik van de dag of van de nacht, zonder voorafgaande verwittiging, vrij binnengaan in alle inrichtingen, gedeelten van inrichtingen of lokalen waar verzekeringsinstellingen of instellingen met rentedienst gevestigd zijn evenals verzekeringstussenpersonen die onder de bepalingen van deze wet en van de uitvoeringsbesluiten ervan vallen; tot de bewoonde lokalen hebben zij evenwel alleen toegang wanneer de rechter in de politierechtbank vooraf toestemming heeft verleend;
2° elk onderzoek, elke controle en enquête instellen alsook alle inlichtingen inwinnen die zij nodig achten om zich ervan te vergewissen, dat de wetsen reglementsbepalingen werkelijk worden nageleefd en met name :
a) de in artikel 91ter bedoelde personen ondervragen over alle feiten die nuttig zijn voor de uitoefening van het toezicht;
b) zich, zonder verplaatsing, alle boeken, registers documenten schijven, banden of gelijk welke andere informatiedragers met sociale gegevens ter inzage doen voorleggen die ingevolge deze wet en de uitvoeringsbesluiten dienen te worden opgemaakt, bijgehouden of bewaard en uittreksels, afschriften, afdrukken, uitdraaien, kopieën of fotocopieën ervan nemen of zich deze kosteloos laten verstrekken of zelfs gelijk welke van de in dit littera bedoelde informatiedragers tegen ontvangstbewijs in beslag nemen;
c) zich, zonder verplaatsing, alle andere boeken, registers, documenten, schijven, banden of gelijk welke andere informatiedragers ter inzage doen voorleggen die zij nodig achten voor het volbrengen van hun opdracht en uittreksels, afschriften, afdrukken, uitdraaien, kopieën of fotocopieën ervan nemen of zich deze kosteloos laten verstrekken of zelfs gelijk welke van de in dit littera bedoelde informatiedragers tegen ontvangstbewijs in beslag nemen;
d) de aanplakking gelasten van de documenten die ingevolge deze wet of de uitvoeringsbesluiten ervan moeten worden aangeplakt.".
Art.24. Artikel 89 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 89. De in artikel 87 bedoelde ambtenaren hebben het recht waarschuwingen te geven, voor de overtreder een termijn te bepalen om zich in orde te stellen en processen-verbaal op te maken.
Deze processen-verbaal hebben bewijskracht tot het tegendeel bewezen is, voor zover een afschrift ervan ter kennis wordt gebracht van de overtreder en, in voorkomend geval, van zijn werkgever binnen een termijn van veertien dagen die een aanvang neemt de dag na de vaststelling van de overtreding. Wanneer de vervaldag die in deze termijn is begrepen, een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag is, dan wordt die verplaatst naar de eerstvolgende werkdag.
Voor de toepassing van de termijn bedoeld in het vorige lid, vormt het geven aan de overtreder van een waarschuwing of het verlenen van een termijn om zich in regel te stellen geen vaststelling van de overtreding.".
Art.25. In de artikelen 88bis, 90 en 91 van dezelfde wet worden de woorden "en beambten" geschrapt.
Art.26. In dezelfde wet wordt een artikel 91bis ingevoegd, luidend als volgt :
"Art. 91bis. § 1. Wanneer de in artikel 87 bedoelde ambtenaren aan een verzekeringsinstelling of een instelling met rentedienst een termijn hebben opgelegd om zich met de wet en de besluiten en verordeningen ter uitvoering ervan in regel te stellen, kunnen zij, wanneer de verzekeringsinstelling of een instelling met rentendienst in gebreke blijft, haar een administratieve geldboete opleggen, waarvan het bedrag niet minder dan 1000 frank en niet meer dan 3 % van de technische en financiële opbrengsten met een maximum van 50 miljoen frank mag bedragen, volgens een barema dat bij ministerieel besluit wordt vastgelegd na advies van het Beheerscomité van het Fonds voor arbeidsongevallen. In geval van herhaling binnen een termijn van vijf jaar wordt dit maximum verhoogd tot 5 % van de technische en financiële opbrengsten zonder dat het bedrag 75 miljoen frank mag overschrijden.
De geldboete mag worden berekend in een dagbedrag.
De geldboete wordt ten voordele van het Fonds voor arbeidsongevallen geïnd. Onverminderd het recht van dagvaarding voor de bevoegde rechter, kan het bedrag van de verschuldigde geldboete worden ingevorderd bij dwangbevel door de zorg van het Bestuur van de BTW, Registratie en Domeinen en volgens de procedure geregeld door het Wetboek van Registratie-, hypotheek- en griffierechten.
§ 2. Administratieve geldboetes mogen slechts worden opgelegd nadat de verzekeringsinstelling of instelling met rentedienst in haar verweer is gehoord, minstens behoorlijk opgeroepen.".
Art.27. Artikel 91ter van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit. nr 39 van 31 maart 1982 en gewijzigd bij de wet van 1 augustus 1985, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 91ter. § 1. Onverminderd de artikelen 269 tot 274 van het Strafwetboek, worden met gevangenisstraf van acht dagen tot één maand en met geldboete van 1 000 tot 10 000 frank of met één van die straffen alleen gestraft :
1° de beheerders, commissarissen, directeurs, zaakvoerders of lasthebbers van verzekeringsinstellingen of van instellingen met rentedienst, die wetens en willens onjuiste verklaringen afleggen aan de in artikel 87 genoemde ambtenaren of die weigeren de ter uitvoering van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan gevraagde inlichtingen te verstrekken;
2° de beheerders, commissarissen directeurs, zaakvoerders of lasthebbers van verzekeringsinstellingen of van instellingen met rentedienst die niet hebben voldaan aan de verplichtingen die hen door of krachtens deze wet zijn opgelegd;
3° de beheerders, commissarissen, directeurs zaakvoerders of lasthebbers van een verzekeringsinstelling of van een instelling met rentedienst en al wie, als verzekeringstussenpersoon, heeft meegewerkt aan het afsluiten of het uitvoeren van een contract dat strijdig is met de bepalingen van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan.
§ 2. De verzekeringstussenpersonen die het door deze wet geregelde toezicht verhinderen, worden gestraft onder de voorwaarden bepaald bij artikel 15, § 3, van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen.".
Art.28. In dezelfde wet wordt in de plaats van artikel 91quater dat artikel 91quinquies wordt, een nieuw artikel 91quater ingevoegd, luidend als volgt :
"Art. 91quater. Onverminderd de artikelen 269 tot 274 van het Strafwetboek,
1° worden met gevangenisstraf van acht dagen tot één maand en met geldboete van 26 tot 500 frank of met één van die straffen alleen gestraft, de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers die niet hebben voldaan aan de verplichtingen die hen door of krachtens deze wet zijn opgelegd;
2° worden, onder de voorwaarden bepaald bij artikel 15, 2°, van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie gestraft, alle niet in artikel 91ter bedoelde personen die het krachtens deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan geregelde toezicht verhinderen.".
Afdeling 7. - Verzekeringstussenpersonen.
Art.29. In dezelfde wet wordt een artikel 90bis ingevoegd, luidend als volgt :
"Art. 90bis. § 1. Niemand mag in België de werkzaamheden omschreven in artikel 2, § 1, van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen uitoefenen inzake de arbeidsongevallenverzekering, bedoeld in deze wet, zonder ingeschreven te zijn in het register van de verzekeringstussenpersonen bijgehouden door de Controledienst voor de Verzekeringen.
§ 2. Onverminderd de in artikel 91ter bedoelde strafbepalingen, kan de Minister tot wiens bevoegdheid Sociale Zaken behoort de verzekeringstussenpersonen die hebben deelgenomen aan het sluiten of het uitvoeren van een overeenkomst strijdig met de bepalingen van deze wet, doen schorsen of schrappen uit dit register voor wat de in deze wet bedoelde werkzaamheden in het kader van de arbeidsongevallenverzekering betreft.
Tegen een beslissing tot schorsing of schrapping is beroep mogelijk bij de Raad van State volgens de procedure ingesteld door artikel 7 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen.
§ 3. De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, na advies van de Controledienst voor de verzekeringen en de Verzekeringscommissie, de procedure van schorsing en schrapping uit dit register.".
Afdeling 8. - Toepassingsgebied.
Art.30. Artikel 106 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid :
"Aangaande de vaste personeelsleden van de hierna aangeduide instellingen alsook van de instellingen waarvan zij de verplichtingen hebben overgenomen, treden de artikelen 49 en 50 van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 betreffende de verplichte verzekering in werking op 22 mei 1983 voor de Nederlandse Radio- en Televisieuitzendingen in België, Omroep van de Vlaamse Gemeenschap, op 1 mei 1982 voor de "RadioTélévision belge de la Communauté francaise" en op 1 juli 1982 voor het "Belgisches Rundfunkund Fernsehzentrum der Deutschsprachigen Gemeinschaft.".
Art.31. Artikel 30 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1972.
HOOFDSTUK II. - Beroepsziekten.
Art.32. Artikel 5bis van de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970, ingevoegd bij de wet van 29 december 1990, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 5bis. De Koning bepaalt in welke gevallen en onder welke voorwaarden het Fonds voor de beroepsziekten geheel of gedeeltelijk kan afzien van de terugvordering van ten onrechte betaalde uitkeringen.".
Art.33. In artikel 35, tweede lid, van dezelfde wetten, wordt het woord "zestig" vervangen door het woord "honderd twintig".
Art.34. In artikel 35bis, vierde lid, van dezelfde wetten, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr 529 van 31 maart 1987, worden de woorden "of zestig dagen vóór de datum van het medisch onderzoek, waarop ingevolge een herziening van ambtswege door het Fonds, een verergering wordt vastgesteld" geschrapt.
Art.35. Artikel 41, vijfde lid, van dezelfde wetten, gewijzigd bij de wet van 1 augustus 1985, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"De geneeskundige verzorging bedoeld in artikel 31, 5°, wordt door het Fonds voor de beroepsziekten toegekend ten vroegste vanaf honderdtwintig dagen vóór de datum van indiening van de aanvraag op voorwaarde dat deze ontvankelijk is.".
Art.36. Artikel 44, § 2, van dezelfde wetten, gewijzigd bij de wet van 30 december 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"§ 2. Van de beslissing tot terugvordering wordt, op straffe van nietigheid, kennis gegeven aan de schuldenaren bij een ter post aangetekend schrijven.
Hierin wordt, op straffe van nietigheid, vermeld :
-de vaststelling van het onverschuldigde;
-het totale bedrag van het onverschuldigde, evenals de berekeningswijze ervan;
-de bepalingen in strijd waarmee de betalingen werden verricht;
-de in aanmerking genomen verjaringstermijn en de motivering ervan;
-de mogelijkheid om, op straffe van verval, binnen de dertig dagen vanaf de derde dag volgend op het ter post neerleggen van het aangetekend schrijven beroep in te stellen bij de bevoegde arbeidsrechtbank;
-de mogelijkheid om, onverminderd het instellen van een beroep bij de arbeidsrechtbank, een verzoek in te dienen bij het Fonds voor de beroepsziekten om een gehele of gedeeltelijke verzaking van de terugvordering te verkrijgen.
Het ter post neerleggen van het aangetekend schrijven alsmede alle daaropvolgende daden van invordering stuiten de verjaring.
De beslissing tot terugvordering kan slechts uitgevoerd worden na het verstrijken van dertig dagen vanaf de derde dag volgend op het ter post neerleggen van het aangetekend schrijven. Wanneer de belanghebbende een aanvraag tot verzaking heeft ingediend, wordt de terugvordering geschorst tot het Beheerscomité van het Fonds voor de beroepsziekten over deze aanvraag uitspraak heeft gedaan.".
Art.37. Artikel 48ter van dezelfde wetten, ingevoegd bij de wet van 1 augustus 1985, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 48ter. Wanneer een persoon, die zich niet bevindt in de situatie bedoeld in artikel 48quater en die aangetast is door een beroepsziekte, de in artikel 32 gestelde voorwaarden vervult en eveneens aan het beroepsrisico van deze ziekte is blootgesteld geweest gedurende een periode in de loop waarvan hij niet behoorde tot een categorie van personen als bedoeld in artikel 2 of niet verzekerd was krachtens artikel 3, kan de Koning, op de wijze die Hij bepaalt, de in deze wetten voorziene voordelen beperken voor de beroepsziekten die Hij met name aanduidt.".
Art.38. In dezelfde wetten wordt een artikel 48quater ingevoegd, luidend als volgt :
"Art. 48quater. Wanneer de door een beroepsziekte getroffene voor dezelfde beroepsziekte rechten kan doen gelden in het kader van deze wetten en van de wet van 3 juli 1967 betreffende de schadeloosstelling voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector, wordt de gehele schadeloosstelling waarop de getroffene of zijn rechthebbenden aanspraak kunnen maken, uitsluitend toegekend op grond van de wetgeving waaronder de getroffene het laatst aan het bedoelde beroepsrisico blootgesteld was, vóór de datum van de aanvraag die aanleiding geeft tot de eerste schadeloosstelling.
Indien het slachtoffer, op het ogenblik van de laatste blootstelling waarvan sprake is in het eerste lid, onder het toepassingsgebeid van beide wetgevingen viel, wordt de gehele schadeloosstelling uitsluitend toegekend op grond van de wetgeving waaronder het blootgesteld was door het uitoefenen van zijn voornaamste beroepsactiviteit.".
Art.39. Artikel 52, tweede lid, eerste zin, van dezelfde wetten wordt vervangen door de volgende zin :
"Het Fonds voor de beroepsziekten kan ook ambtshalve uitspraak doen over de herziening van reeds toegekende vergoedingen wegens een tijdelijke arbeidsongeschiktheid.".
Art.40. Artikel 53 van dezelfde wetten gewijzigd bij de wet van 30 december 1992, wordt aangevuld met het volgende lid :
"Tegen een beslissing inzake al of niet afzien van de terugvordering van ten onrechte betaalde uitkeringen is geen beroep mogelijk.".
Art.41. Artikel 56 van dezelfde wetten, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 528 van 31 maart 1987, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 56. Het Fonds voor de beroepsziekten wordt gestijfd :
1° door een aandeel in de jaarlijkse verdeling van de inkomsten, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, d), van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
2° door een solidariteitsbijdrage te storten door de werkgevers voor :
a) de werknemers, die gedeeltelijk onderworpen zijn aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
b) de werknemers die onderworpen zijn aan de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden;
c) de werknemers die onderworpen zijn aan de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de zeelieden ter koopvaardij;
d) degenen die, ten gevolge van lichamelijke ongeschiktheid tot werken of werkloosheid, vakherscholing of -scholing genieten, die door of krachtens een wet of decreet werd ingericht;
e) de leerjongens, leermeisjes en stagiairs;
3° door een bijdrage van de vrijwillig verzekerden;
4° door een bijdrage van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten bedoeld bij artikel 6, 5°, van deze wetten, waarvan het bedrag en de inningsmodaliteiten worden vastgesteld door de Koning.".
Art.42. Artikel 57 van dezelfde wetten, gewijzigd bij de wet van 30 maart 1976 en de koninklijke besluiten nr. 96 van 28 september 1982, nr. 134 van 30 december 1982 en nr 528 van 31 maart 1987, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 57. De in artikel 56, 2°, bedoelde solidariteitsbijdrage beloopt 1,10 % van het loon van de bedoelde personen.
Het begrip loon wordt bepaald in artikel 2 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers. Evenwel kan de Koning het aldus bepaalde begrip, bij in Ministerraad overlegd besluit, uitbreiden of beperken.".
Art.43. Artikel 38, § 3, 6°, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 134 van 30 december 1982, het koninklijk besluit nr. 528 van 31 maart 1987 en de wet van 30 maart 1994, wordt vervangen door de volgende tekst :
"6° 1,10 % van het bedrag van het loon van de werknemers, als solidariteitsbijdrage bestemd voor het Fonds voor de beroepsziekten;
".
Art.44. Artikel 61 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen wordt aangevuld met het volgende lid :
"De vergoedingen die evenwel uitbetaald werden tot 31 maart 1994 inbegrepen en die tengevolge van de retroactiviteit bepaald in het eerste lid onverschuldigd blijken, zijn niet terugvorderbaar.".
Art.45. (Een artikel 20quinquies, luidend als volgt, wordt in de wet van 3 juli 1967 betreffende de schadeloostelling voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar het werk en voor beroepsziekten in de overheidsssector ingevoegd : (Err. B.St. 20-08-1996, art. 21737)
"Art. 20quinquies.) Wanneer de door een beroepsziekte getroffene voor dezelfde beroepsziekte rechten kan doen gelden in het kader van deze wet en van de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970, wordt de gehele schadeloosstelling waarop de getroffene of zijn rechthebbenden aanspraak kunnen maken, uitsluitend toegekend op grond van de wetgeving waaronder de getroffene het laatst aan het bedoelde beroepsrisico blootgesteld was, vóór de datum van de aanvraag die aanleiding geeft tot de eerste schadeloosstelling.
Indien het slachtoffer op het ogenblik van de laatste blootstelling waarvan sprake in het eerste lid, onder het toepassingsgebied van beide wetgevingen viel, wordt de gehele schadeloosstelling uitsluitend toegekend op grond van de wetgeving waaronder het blootgesteld was door het uitoefenen van zijn voornaamste beroepsactiviteit.".
Art.46. Dit hoofdstuk treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van : -de artikelen 32 en 40 die uitwerking hebben met ingang van 19 januari 1991;
-de artikelen 34 en 39 die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 1996;
-artikel 44 dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 1994;
-de artikelen 41, 42 en 43 die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 1995;
-de artikelen 33 en 35 die van toepassing zijn op alle aanvragen die ingediend worden vanaf de eerste dag van de zesde maand die volgt op de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad.
HOOFDSTUK III. - Gezinsbijslag.
Art.47. In het artikel 15 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 oktober 1960, worden het vierde en het vijfde lid vervangen door de volgende bepalingen :
"Van deze laatste bepaling kan echter worden afgeweken wanneer het personeel van een werkgever verdeeld is over zetels of bijhuizen die gevestigd zijn hetzij in verschillende provincies, hetzij in een provincie en in het Brussels Gewest.
In dit geval moet de aansluiting bij eenzelfde compensatiekas of de Rijksdienst geschieden ten bate van al de arbeiders die verbonden zijn aan de zetels of bijhuizen die gevestigd zijn hetzij in eenzelfde provincie, hetzij in het Brussels Gewest.".
Art.48. Artikel 18, tweede lid, van dezelfde wetten, gewijzigd bij de wetten van 1 augustus 1985 en 22 december 1989, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"De openbare instellingen bedoeld in artikel 3, 2°, die krachtens een wet, een besluit of, bij gebrek hieraan, krachtens hun statuten indien het gaat om een autonoom overheidsbedrijf, verplicht zijn zelf de gezinsbijslag te verlenen, moeten zich slechts bij een kinderbijslaginstelling aansluiten, indien die verplichting niet geldt ten aanzien van al hun personeelsleden."
Art.49. In dezelfde wetten wordt een artikel 56undecies ingevoegd, luidend als volgt :
"Art. 56undecies. Is rechthebbende op kinderbijslag tegen de bedragen bepaald in artikel 40, de werknemer die geniet van :
a) een vervroegd pensioen ten laste van de "Radio-Télévision belge" van de Franse Gemeenschap;
b) een toelage betreffende een verlof ter voorbereiding van de opruststelling ten laste van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen.
De werknemer bedoeld in het eerste lid moet bovendien in de loop van de twaalf maanden die de gebeurtenis bedoeld in het eerste lid onmiddellijk voorafgaan, de voorwaarden hebben vervuld om aanspraak te maken op minstens zes maandelijkse forfaitaire bijslagen krachtens deze wetten.
De in dit artikel bedoelde kinderbijslag wordt slechts toegekend in zoverre er geen ander recht bestaat op kinderbijslag voor hetzelfde kind krachtens deze wetten.
De Koning kan, in het eerste lid, de hierin bedoelde opsomming aanvullen.".
Art.50. Artikel 57bis van dezelfde wetten, gewijzigd bij de wet van 30 juni 1981, het koninklijk besluit nr 534 van 31 maart 1987 en de wet van 22 december 1989, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art.57bis. De Koning bepaalt de periodes welke voor de toepassing van de artikelen 55, vierde lid, 56, § 1, eerste lid, 3°, en § 2, eerste lid, 4°, 56bis, § 1, 56quater, eerste lid, 2°, 56decies, § 1, 56undecies, tweede lid, of 57, tweede lid, worden gelijkgesteld met de periodes waarover de werknemer de voorwaarden heeft vervuld om aanspraak te maken op de forfaitaire maandelijkse bijslag.
De Minister die de Sociale Zaken onder zijn bevoegdheid heeft kan in behartigenswaardige gevallen, de periode bepaald in de artikelen 55, vierde lid, 56, § 1, eerste lid, 3°, en § 2, eerste lid, 4°, 56bis, § 1, 56quater, eerste lid, 2°, 56decies, § 1, 56undecies, tweede lid, of 57, tweede lid inkorten.".
Art.51. Artikel 62 van dezelfde wetten, gewijzigd bij de koninklijke besluiten nr. 7 van 18 april 1967 en nr. 68 van 10 november 1967, de wetten van 4 juli 1969, 14 juni 1985 en 1 augustus 1985, het koninklijk besluit nr. 534 van 31 maart 1987 en de wet van 5 augustus 1992 wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 62. § 1. De kinderbijslag wordt ten behoeve van het kind toegekend tot 31 augustus van het kalenderjaar in de loop waarvan het de leeftijd van 18 jaar bereikt.
De Koning kan, onder de voorwaarden die Hij bepaalt, de toekenning van de in het eerste lid bedoelde kinderbijslag afhankelijk maken van de inschrijving in een schoolinrichting.
§ 2. Onverminderd de bepalingen van § 1, wordt de kinderbijslag toegekend tot 25 jaar ten behoeve van de leerjongen of het leermeisje onder de door de Koning bepaalde voorwaarden.
De Koning kan eveneens bepalen tijdens welke periodes en onder welke voorwaarden het recht op kinderbijslag wordt toegekend ten behoeve van de leerling, wanneer de leerovereenkomst of verbintenis verbroken wordt of het voorwerp is van een weigering of van een intrekking van de erkenning.
§ 3. Onverminderd de bepalingen van § 1, wordt de kinderbijslag onder de door de Koning bepaalde voorwaarden, verleend tot 25 jaar ten behoeve van het kind dat onderwijs volgt of een stage doorloopt om in een ambt te kunnen worden benoemd.
De Koning bepaalt eveneens onder welke voorwaarden de uitoefening van een winstgevende bedrijvigheid geen beletsel is voor de toepassing van deze paragraaf.
§ 4. Onverminderd de bepalingen van § 1, wordt de kinderbijslag verleend ten behoeve van het kind van minder dan 25 jaar dat geen verplichte cursussen meer volgt en dat regelmatig een verhandeling bij het einde van hogere studiën, voorbereidt. De Koning bepaalt onder welke voorwaarden en gedurende welke periode die kinderbijslag wordt toegekend.
§ 5. Onverminderd de bepalingen van § 1, wordt de kinderbijslag toegekend tot de leeftijd van 25 jaar ten voordele van het niet meer leerplichtige kind dat ingeschreven is als werkzoekende en studies of een leertijd beëindigd heeft; de Koning bepaalt de periode en de toekenningsvoorwaarden van deze kinderbijslag."
Art.52. In artikel 78 van dezelfde wetten, gewijzigd bij de wet van 30 juni 1981, de koninklijke besluiten nr. 207 van 13 september 1983 en nr. 277 van 14 februari 1984, de wet van 1 augustus 1985 en de koninklijke besluiten van 22 maart 1989 en 23 december 1993, wordt tussen het tweede en het derde lid het volgende lid ingevoegd :
"De forfaitaire maandelijkse bijdrage bedoeld in het eerste lid is verschuldigd door de betrokken werkgever voor elke werknemer bedoeld in artikel 56undecies, eerste lid, al dan niet rechthebbend op gezinsbijslag."
Art.53. Artikel 79, derde lid, van dezelfde wetten, gewijzigd door het koninklijk besluit nr 277 van 14 februari 1984, wordt aangevuld als volgt :
"Het koninklijk besluit tot wijziging van het bedrag van de bijdragen kan ten hoogste twee jaar vóór de datum van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad terugwerken."
Art.54. Artikel 86, tweede lid, van dezelfde wetten wordt vervangen door het volgende lid :
"Onverminderd artikel 78, derde lid, zijn de werkgevers bovendien van bijdragen ontslagen uit hoofde van de personen die zij gewoonlijk minder dan achttien dagen per jaar of minder dan twee uren per dag tewerkstellen."
Art.55. In artikel 101 van dezelfde wetten worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in de Nederlandse tekst van de inleidende zin van het derde lid, gewijzigd bij de wetten van 22 december 1989 en 26 juni 1992, worden de woorden "kinderbijslag en kraamgeld" vervangen door het woord "gezinsbijslag";
2° het derde lid, 2°, gewijzigd bij de wet van 22 december 1989, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"2° aan de gewezen personeelsleden van de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, BELGACOM, DE POST, de Regie der Luchtwegen de Regie voor Maritiem Transport en de instellingen die gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid bepaald in het vierde lid, die gerechtigd zijn op kinderbijslag krachtens de artikelen 56 of 57;";
3° het derde lid, 3°, gewijzigd bij de wet van 22 december 1989, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"3° aan de wezen die gerechtigd zijn op kinderbijslag krachtens artikel 56bis, zo deze verschuldigd is door de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, BELGACOM, DE POST, de Regie der Luchtwegen, de Regie voor Maritiem Transport en de instellingen die gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid bepaald in het vierde lid, krachtens de uitvoeringsbepalingen van artikel 71, § 1bis;
";
4° het derde lid, 4°, gewijzigd bij de wet van 22 december 1989, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"4° aan de personen die gerechtigd zijn op kinderbijslag krachtens artikel 56quater, zo deze verschuldigd is door de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, BELGACOM, DE POST, de Regie der Luchtwegen, de Regie voor Maritiem Transport en de instellingen die gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid bepaald in het vierde lid krachtens de uitvoeringsbepalingen van artikel 71, § 1bis;
";
5° in het derde lid, 7°, gewijzigd bij de wet van 26 juni 1992 worden tussen de woorden "tijdelijke" en "door de bevoegde Gemeenschappen;
" de woorden "of vervanger" ingevoegd;
6° tussen het derde lid en het vierde lid, worden de volgende leden ingevoegd :
"Onverminderd het vorig lid kan de Koning de Rijksdienst machtigen om de gezinsbijslag uit te betalen die verschuldigd is aan het personeel van de werkgevers bedoeld in artikel 3, 1° en 2°, op aanvraag van de desbetreffende werkgever.
De Koning kan de Rijksdienst ook toestemming verlenen tot het uitkeren van de gezinsbijslag verschuldigd op grond van de artikelen 56, 56bis, 56quater en 57 uit hoofde van ziekte, overlijden of pensionering van bepaalde categorieën van voormalige personeelsleden van overheidsinstellingen bedoeld in de wetten betreffende de afschaffing en de herstructurering van instellingen van openbaar nut en andere overheidsdiensten, gecoördineerd op 13 maart 1991, die effectief ontbonden zijn."
Art.56. Artikel 106, derde lid, tweede zin, van dezelfde wetten, gewijzigd door de wet van 5 augustus 1978 en het koninklijk besluit nr. 122 van 30 december 1982, wordt opgeheven.
Art.57. Artikel 107, § 4, van dezelfde wetten, gewijzigd door de wet van 29 december 1990, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"§ 4. Het fonds wordt gefinancierd met alle geldmiddelen die het wordt toegewezen door of krachtens een wet."
Art. 57bis. <Ingevoegd bij KB 1997-01-27/34, art. 11; Inwerkingtreding : 01-01-1997> In afwijking van artikel 23 van de wet van 3 april 1995 houdende maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling, wordt een bedrag van 325 000 000 fr. voorafgenomen van het saldo van de werkgeversbijdragen voor de bevordering van de initiatieven van kinderopvang, voorzien bij artikel 23 van dezelfde wet.
Dit bedrag wordt toegewezen aan het Fonds voor collectieve uitrusting en diensten ingesteld bij artikel 107 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders bij de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers en is bestemd voor de financiering van de diensten bedoeld in de koninklijke besluiten van 20 mei 1974 tot vaststelling, wat de diensten voor gezinshulp betreft, van de wijze waarop het Fonds voor collectieve uitrusting en diensten werkt en van de regelen voor het verlenen van tegemoetkomingen, van 25 september 1974 tot vaststelling, wat de bewaarplaatsen voor kinderen van 0 tot 3 jaar betreft, van de wijze waarop het Fonds voor collectieve uitrusting en diensten werkt en van de regelen voor het verlenen van tegemoetkomingen, en van 17 juli 1991 tot vaststelling, wat de instellingen en diensten betreft die de opvang van zieke kinderen en de opvang buiten de normale werktijden van werknemerskinderen van 0 tot 3 jaar organiseren, van de wijze waarop het Fonds voor collectieve uitrusting en diensten werkt en van de regels voor het verlenen van tegemoetkomingen.
De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, het bedrag van 325 000 000 frank, bedoeld in het eerste lid, brengen op maximum 650 000 000 frank, onder de voorwaarde dat de Gemeenschappen in hun begroting van 1998 de nodige bepalingen hebben opgenomen voor de verdere financiering in 1998 van deze initiatieven. (NOTA : het KB 1997-09-23/36, art. 1, beschikt, met uitwerking vanaf 1 juli 1997 : " Het bedrag van 325 000 000 frank, bedoeld in het eerste lid van artikel 57bis van de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen, wordt gebracht op 650 000 000 frank. ")
Art. 57ter. <ingevoegd bij W 1998-02-22/43, art. 55, 003; Inwerkingtreding : 13-03-1998> Vanuit het reservefonds van de Rijksdienst voor Kinderbijslag bedoeld in artikel 106 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslagen voor loonarbeiders, wordt een bedrag van 650 miljoen frank overgeheveld naar het Fonds voor Collectieve uitrustingen en diensten bedoeld in artikel 107 van dezelfde samengeordende wetten.
(opgeheven) <W 1999-01-15/30, art. 23, 004; Inwerkingtreding : 13-03-1998>
Art.58. Artikel 111 van dezelfde wetten, gewijzigd bij de wetten van 26 juni 1992 en 30 december 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 111. De gezinsbijslag, betaald door de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers met toepassing van artikel 101, derde lid, 2°, 3°, 4°, 7° en 8°, vierde en vijfde lid, en de daarop betrekking hebbende administratiekosten worden door de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten of de bij artikel 3, 2°, bedoelde openbare instellingen aan de Rijksdienst terugbetaald volgens de door de Koning bepaalde modaliteiten.
De overheid belast met de terugbetaling van de gezinsbijslag betaald door de Rijksdienst met toepassing van artikel 101, vijfde lid, wordt door de Koning aangewezen."
Art.59. Artikel 1, tweede lid, van de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag, gewijzigd bij de wet van 20 juli 1991, wordt vervangen door het volgende lid :
"De natuurlijke persoon bedoeld in het eerste lid moet werkelijk en ononderbroken verbleven hebben in België gedurende minstens de laatste vijf jaar die de indiening van de aanvraag om gewaarborgde gezinsbijslag voorafgaan.
Van deze voorwaarde worden vrijgesteld :
1° de persoon die onder de toepassing valt van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 van 14 juni 1971 van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende de toepassing van de sociale verzekeringsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen;
2° de staatloze;
3° de vluchteling in de zin van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van de vreemdelingen."
Art.60. In artikel 3, laatste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr 6 van 11 oktober 1978, worden de woorden "artikel 2, tweede lid" vervangen door de woorden "artikel 2, vierde lid".
Art.61. In artikel 3bis, eerste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr. 242 van 31 december 1983 en gewijzigd bij de wet van 29 december 1990, worden de woorden "artikel 1 en artikel 2 eerste lid, 1°, tweede en derde lid" vervangen door de woorden "artikel 1 en artikel 2, eerste lid, 1°, tweede en vierde lid".
Art.62. Opgeheven worden :
-het koninklijk besluit van 20 mei 1974 tot vaststelling, wat de diensten voor gezinshulp betreft, van de wijze waarop het Fonds voor collectieve uitrusting en diensten werkt en van de regelen voor het verlenen van tegemoetkomingen;
-het koninklijk besluit van 25 september 1974 tot vaststelling, wat de bewaarplaatsen voor kinderen van 0 tot 3 jaar betreft, van de wijze waarop het Fonds voor collectieve uitrustingen en diensten werkt en van de regelen voor het verlenen van tegemoetkomingen;
-het koninklijk besluit van 17 juli 1991 tot vaststelling, wat de instellingen en diensten betreft die de opvang van zieke kinderen en de opvang buiten de normale werktijden van werknemerskinderen van 0 tot 3 jaar organiseren, van de wijze waarop het Fonds voor collectieve uitrustingen en diensten werkt en van de regels voor het verlenen van tegemoetkomingen.
(De leningen toegekend krachtens artikel 3, § 1, a), van het koninklijk besluit van 25 september 1974 worden binnen de in artikel 3, § 3, b), van hetzelfde besluit bedoelde termijnen terugbetaald door de betrokken instellingen aan het Fonds voor collectieve uitrustingen en diensten.) <W 1999-01-15/30, art. 22, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
Art.63. Dit hoofdstuk treedt in werking op de dag van bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van :
1° artikel 48 dat uitwerking heeft met ingang van 4 september 1992;
2° de artikelen 49, 50, 52 en 54 die uitwerking hebben met ingang van 1 juli 1993;
3° artikel 55, 2°, 3° en 4°, dat uitwerking heeft met ingang van 4 september 1992, behalve waar het de instellingen beoogt die gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid bepaald in artikel 101, vierde lid, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders in welk geval het uitwerking heeft met ingang van 1 oktober 1995;
4° artikel 55, 5°, dat uitwerking heeft met ingang van 1 april 1990;
5° artikel 55, in zoverre het een artikel 101, vierde lid, invoegt, en artikel 58, in zoverre het verwijst naar de toepassing van deze laatste bepaling, die uitwerking hebben met ingang van 1 oktober 1995;
(6° de artikelen 56, 57 en 57bis die uitwerking hebben vanaf 1 januari 1997 en het artikel 62 dat in werking treedt op 1 juli 1997.
De Koning kan bij een in Ministerraad overlegd besluit de datum van 1 juli 1997 vervangen door deze van 1 januari 1998.) <KB 1997-01-27/34, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
7° artikel 59 dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 1994.
HOOFDSTUK IV. - Kruispuntbank van de sociale zekerheid.
Art.64. In artikel 2, eerste lid, 2°, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het littera b), worden tussen de woorden "de sociale secretariaten voor werkgevers" en ", die erkend zijn om mee te werken" de woorden "en de tariferingsdiensten van de apothekersverenigingen" ingevoegd;
2° er wordt een onderdeel d) toegevoegd, luidend als volgt :
"d) de personen die door de in a), b) en c) bedoelde instellingen van sociale zekerheid worden belast met het bijhouden van een bijzonder repertorium van de personen bedoeld in artikel 6, tweede lid, 2°."
Art.65. In dezelfde wet, wordt een artikel 9bis ingevoegd, luidend als volgt :
"Art. 9bis. § 1. Er wordt een pensioengegevensbank ingesteld met betrekking tot de wettelijke ouderdoms-, rust-, anciënniteits- en overlevingspensioenen alsook met betrekking tot alle andere als zodanig geldende Belgische en buitenlandse voordelen en tot de voordelen bedoeld als aanvulling van een pensioen, zelfs als dit laatste niet is verworven, en toegekend, hetzij bij toepassing van wettelijke, reglementaire of statutaire bepalingen, hetzij bij toepassing van bepalingen die voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst, een ondernemingsreglement, een collectieve ondernemings- of sectoriële overeenkomst.
§ 2. De pensioengegevensbank wordt opgebouwd op basis van de inlichtingen die worden ingezameld op grond van artikel 191, eerste lid, 7°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.
§ 3. De pensioengegevensbank bevat de gegevens vereist voor de toepassing van de bepalingen inzake cumulatie van de voordelen bedoeld in § 1, alsook alle nuttige gegevens met het oog op de uitvoering van de volgende bepalingen :
1° artikel 191, eerste lid, 7°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;
2° artikel 68 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen;
3° artikelen 270 tot 275 van het Wetboek van de inkomstenbelasting 1992.
De pensioengegevensbank kan door de Kruispuntbank tevens gebruikt worden voor de in artikel 5, tweede lid, bedoelde doelstellingen.
§ 4. De pensioengegevensbank wordt, ieder voor zijn opdrachten, beheerd door de Rijksdienst voor pensioenen en het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering. Het beheer van de gegevensbank en de inzameling van de gegevens die erin worden opgenomen geschiedt met inachtneming van de regels vastgesteld door het Algemeen Coordinatiecomité."
Art.66. Artikel 19 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 19. De artikelen 10 tot en met 15 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, zijn eveneens van toepassing op de verenigingen al dan niet met rechtspersoonlijkheid, en op alle instellingen of openbare besturen, ten opzichte van de hen betreffende sociale gegevens van persoonlijke aard die zijn opgenomen in de sociale gegevensbanken of in de Kruispuntbank."
Art.67. Artikel 20 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 20. § 1. De artikelen 2 tot en met 5 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen zijn van toepassing op de eenzijdige bestuurshandelingen van de instellingen van sociale zekerheid waarbij de rechten van de gerechtigden op sociale zekerheid of van hen die er aanspraak op maken worden bepaald, beoordeeld of gewijzigd.
De Koning kan, bij in Ministerraad overlegd besluit en na advies van het Toezichtscomité, afwijkingen bepalen van het eerste lid.
§ 2. In afwijking van artikel 12, § 3 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens delen de instellingen van sociale zekerheid en de Kruispuntbank de verbeteringen en verwijderingen van sociale gegevens van persoonlijke aard uitsluitend mee aan de persoon waarop de gegevens betrekking hebben. De instellingen van sociale zekerheid delen deze verbeteringen en verwijderingen eveneens mee aan de Kruispuntbank. De Kruispuntbank deelt de verbeteringen en verwijderingen mee aan de instellingen van sociale zekerheid waarvoor uit het repertorium van de personen bedoeld in artikel 6 blijkt dat ze deze gegevens bewaren."
Art.68. In artikel 44, zesde lid van dezelfde wet worden de woorden "De Commissie kan de genoemde termijn eenmaal verlengen met ten hoogste dertig dagen", ingevoegd bij de wet van 8 december 1992, opgeheven.
Art.69. Artikel 60, 2°, van dezelfde wet wordt opgeheven.
Art.70. Artikel 62, 2°, van dezelfde wet wordt opgeheven.
Art.71. In artikel 87 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid, worden de woorden "niveau 1 onder arbeidsovereenkomst" vervangen door de woorden "niveau 1 of 2+ onder arbeidsovereenkomst van bepaalde of onbepaalde duur";
2° het tweede lid wordt opgeheven.
Art.72. Artikel 89, eerste lid, van dezelfde wet wordt door de volgende bepaling vervangen :
"De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de voorwaarden bepalen waaronder het overeenkomstig artikel 87 onder arbeidsovereenkomst aangeworven informaticapersoneel kan vragen om in het statutair personeel van de Kruispuntbank te worden opgenomen."
Art.73. Artikel 90 van dezelfde wet wordt opgeheven.
HOOFDSTUK V. - Sociale zekerheid.
Art.74. In artikel 39, eerste lid, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1978, worden de woorden "drie jaar" vervangen door de woorden "vijf jaar".
Art.75. In artikel 42, eerste lid, gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1978 en tweede lid, van dezelfde wet, worden de woorden "drie jaar" vervangen door de woorden "vijf jaar".
Art.76. In artikel 12, § 4, eerste en tweede lid, van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij, gewijzigd bij de wet van 1 augustus 1985, worden de woorden "drie jaar" vervangen door de woorden "vijf jaar".
Art.77. In artikel 12bis, § 5, eerste lid, van dezelfde besluitwet, ingevoegd bij de wet van 11 juli 1956 en gewijzigd bij de wet van 1 augustus 1985, worden de woorden "drie jaar" vervangen door de woorden "vijf jaar".
Art.78. In artikel 6, eerste en tweede lid, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen gewijzigd bij het koninklijk besluit nr 502 van 31 december 1986 en de wetten van 22 december 1989 en 20 juli 1991, worden de woorden "drie jaren" vervangen door de woorden "vijf jaar".
Art.79. In artikel 121 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 oktober 1960 en de wet van 10 oktober 1967, worden de woorden "drie jaar" vervangen door de woorden "vijf jaar".
Art.80. In artikel 155 van dezelfde samengeordende wetten, gewijzigd bij de wet van 2 mei 1958 en het koninklijk besluit van 25 oktober 1960, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid worden de woorden "van artikel 36, van artikel 37 of " geschrapt;
2° het artikel wordt aangevuld met het volgende lid :
"De publieke rechtsvordering wegens de overtreding bedoeld in het eerste lid verjaart door verloop van vijf jaar na het feit waaruit de vordering is ontstaan."
Art.81. In artikel 59, vierde en vijfde lid, van de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970, worden de woorden "drie jaren" vervangen door de woorden "vijf jaar".
Art.82. Artikel 69, derde lid, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, gewijzigd bij de wet van 1 augustus 1985, wordt vervangen door het volgende lid :
"De schuldvorderingen van het Fonds voor arbeidsongevallen ten laste van de schuldenaars bedoeld in artikel 59, 4°, verjaren na vijf jaar."
Art.83. In artikel 3, eerste lid, van het koninklijk besluit nr 33 van 30 maart 1982 betreffende een inhouding op invaliditeitsuitkeringen, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr 52 van 2 juli 1982, worden de woorden "drie jaar" vervangen door de woorden "vijf jaar".
Art.84. De artikelen 74 tot 83 treden in werking op de eerste dag van het kwartaal volgend op dat waarin deze wet in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
HOOFDSTUK VI. - Overzeese sociale zekerheid.
Art.85. In artikel 8 van de wet van 16 juni 1960, die de organismen belast met het beheer van de sociale zekerheid van de werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi onder de controle en de waarborg van de Belgische Staat plaatst, en de waarborg draagt door de Belgische Staat van de maatschappelijke prestaties ten gunste van deze werknemers verzekerd, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het tweede lid, gewijzigd bij de wet van 21 september 1964, wordt vervangen door de volgende bepaling : "De kosten van geneeskundige verstrekkingen worden terugbetaald voor zover en in de mate dat er in een tegemoetkoming wordt voorzien door de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, en haar uitvoeringsbesluiten en rekening houdende met de overeenkomsten, akkoorden en als zodanig geldende documenten of met de honoraria die door de Koning zijn vastgesteld ter uitvoering van artikel 52 van de wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel.";
2° het artikel wordt aangevuld met de volgende bepaling :
"Onder "leden van hun gezin" bedoeld in het eerste lid, a), d), of f), moet worden begrepen : de personen die worden beschouwd als personen ten laste van de gerechtigden met toepassing van de bepalingen betreffende de verzekering geneeskundige verzorging van de voornoemde wet, gecoördineerd op 14 juli 1994."
Art.86. In artikel 18bis, § 2, a), van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 22 februari 1971, worden de woorden "tot op 21-jarige leeftijd" vervangen door "tot op 25-jarige leeftijd".
Art.87. In artikel 10 van de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid, gewijzigd bij de wet van 10 oktober 1967, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° § 1, vierde lid wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Bovendien doet zij uitspraak over de beroepen tegen de beslissingen van de Dienst inzake de krachtens de artikelen 57 en 57bis aangegane verzekeringscontracten.";
2° § 2, tweede lid, wordt opgeheven.
Art.88. Afdeling 3 van hoofdstuk I van dezelfde wet die artikel 11 bevat, opgeheven door de wet van 21 december 1994, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing :
"Afdeling 3. - Adviserend geneesheren.
- Art. 11. § 1. De adviserend geneesheren van de Dienst voor de Overzeese sociale zekerheid worden belast met het uitoefenen van het toezicht op de ongeschiktheid en op de gezondheidszorgverstrekkingen en dit overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn voor de sociale zekerheid van de werknemers van Belgisch-Congo en van Ruanda-Urundi waarvan de verstrekkingen gewaarborgd zijn door de wet van 16 juni 1960 die de organismen belast met het beheer van de sociale zekerheid van de werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi onder de controle en de waarborg van de Belgische Staat plaatst, en die waarborg draagt door de Belgische Staat van de maatschappelijke uitkeringen ten gunste van deze werknemers verzekerd, overeenkomstig deze wet en overeenkomstig de bepalingen van de contracten inzake de terugbetaling van de geneeskundige verstrekkingen, afgesloten krachtens artikel 57 van deze wet.
Zij worden bovendien belast met de volgende opdrachten :
1° als zij het, om gezondheidsredenen, nodig achten om vrijstelling te verlenen van de voorwaarde tot verblijf in België of in een Lidstaat van de Europese Unie aan vreemdelingen die eraan onderworpen zijn overeenkomstig de artikelen 33 en 46 van deze wet, overeenkomstig artikel 8bis van de genoemde wet van 16 juni 1960 en overeenkomstig artikel 69, tweede lid van de programmawet van 2 juli 1981;
2° bevestigen dat een kind onbekwaam is om een winstgevende activiteit uit te oefenen wegens zijn lichamelijke en geestelijke staat voor de toepassing van de artikelen 28bis, § 1, b), en 35, § 2, tweede lid, van deze wet en van de artikelen 3, eerste lid, c), 4, 5, 6, 7 en 18bis, § 2, b), van bovengenoemde wet van 16 juni 1960.
§ 2. Het statuut en de bezoldiging van de adviserend geneesheren worden bepaald door de Koning na raadpleging van het Beheerscomité van de Dienst voor de overzeese sociale zekerheid.
De adviserend geneesheren mogen, zonder de toestemming van dit beheerscomité die steeds kan worden ingetrokken, geen andere medische activiteit uitoefenen.".
Art.89. Artikel 27 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 16 februari 1970, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 27. Wanneer het totaal bedrag der bijdragen dat voor de laatste zesendertig maanden verzekeringsdeelneming is gestort, kleiner is dan het maximum bedrag dat voor die periode betaald had kunnen worden uitgaande van een overeenkomstig artikel 19 vermeerderde maximummaandbijdrage van 3 000 frank, wordt de in artikel 26 bedoelde wezenbijslag verminderd door deze met de verhouding tussen die bedragen te vermenigvuldigen.
Wanneer de bijdragen op grond van artikel 18 § 1, a) of b), werden gestort, dan wordt voor de toepassing van de regel, gesteld in het eerste lid, uitgegaan van een overeenkomstig artikel 19 vermeerderde maximummaandbijdrage van respectievelijk 2 700 frank en 2 400 frank.
Wanneer de bijdragen op grond van artikel 18, § 2, tweede lid, de aldaar voorgeschreven andere bestemming kregen, dan wordt voor de toepassing van de regel, gesteld in het eerste lid, uitgegaan van een overeenkomstig artikel 19 vermeerderde maximum maandbijdrage van 2 400 frank."
Art.90. In artikel 28bis, § 1, a), van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 22 februari 1971, worden de woorden "tot op 21-jarige leeftijd" vervangen door de woorden "tot op 25-jarige leeftijd".
Art.91. Artikel 29 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 11 februari 1976, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"§ 1. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn toepasselijk op de verzekerde die als arbeidsongeschikt werd erkend in de zin van § 2 of § 3.
§ 2. Als arbeidsongeschikt wordt erkend, de verzekerde die niet in staat is door zijn werk in zijn behoeften te voorzien ten gevolge van een ziekte die zich manifesteert of van een ongeval, ander dan een arbeidsongeval, dat zich voordoet in de loop van een tijdvak van deelneming aan de verzekering.
§ 3. Als arbeidsongeschikt wordt erkend, de verzekerde die haar beroepsactiviteit stopzet tijdens een tijdvak van moederschapsrust.
De prenatale rust neemt een aanvang, op vraag van de verzekerde ten vroegste zeven weken voor de vermoedelijke bevallingsdatum.
De verzekerde geeft daartoe aan de Dienst een geneeskundig getuigschrift af, waarbij wordt verklaard dat ze normaal moet bevallen op het einde van de gevraagde bevallingsrust. Indien de bevalling plaats heeft na de datum die door de geneesheer is voorzien, wordt de prenatale rust verlengd tot aan de werkelijke datum van de bevalling.
De postnatale rust strekt zich uit over het tijdvak van acht weken na de bevalling; dat tijdvak kan worden verlengd met een tijdspanne die overeenstemt met de periode tijdens welke de verzekerde aan het werk is gebleven vanaf de zevende week vóór de bevalling."
Art.92. Artikel 30, 1°, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 22 februari 1971, wordt vervangen door de volgende tekst :
"1° de verzekerde moet aan de verzekering hebben deelgenomen gedurende de zes maanden die voorafgaan aan de maand waarin de arbeidsongeschiktheid een aanvang neemt.
De verzekeringsdeelneming moet de duur, bedoeld in het eerste lid, niet bereiken, wanneer deze onderbroken wordt ten gevolge van de stopzetting, na een ongeval, van de beroepsactiviteit die de verzekeringsdeelneming mogelijk heeft gemaakt;
".
Art.93. Artikel 31, 1°, a) en b), van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende tekst:
"a) in een fout die opzettelijk gepleegd werd door de verzekerde;
b) in een ongeval overkomen naar aanleiding van een lichaamsoefening tijdens een sportcompetitie of -exhibitie, waarvoor de inrichter toegangsgeld ontvangt en waarvoor de deelnemers in om het even welke vorm een bezoldiging ontvangen;".
Art.94. Artikel 32 van dezelfde wet wordt opgeheven.
Art.95. In artikel 35 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 13 april 1965, 16 februari 1970, 22 februari 1971 en 11 februari 1976 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° § 1, eerste lid, wordt als volgt aangevuld :
"Na een ononderbroken periode van een jaar worden de genoemde bedragen verhoogd tot respectievelijk 8 250 frank en 6 000 frank";
2° § 2, eerste lid, 1° en 2°, wordt vervangen door de volgende bepalingen :
"1° de kinderen van de verzekerde, de gemeenschappelijke kinderen van de echtgenoten en de kinderen van de echtgenoot. De genoemde kinderen moeten ten laste zijn van de verzekerde;
2° de geadopteerde kinderen van de verzekerde of van de echtgenoot die ten laste zijn van de verzekerde.";
3° in § 2, derde lid, worden de woorden tot op 21 jarige leeftijd " vervangen door de woorden "tot op 25-jarige leeftijd";
4° in § 2bis, worden het eerste en het tweede lid opgeheven;
5° in § 2bis, derde lid, wordt het woord "evenzo" geschrapt;
6° in § 3, worden de woorden "dertig dagen" vervangen door de woorden "negentig dagen".
Art.96. In artikel 36 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 1, eerste lid, worden de woorden "ter uitvoering van de wetgeving op de sociale zekerheid der werknemers" vervangen door de woorden "krachtens een Belgische of vreemde wetgeving inzake sociale zekerheid" en worden de woorden "of gerechtigd is te genieten" geschrapt;
2° in § 1, worden het tweede en het derde lid vervangen door de volgende leden :
"De Koning bepaalt de voorwaarden waarop de beroepsinkomsten van de invaliden, die met het oog op een versnelde revalidatie de arbeid hervatten voor hun algehele genezing, niet worden afgehouden, voor de duur van ten hoogste één jaar, van de uitkeringen bepaald in artikel 35, § 1. In dit geval is het bedrag van die uitkeringen vastgesteld op 5 500 frank of 4 000 frank, naargelang van het geval.
Indien de verzekerde tijdens een periode van arbeidsongeschiktheid aanspraak kan maken op uitkeringen inzake ouderdomspensioen ten laste van de fondsen beoogd in het eerste lid, maar er de vereffening niet van vraagt, wordt het bedrag van de uitkeringen die hij zou kunnen verkrijgen, afgetrokken van de toelagen bedoeld in artikel 35 § 1, te rekenen van de dertiende maand van de ongeschiktheid. Het bedrag van die uitkeringen wordt berekend op de normale pensioengerechtigde leeftijd indien deze gelegen is na de eerste twaalf maanden. Zoniet wordt het bedrag berekend op de leeftijd die bereikt werd op het einde van de twaalfde maand.";
3° § 1 wordt aangevuld door de volgende bepaling :
"De bijslagen worden niet meer toegekend wanneer de verzekerde een rustpensioen geniet ten laste van de fondsen bedoeld in het eerste lid.";
4° in § 2, a), worden de woorden "na raadpleging van de technische commissie" vervangen door de woorden "na advies van het Beheerscomité".
Art.97. De artikelen 37 en 38 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 16 februari 1970 en 22 februari 1971, worden opgeheven.
Art.98. In artikel 38bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 22 februari 1971, worden de woorden "en 38, eerste lid" geschrapt.
Art.99. Artikel 39 van dezelfde wet, opgeheven door de wet van 11 februari 1976, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing :
"Art. 39. De Koning kan de bedragen, bedoeld in artikel 35, wijzigen bij een in Ministerraad overlegd besluit."
Art.100. Artikel 40 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 16 februari 1970, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 40. Wanneer het totaal bedrag der bijdragen, dat gestort werd gedurende de laatste zesendertig maanden van verzekeringsdeelneming voor de maand waarin de arbeidsongeschiktheid een aanvang neemt, kleiner is dan het maximum bedrag dat voor die periode gestort had kunnen worden uitgaande van een overeenkomstig artikel 19 vermeerderde maximummaandbijdrage van 3000 frank worden de uitkeringen bepaald in de artikelen 35, § 1, en 36, § 1, tweede lid, verminderd door ze te vermenigvuldigen met de verhouding tussen die bedragen.
Wanneer de bijdragen werden gestort op grond van artikel 18, § 1, a), of wanneer ze op grond van artikel 18, § 2, tweede lid, de aldaar voorgeschreven bestemming kregen, dan wordt voor de toepassing van de regel, gesteld in het eerste lid, uitgegaan van een overeenkomstig artikel 19 vermeerderde maximummaandbijdrage van 2 700 frank of 2 400 frank, naargelang het geval.".
Art.101. In artikel 40bis van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 16 februari 1970, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het eerste lid wordt vervangen door het volgende lid :
"Wanneer de verzekerde gedurende de laatste zesendertig maanden van verzekeringsdeelneming vóór de maand waarin de arbeidsongeschiktheid een aanvang neemt, telkens een overeenkomstig artikel 19 vermeerderde bijdrage van 4 000 frank heeft gestort, worden de toelagen bepaald in de artikelen 35, § 1, en 36, § 1, tweede lid, met 20 % verhoogd.";
2° in het tweede lid worden de woorden "de ziekte werd opgedaan of het ongeval zich heeft voorgedaan" vervangen door de woorden "de arbeidsongeschiktheid een aanvang neemt";
3° het artikel wordt aangevuld met de volgende bepaling :
"Wanneer de bijdragen werden gestort op grond van artikel 18, § 1, a), of wanneer ze op grond van artikel 18, § 2, tweede lid, de aldaar voorgeschreven bestemming kregen, dan wordt de overeenkomstig artikel 19 vermeerderde maximummaandbijdrage respectievelijk gebracht op :
a) 3 600 frank en 3 200 frank voor de toepassing van de regel gesteld in het eerste lid;
b) 2 700 frank en 2 400 frank voor de toepassing van de regel gesteld in het tweede lid."
Art.102. In artikel 42, tweede lid, van dezelfde wet worden de woorden "de raad van beheer van de Dienst na advies van de technische commissie" vervangen door de woorden "het beheerscomité van de Dienst".
Art.103. Artikel 44, tweede lid, van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Onder gezin moet worden begrepen de personen die worden beschouwd als personen ten laste van gerechtigden bij toepassing van de bepalingen betreffende de verzekering geneeskundige verzorging van de wet betreffende de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.".
Art.104. In artikel 48, eerste lid, van dezelfde wet worden de woorden "in het tweede lid van artikel 31, 1°" vervangen door de woorden "in artikel 31, 1°, b) en c)".
Art.105. Artikel 49 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 49. De kosten voor geneeskundige verstrekkingen worden door de Dienst voor de Overzeese Sociale Zekerheid ten laste van het Invaliditeitsfonds terugbetaald voor zover en in de mate dat er een tegemoetkoming wordt voorzien door de wet betreffende de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 en haar uitvoeringsbesluiten, en rekening houdende met de overeenkomsten, akkoorden en als zodanig geldende documenten of met de honoraria die door de Koning werden vastgesteld ter uitvoering van artikel 52 van de wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel."
Art.106. Artikel 57, derde lid, van dezelfde wet wordt opgeheven.
Art.107. Artikel 61 van dezelfde wet, opgeheven door de wet van 10 oktober 1967, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing :
"Art. 61. § 1. Het recht op terugvordering van de ten onrechte betaalde uitkeringen, waarin deze wet en de wet van 16 juni 1960 voorzien, verjaart na zes maanden te rekenen van de datum waarop de uitbetaling is geschied.
Wanneer het onverschuldigde zijn oorsprong vindt in de toekenning of vermeerdering van een uitkering in een Belgisch of buitenlands stelsel van sociale zekerheid, verjaart het recht op terugvordering na zes maanden te rekenen van de datum van de beslissing tot toekenning of vermeerdering van die uitkering.
De termijn, vastgesteld in het eerste en het tweede lid, wordt gebracht op vijf jaar, wanneer de onverschuldigde sommen werden verkregen door bedrieglijke handelingen of door valse of opzettelijk onvolledig afgelegde verklaringen.
Dit geldt eveneens ten aanzien van de sommen die ten onrechte werden uitbetaald wegens het niet afleggen, door de schuldenaar, van een verklaring die is opgelegd door een wetsbepaling of verordende bepaling of die volgt uit een vroeger aangegane verbintenis.
De bepalingen van deze paragraaf vormen evenwel geen beletsel voor de terugvordering van het onverschuldigde, in de zin van artikel 1410, § 4, van het gerechtelijk wetboek op de vervallen sommen die bij het ontstaan van de schuld niet aan de gerechtigde werden uitbetaald.
§ 2. Met uitzondering van de gevallen beoogd in § 1, derde lid, dooft de terugvordering van de ten onrechte betaalde uitkeringen uit bij het overlijden van degene aan wie ze betaald werden, indien op dat ogenblik de eis tot terugbetaling van het onverschuldigde hem niet betekend was.
Deze bepaling vormt evenwel geen beletsel tot de terugvordering van het onverschuldigde op de vervallen sommen die niet aan de overledene betaald werden.
§ 3. De beslissing tot terugvordering kan slechts uitgevoerd worden na verloop van een maand. Zij wordt aan de schuldenaar kenbaar gemaakt bij een ter post aangetekend schrijven.
Hierin worden, op straffe van nietigheid, vermeld :
-de vaststelling van het onverschuldigde evenals het totale bedrag en de berekeningswijze ervan;
-de bepalingen in strijd waarmee de betalingen werden verricht;
-de in aanmerking genomen verjaringstermijn en de motivering ervan;
-het eventueel toepassen van de bepalingen van artikel 1410, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek;
-de mogelijkheid voor de schuldenaar om binnen de gestelde termijn een beroep te doen op de bepalingen van § 4 en § 5.
Het ter post neerleggen van het aangetekend schrijven stuit de verjaring.
§ 4. De belanghebbende kan, op straffe van verval, binnen de negentig dagen na de aanbieding van het aangetekend schrijven beroep aantekenen bij de bevoegde arbeidsrechtbanken.
§ 5. Het Beheerscomité van de Dienst kan geheel of gedeeltelijk afzien van de terugvordering, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de belanghebbende. Dit verzoek, dat schorsend werkt, moet, op straffe van verval, ingediend worden binnen de negentig dagen na de aanbieding van het aangetekend schrijven.
§ 6. De Koning kan de bepalingen van dit artikel wijzigen teneinde ze in overeenstemming te brengen met de bepalingen die de terugvordering van het onverschuldigde regelen in de wetgeving betreffende de sociale zekerheid van de werknemers.".
Art.108. In artikel 64 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 22 februari 1971, 11 februari 1976 en 20 juli 1990 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het eerste lid, f), wordt vervangen door de volgende tekst :
"f) zijn militaire dienst of burgerdienst heeft vervuld;
"
2° in het vierde lid worden de woorden "de ziekte werd opgedaan of in de loop waarvan het ongeval zich heeft voorgedaan " vervangen door de woorden "de arbeidsongeschiktheid een aanvang neemt";
3° het vijfde lid wordt opgeheven.
Art.109. Artikel 68 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 16 februari 1970 en 11 februari 1976, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 68. § 1. De Koning bepaalt de vorm van en de termijn waarbinnen de aanvraag om uitkeringen inzake ouderdoms- en overlevingsverzekering, toegekend krachtens deze wet en de wet van 16 juni 1960, moet ingediend worden.
§ 2. De Koning kan de ingangsdatum wijzigen van de uitkeringen toegekend aan de rechthebbende van een overleden gerechtigde.
§ 3. De Koning bepaalt de vervallen en niet betaalde uitkeringen waarvan de betaling na het overlijden van de gerechtigde mag plaats vinden, de personen aan wie zij worden betaald, de volgorde waarin die personen geroepen zijn om ze te genieten, alsmede de formaliteiten die moeten worden vervuld voor het bekomen van deze uitkeringen en de termijn binnen welke de eventuele aanvraag moet worden ingediend."
Art.110. De artikelen 69 en 70 evenals artikel 71, van dezelfde wet gewijzigd bij de wet van 22 februari 1971, worden opgeheven.
Art.111. De terugvorderingen van het onverschuldigde, bedoeld in artikel 61 van de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid zoals opnieuw opgenomen door artikel 107 van deze wet, die op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet in uitvoering zijn, doven van rechtswege uit wanneer het totaal van de reeds terugbetaalde sommen het bedrag bereikt of overschreden heeft van het onverschuldigde dat betrekking heeft op een periode van zes maanden.
Art.112. De Koning kan bij een in Ministerraad overlegd besluit, de bepalingen van de wetten van 16 juni 1960 die de organismen belast met het beheer van de sociale zekerheid van de werknemers van Belgisch-Congo en RuandaUrundi onder de controle en de waarborg van de Belgische Staat plaatst, en dat waarborg draagt door de Belgische Staat van de maatschappelijke prestaties ten gunste van deze werknemers verzekerd en van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid wijzigen die betrekking hebben op enerzijds de kinderbijslagen en de toelagen aan kinderen van zieken en invaliden en anderzijds op de toekenningsvoorwaarden van de wezenuitkeringen, teneinde ze in overeenstemming te brengen met de bepalingen van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders.
Hiertoe stelt hij vast :
1° wat de kinderbijslagen en de toelagen aan kinderen van zieken en invaliden betreft :
a) de band tussen de verzekerde en het rechthebbende kind;
b) het bedrag, met inbegrip van de regelen die de beginen einddatum van de bijslagen vastleggen;
c) de voorwaarden waaraan het kind moet voldoen na de leeftijd van 18 jaar;
d) de bijzondere bepalingen inzake bedrag, leeftijd en toekenningsvoorwaarden indien het kind niet beschikt over al zijn lichamelijke of geestelijke vermogens;
e) de regelingen inzake de cumulatie met de wezenuitkeringen ten laste van de Dienst;
f) de personen aan wie de bijslagen of de toelagen worden betaald;
2° wat de wezenuitkeringen betreft :
a) de voorwaarden waaraan het kind moet voldoen na de leeftijd van 18 jaar;
b) de bijzondere bepalingen inzake leeftijd en toekenningsvoorwaarden indien het kind niet beschikt over al zijn lichamelijke of geestelijke vermogens;
c) de personen aan wie de uitkeringen worden uitbetaald.
Art.113. In artikel 43 van de programmawet van 24 december 1993 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° § 1, 1°, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"1° persoonlijk aandeel van één jaar : het geheel van de persoonlijke aandelen bedoeld in :
a) artikel 1, 3°, van het koninklijk besluit van 3 november 1993 tot uitvoering van artikel 37 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;
b) artikel 2 van het koninklijk besluit van 20 december 1993 tot uitvoering van artikel 37, § 18, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, met betrekking tot sommige zelfstandigen;
c) artikel 8 van de wet van 16 juni 1960 die de organismen belast met het beheer van de sociale zekerheid van de werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi onder de controle en de waarborg van de Belgische Staat plaatst, en die waarborg draagt door de Belgische Staat van de maatschappelijke prestaties ten gunste van deze werknemers verzekerd en artikel 49 van de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid, voor zover deze betrekking hebben op zorgen verstrekt in België.
De hierboven vermelde persoonlijke aandelen moeten betrekking hebben op de tijdens dat kalenderjaar terugbetaalde verstrekkingen die door een rechthebbende daadwerkelijk ten laste zijn genomen.
Uitgesloten zijn evenwel :
-de persoonlijke aandelen die betrekking hebben op de farmaceutische produkten bedoeld in artikel 34, 5° van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;
-de persoonlijke aandelen die betrekking hebben op de opnames bedoeld in artikel 34, 6°, van dezelfde gecoördineerde wet en dit vanaf 1 januari 1996;
-de verblijfskosten verbonden aan de verstrekkingen bedoeld in artikel 34, 11° en 18°, van dezelfde wet.
Wanneer een fiscaal gezin verscheidene rechthebbenden omvat, stemt het persoonlijk aandeel van één jaar overeen met de som van de aandelen die betrekking hebben op de tijdens dat jaar terugbetaalde verstrekkingen die daadwerkelijk door alle rechthebbenden samen ten laste worden genomen.";
2° § 3 wordt vervangen door de volgende bepaling :
"§ 3. Het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering en de Dienst voor de overzeese sociale zekerheid storten de in § 2 vermelde bedragen terug voor rekening van de Administratie der directe belastingen in een bijzonder fonds, dat voor het overige wordt gelijkgesteld met een terugbetalingsfonds als bedoeld in artikel 37 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991.
De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de regels van uitvoering van het eerste lid, met inbegrip van de berekeningswijze der nalatigheidsinteresten en andere administratieve kosten in geval van laattijdige storting door het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering of de Dienst voor de overzeese sociale zekerheid.".
Art.114. Dit hoofdstuk treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op die waarin deze wet in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt met uitzondering van artikel 88 dat uitwerking heeft met ingang van 1 maart 1995 en artikel 113 dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 1994.
De bepalingen van de artikelen 35 tot 40bis van de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid, zoals die van kracht waren voor de wijzigingen door deze wet, blijven van toepassing op de prestaties van de ziekteen invaliditeitsverzekering, toegekend aan de verzekerden die op de datum van inwerkingtreding van deze wet genieten van een rust- of weduwepensioen of van een wezenrente, ten laste van het Pensioenfonds en het Solidariteits- en perequatiefonds.
Het tweede lid is echter niet van toepassing op de vrouwelijke verzekerde die op deze datum deelneemt aan de verzekering en uit dien hoofde een ziektetoelage geniet en die eveneens weduwetoelagen geniet.
HOOFDSTUK VII. - Zeelieden ter koopvaardij.
Art.115. Artikel 31 van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen, wordt opgeheven.
Art.116. Artikel 3, § 3bis, van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr. 401 van 18 april 1986 en gewijzigd bij de wet van 30 december 1988, wordt opgeheven.
Art.117. De inhouding bepaald in artikel 39, § 1, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 1 maart 1989, is niet verschuldigd voor de zeelieden ter koopvaardij.
Art.118. _ In artikel 43, § 3, eerste lid, van de programmawet van 24 december 1993, worden tussen de woorden "Het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering" en de woorden "en de dienst van overzeese sociale zekerheid" de woorden "de Hulp- en voorzorgskas voor zeevarenden" ingevoegd.
Art.119. Artikel 3, § 1, van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij, gewijzigd door de wet van 1 augustus 1985, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"§ 1. De sociale zekerheidsbijdragen worden berekend op basis van het loon van de zeeman. De Koning kan, bij in een Ministerraad overlegd besluit en na advies van het beheerscomité van de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden, voor de categorieën zeelieden en onder de voorwaarden die hij bepaalt, vrijstelling verlenen van de betaling van het geheel of een gedeelte van de bijdragen verschuldigd door de reder."
Art.120. De artikelen 115 tot 118 hebben uitwerking met ingang van l januari 1994. De Koning bepaalt de datum waarop artikel 119 in werking treedt.
HOOFDSTUK VIII. - Wijziging van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen.
Art.121. In artikel 109, § 1, van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, gewijzigd bij de wet van 20 december 1995, worden volgende wijzigingen aangebracht :
1° het tweede lid, 1°, eerste lid, wordt aangevuld als volgt :
", met een minimum van 375 frank per maand voor personen wier echtgenoot eveneens beroepsinkomsten heeft.";
2° het derde lid wordt vervangen door volgende tekst :
"Voor de werknemers voor wie de sociale zekerheidsbijdragen worden berekend op het loon, vermeerderd met 8 %, ingevolge artikel 19, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, houdt men voor de toepassing van het vorige lid rekening met het loon aan 108 %.";
3° een vierde lid wordt toegevoegd luidend als volgt:
"Onder personen wier echtgenoot eveneens beroepsinkomsten heeft moet worden verstaan de echtgenoot die, overeenkomstig de reglementering inzake bedrijfsvoorheffing, persoonlijk beroepsinkomsten heeft die meer bedragen dan het bedrag dat als grondslag dient voor de vermindering van die bedrijfsvoorheffing voor andere gezinslasten met betrekking tot de echtgenoot die persoonlijk beroepsinkomsten heeft."
HOOFDSTUK IX. - Geneeskundige verzorging en uitkeringen.
Afdeling 1. - Sociale voordelen.
Art.122. In artikel 54, § 1, derde lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, zoals gewijzigd bij de wet van 20 december 1995, wordt de laatste zin vervangen door de volgende tekst :
"De representatieve organisaties van apothekers kunnen eveneens een door de Koning erkende pensioenkas oprichten volgens dezelfde voorwaarden. De door de Koning vastgestelde erkenningsvoorwaarden behelzen tenminste de verplichting voorafgaandelijk van de erkenning te genieten vereist bij de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, evenals de verplichting aan de aangeslotenen uitkeringen te waarborgen die worden gefinancierd onder andere door een solidariteitsbijdrage die wordt afgehouden van de door de aangeslotenen gedane stortingen.".
Afdeling 2. - Medische verkiezingen.
Art.123. Artikel 211 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 211. § 1. Overeenkomstig de door de Koning vastgestelde modaliteiten organiseert het Instituut om de vier jaar verkiezingen op basis van welke de vertegenwoordiging van de representatieve beroepsorganisaties van de geneesheren wordt geregeld in de door de Koning aangeduide organen van het Instituut.
De verkiezingen zijn geheim en geschieden volgens het kiessysteem van evenredige vertegenwoordiging. De eerste verkiezingen hebben plaats op uiterlijk 30 juni 1997.
De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de voorwaarden waaraan de beroepsorganisaties van de geneesheren moeten voldoen om als representatief erkend te worden. Daarenboven bepaalt Hij voor elk orgaan de verhouding van de algemeen geneeskundigen en de geneesherenspecialisten, inzonderheid rekening houdende met de opdracht van dat orgaan.
§ 2. De Koning bepaalt de data waarop uiterlijk een kiessysteem zoals dat waarin is voorzien voor de beroepsorganisaties van de geneesheren en waarvan Hij de modaliteiten vaststelt, wordt verruimd tot de beroepsorganisaties van tandartsen alsook de in artikel 26 bedoelde organisaties van beroepen of inrichtingen.".
Afdeling 3.- Structuur van het RIZIV.
Art.124. Artikel 13 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 13. Het dagelijks beheer van het Instituut wordt onder het gezag van het Algemeen comité en de beheersorganen van de bijzondere diensten uitgeoefend door de administrateur-generaal bijgestaan door de adjunctadministrateur-generaal. Zij worden terzijde gestaan door een directiecomité samengesteld uit de ambtenaren bedoeld in artikel 177, tweede lid, voor de leiding van de in titels III, IV en VII voorziene bijzondere diensten."
Art.125. In artikel 23 van dezelfde wet, wordt § 5 vervangen door de volgende bepaling :
§ 5. De samenstelling en de werkingsregelen van het College van geneesheren-directeurs worden door de Koning bepaald. Het college wordt voorgezeten door een geneesheer-ambtenaar of door een geneesheer, expert inzake revalidatie en herscholing, die wordt benoemd door de Koning. De Koning stelt de wedde alsmede de vergoeding van de voorzitter vast.".
Art.126. Artikel 177 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 177. - Het personeel van het Instituut staat onder leiding van de administrateur-generaal, bijgestaan door de adjunct-administrateur-generaal.
Zij worden in hun opdrachten terzijde gestaan door een directeur-generaal van de Dienst voor geneeskundige verzorging en een directeur-generaal van de Dienst voor uitkeringen alsmede door een geneesheer-directeur-generaal van de Dienst voor geneeskundige controle en een directeurgeneraal van de Dienst voor administratieve controle. Deze ambtenaren voeren de titel van leidend ambtenaar. Onder het gezag van de administrateur-generaal alsmede van de adjunctadministrateur-generaal oefenen zij de leiding uit van de betrokken diensten.
De in dit artikel vermelde ambtenaren worden benoemd door de Koning, die hun wedde vaststelt.".
Art.127. De artikelen 178 en 179 van dezelfde wet worden opgeheven.
Art.128. Artikel 181 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 181. De administrateur-generaal, bijgestaan door de adjunct-administrateur-generaal, oefent de bevoegdheden uit inzake dagelijks beheer welke door het Algemeen comité en de beheersorganen van de bijzondere diensten zijn omschreven in hun huishoudelijk reglement.
De administrateur-generaal en de adjunct-administrateurgeneraal wonen ambtshalve de vergaderingen bij van de beheersorganen van het Instituut en van de raden, colleges commissies en comités die werkzaam zijn in de schoot van het Instituut.
De administrateur-generaal van het Instituut is belast met de uitvoering van de beslissingen van het Algemeen Comité en van de andere beheersorganen.
Hij staat in voor het secretariaat van het Algemeen Comité.
De administrateur-generaal vertegenwoordigt het Instituut in de gerechtelijke en buitengerechtelijke handelingen. Hij stelt de vorderingen bij de rechtscolleges in, overeenkomstig de beslissingen genomen met toepassing van de artikelen 12, 10°, 16, § 1, 5°, 80, 8°,141, § 1, eerste lid, 17° en 161, 10°. Hij gaat geen persoonlijke verbintenissen aan en is enkel verantwoordelijk voor de uitvoering van zijn opdrachten.
Ingeval de administrateur-generaal verhinderd is worden zijn bevoegdheden uitgeoefend door de adjunctadministrateur-generaal en ingeval deze verhinderd is door een door het Algemeen Comité aangewezen ambtenaar van het Instituut.
Voor een vlotte afhandeling van de zaken kunnen de beheersorganen, onder de voorwaarden die zij vaststellen, de administrateur-generaal machtigen een gedeelte van zijn bevoegdheden over te dragen aan de ambtenaren bedoeld in artikel 177, tweede lid.".
Art.129. Artikel 182 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 182. § 1. De directeur-generaal van de Dienst voor uitkeringen bedoeld in artikel 17, tweede lid, is belast met de uitvoering van de beslissingen van het Beheerscomité van de Dienst voor uitkeringen waartoe hij overeenkomstig artikel 181, zevende lid, werd gemachtigd.
Hij woont de vergaderingen van het Beheerscomité van de Dienst voor uitkeringen bij en staat in voor het secretariaat ervan.
Hij woont ambtshalve de vergaderingen bij van de raden en commissies die werkzaam zijn in de schoot van de Dienst of kan zich daarop doen vertegenwoordigen door de ambtenaar die hij aanwijst.
Ingeval bovenvermelde directeur-generaal van de Dienst voor uitkeringen verhinderd is, worden zijn bevoegdheden uitgeoefend door een door het Algemeen comité aangewezen ambtenaar van genoemde dienst.
§ 2. De directeur-generaal van de Dienst voor geneeskundige verzorging bedoeld in artikel 177, tweede lid, is belast met de uitvoering van de beslissingen van de Algemene Raad en van het Verzekeringscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging waartoe hij overeenkomstig artikel 181, zevende lid, werd gemachtigd.
Hij woont de vergaderingen van de Algemene Raad en van het Verzekeringscomité bij en staat in voor het secretariaat ervan.
Hij woont ambtshalve de vergaderingen bij van de raden, de colleges, commissies en comités die werkzaam zijn in de schoot van de Dienst of kan zich daarop doen vertegenwoordigen door de ambtenaar die hij aanwijst.
Ingeval bovenvermelde directeur-generaal van de Dienst voor geneeskundige verzorging verhinderd is, worden zijn bevoegdheden uitgeoefend door een door het Algemeen Comité aangewezen ambtenaar van genoemde dienst.
§ 3. De directeur-generaal van de Dienst voor uitkeringen en die van de Dienst voor geneeskundige verzorging, vermeld in §§ 1 en 2 wonen de vergaderingen van het Algemeen Comité bij.".
Art.130. Artikel 183 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 183. De geneesheer directeur-generaal van de Dienst voor geneeskundige controle en de directeur-generaal van de Dienst voor administratieve controle, zijn belast met de uitvoering van de beslissingen van hun Comités, waartoe zij overeenkomstig artikel 181, zevende lid, werden gemachtigd.
Zij wonen de vergaderingen bij van het Comité van hun Dienst en staan in voor het secretariaat ervan.
Ingeval bovenvermelde geneesheer-directeur-generaal en de directeurgeneraal verhinderd zijn, worden hun bevoegdheden uitgeoefend door een door het Algemeen Comité aangewezen ambtenaar van de betrokken dienst.".
Art.131. <W 1998-02-22/43, art. 60, 003; Inwerkingtreding : 13-03-1998> In de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, wordt een artikel 6bis ingevoegd, luidend als volgt :
"Art. 6bis. - § 1. De Rijksdienst voor sociale zekerheid wordt belast met de inning en de invordering van de bijdragen ingesteld in overeenstemming met de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden.
§ 2. Voor de uitvoering van deze opdracht wordt een administratieve cel samengesteld, bestaande uit personeel van het Nationaal Pensioenfonds voor mijnwerkers.
Deze cel beschikt over een organiek en een taalkader, verschillend van dit van de Rijksdienst.
§ 3. Op voorstel van de Minister die de Sociale Zaken onder zijn bevoegdheid heeft, kan de Koning bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit beslissen dat deze cel ophoudt te bestaan en deze betrekkingen, voorzien in zijn bijzonder kader, integreren in het organiek kader van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.".
Art.132. In artikel 7 §1, van dezelfde wet, worden de woorden "van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden en" geschrapt.
Art.133. In artikel 13 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 5 juli 1971, wordt de laatste zin geschrapt.
Art.134. <W 1998-02-22/43, art. 61, 003; Inwerkingtreding : 13-03-1998> In artikel 2 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, wordt een § 3bis ingevoegd, luidend als volgt :
"§ 3bis. Onverminderd § 3 wordt het Nationaal Pensioenfonds voor Mijnwerkers, bedoeld in artikel 3, § 1, van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de Mijnwerkers en ermee gelijkgestelden, afgeschaft.
Zijn diensten, evenals zijn personeel, worden overgenomen door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering die het voortzetten zullen verzekeren respectievelijk van de opdrachten die tot op die datum door voornoemd Fonds werden vervuld betreffende de inning en de invordering van de bijdragen ingesteld in overeenstemming met de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden en de toepassing van de bepalingen betreffende het invaliditeitspensioen waarin voornoemde besluitwet voorziet.
De passiva en activa, de rechten en verplichtingen van het Nationaal Pensioenfonds voor Mijnwerkers worden door het Rijksinstituut voor Ziekte- en invaliditeitsverzekering overgenomen.
De Koning bepaalt, bij in Ministerraad overlegd besluit, de voorwaarden en de datum voor de overdracht van de in het tweede lid van dit artikel bedoelde diensten en personeel.".
Art.135. <W 1998-02-22/43, art. 62, 003; Inwerkingtreding : 13-03-1998> In de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt een artikel 78bis ingevoegd, luidend als volgt :
"Art. 78bis. - § 1. De Dienst voor Uitkeringen wordt belast met de toepassing van de bepalingen betreffende het invaliditeitspensioen waarin voorzien door de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden.
§ 2. Er wordt een Beheerscomité opgericht met als naam "Beheerscomité voor de mijnwerkers".
Dit comité is samengesteld, in gelijk aantal, uit de vertegenwoordigers van de representatieve organisaties van alle werknemers en werkgevers.
De Koning stelt het aantal werkende en plaatsvervangende vertegenwoordigers vast en benoemt ze. Hij benoemt de voorzitter. Hij bepaalt de werkingsregelen van het Beheerscomité.
Twee regeringscommissarissen, die de Koning benoemt respectievelijk op voordracht van de Minister die Sociale Zaken onder zijn bevoegdheid heeft en de Minister die Financiën onder zijn bevoegdheid heeft, wonen de vergaderingen van het comité bij met raadgevende stem.
De Administrateur-generaal bedoeld in § 4 wordt door de Koning benoemd en hij wordt onder het gezag van dit Beheerscomité geplaatst.
§ 3. Voor de uitvoering van de opdracht bedoeld in § 1 wordt een administratieve cel samengesteld, bestaande uit personeel van de centrale administratie van het Nationaal Pensioenfonds voor Mijnwerkers en van de Voorzorgskassen.
Deze cel beschikt over een personeelsformatie en taalkaders verschillend van die van de andere diensten van het instituut.
§ 4. Er wordt een betrekking van administrateur-generaal gecreëerd om de leiding te verzekeren van de cel bedoeld in § 3.".
Art.136. De leden van het personeel van het Nationaal Pensioenfonds voor mijnwerkers, worden overgeplaatst naar de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering.
Zij behouden de graad, de anciënniteit en de wedde die hen is toegekend op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit artikel.
Art.137. In de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, gecoördineerd op 28 juni 1971, wordt een artikel 65bis ingevoegd, luidend als volgt :
"Art. 65bis. De Rijksdienst voor Jaarlijkse vakantie neemt de bevoegdheden en taken over van het Nationaal Pensioenfonds voor mijnwerkers inzake de toepassing van de bepalingen betreffende de jaarlijkse vakantie, de bijkomende vakantie, het vakantiegeld en de kosteloze reisbiljetten van de mijnwerkers en gelijkgestelden.".
Art.138. In het koninklijk besluit nr 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, wordt een artikel 41quinquies ingevoegd, luidend als volgt :
"Art. 41quinquies. De Rijksdienst voor pensioenen neemt de bevoegdheden en taken over van het Nationaal Pensioenfonds voor mijnwerkers inzake de toepassing van de bepalingen betreffende de renten bedoeld in hoofdstuk I van de wet van 28 mei 1971 tot verwezenlijking van de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels ingericht in het raam van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood.".
Art.139. De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de andere modaliteiten met betrekking tot de toepassing van deze afdeling.
Art.140. De datum van inwerkingtreding van de bepalingen van deze afdeling wordt bepaald door de Koning.
(NOTA : Inwerkingtreding van artikel 137 vastgesteld op 01-01-1999 door KB 1998-12-02/30, art. 1)
(NOTA : Inwerkingtreding van artikel 136 vastgesteld op 19-12-1998 door KB 1998-11-27/34, art. 4)
(NOTA : Inwerkingtreding van artikelen 131 tot 135 vastgesteld op 01-01-1999 door KB 1998-12-08/30, art. 7)
(NOTA : Inwerkingtreding van artikel 138 vastgesteld op 01-01-1999 door KB 1998-12-07/30, art. 4)
Afdeling 4. - Gegevensuitwisseling.
Art.141. (opgeheven) <W 2002-12-24/31, art. 282, 011; Inwerkingtreding : 31-12-2002>
Art.142. In artikel 206 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, gewijzigd bij de wet van 20 december 1995, waarvan de huidige tekst § 1 zal vormen, wordt een § 2 ingevoegd luidend als volgt :
"§ 2. Het Instituut deelt aan de technische cel bedoeld in artikel 155 van de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen de gevalideerde facturatiebestanden mee met betrekking tot de tijdens ieder kalenderjaar verrichte opnamen. De Koning bepaalt de termijn en de modaliteiten voor de overdracht van die gegevens. ".
HOOFDSTUK X. - Wet op de ziekenhuizen.
Art.143. In artikel 15 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° van de bestaande tekst zullen de eerste en de tweede volzin voortaan respectievelijk § 1 en § 2 van het artikel vormen;
2° in § 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) de woorden "De medische activiteit moet kwalitatief getoetst worden ," worden aangevuld met de woorden "zowel intern als extern";
b) § 1 wordt aangevuld met de volgende bepaling:
"Tevens dient een interne registratie in het ziekenhuis te worden opgezet. Op basis van deze registratie en voor de door de Koning aangeduide diensten of functies, dient een rapport te worden opgesteld over de kwaliteit van de medische activiteit.";
3° in § 2 van dit artikel worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) tussen de woorden " Bovendien moeten " en " de nodige organisatorische structuren " worden de woorden ", per door de Koning aangeduide dienst of functie, " ingevoegd;
b) § 2 wordt aangevuld met de volgende bepaling:
"De Koning bepaalt de samenstelling en de werking van voormelde structuren, met dien verstande dat geneesheren die de desbetreffende ziekenhuisactiviteit uitoefenen, in deze structuren zitting moeten hebben.";
4° het artikel wordt aangevuld met de volgende bepalingen:
"§ 3. De in § 2 bedoelde toetsing kan betrekking hebben op criteria inzake infrastructuur, mankracht, de medische praktijkvoering voor het geheel van de dienst of de functie, alsook op de resultaten hiervan.
§ 4. De Koning kan, voor de toepassing van de §§ 1, 2 en 3 van dit artikel, nadere regelen bepalen. ".
Art.144. In artikel 16 van dezelfde wet worden tussen de woorden " De hoofdgeneesheer neemt " en "de noodzakelijke initiatieven " de woorden ", overeenkomstig regelen die de Koning nader kan omschrijven," ingevoegd.
Art.145. In artikel 17quater van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° het derde lid wordt opgeheven;
2° het eerste en het tweede lid van de bestaande tekst zullen voortaan respectievelijk § 1 en § 2 van het artikel vormen;
3° in § 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) de woorden "De verpleegkundige activiteit moet kwalitatief getoetst worden " worden aangevuld met de woorden " zowel intern als extern";
b) § 1 wordt aangevuld met volgende bepaling:
"Tevens dient een interne registratie in het ziekenhuis te worden opgezet. Op basis van deze registratie en voor de door de Koning aangeduide diensten of functies, dient een rapport te worden opgesteld over de kwaliteit van de verpleegkundige activiteit.";
4° in § 2 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) tussen de woorden "De Koning richt " en " de nodige organisatorische structuren" worden de woorden ", voor de door Hem aangeduide diensten of functies," ingevoegd;
b) § 2 wordt aangevuld met de volgende bepaling:
"De Koning bepaalt de samenstelling en werking van voormelde structuren met dien verstande dat verpleegkundigen die de desbetreffende ziekenhuisactiviteit uitoefenen in deze structuren zitting moeten hebben. ";
5° het artikel wordt aangevuld met de volgende bepalingen:
"§ 3. De in § 2 bedoelde toetsing kan betrekking hebben op criteria inzake infrastructuur, mankracht, de wijze van verpleegkundige praktijkvoering voor het geheel van de dienst of functie, alsook op de resultaten hiervan.
§ 4. De Koning kan, voor de toepassing van de §§1, 2 en 3 van dit artikel, nadere regelen bepalen.".
Art.146. In artikel 17quinquies van dezelfde wet worden tussen de woorden "Het hoofd van het verpleegkundig departement neemt" en "de noodzakelijke initiatieven" de woorden ", overeenkomstig regelen die de Koning nader kan omschrijven" ingevoegd.
Art.147. De laatste zin van artikel 17octies van dezelfde wet wordt opgeheven.
Art.148. In artikel 70 van dezelfde wet worden de woorden "van de artikelen 10 tot 17 " vervangen door de woorden " van de artikelen 10 tot 17octies ".
Art.149. Artikel 86 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid :
"De Koning kan de bepalingen van de vorige leden, geheel of gedeeltelijk en met de aanpassingen die nodig mochten blijken, uitbreiden tot de in artikel 44 bedoelde medische of medisch-technische diensten die buiten ziekenhuisverband zijn opgericht. "
Art.150. In artikel 115 van dezelfde wet wordt na het woord "ziekenhuizen" de woorden"en de in het laatste lid van artikel 86 bedoelde diensten" ingevoegd.
HOOFDSTUK XI. - Objectieve aansprakelijkheid.
Art.151. Artikel 8, zevende lid, van de wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen, wordt vervangen door de volgende bepaling:
"Kunnen niet genieten van de uitkeringen bepaald in deze wet:
a) in de mate van zijn fout, de brandstichter of de dader van de ontploffing;
b) de verzekeraar die de benadeelde persoon vergoed heeft in het kader van een verzekering met vergoedend karakter en die zijn subrogatierecht uitoefent bedoeld in artikel 41 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst;
c) iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon, andere dan de benadeelde persoon of zijn rechthebbenden, evenals iedere instelling die of ieder organisme dat beschikt over een wettelijk of conventioneel subrogatierecht of over een eigen recht tegen de persoon die aansprakelijk is voor het ongeval. Het subrogatierecht toegekend aan de verzekeringsinstelling krachtens artikel 136, § 2, van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen en het eigen recht van de verzekeraar van arbeidsongevallen krachtens artikel 47 van de wet van 10 april 1971 op arbeidsongevallen kunnen echter uitgeoefend worden na volledige vergoeding van de benadeelde persoon of zijn rechthebbenden door de verzekeraar van de objectieve aansprakelijkheid. "
Art.152. Artikel 151 heeft uitwerking met ingang van 31 december 1994.
HOOFDSTUK XII.
Art.153.(§ 1. Bij de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid Voedselketen en Leefmilieu en het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering, wordt een multipartite-structuur betreffende het ziekenhuisbeleid, hierna " Multipartite-structuur " genoemd, opgericht.) <W 2002-08-22/39, art. 50, 010; Inwerkingtreding : 10-09-2002>
§ 2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
1° " (Federale Overheidsdienst)": (de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid Voedselketen en Leefmilieu); <W 2002-08-22/39, art. 58, 010; Inwerkingtreding : 10-09-2002>
2° "Instituut": het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering;
3° [1 " Minimale Klinische Gegevens " : de patiëntgegevens en medische gegevens die geregistreerd worden op basis van de reglementering met betrekking tot de mededeling van ziekenhuisgegevens aan de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft;]1
[2 4° "minimale verpleegkundige gegevens": de verpleegkundige gegevens die krachtens artikel 92 van de gecoördineerde wet op de ziekenhuizen door de ziekenhuizen moeten worden geregistreerd en meegedeeld aan de minister die bevoegd is voor de Volksgezondheid;
5° "personeelsgegevens": personeelsgegevens die krachtens artikel 92 van de gecoördineerde wetten op de ziekenhuizen door de ziekenhuizen moeten worden geregistreerd en medegedeeld aan de minister die bevoegd is voor Volksgezondheid.]2
----------
(1)<W 2009-12-23/03, art. 18, 018; Inwerkingtreding : 08-01-2010>
(2)<W 2022-11-29/02, art. 2, 025; Inwerkingtreding : 19-12-2022>
Art.154. <W 2002-08-22/39, art. 51, 010; Inwerkingtreding : 10-09-2002> De ministers bevoegd voor de Volksgezondheid en Sociale Zaken, kunnen de Multipartite-structuur om advies verzoeken over :
1° elke reglementering inzake het gebruik en het verspreiden van de gegevens inzake de ziekenhuisactiviteit die worden gekoppeld door de Technische cel, bedoeld in artikel 155 van deze wet;
2° de registratie, de verzameling, de verwerking en het gebruik van de statistische gegevens die verband houden met de medische activiteiten, als bedoeld in artikel 86 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987;
3° de maatregelen die moeten worden genomen om de betrouwbaarheid en het vertrouwelijk karakter van de sub 2° bedoelde gegevens te verzekeren, ondermeer betreffende de methodologie bedoeld in artikel 86ter, § 3, 1°, van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987;
4° het aanbod, de erkenningsnormen en de financiering met betrekking tot de ziekenhuisactiviteiten, onverminderd de procedures tot vaststelling en wijziging van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen, als bedoeld in artikel 35 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;
5° het instellen van financiële reglementeringen en stimuli tot bevordering van de doelmatigheid van de activiteiten van het ziekenhuis en van de ziekenhuisgeneesheren, onverminderd de procedures tot vaststelling en wijziging van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen, als bedoeld in artikel 35 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.
Voor zover een advies, bedoeld in 4° en 5°, van het eerste lid, is goedgekeurd met een meerderheid van elk der categorieën van leden, bedoeld in artikel 159, 2°, 3°, en 4°, van deze wet, dan dient, in afwijking van andere wettelijke bepalingen terzake, geen enkel ander orgaan bedoeld in de wet op de ziekenhuizen, nog een advies te verlenen.
Art. 154bis. <Ingevoegd bij W 2002-08-22/39, art. 52; Inwerkingtreding : 10-09-2002> De Multipartite-structuur heeft een opdracht tot evaluatie van, en informatie aangaande, de medische praktijk in de ziekenhuizen, voor zover deze verband houdt met het genereren van de uitgaven.
Zij kan, voor de evaluatie bedoeld in het eerste lid, kennis nemen van gegevens per ziekenhuis, op het vlak van de verstrekkingen en behandelde aandoeningen.
Zij stelt jaarlijks een verslag op ten behoeve van de ministers die bevoegd zijn voor Volksgezondheid en voor Sociale Zaken, waarin de regeling inzake de referentiebedragen wordt geëvalueerd.
De Koning kan voorwaarden en regelen bepalen krachtens welke aan de Multipartite-structuur gegevens worden bezorgd waarbij de identiteit van het betrokken ziekenhuis bekend is.
De in het eerste lid bedoelde evaluatie kan ondermeer aanleiding geven tot een informatie- en sensibiliseringsactie vanwege de Multipartite-structuur ten aanzien van de ziekenhuizen.
De resultaten van de evaluaties, bedoeld in dit artikel, kunnen worden bezorgd aan de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering.
Ingevolge de evaluaties, bedoeld in dit artikel, kan de Multipartite-structuur voorstellen uitbrengen ten aanzien van de ministers die de Volksgezondheid en Sociale Zaken onder hun bevoegdheid hebben, met betrekking tot maatregelen teneinde onverantwoorde verschillen inzake medische praktijk te verminderen.
De Multipartite-structuur kan met betrekking tot de bedoelde evaluatie opdrachten toevertrouwen aan de organisatorische structuren bedoeld in artikel 15, § 2, van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987.
De Koning kan met betrekking tot de uitvoering van dit artikel nadere regels bepalen.
Art. 154ter.<Ingevoegd bij W 2002-08-22/39, art. 53; Inwerkingtreding : 10-09-2002> § 1. De Multipartite-structuur brengt, met betrekking tot het ziekenhuisbeleid, advies uit in de volgende aangelegenheden :
1° het instellen of wijzigen van reglementeringen op financieel vlak, voor zover deze gelijktijdig aanleiding geven tot een financiering door zowel het budget van financiële middelen, bedoeld in artikel 87 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, als door de nomenclatuur van geneeskundige verstrekkingen, bedoeld in artikel 35 van de wet betreffende de verplichte verzekering geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, en dit onverminderd de procedures tot vaststelling en wijziging van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen, zoals bedoeld in artikel 35 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;
2° [1 ...]1
(3° rapporten inzake health technology assessment, opgesteld door het Federaal Kenniscentrum bedoeld in titel III, hoofdstuk 2, van de programmawet van 24 december 2002 voor het in aanmerking nemen van bedoelde apparatuur of technieken voor terugbetaling door de verzekering geneeskundige verzorging of voor programmatie en erkenning, al of niet in het kader van een medische of medisch-technische dienst of in het kader van de ziekenhuiswet;) <W 2002-12-24/31, art. 290, 011; Inwerkingtreding : 31-12-2002>
(4°) de vergoeding van het geneesmiddelenverbruik met betrekking tot de gehospitaliseerde patiënt; <W 2002-12-24/31, art. 290, 011; Inwerkingtreding : 31-12-2002>
4° (NOTA : ten gevolge van W 2002-12-24/31, art. 290, 011; Inwerkingtreding : 31-12-2002, dat een nieuw 3° heeft ingevoegd, dient waarschijnlijk "5°" hier gelezen te worden in plaats van "4°") de algemene regelen betreffende de financiering van het endoscopisch en viscerosynthesemateriaal en alle andere medische producten in het ziekenhuis;
5° (NOTA : ten gevolge van W 2002-12-24/31, art. 290, 011; Inwerkingtreding : 31-12-2002, dat een nieuw 3° heeft ingevoegd, dient waarschijnlijk "6°" hier gelezen te worden in plaats van "5°") de methodologie voor de evaluatie van het opnamebeleid.
Voor zover een advies, bedoeld in 1°, 4° en 5°, (NOTA : er dient hier waarschijnlijk rekening te worden gehouden met een impliciete wijziging van de nummering door W 2002-12-24/31, art. 290, 011; Inwerkingtreding : 31-12-2002) van het eerste lid, goedgekeurd is met een meerderheid van elk der categorieën van leden, bedoeld in artikel 159, 2°, 3°, en 4°, van deze wet, dan dient, in afwijking van andere wettelijke bepalingen terzake geen enkel ander orgaan bedoeld in de wet op de ziekenhuizen nog een advies te verlenen.
Twee jaar na de benoeming van de leden van de Commissie, bedoeld in artikel 86ter van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, brengt de multipartite-structuur een evaluatieverslag uit met betrekking tot de functie van de verzekeringsinstellingen inzake de controles op de registratie, het opnamebeleid en de medische praktijk.
----------
(1)<W 2018-07-19/07, art. 12, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 154quater. <Ingevoegd bij W 2002-08-22/39, art. 54; Inwerkingtreding : 10-09-2002> De multipartite-structuur heeft tot taak een overleg op gang te brengen, in haar midden, hetzij op verzoek van tenminste één van hogervermelde ministers, hetzij op eigen initiatief, over alle vraagstukken die verband houden met de samenhang van de activiteiten, adviezen en beslissingen van de organen van de Federale Overheidsdienst enerzijds en van het Instituut anderzijds, wat het ziekenhuisbeleid betreft.
Art.155. Bij (de Federale Overheidsdienst) en het Instituut wordt een technische cel opgericht voor de verwerking van gegevens met betrekking tot de ziekenhuizen. <W 2002-08-22/39, art. 58, 010; Inwerkingtreding : 10-09-2002>
De technische cel is samengesteld uit een gelijk aantal personeelsleden van (de Federale Overheidsdienst) en het Instituut. Ze wordt geleid door twee geneesheren waarvan de ene behoort tot het personeel van (de Federale Overheidsdienst) en de andere tot het personeel van het Instituut. <W 2002-08-22/39, art. 58, 010; Inwerkingtreding : 10-09-2002>
De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer wijst een lid of een vertegenwoordiger aan die de technische cel bijstaat in het uitoefenen van haar opdrachten.
(De personeelsleden van de technische cel worden aangeduid door de Koning.) <W 2002-12-24/31, art. 291, 011; Inwerkingtreding : 31-12-2002>
Art.156.§ 1. (De technische cel heeft tot taak gegevens met betrekking tot de ziekenhuizen, zoals bedoeld in § 2, te verzamelen, te koppelen, te valideren, anoniem te maken (...). Daarnaast stelt de technische cel de gegevens ter beschikking volgens de modaliteiten beschreven in § 3 (en § 4). <W 2002-12-24/31, art. 292, 011; Inwerkingtreding : 01-02-2004>
Onder anonieme gegevens wordt hier verstaan deze die niet in verband kunnen worden gebracht met een natuurlijke of rechtspersoon die is of kan worden geïdentificeerd.) <W 2000-08-12/62, art. 43, A), 008; Inwerkingtreding : 10-09-2000>
(§ 2.) Deze gegevens worden door (de Federale Overheidsdienst) en het Instituut ter beschikking gesteld met het oog enerzijds op de analyse van verbanden die bestaan tussen de uitgaven van de verzekering voor de geneeskundige verzorging en de behandelde aandoening en anderzijds op de uitwerking van financieringsregels, erkenningsnormen en kwaliteitsvoorwaarden in het kader van een doelmatig gezondheidsbeleid. <W 1999-12-24/36, art. 96, 2°, 007; Inwerkingtreding : 10-01-2000> <W 2002-08-22/39, art. 58, 010; Inwerkingtreding : 10-09-2002>
Inzonderheid zal de opdracht van de technische cel betrekking hebben op gegevens opgeleverd door de combinatie van de informatie uit de Minimale Klinische Gegevens, die haar (voor ieder dienstjaar) door (de Federale Overheidsdienst) worden meegedeeld binnen de termijn en op de wijze bepaald door de Koning en van de informatie betreffende de facturering bij de verzekeringsinstellingen, die haar (voor ieder dienstjaar) door het Instituut worden meegedeeld. (De aan de technische cel meegedeelde gegevens bevatten geen identificatie van natuurlijke personen.) <W 1999-12-24/36, art. 96, 5°, 007; Inwerkingtreding : 10-01-2000> <W 2000-08-12/62, art. 43, B), 008; Inwerkingtreding : 10-09-2000> <W 2002-08-22/39, art. 58, 010; Inwerkingtreding : 10-09-2002>
De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de opdracht uitbreiden tot andere vormen van (gegevens met betrekking tot de ziekenhuizen waarbij geen natuurlijke persoon is geïdentificeerd). <W 2000-08-12/62, art. 43, C), 008; Inwerkingtreding : 10-09-2000>
(De Koning bepaalt de wijze waarop de ziekenhuizen en de verzekeringsinstellingen aan de in artikel 155 bedoelde technische cel, vanaf het begrotingsjaar 1995, de noodzakelijke informatie voor de samenvoeging van de (...) minimale klinische en financiële gegevens mededelen.) <W 1998-02-22/43, art. 198, 003; Inwerkingtreding : 13-03-1998> <W 2000-08-12/62, art. 43, D), 008; Inwerkingtreding : 10-09-2000>
§ 3. (De technische cel zal enkel anonieme gegevens ter beschikking stellen behoudens de hierna vermelde uitzonderingen.
(Alle gegevens die nodig zijn voor de analyse van verbanden die bestaan tussen de uitgaven van de verzekering voor geneeskundige verzorging en de behandelde aandoening en anderzijds voor de uitwerking van financieringsregels, erkenningsnormen en kwaliteitsvoorwaarden in het kader van een doelmatig gezondheidsbeleid, worden rechtstreeks ter beschikking gesteld van de federale overheidsdienst, het Instituut en het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg.
De federale overheidsdienst, het Instituut en het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg gebruiken de in het vorige lid bedoelde gegevens enkel in het kader van hun wettelijke of krachtens de wet voorziene opdrachten.
Het laatste lid van deze paragraaf is van toepassing op elke mededeling van gegevens aan leden van advies- of beheersorganen van de federale overheidsdienst, het Instituut of het Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg.
De Koning kan nadere regelen bepalen voor de toepassing van het tweede en derde lid.
Voor de in het tweede en derde lid bedoelde terbeschikkingstelling en gebruik van bedoelde gegevens, is geen machtiging vereist, en dit noch in het kader van [1 de regelgeving inzake de verwerking van persoonsgegevens]1 noch in het kader van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van de Kruispuntbank van Sociale Zekerheid.) <W 2006-12-13/35, art. 35, 1°, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op welke wijze en onder welke voorwaarden anonieme gegevens of gegevens waarbij de rechtspersoon is of kan worden geïdentificeerd, verzameld door de technische cel, aan andere personen dan die vermeld in het tweede lid kunnen worden ter beschikking gesteld, rekening houdende met de aard en de doelstelling van de aanvraag van de gegevens. In geen geval mogen aan die personen gegevens waarbij een natuurlijke persoon is of kan worden geïdentificeerd worden meegedeeld.) <W 2000-08-12/62, art. 43, E), 008; Inwerkingtreding : 10-09-2000>
(§ 4. Elke overdracht van persoonsgegevens vanuit de technische cel, (zoals bedoeld in § 3, laatste lid) vereist een principiële machtiging van (de afdeling gezondheid van het sectoraal comité van de sociale zekerheid en van de gezondheid) bedoeld in artikel 37 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid. <W 2006-12-13/35, art. 35, 2°, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2007> <W 2007-03-01/37, art. 67, 1°, 029; Inwerkingtreding : 24-03-2007>
De technische cel stelt halfjaarlijks een rapport op met de aard en bestemming van de overgedragen gegevens. Dit rapport wordt meegedeeld aan de ministers, het Kenniscentrum bedoeld in titel III, hoofdstuk 2, van de programmawet van 24 december 2002, de Multipartitestructuur bedoeld in artikel 153 en (de in het vorig lid bedoelde afdeling gezondheid van het sectoraal comité van de sociale zekerheid en van de gezondheid).) <W 2002-12-24/31, art. 292, 011; Inwerkingtreding : 01-02-2004> <W 2007-03-01/37, art. 67, 2°, 029; Inwerkingtreding : 24-03-2007>
----------
(1)<W 2018-12-21/49, art. 58, 022; Inwerkingtreding : 01-10-2018>
Art. 156bis.<Ingevoegd bij W 2002-12-24/31, art. 293; Inwerkingtreding : 31-12-2002> [1 De technische cel heeft, voor de gegevens en volgens door de Koning te bepalen nadere regels bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de bevoegdheid andere dan de in artikel 156 bepaalde gegevens te koppelen, in verband met de in de artikelen 263 en 264 van de programmawet van 24 december 2002 bedoelde opdrachten alsmede voor de in artikel 278, vijfde lid, van dezelfde wet bedoelde instellingen. De Koning bepaalt volgens dezelfde procedure de datum van inwerkingtreding van deze bevoegdheid van de technische cel, die voor de koppeling ten behoeve van het Intermutualistisch Agentschap is beperkt tot koppelingen met de in artikel 278, vijfde lid, van dezelfde wet bedoelde representatieve steekproef. De bevoegdheid van de technische cel om andere gegevens dan de voormelde representatieve steekproef te koppelen met de in artikel 156 bepaalde gegevens ten behoeve van het Intermutualistisch Agentschap wordt volgens dezelfde procedure bepaald door de Koning na advies van de Multipartite-structuur betreffende het ziekenhuisbeleid.]1
(De technische cel kan eveneens, volgens de nadere regels die door de Koning worden vastgesteld, de gegevens koppelen die noodzakelijk zijn voor de berekening van de normatieve verdeelsleutel bedoeld in artikel 196 van de voormelde gecoördineerde wet van 14 juli 1994.) <W 2008-07-24/35, art. 128, 016; Inwerkingtreding : onbepaald >
----------
(1)<W 2014-04-10/23, art. 34, 020; Inwerkingtreding : 10-05-2014>
Art.157.[1 De federale overheidsdienst stelt aan het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg de minimale verpleegkundige gegevens en de personeelsgegevens die nodig zijn voor het verrichten van wetenschappelijke studies binnen het kader van de wettelijk voorziene opdrachten, rechtstreeks ter beschikking.
Deze terbeschikkingstelling van gegevens blijft beperkt tot de gegevens die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de betrokken wetenschappelijke studie.
Voor de in dit artikel bedoelde terbeschikkingstelling en gebruik van bedoelde gegevens, is geen machtiging vereist, en dit noch in het kader van de regelgeving inzake de verwerking van persoonsgegevens, noch in het kader van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van de Kruispuntbank van Sociale Zekerheid.]1
----------
(1)<W 2022-11-29/02, art. 3, 025; Inwerkingtreding : 19-12-2022>
Art.158. De Koning bepaalt de verdeelsleutel volgens welke de kosten die verband houden met de verzameling, de verwerking (...) van de gegevens bedoeld in artikel 156 ten laste worden gelegd van (de Federale Overheidsdienst) en het Instituut. <W 2002-08-22/39, art. 58, 010; Inwerkingtreding : 10-09-2002> <W 2002-12-24/31, art. 294, 011; Inwerkingtreding : 31-12-2002>
Art.159.De [Multipartite-structuur] is samengesteld uit: <W 2002-08-22/39, art. 59, 010; Inwerkingtreding : 10-09-2002>
1° een voorzitter [en een ondervoorzitter], benoemd door de Koning op voordracht van de Minister die de Sociale Zaken onder zijn bevoegdheid heeft en de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft; <W 2002-08-22/39, art. 55, 010; Inwerkingtreding : 10-09-2002> <W 2002-08-22/39, art. 59, 010; Inwerkingtreding : 10-09-2002>
2° [zes] werkende en [zes] plaatsvervangende leden, geneesheren; deze leden worden benoemd door de Koning uit de lijsten met kandidaten voorgedragen door de representatieve beroepsorganisaties van de geneesheren. Iedere lijst telt een dubbel aantal kandidaten ten opzichte van het aantal mandaten die aan deze organisaties moeten worden verleend; <W 2002-08-22/39, art. 55, 010; Inwerkingtreding : 10-09-2002>
[1 2°/1 twee werkende en twee plaatsvervangende leden verpleegkundigen; deze leden worden benoemd door de Koning uit de lijsten met kandidaten voorgedragen door de beroepsorganisaties van de verpleegkundigen. Iedere lijst telt een dubbel aantal kandidaten ten opzichte van het aantal mandaten die aan deze organisaties moeten worden verleend.]1
3° [zes] werkende en [zes] plaatsvervangende leden benoemd door de Koning uit de lijsten met kandidaten voorgedragen door de verzekeringsinstellingen. Iedere lijst telt een dubbel aantal kandidaten ten opzichte van het aantal mandaten die aan deze instellingen moeten worden verleend; <W 2002-08-22/39, art. 55, 010; Inwerkingtreding : 10-09-2002>
4° [zes] werkende en [zes] plaatsvervangende leden benoemd door de Koning uit de lijsten met kandidaten voorgedragen door de organisaties van ziekenhuizen. Iedere lijst telt een dubbel aantal kandidaten ten opzichte van het aantal mandaten die aan deze federaties moeten worden verleend; <W 2002-08-22/39, art. 55, 010; Inwerkingtreding : 10-09-2002>
5° [vijf] werkende en [vijf] plaatsvervangende deskundigen benoemd door de Koning op grond van hun specifieke bekwaamheid inzake organisatie en financiering van de ziekenhuizen op voordracht van de Ministers van Sociale Zaken en Volksgezondheid: <W 2002-08-22/39, art. 55, 010; Inwerkingtreding : 10-09-2002>
[ twee werkende leden en plaatsvervangende leden, waarvan telkens één de Federale Overheidsdienst en het Instituut vertegenwoordigen;] <W 2002-08-22/39, art. 55, 010; Inwerkingtreding : 10-09-2002>
[ een werkend lid en een plaatsvervanger die het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg vertegenwoordigen en die worden voorgesteld door de raad van bestuur van het Kenniscentrum;] <W 2002-12-24/31, art. 295, 011; Inwerkingtreding : 31-12-2002>
- één werkend lid, zijnde de voorzitter of zijn afgevaardigde, van de Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen en één plaatsvervanger die lid is van de Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen;
- [...] <W 2002-08-22/39, art. 55, 010; Inwerkingtreding : 10-09-2002>
- één werkend lid, zijnde de voorzitter of zijn afgevaardigde, van de Commissie voor Begrotingscontrole van het Instituut en één plaatsvervanger die lid is van dezelfde commissie;
6° vier werkende en vier plaatsvervangende leden benoemd door de Koning op voordracht van de regering;
7° één werkende vertegenwoordiger en een plaatsvervangende vertegenwoordiger van de Inspectie van Financiën, benoemd door de Koning op voordracht van de Minister die de Begroting onder zijn bevoegdheid heeft.
[Van de totaliteit der leden bedoeld in 2°, 3°, en 4°, dienen tenminste twee derden lid te zijn van hetzij de Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen, hetzij van de Nationale Commissie geneesheren-ziekenfondsen. Laatst bedoelde leden dienen geneesheren-specialisten te zijn.] <W 2002-08-22/39, art. 55, 010; Inwerkingtreding : 10-09-2002>
----------
(1)<W 2009-12-10/35, art. 7, 019; Inwerkingtreding : 10-01-2010>
Art.160. Bedoelde leden hebben een hernieuwbaar mandaat van zes jaar.
Om de voorzetting van de werkzaamheden te verzekeren, zetten de leden, waarvan het mandaat ten einde loopt, hun ambt verder tot zij vervangen worden.
In geval het werkende lid verhinderd is neemt het plaatsvervangend lid deel aan de vergaderingen.
Art.161. Bij het uitvoeren van haar opdracht kan de (Multipartite-structuur) een beroep doen op deskundigen en op vertegenwoordigers van andere personeelscategorieën die tussenkomen in de ziekenhuisactiviteit, evenals werkgroepen oprichten die belast worden met een welomschreven opdracht. <W 2002-08-22/39, art. 59, 010; Inwerkingtreding : 10-09-2002>
Art.162. Voor de uitoefening van haar activiteit wordt de (Multipartite-structuur) bijgestaan door een secretariaat. <W 2002-08-22/39, art. 59, 010; Inwerkingtreding : 10-09-2002>
Dit secretariaat bestaat uit een gelijk aantal ambtenaren van (de Federale Overheidsdienst) en van het Instituut. De Minister van Sociale Zaken en de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft stellen samen een in het vorig lid bedoelde ambtenaar aan als secretaris van de structuur. <W 2002-08-22/39, art. 58, 010; Inwerkingtreding : 10-09-2002>
De (Multipartite-structuur) stelt haar intern reglement op en legt dit ter goedkeuring voor aan de Ministers die Sociale Zaken en Volksgezondheid onder hun bevoegdheid hebben. <W 2002-08-22/39, art. 59, 010; Inwerkingtreding : 10-09-2002>
(De Koning kan nadere regels bepalen inzake de administratieve onderbouwing van de Multipartite-structuur en diens afdelingen, alsmede inzake de financiering ervan.
De Koning kan binnen de Multipartite-structuur afdelingen inrichten, die ieder onder delegatie en toezicht van de multipartite-structuur een gedeelte van de bevoegdheden bedoeld in artikel 154, 154bis, 154ter en 154quater uitoefenen. De multipartite-structuur bepaalt in het huishoudelijk reglement de regelen inzake samenstelling van de afdelingen.) <W 2002-08-22/39, art. 56, 010; Inwerkingtreding : 10-09-2002>
Art.163. Het koninklijk besluit van 28 maart 1995 houdende oprichting van een (Multipartite-structuur) tussen de ziekenhuisbeheerders, geneesheren en verzekeringsinstellingen en houdende oprichting van een gegevensbank betreffende de ziekenhuissector, wordt opgeheven. <W 2002-08-22/39, art. 59, 010; Inwerkingtreding : 10-09-2002>
Art.164. <W 2002-08-22/39, art. 57, 010; Inwerkingtreding : 10-09-2002> De Koning kan nadere regels bepalen inzake de werking van de Multipartite-structuur.
TITEL III. - Diverse bepalingen.
Art.165. § 1. In artikel 33 van de wet van 22 december 1995 houdende maatregelen tot uitvoering van het meerjarenplan voor werkgelegenheid worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in § 1 worden na de woorden "werkgeversbijdragen " de woorden " van sociale zekerheid " ingevoegd en worden de woorden " vastgesteld in artikel 38, § 3, 1° tot 7°, en § 3bis van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers " geschrapt,
2° dit artikel wordt aangevuld met een § 5, luidend als volgt:
" § 5. Voor de in § 1 bedoelde werknemers gelden dezelfde bepalingen inzake jaarlijkse vakantie als voor de in het koninklijk besluit nr 474 van 28 oktober 1986 tot opzetting van een stelsel van door de Staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen, bedoelde gesubsidieerde contractuelen. "
§ 2. Het aldus gewijzigde artikel heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1996.
Art.166. Artikel 34 van dezelfde wet heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1996.
Art.167. § 1. Artikel 38, § 3bis, negende lid van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, wordt aangevuld als volgt:
"en van de werknemers die rechthebbende zijn op kinderbijslag ingevolge een tewerkstelling in toepassing van artikel 33 van de wet van 22 december 1995 houdende maatregelen tot uitvoering van het meerjarenplan voor werkgelegenheid".
§ 2. Dit artikel heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1996.
Art.168. §1. In artikel 60, § 7, tweede lid van de organieke wet van .8 juli 1976 betreffende de Openbare Centra voor maatschappelijk welzijn, worden na de woorden " of een ander openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn" de woorden "een vereniging waarvan sprake in Hoofdstuk XII van deze wet of een openbaar ziekenhuis dat van rechtswege aangesloten is bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten ,", ingevoegd.
§ 2. Dit artikel heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1996.
TITEL IV. - Volksgezondheid.
HOOFDSTUK I. - Medisch aanbod en evaluatie.
Art.169. In hoofdstuk IIbis van het koninklijk besluit nr 78 van l0 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies, wordt een artikel 35octies ingevoegd, luidend als volgt:
" Art. 35octies. § 1. Bij het Ministerie van Sociale zaken Volksgezondheid en Leefmilieu wordt een PlanningscommissieMedisch aanbod opgericht.
§ 2. De opdracht van deze Commissie bestaat erin :
- de behoeften inzake medisch aanbod na te gaan met betrekking tot de beroepen vermeld in de artikelen 2, §1, en 3. Bij het bepalen van deze behoeften dient rekening gehouden te worden met de evolutie van de behoeften inzake medische zorgen de kwaliteit van de zorgenverstrekking, en de demografische en de sociologische evolutie van de betrokken beroeren. Een eerste rapport zal neergelegd worden bij de Ministers van Volksgezondheid en Sociale Zaken ten laatste op 15 mei 1996, inzake behoeften, bevattend voorstellen van een globaal aantal en van een verdeling, onder andere per Gemeenschap;
- op een continue wijze de weerslag evalueren die de bepaling van deze behoeften heeft op de toegang tot de studies voor de beroepen bedoeld in de artikelen 2, §1, en 3;
- jaarlijks een verslag opstellen ten behoeve van de Ministers van Volksgezondheid en Sociale Zaken betreffende de relatie tussen de behoeften, studies, en de doorstroming tot de stages, met het oog op het verkrijgen van de bijzondere beroepstitels bedoeld in artikel 35ter.
§ 3. De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de samenstelling en de werking van de Planningscommissie. De Planningscommissie kan zich laten bijstaan door experten.
De Planningscommissie wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Minister van Volksgezondheid. Het secretariaat wordt waargenomen door een ambtenaar van Volksgezondheid, aangewezen door de Minister.
§ 4. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit en op voorstel van de Minister van Volksgezondheid, de opdrachten van de Planningscommissie uitbreiden tot andere beroepen vermeld in artikel 35ter."
Art.170. In hetzelfde hoofdstuk van hetzelfde koninklijk besluit wordt een artikel 35nonies ingevoegd, luidend als volgt:
" Art. 35nonies. § 1. Op gezamenlijk voorstel van de Ministers van Volksgezondheid en Sociale Zaken, bij een in Ministerraad overlegd besluit, en dit voor de beroepen vermeld in de artikelen 2, § 1, en 3:
1° bepaalt de Koning, na advies van de Planningscommissie, het globaal aantal kandidaten, opgesplitst per Gemeenschap, dat jaarlijks na het bekomen van het diploma bedoeld in de artikelen 2, § 1, en 3, toegang geeft tot het verkrijgen van de bijzondere beroepstitels die het voorwerp uitmaken van de erkenning bedoeld in artikel 35ter;
2° legt de Koning de criteria vast voor de selectie van de kandidaten voor het verkrijgen van de bijzondere beroepstitels die het voorwerp uitmaken van de erkenning bedoeld in artikel 35ter.
§ 2. De in §1, 1°, bedoelde maatregel:
1° kan ten vroegste uitwerking hebben na een termijn die gelijk is aan de duur van de studies die nodig zijn voor het behalen van de in de artikelen 2, §1, en 3 bedoelde diploma's;
2° wordt door de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit opgeschort, indien blijkt onder andere uit het rapport van de Planningscommissie bedoeld in artikel 35octies, § 2, dat de vastgestelde behoeften per Gemeenschap niet worden overschreden onder meer ten gevolge van de maatregelen genomen per Gemeenschap inzake aanbodsbeheersing.
§ 3. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit en na advies van de Planningscommissie op voorstel van de Minister van Volksgezondheid en van de Minister van Sociale Zaken, per Gemeenschap het aantal kandidaten bepalen dat toegang heeft tot de diverse beroepstitels of groep van bijzondere beroepstitels.
§ 4. De Koning kan op voorstel van de Minister van Volksgezondheid en bij een in Ministerraad overlegd besluit, mits de nodige aanpassingen, de bepalingen van §§ 1, 2 en 3 uitbreiden tot andere beroepen vermeld in artikel 35ter. "
Art.171. In hetzelfde hoofdstuk van hetzelfde koninklijk besluit wordt een artikel 35decies ingevoegd, luidend als volgt:
"Art. 35decies. De Koning kan, op gezamenlijk voorstel van de Ministers van Volksgezondheid en Sociale Zaken, bij een in Ministerraad overlegd besluit, regels bepalen met betrekking tot het einde van de erkenning bedoeld in artikel 35ter voor de beoefenaars vermeld in de artikelen 2, § 1, en 3. "
Art.172. In hetzelfde hoofdstuk van hetzelfde koninklijk besluit wordt een artikel 35undecies ingevoegd, luidend als volgt:
"Art. 35undecies. De Koning kan bij een in Ministerraad overlegd besluit, op voorstel van de Minister van Volksgezondheid en de Minister van Sociale zaken, ten aanzien van de dragers van een bijzondere beroepstitel als bedoeld in artikel 35ter, en volgens de procedure die Hij omschrijft:
1. de medewerking aan een programma van evaluatie van de medische praktijk opleggen;
2. algemene regels inzake de evaluatie van de medische praktijk bepalen;
3. voorzien in maatregelen van opschorting van erkenning, bedoeld in artikel 35ter, indien de betrokken beroepsbeoefenaars de in 1 en 2 bepaalde regels niet naleven.
Art.173. In hetzelfde hoofdstuk van hetzelfde koninklijk besluit wordt een artikel 35duodecies ingevoegd, luidend als volgt:
"Art. 35duodecies. De Koning kan bij een in Ministerraad overlegd besluit, normen uitvaardigen inzake de inhoudelijke, functionele en structurele aspekten van de praktijkvoering van de beoefenaars bedoeld in artikel 35ter. Hij kan voorzien in maatregelen van opschorting van erkenning bedoeld in artikel 35ter, indien de betrokken beroepsbeoefenaars de bedoelde normen niet toepassen."
HOOFDSTUK II. - Wijziging van de wet op de ziekenhuizen.
Art.174. In artikel 6 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, worden de woorden "en van andere, door de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit te bepalen groepen." toegevoegd.
Art.175. In dezelfde wet wordt het opschrift van afdeling 8 van de titel 1, hoofdstuk 1, vervangen door de volgende tekst:
"Afdeling 8. - Samenwerkingsverbanden tussen verzorgingsinstellingen en diensten ".
Art.176. In dezelfde wet wordt artikel 9bis, vervangen door de volgende bepaling:
"Art. 9bis. De Koning kan bij een in Ministerraad overlegd besluit, en na de Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen, Afdeling programmatie en erkenning, gehoord te hebben, de toepassing van de bepalingen van deze wet geheel of gedeeltelijk, en met de nodige aanpassingen, uitbreiden tot de samenwerkingsverbanden inzake verzorgingsdomeinen door Hem nader omschreven, tussen verzorgingsinstellingen en diensten zoals deze door Hem nader worden omschreven. ".
Art.177. In artikel 35 van dezelfde wet, wordt het woord "psychiatrisch" geschrapt.
HOOFDSTUK III. - Wijziging van de wet tot oprichting van begrotingsfondsen.
Art.178. De derde kolom van artikel 25.1 van de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, wordt als volgt gewijzigd:
"Inspectie der apotheken: bezoldiging van statutairen en contractuelen, erelonen, zitpenningen; vermogensuitgaven en werkingskosten; studies en onderzoeken; opstellen en verspreiden van informatie; onderzoek en controle van de kwaliteit van de geneesmiddelen. "
HOOFDSTUK IV. - Wijziging van de wet op de geneesmiddelen.
Art.179. Artikel 5 van de wet op de geneesmiddelen van 25 maart 1964 wordt vervangen door de volgende bepaling:
"Art. 5. § 1. De Minister van Volksgezondheid coördineert en regelt de informatie over de geneesmiddelen, die door het Ministerie van Volksgezondheid en door erkende organisaties wordt verstrekt. De informatie heeft betrekking op alle aspekten van het geneesmiddel en zijn gebruik inzonderheid het goed therapeutisch gebruik en op de verhoudingen nut/risico en kwaliteit/prijs. De verspreiding van onafhankelijke informatie gebeurt door deskundigen aangewezen door de Minister en is gericht aan de beoefenaars bedoeld in het koninklijk besluit nr 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies.
§ 2. De Koning kan elke vorm van organisatie erkennen welke tot stand komt op initiatief van de Orden der Geneesheren, der Dierenartsen en der Apothekers, op initiatief van de belanghebbende beroepsorganisaties, of van gelijk welke wetenschappelijke vereniging, en die bestemd is om op systematische wijze in de medisch-pharmaceutische voorlichting omtrent de geneesmiddelen te voorzien. De Koning stelt de voorwaarden inzake erkenning vast. "
HOOFDSTUK V. - Wijzigingen van de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel.
Art.180. Artikel 5 van de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel, gewijzigd bij de wet van 13 juli 1981 wordt vervangen door de volgende bepaling:
"Art. 5. § 1. De keuring wordt verricht door dierenartsen, personeelsleden van het Instituut voor veterinaire keuring.
§ 2. Om de ononderbroken uitvoering te waarborgen van de keurings- en controletaken die door of krachtens deze wet aan dierenartsen zijn voorbehouden, kan de minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort, onder de voorwaarden door de Koning bepaald, een beroep doen op de medewerking van andere dierenartsen.
§ 3. Bij de uitoefening van hun taak kunnen de dierenartsen bedoeld in dit artikel, bijgestaan worden door technische helpers, personeelsleden van het Instituut voor veterinaire keuring."
HOOFDSTUK VI. - Wijzigingen van de wet van 15 april 1965 betreffende de keuring van en de handel in vis, gevogelte, konijnen en wild en tot wijziging van de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel.
Art.181. Artikel 5 van de wet van 15 april 1965 betreffende de keuring van en de handel in vis, gevogelte, konijnen en wild en tot wijziging van de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel, gewijzigd bij de wet van 13 juli 1981, wordt vervangen door de volgende bepaling:
"Art. 5. § 1. De keuring wordt verricht door dierenartsen, personeelsleden van het Instituut voor veterinaire keuring.
§ 2. Om de ononderbroken uitvoering te waarborgen van de keurings- en controletaken die door of krachtens deze wet aan dierenartsen zijn voorbehouden, kan de minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort, onder de voorwaarden door de Koning bepaald, een beroep doen op de medewerking van andere dierenartsen.
§ 3. Bij de uitoefening van hun taak kunnen de keurders en de dierenartsen bedoeld in dit artikel, bijgestaan worden door technische helpers, personeelsleden van het Instituut voor veterinaire keuring. ".
HOOFDSTUK- VII. - Wijzigingen van de wet van 13 juli 1981 tot oprichting van een Instituut voor veterinaire keuring.
Art.182. De artikelen 4 en 36, § 3, van de wet van 13 juli 1981 tot oprichting van een Instituut voor veterinaire keuring, worden opgeheven.
TITEL V. - Pensioenen.
Art.183. De benoemingsbesluiten van de Staatssecretaris voor Pensioenen aangaande de bij de Rijkskas voor Rust- en Overlevingspensioenen aangeworven statutaire ambtenaren tussen 1 januari 1982 en 31 maart 1987 worden bekrachtigd.
TITEL VI. - Wetenschappelijk onderzoek.
Art.184.In de zin van deze titel, wordt onder werkgever verstaan:
a) de universiteiten en de gelijkgestelde onderwijsinrichtingen;
b) de wetenschappelijke inrichtingen beheerd door de Federale Staat, de Gemeenschappen of de Gewesten of, wat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreft, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.
[1 c) Sciensano]1
De Koning kan bij een in Ministerraad overlegd besluit het begrip van werkgever uitbreiden tot andere inrichtingen of diensten erkend of gesubsidieerd door de Federale Staat, de Gemeenschappen of de Gewesten of, voor het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en die activiteiten van wetenschappelijk onderzoek verrichten.
----------
(1)<W 2018-02-25/02, art. 69, 024; Inwerkingtreding : 01-04-2018>
Art.185.§ 1. De werkgevers bedoeld in artikel (184) hebben voor iedere bijkomende netto aanwerving voor activiteit van wetenschappelijk onderzoek recht op een vrijstelling van de werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid bepaald bij artikel 38, § 3, [2 1° of 2° of 3°]2 en § 3bis van de voormelde wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, voor zover zij de overeenkomst toepassen gesloten tussen hen en de Minister tot wiens bevoegdheid Wetenschapsbeleid behoort en de Minister tot wiens bevoegdheid Sociale Zaken behoort. <W 1999-12-24/43, art. 21, 006; Inwerkingtreding : 06-02-2000>
[1 Geen rekening wordt gehouden met de loonmatigingsbijdrage bedoeld in artikel 38, § 3bis , eerste lid, van dezelfde wet, die niet werd berekend op de werkgeversbijdragen bedoeld in voornoemd artikel 38, § 3, [2 1° of 2° of 3° en 8]2, en § 3bis , eerste en tweede lid, van dezelfde wet.]1
§ 2. Worden beschouwd voor wetenschappelijk onderzoek te zijn tewerkgesteld, de personeelsleden, met uitsluiting van het administratief personeel dat niet rechtstreeks betrokken is bij het onderzoek en van het bewakings-, onderhouds- en keukenpersoneel, waarvoor de werkgever het bewijs aanvoert dat ze tewerkgesteld zijn voor wetenschappelijk onderzoek, volgens de voorwaarden vastgelegd in de paragrafen 3 en 4.
§ 3. De in paragraaf 1 bedoelde overeenkomst zal het volgende vastleggen:
a) de functies en/of categorieën van werknemers waarvoor de werkgever de bovengenoemde vrijstelling kan verkrijgen;
b) het aantal personen, in voltijds equivalent, die reeds werken in de instelling (CE) en de functies uitoefenen of behoren tot de categorieën sub a);
c) het aantal in voltijds equivalent, de functie of de categorie tot welke de persoon(en) behoort (behoren) waarvoor de vrijstelling wordt aangevraagd;
d) de datum waarop de overeenkomst uitwerking heeft.
§ 4. Elke latere aanwerving van personen waarvoor het voordeel van de bepalingen van deze titel zou worden gevraagd, zal het voorwerp uitmaken van een aanhangsel aan de oorspronkelijke overeenkomst en waarvoor dezelfde voorwaarden zullen gelden als voor de oorspronkelijke overeenkomst.
§ 5. Jaarlijks wordt bij de overeenkomst een door de Federale Diensten voor wetenschappelijke, technische en culturele aangelegenheden een eensluidend verklaard afschrift gevoegd van de inlichtingen die de werkgever aan die diensten heeft verstrekt voor het opmaken van de inventaris van het wetenschappelijk en technologisch personeel, bijgewerkt op de laatste dag van het vorige boekjaar.
§ 6. De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit, wat men moet verstaan onder netto bijkomende aanwerving alsook de toekenningsmodaliteiten voor de vrijstelling van de werkgeversbijdrage bedoeld in § 1.
§ 7. (De overeenkomst bedoeld in § 1 wordt afgesloten voor een maximumduur van twee jaar. Deze overeenkomst kan evenwel uitdrukkelijk worden verlengd. De duur van elke verlenging is maximaal dezelfde als die van de oorspronkelijke overeenkomst.) <W 2006-12-27/30, art. 192, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
----------
(1)<W 2009-05-06/03, art. 65, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
(2)<W 2014-04-25/77, art. 60, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.186. (Opgeheven) <W 1999-01-25/32, art. 76, 005; Inwerkingtreding : 01-04-1999>
Art.187. De voordelen van deze titel zijn niet van toepassing op de werknemers tewerkgesteld in een programma voor wedertewerkstelling, zoals bedoeld in artikel 6, § 1, IX, 2°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
Art.188. De werkgevers die van de voordelen van de bepalingen van deze titel genieten, kunnen voor dezelfde werknemer niet het voordeel genieten:
a) van de bepalingen van het koninklijk besluit van 21 januari 1987 houdende nieuwe maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector;
b) van de bepalingen van hoofdstuk 11 van titel III van de programmawet van 30 december 1988;
c) van de bepalingen van hoofdstuk VII van titel III van diezelfde wet;
d) van de bepalingen van het koninklijk besluit nr 495 van 31 december 1986 tot invoering van een stelsel van alternerende tewerkstelling en opleiding voor de jongeren tussen 18 en 25 jaar en tot tijdelijke vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgever verschuldigd in hoofde van deze jongeren;
e) van de bepalingen van de titels III, IV en VII van het koninklijk besluit van 24 december 1993 tot uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, zoals bekrachtigd door de wet van 30 maart 1994;
f) van de bepalingen van hoofdstuk II van titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen;
g) van de bepalingen van titel I van de wet van 3 april 1995 houdende maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling.
Art.189. <Ingevoegd bij W 1999-12-24/43, art. 22, 006; Inwerkingtreding : 06-02-2000> De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking met ingang van 1 januari 1996 en houden op van kracht te zijn op 31 december 1997, einddatum voor de ondertekening van de in artikel 185 bedoelde oorspronkelijke overeenkomst.
De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit en volgens de door Hem bepaalde voorwaarden en nadere regels, de mogelijkheid bieden om tijdens de periode van 1 januari 2000 tot 31 december 2001 bijkomende overeenkomsten, met een maximumduur van twee jaar, af te sluiten.
TITEL VII. - Meerjarenplan voor de werkgelegenheid.
Art.190. In artikel 89 van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, gewijzigd bij de wet van 20 december 1995, wordt een § 2bis ingevoegd luidend als volgt:
"§ 2bis. Het in § 2 vermelde bedrag, dat ingeschreven dient te worden in de begroting van het departement Wetenschapsbeleid om de aanwerving te dekken van bijkomende onderzoekers in de universiteiten en de federale wetenschappelijke instellingen, wordt, in de vorm van subsidies, toegekend onder de voorwaarden die door de Koning worden bepaald.
De Koning kan de minister tot wiens bevoegdheid Wetenschapsbeleid behoort belasten met de toekenning van de in het vorige lid bedoelde subsidies. ".
TITEL VIII. - Arbeidskostvermindering.
Art. 191. Artikel 5 van de wet van 22 december 1995 houdende maatregelen tot uitvoering van het meerjarenplan voor werkgelegenheid wordt vervangen door volgende bepaling:
" De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk."