22 DECEMBER 1995. - Wet houdende maatregelen tot uitvoering van het meerjarenplan voor werkgelegenheid. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 30-12-1995 en tekstbijwerking tot 09-09-2024)
Hoofdstuk I. - Algemene bepaling.
Art. 1
Hoofdstuk II. - Arbeidskostvermindering.
Art. 2-5
Hoofdstuk III. - Herverdeling van de arbeid.
Afdeling 1. - Bedrijfsplannen tot herverdeling van de arbeid.
Art. 6-8
Afdeling 2. - Onderbreking van de beroepsloopbaan.
Art. 9-16
Afdeling 3. - Recht op deeltijdse arbeid.
Art. 17
Afdeling 4. - Halftijds brugpensioen.
Art. 18
Hoofdstuk IV. - Doelgroepenbeleid.
Afdeling 1. - Jongeren.
Art. 19-27
Afdeling 2. - Efficiëntere aanwending van 0,05 % voor de risicogroepen.
Art. 28-31
Afdeling 3. - Herinschakelingsjobs.
Art. 32
Afdeling 4. - (Bestaansminimumgerechtigden en rechthebbenden op financiële maatschappelijke dienstverlening die ingeschreven zijn in het bevolkingsregister.) <W 1998-02-22/43, art. 269, 006; Inwerkingtreding : 01-01-1998>
Art. 33
Art. 33 WAALS GEWEST
Art. 33 Vlaams Gewest
Art. 34
HOOFDSTUK V. - Ontwikkeling van nieuwe arbeidsmarkten.
Art. 35-38
Hoofdstuk VI. - Tijdelijke werkloosheid.
Art. 39
Hoofdstuk VII. - Hoge Raad voor de Werkgelegenheid.
Art. 40-42
Hoofdstuk VIII. - Betaald educatief verlof.
Art. 43
Hoofdstuk IX. - Sociale balans.
Art. 44-45, 45bis, 46, 46bis, 47
Art. 47bis Vlaams Gewest
Art. 48-49
1981001048 1983021210 1985021271 1992021199 1993021424 1994021468 1995012237
1996000261 1996011240 1996012244 1996012449 1996012620 1996012916 1996012918 1996012924 1996022330 1996062051 1997012147 1997801907 1998012208 1998022241 2000012644 2001012203 2001013002 2008012203 2009012128 2009012264 2015011516 2019011967 2019013063
Hoofdstuk I. - Algemene bepaling.
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Hoofdstuk II. - Arbeidskostvermindering.
Art.2. § 1. Artikel 47, § 1, eerste en tweede lid van het koninklijk besluit van 24 december 1993 tot uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, bekrachtigd door de wet van 30 maart 1994 en zoals gewijzigd door het ministerieel besluit van 2 maart 1995, worden vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 47. § 1. De werkgevers bedoeld in artikel 46 genieten voor de werknemers bedoeld in hetzelfde artikel en die voltijds tewerkgesteld worden een vermindering van de werkgeversbijdragen vastgesteld bij artikel 38, § 3, 1° tot 7°, en § 3bis van de voornoemde wet van 29 juni 1981.
Deze vermindering is vastgesteld op :
a) 50 % voor zover de loonsom die per werknemer driemaandelijks wordt aangegeven (tegen 100 %) gedeeld door het aantal vergoede werkdagen zich situeert tussen de volgende daggrensbedragen : 1 561 frank en 1 977 frank.
b) 35 % voor zover de loonsom die per werknemer driemaandelijks wordt aangegeven (tegen 100 %) gedeeld door het aantal vergoede werkdagen zich situeert tussen de volgende daggrensbedragen : 1 978 frank en 2133 frank.
c) 20 % voor zover de loonsom die per werknemer driemaandelijks wordt aangegeven (tegen 100 %) gedeeld door het aantal vergoede werkdagen zich situeert tussen de volgende daggrensbedragen : 2 134 frank en 2 289 frank.
d) 10 % voor zover de loonsom die per werknemer driemaandelijks wordt aangegeven (tegen 100 %) gedeeld door het aantal vergoede werkdagen zich situeert tussen de volgende daggrensbedragen : 2 290 frank en 2 808 frank.
De vermindering bedoeld in het vorige lid wordt toegestaan voor de deeltijdse werknemers ten belope van :
a) 50 % voor zover de per werknemer driemaandelijks aangegeven loonsom ( tegen 100 %) gedeeld door het aantal vergoede uren de uurloongrens van 260 frank niet te boven gaat.
b) 35 % voor zover de per werknemer driemaandelijks aangegeven loonsom (tegen 100 %) gedeeld door het aantal vergoede uren zich situeert tussen de uurloongrenzen van 261 frank en 281 frank.
c) 20 % voor zover de per werknemer driemaandelijks aangegeven loonsom (tegen 100 %) gedeeld door het aantal vergoede uren zich situeert tussen de uurloongrenzen van 282 frank en 301 frank.
d) 10 % voor zover de per werknemer driemaandelijks aangegeven loonsom (tegen 100 %) gedeeld door het aantal vergoede uren zich situeert tussen de uurloongrenzen van 302 frank en 369 frank.
§ 2. Artikel 47, § 1, vijfde lid van hetzelfde besluit, bekrachtigd en gewijzigd door de wet van 30 maart 1994 wordt vervangen door een nieuw lid, luidend als volgt :
" De in de voorgaande leden bedoelde uurloongrenzen en daggrensbedragen worden, wat betreft de werknemers in dienst getreden na 31 december 1993, tot respectievelijk 133 frank en 998 frank teruggebracht voor de personen met een handicap tewerkgesteld in een door de bevoegde instantie erkende beschutte werkplaats of voor de personen met een handicap die in een erkend centrum voor beroepsopleiding of omscholing van minder-validen een beroepsopleiding volgen. ".
Art.3. Artikel 49 van hetzelfde besluit wordt aangevuld als volgt :
" De Koning kan voor de social-profit sector bedoeld in artikel 35 van de wet van 22 december 1995 houdende maatregelen tot uitvoering van het meerjarenplan voor werkgelegenheid, bij een in Ministerraad overlegd besluit het genot van de verminderingen bedoeld bij artikel 47, § 1, afhankelijk maken van een bijkomende inspanning voor de tewerkstelling en Hij kan bij een in Ministerraad overlegd besluit de verminderingspercentages bedoeld in artikel 47, § 1, voor de socialprofit sector bedoeld in artikel 35 van dezelfde wet verhogen.
De Koning bepaalt wat dient te worden verstaan onder een bijkomende inspanning voor de tewerkstelling. "
Art.4. Artikel 51 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een derde lid luidend als volgt :
" Voor dezelfde werknemer kan het voordeel van de bepalingen van deze Titel niet samen genoten worden met het voordeel toegekend in toepassing van artikel 5, eerste lid en artikel 12, eerste lid van het koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces. "
Art.5. <W 1996-04-29/32, art. 191, 002; Inwerkingtreding : 10-05-1996> De Koning bepaald bij een in Ministerraad overlegd besluit de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk.
Hoofdstuk III. - Herverdeling van de arbeid.
Afdeling 1. - Bedrijfsplannen tot herverdeling van de arbeid.
Art.6. In artikel 28, § 1 van hetzelfde besluit wordt tussen het eerste en het tweede lid een nieuw lid ingevoegd, luidend als volgt :
" De datum van 30 juni 1993 vermeld in het eerste lid, wordt voor de ondernemingen die een bedrijfsplan neerleggen na 1 januari 1996 vervangen door de datum van 30 juni 1995. "
Art.7. § 1. In artikel 36, § 1 van hetzelfde besluit, gewijzigd door artikel 27 van de wet van 3 april 1995 tot bevordering van de tewerkstelling, wordt tussen het eerste en het tweede lid een nieuw lid ingevoegd, luidend als volgt :
" Indien het bedrijfsplan tot herverdeling van de arbeid, zoals bedoeld in artikel 35, werd neergelegd en goedgekeurd na 1 januari 1996, heeft de werkgever, voor iedere bijkomende netto aanwerving gerealiseerd in de periode van 1 januari 1996 tot 31 december 1997 recht op een forfaitaire vermindering van de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid van 37 500 frank per kwartaal gedurende het kwartaal van de aanwerving en de 12 daaropvolgende kwartalen voor zover hij tijdens die periode voldoet aan de voorwaarden vermeld in het eerste lid. "
§ 2. In artikel 36, § 2 van hetzelfde besluit wordt een derde lid ingevoegd, luidend als volgt : " Voor de bedrijfsplannen tot herverdeling van de arbeid, bedoeld in artikel 35 die werden neergelegd en goedgekeurd na 1 januari 1996 wordt het refertejaar 1993 voorzien in § 1 vervangen door het refertejaar 1995. ".
Art.8. In artikel 37 van hetzelfde besluit wordt een tweede lid ingevoegd, luidend als volgt : " De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing op de bedrijfsplannen bedoeld in artikel 36, § 1, tweede lid. "
Afdeling 2. - Onderbreking van de beroepsloopbaan.
Art.9. In artikel 99, laatste lid van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, gewijzigd door de wet van 1 augustus 1985, worden de woorden " van de artikelen 100 en 102 van deze wet " vervangen door de woorden " van de artikelen 100, 100bis, 102 en 102bis van deze wet ".
Art.10. Artikel 101, eerste lid en tweede lid van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Wanneer de uitvoering van de arbeidsovereenkomst word t geschorst met toepassing van het artikel 100, eerste lid en 100bis of wanneer de arbeidsprestaties worden verminderd met toepassing van artikel 102, § 1 en 102bis, mag de werkgever geen handeling verrichten die ertoe strekt eenzijdig een einde te maken aan de dienstbetrekking, behalve om een dringende reden als bedoeld in artikel 35 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, of om een voldoende reden.
Dit verbod gaat in :
- de dag van het akkoord of,
- de dag van de aanvraag ingeval van toepassing van artikel 100bis en 105, § 1, of,
- 3 maanden voor het ingaan van de schorsing of de vermindering ingeval de toepassing wordt gevraagd van een collectieve arbeidsovereenkomst.
Als voldoende reden geldt een door de rechter als zodanig bevonden reden waarvan de aard en de oorsprong vreemd zijn aan de in de artikelen 100 en 100bis bedoelde schorsing of de in de artikelen 102 en 102bis bedoelde vermindering.
Als voldoende reden wordt beschouwd het ontslag dat gegeven is om het conventioneel brugpensioen te bekomen.
Dit verbod eindigt drie maanden na het einde van de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst of de vermindering van de arbeidsprestaties. "
Art.11. In artikel 101bis van dezelfde wet, ingevoegd bij koninklijk besluit nr. 424 van 1 augustus 1986 worden de woorden " en 100bis " ingevoegd na de woorden " bij artikel 100 ".
Art.12. Artikel 102, § 1, eerste lid van dezelfde wet, vervangen bij koninklijk besluit nr. 424 van 1 augustus 1986 en bij de wet van 21 december 1994 wordt vervangen door een nieuw eerste lid luidende :
" Een uitkering wordt toegekend aan de werknemer die met zijn werkgever overeenkomt om zijn arbeidsprestaties te verminderen met 1/5, 1/4, 1/3 of 1/2 van het normaal aantal arbeidsuren van een voltijdse betrekking, ofwel de toepassing vraagt van een collectieve arbeidsovereenkomst die in een dergelijke regeling voorziet, ofwel een beroep doet op de bepalingen van artikel 102bis. Behalve in geval van een beroep op de bepalingen van artikel 102bis, dient de werknemer vervangen te worden door een volledig uitkeringsgerechtigde werkloze die uitkeringen geniet voor alle dagen van de week. De Koning kan bij een in Ministerraad overlegd besluit afwijken van de vervangingsplicht ten aanzien van de werknemers die hun arbeidsprestaties verminderen met 1/5, 1/4 of 1/3 van het normaal aantal arbeidsuren van een voltijdse betrekking en kan nadere regels bepalen voor de vervanging van die werknemers. ".
Art.13. In artikel 102bis van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 21 december 1994, worden tussen de woorden " recht op een vermindering van zijn arbeidsprestaties " en de woorden " voor de palliatieve verzorging van een persoon " de woorden " met 1/5, 1/4, 1/3 of 1/2 van het normaal aantal arbeidsuren van een voltijdse betrekking " ingevoegd.
Art.14. Artikel 105, § 1, van dezelfde wet, opgeheven door het koninklijk besluit nr. 424 van 1 augustus 1986, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing :
" § 1. De Koning kan bepalen in welke gevallen en onder welke voorwaarden en nadere regelen er een recht wordt toegekend op de onderbreking van de beroepsloopbaan en op het verminderen van de arbeidsprestaties zoals bedoeld in de onderafdelingen 2 en 3. "
Art.15. In artikel 103 van dezelfde wet, gewijzigd door het koninklijk besluit nr. 424 van 1 augustus 1986 en de wet van 20 juli 1991, worden de woorden " en 102bis " ingevoegd tussen de woorden " artikel 102 " en de woorden " heeft verminderd ".
Art.16. In dezelfde wet wordt een artikel 104bis ingevoegd, luidend als volgt :
" Art. 104bis. § 1. De werkgevers die in toepassing van de artikelen 100 en 102 overgaan tot de vervanging van de werknemer door een volledig uitkeringsgerechtigde werkloze die uitkeringen geniet voor alle dagen van de week, kunnen voor de vervangers die zij in dienst nemen gedeeltelijk vrijgesteld worden van de werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid bedoeld in artikel 38, § 3, 1° tot 7° en 9° en 3bis van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.
De in het eerste lid bedoelde vrijstelling wordt, voor zover de vervanger deeltijds wordt tewerkgesteld, vastgesteld op 50 % gedurende het kwartaal van de indienstneming en de 4 daarop volgende kwartalen en op 25 % gedurende het 5° tot en met het 8e kwartaal volgend op dat van de aanwerving.
Deze vrijstelling wordt, voor zover de vervanger voltijds wordt tewerkgesteld, vastgesteld op 25 % gedurende het kwartaal van de indienstneming en de 4 daarop volgende kwartalen.
§ 2. Van de toepassing van dit artikel zijn uitgesloten de werkgevers die bij het verstrijken van het kwartaal waarvoor zij de toepassing ervan inroepen, schuldenaar zijn van de instellingen belast met de inning en de invordering van de sociale zekerheidsbijdragen.
Indien de betrokken werkgevers voor de aanzuivering van hun schuld uitstel van betaling hebben gekregen en de termijnen strikt hebben nageleefd, kan het beheerscomité van de instellingen belast met de inning en de invordering van de sociale zekerheidsbijdragen, afwijkingen toestaan.
§ 3. Van het voordeel van dit artikel worden ook uitgesloten de werkgevers van wie is vastgesteld dat zij de verplichtingen voorgeschreven door het koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces, niet nakomen.
§ 4. Om de voordelen van dit artikel te genieten, moet de werkgever in zijn driemaandelijkse aangifte aan de instellingen belast met de inning en de invordering van de sociale zekerheidsbijdragen, de juiste identiteit vermelden van de werknemer voor wie hij de werkgeversbijdragen vermindert en bewijzen dat de werknemer voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld voor de toepassing van de bepalingen van dit artikel.
De Koning bepaalt de nadere regels met betrekking tot de in het eerste lid vermelde formaliteiten en bewijsstukken.
§ 5. De werkgevers die de voordelen van de bepalingen van dit artikel genieten, kunnen voor dezelfde werknemer niet het voordeel genieten van :
1° de bepalingen van het koninklijk besluit van 21 januari 1987 houdende nieuwe maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector, en van afdeling 5 van hoofdstuk II van het koninklijk besluit nr. 25 van 24 maart 1982 tot opzetting van een programma ter bevordering van de werkgelegenheid in de nietcommerciële sector;
2° de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 483 van 22 december 1986 tot vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgevers bij de indienstneming van dienstboden;
3° de bepalingen van hoofdstuk II van titel III van de programmawet van 30 december 1988;
4° de bepalingen van hoofdstuk VII van titel III van de programmawet van 30 december 1988;
5° de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 495 van 31 december 1986 tot invoering van een stelsel van alternerende tewerkstelling en opleiding voor de jongeren tussen 18 en 25 jaar en tot tijdelijke vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgever verschuldigd in hoofde van deze jongeren;
6° de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 499 van 31 december 1986 tot regeling van de sociale zekerheid van sommige kansarme jongeren;
7° de bepalingen van titels III, IV en VI van het koninklijk besluit van 24 december 1993 tot uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, bekrachtigd door de wet van 30 maart 1994;
8° de bepalingen van hoofdstuk II van titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen;
9° de bepalingen van titel I van de wet van 3 april 1995 houdende maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling.
§ 6. De voordelen van dit artikel zijn niet van toepassing op de werknemers tewerkgesteld in een programma voor wedertewerkstelling, zoals bedoeld in artikel 6, § 1, IX, 2° van de bijzondere wet van 8 augustus 1988 tot hervorming der instellingen.
Afdeling 3. - Recht op deeltijdse arbeid.
Art.17. In dezelfde wet wordt in afdeling 5 van hoofdstuk IV een onderafdeling 5 ingevoegd luidend als volgt :
" Onderafdeling 5 . Recht op deeltijdse arbeid ".
" Art. 107bis. § 1. De werknemer die de in artikel 102 van deze wet voorziene wettelijke mogelijkheden om zijn arbeidsprestaties te verminderen heeft uitgeput, heeft aansluitend op de periode van vermindering van zijn arbeidsprestaties het recht om over te gaan naar een deeltijdse arbeidsovereenkomst die voorziet in hetzelfde arbeidsregime als op de werknemer van toepassing was tijdens de periode van vermindering van zijn arbeidsprestaties in toepassing van artikel 102 van deze wet.
De Koning bepaalt bij in Ministerraad overlegd besluit de nadere regelen en voorwaarden betreffende de uitoefening van dit recht.
§ 2. Wanneer met toepassing van dit artikel de werknemer overgaat naar een deeltijdse arbeidsovereenkomst, mag de werkgever vanaf het begin van een periode van drie maanden voor de overgang naar een deeltijdse arbeidsovereenkomst tot drie maanden na de overgang naar een deeltijdse arbeidsovereenkomst, geen handeling verrichten die ertoe strekt eenzijdig een einde te maken aan de dienstbetrekking behalve om een dringende reden als bedoeld in artikel 35 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, of om een voldoende reden.
Als voldoende reden geldt een door de rechter als zodanig bevonden reden waarvan de aard en de oorsprong vreemd zijn aan de in dit artikel bedoelde overgang naar een deeltijdse arbeidsovereenkomst.
De werkgever die, ondanks de bepalingen van het eerste lid, de arbeidsovereenkomst beëindigt zonder een dringende reden of een voldoende reden, is gehouden om aan de werknemer een forfaitaire vergoeding te betalen die gelijk is aan het loon van zes maanden, onverminderd de vergoedingen die bij een verbreking van de arbeidsovereenkomst aan de werknemer moeten worden betaald.
De bij het derde lid bedoelde vergoeding mag niet worden gecumuleerd met de vergoedingen bepaald bij artikel 63, derde lid van de wet van 3 juli 1978, bij artikel 40 van de arbeidswet van 16 maart 1971, bij de artikelen 16 tot 18 van de wet van 19 maart 1991 houdende bijzondere ontslagregeling voor de personeelsafgevaardigden in de ondernemingsraden en in de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen alsmede voor de kandidaatpersoneelsafgevaardigden, of de vergoeding die moet worden betaald ingeval een vakbondsafgevaardigde wordt ontslagen.".
Afdeling 4. - Halftijds brugpensioen.
Art.18. (opgeheven) <W 2002-12-24/31, art. 362, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
Hoofdstuk IV. - Doelgroepenbeleid.
Afdeling 1. - Jongeren.
Art.19. In artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces wordt het eerste lid aangevuld als volgt :
" Voor de werkzoekenden die bovendien sedert ten minste 9 maanden ingeschreven zijn als werkzoekende bij een gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling, kan de stage bestaan uit een eerste werkervaringscontract. Dit eerste werkervaringscontract is een stageovereenkomst van 6 maanden zoals bedoeld in Hoofdstuk IV en is niet verlengbaar. "
Art.20. § 1. Artikel 4, § 1, eerste lid van hetzelfde besluit wordt aangevuld als volgt :
" Minstens de helft van het totaal aantal aan te werven stagiairs moet aangeworven zijn met een eerste werkervaringscontract. Bij wijze van overgangsmaatregel wordt het totaal aantal aan te werven stagiairs evenwel verminderd met de op 1 januari 1996 lopende stageovereenkomsten evenals de verlengingen van deze stageovereenkomsten. ".
§ 2. Artikel 4, § 3, derde en vierde lid van hetzelfde besluit worden opgeheven.
Art.21. Artikel 5, eerste lid van hetzelfde besluit wordt aangevuld als volgt :
" De stagiairs die zijn in dienst genomen binnen de verbintenissen van een eerste werkervaringscontract worden ofwel voltijds ofwel 4/5 tijds ofwel halftijds tewerkgesteld. De stagiair die verbonden is met een halftijds eerste werkervaringscontract en die op het ogenblik van de indienstneming gerechtigd is op wachtuitkeringen, heeft recht op een uitkering van 6000 frank per maand ten laste van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening. De Koning kan bij een in Ministerraad overlegd besluit dit bedrag aanpassen. Hij bepaalt eveneens de nadere voorwaarden en regels tot toekenning van deze uitkering. "
Art.22. Artikel 7, § 1, eerste lid van hetzelfde besluit wordt aangevuld als volgt :
" Minstens de helft van het totaal aantal aan te werven stagiairs moet aangeworven zijn met een eerste werkervaringscontract. Bij wijze van overgangsmaatregel wordt het totaal aantal aan te werven stagiairs evenwel verminderd met de op 1 januari 1996 lopende stageovereenkomsten evenals de verlengingen van deze stageovereenkomsten. "
Art.23. Artikel 12, eerste lid van hetzelfde besluit wordt aangevuld als volgt :
" De stagiair die verbonden is met een halftijds eerste werkervaringscontract en die op het ogenblik van de indienstneming gerechtigd is op wachtuitkeringen, heeft recht op een uitkering van 6 000 frank per maand ten laste van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening. De Koning kan bij een in Ministerraad overlegd besluit dit bedrag aanpassen. Hij bepaalt eveneens de nadere voorwaarden en regelen tot toekenning van deze uitkering. "
Art.24. Artikel 21, tweede lid van hetzelfde besluit wordt aangevuld als volgt : " Dit proefbeding kan in geen geval 3 maanden overschrijden. "
Art.25. Artikel 23, § 1 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een derde lid luidend als volgt :
" De stagiair die verbonden is met een halftijds eerste werkervaringscontract heeft recht op de eerder genoemde vergoeding van 90 %. Het netto bedrag van deze vergoeding wordt verminderd met de uitkering bedoeld in artikel 5, eerste lid en artikel 12, eerste lid. Deze uitkering maakt voor de toepassing van de sociale en fiscale wetgeving integraal deel uit van de eerder genoemde vergoeding. "
Art.26. Er wordt een artikel 24bis ingevoegd in hetzelfde besluit luidend als volgt :
" De administratie of de onderneming is ertoe gehouden ten laatste voor het einde van de eerste maand volgend op elk kalenderkwartaal, de niet ingevulde stageplaatsen mede te delen aan de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling. "
Art.27. De Koning kan bij in Ministerraad overlegd besluit de bepalingen van hetzelfde koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces coördineren, in overeenstemming brengen en vereenvoudigen en er tevens met het oog op vereenvoudiging, de nodige wijzigingen in aanbrengen.
Daartoe kan hij :
1° de volgorde, de nummering van de te coördineren bepalingen en, in het algemeen, de teksten naar de vorm wijzigen;
2° de verwijzingen die voorkomen in de te coördineren bepalingen met de nieuwe nummering overeenbrengen;
3° de redactie van de te coördineren bepalingen wijzigen teneinde ze onderling te doen overeenstemmen en eenheid in de terminologie te brengen, zonder afbreuk te doen aan de beginselen die in deze bepalingen vervat zijn.
Bij de Federale Wetgevende Kamers zal, tijdens de zitting, indien zij vergaderd zijn, zoniet bij het begin van hun eerstkomende zitting, een wetsontwerp worden ingediend ter bekrachtiging van het koninklijk besluit tot coördinatie.
Afdeling 2. - Efficiëntere aanwending van 0,05 % voor de risicogroepen.
Art.28. § 1. De werkgevers bedoeld in artikel 14 van de wet van 3 april 1995 houdende maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling, die niet gebonden zijn door een nieuwe of voortgezette collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld in artikel 16 van dezelfde wet die is neergelegd voor 1 oktober 1995 en die voorziet in een inspanning van minimaal 0,20 % voor 1996 berekend op grond van het volledige loon van de werknemers zoals bedoeld in artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en de uitvoeringsbesluiten van de wet, bestemd voor de personen die behoren tot de risicogroepen of op wie het begeleidingsplan van toepassing is, zijn voor 1996 gehouden tot betaling van een bijdrage van 0,05 % berekend overeenkomstig de bepalingen van dit artikel.
§ 2. De in § 1 bedoelde werkgevers die gebonden zijn door een nieuwe of voortgezette collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld in § 1 zijn voor 1996 niet gehouden tot betaling van de bijdrage van 0,05 % bedoeld in § 1 voor zover zij voor 1 maart 1996 kunnen aantonen dat de inspanning van 0,20 % voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld in § 1 zal worden aangewend in 1996 voor initiatieven ten behoeve van personen die behoren tot de risicogroepen of op wie het begeleidingsplan van toepassing is. Daartoe moet door de partijen die de collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld in § 1 hebben ondertekend een verslag en een financieel overzicht worden neergelegd op de Griffie van de Dienst der Collectieve Arbeidsbetrekkingen van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid. De Minister van Tewerkstelling en Arbeid stelt de elementen vast die moeten worden opgenomen in het verslag en het financieel overzicht en oordeelt of voldaan is aan de voorwaarde om vrijgesteld te worden van de betaling van de bijdrage van 0,05 % bedoeld in § 1.
Art.29. § 1. De instellingen belast met de inning van de sociale zekerheids- bijdragen zijn, ieder wat haar betreft, ook belast met de inning van de invordering van de in artikel 28 bedoelde bijdrage, alsook met de overdracht daarvan op een speciale rekening van het Tewerkstellingsfonds, opgericht bij het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, ter uitvoering van artikel 4 van het koninklijk besluit nr. 181 van 30 december 1982 tot oprichting van een Fonds met het oog op de aanwending van de bijkomende loonmatiging voor de tewerkstelling.
Deze bijdrage wordt gelijkgesteld met een sociale zekerheidsbijdrage, inzonderheid wat betreft de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de betalingstermijnen, de toepassing van de burgerlijke sancties en van de strafbepalingen, het toezicht, de aanwijzing van de rechter bevoegd in geval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de instellingen belast met de inning en de invordering van de bijdragen.
§ 2. De opbrengst van de bijdrage bedoeld in artikel 28 wordt aangewend voor de begeleiding van werklozen op wie een individueel begeleidingsplan van toepassing is.
§ 3. De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit :
1° voor welke werklozen, in welke gevallen, onder welke voorwaarden en volgens welke nadere regelen de bijdrage, bedoeld in artikel 28 wordt aangewend;
2° de nadere regelen voor de verdeling van de opbrengst van de bijdrage, bedoeld in artikel 28, onder de openbare instellingen belast met de arbeidsbemiddeling, de beroepsopleiding of de controle van de werklozen en de openbare dienst belast met het toezicht en de opvolging van het begeleidingsplan. Hij voorziet onder meer in de toekenning van voorschotten waarvan Hij het bedrag bepaalt.
Art.30. In artikel 15, eerste lid van dezelfde wet worden de woorden " verhoogd tot 0,20 % " vervangen door de woorden " vastgesteld op 0,15 % ".
Art.31. In artikel 17, § 1, eerste lid van dezelfde wet van 3 april 1995 vervallen de woorden " van 0,20 % ".
Afdeling 3. - Herinschakelingsjobs.
Art.32. In artikel 61, § 1 van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen wordt tussen het tweede en het derde lid een nieuw derde lid gevoegd luidend als volgt :
" De Koning kan de uitkeringsgerechtigde volledig werklozen die ouder zijn dan 50 jaar en sedert ten minste 6 maanden ononderbroken volledig uitkeringsgerechtigd zijn toevoegen aan de categorieën van werkzoekenden die in aanmerking komen voor de toekenning van de in het eerste lid bedoelde vrijstelling. "
Afdeling 4. - (Bestaansminimumgerechtigden en rechthebbenden op financiële maatschappelijke dienstverlening die ingeschreven zijn in het bevolkingsregister.)
Art.33.§ 1. De Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn die in toepas- sing van artikel 60, § 7 van de wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (...) tewerkstelling realiseren, genieten een [1 ...]1 vrijstelling van de werkgeversbijdragen (vansociale zekerheid) (...) voor zover de betrokken werknemers gebonden zijn door een arbeidsovereenkomst met het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn. <W 1996-04-29/32, art. 165, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1996> <W 1998-02-22/43, art. 270, 006; Inwerkingtreding : 01-01-1998>
§ 2. De Koning bepaalt de modaliteiten en de voorwaarden van de vrijstelling (...). <W 1998-02-22/43, art. 271, 006; Inwerkingtreding : 01-01-1998>
§ 3. De Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn die de voordelen van de bepalingen van dit artikel genieten, kunnen voor dezelfde werknemer niet gelijktijdig het voordeel genieten van :
1. de bepalingen van hoofdstuk II van titel III van de programmawet van 30 december 1988;
2. de bepalingen van hoofdstuk II van titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen;
3. de bepalingen van titel VII van het koninklijk besluit van 24 december 1993 tot uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, bekrachtigd door de wet van 30 maart 1994.
§ 4. De voordelen van dit artikel zijn niet van toepassing op de werknemers tewerkgesteld in een programma voor wedertewerkstelling, zoals bedoeld in artikel 6, § 1, IX, 2° van de bijzondere wet van 8 augustus 1988 tot hervorming van de instellingen.
(§ 5. Voor de in § 1 bedoelde werknemers gelden dezelfde bepalingen inzake jaarlijkse vakantie als voor de in het koninklijk besluit nr 474 van 28 oktober 1986 tot opzetting van een stelsel van door de Staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen, bedoelde gesubsidieerde contractuelen.) <W 1996-04-29/32, art. 165, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1996>
----------
(1)<W 2014-04-24/44, art. 28, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 33_WAALS_GEWEST.
<Opgeheven bij DWG 2024-04-29/21, art. 19, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
Art. 33_VLAAMS_GEWEST. [1 ...]1
----------
(1)<DVR 2016-12-09/06, art. 12, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.34. Artikel 60, § 7 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, wordt aangevuld met het volgende lid :
" In afwijking van de bepalingen van artikel 31 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, kunnen de werknemers verbonden krachtens een arbeidsovereenkomst met de openbare centra voor maatschappelijk welzijn in toepassing van deze paragraaf, door deze centra ter beschikking worden gesteld van de gemeenten of verenigingen zonder winstoogmerk met sociaal of cultureel doel of een ander openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, voor zover de voorwaarden en de duur van dit ter beschikking stellen worden vastgelegd in een geschrift ondertekend door de werkgever, de gebruiker en de werknemer en opgesteld voor het begin van het ter beschikking stellen en ter kennis gebracht van de Raad voor Maatschappelijk welzijn.".
HOOFDSTUK V. - Ontwikkeling van nieuwe arbeidsmarkten.
Art.35. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt het begrip social-profit sector beperkt tot de hiernavermelde erkende of betoelaagde instellingen en diensten voor zover ze zonder winstoogmerk werken :
- de ziekenhuizen;
- de rust- en verzorgingsinstellingen;
- de diensten voor thuisverpleging;
- de centra voor functionele revalidatie.
De Koning kan bij een in Ministerraad overlegd besluit het begrip social-profit uitbreiden tot andere erkende of betoelaagde instellingen en diensten die zonder winstoogmerk werken.
Art.36. § 1. De werkgevers die behoren tot de in artikel 35 vastgestelde social-profit sector hebben voor iedere bijkomende netto aanwerving recht op een vrijstelling van de werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid bedoeld in artikel 38, § 3, 1° tot 7° en § 3bis van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers voor zover zij de overeenkomst toepassen gesloten tussen de sector en de Minister van Tewerkstelling en Arbeid en de Minister van Sociale Zaken.
De Koning kan de werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid vaststellen waarvoor de openbare instellingen vrijstelling kunnen krijgen.
De in het eerste lid bedoelde overeenkomst bepaalt :
- de functies en/ of de categorieën van werknemers waarvoor de werkgever de bovengenoemde vrijstelling van verkrijgen;
- het te bereiken tewerkstellingsobjectief.
De Koning kan bij een in Ministerraad overlegd besluit bepalen wat dient te worden verstaan onder bijkomende netto aanwerving. Hij bepaalt tevens de modaliteiten waaraan de overeenkomst moet voldoen.
§ 2. De Koning bepaalt de modaliteiten met betrekking tot de toekenning van de vrijstelling van de werkgeversbijdrage bedoeld in § 1.
Art.37. § 1. Van de toepassing van artikel 36 zijn uitgesloten de werkgevers die bij het verstrijken van het kwartaal waarvoor zij de toepassing ervan inroepen, schuldenaar zijn van de instellingen belast met de inning en de invordering van de sociale zekerheidsbijdragen.
Indien de betrokken werkgevers voor de aanzuivering van hun schuld uitstel van betaling hebben gekregen en de termijnen strikt hebben nageleefd, kan het beheerscomité van de instellingen belast met de inning en de invordering van de sociale zekerheidsbijdragen, afwijkingen toestaan.
(§ 2. Van het voordeel van artikel 36 worden ook uitgesloten de werkgevers die de verplichtingen bedoeld in artikel 39, §§ 1, 2 en 3, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, niet nakomen.) <KB 2001-11-30/52, art. 9, 009; Inwerkingtreding : 01-04-2000>
§ 3. Om de voordelen van artikel 36 te genieten, moet de werkgever in zijn driemaandelijkse aangifte aan de instellingen belast met de inning en de invordering van de sociale zekerheidsbijdragen, de juiste identiteit vermelden van de werknemer voor wie hij de werkgeversbijdragen vermindert en bewijzen dat de werknemer voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld voor de toepassing van de bepalingen van dit artikel.
De Koning bepaalt de nadere regels met betrekking tot de in het eerste lid vermelde formaliteiten en bewijsstukken.
§ 4. De werkgevers die de voordelen van de bepalingen van dit hoofdstuk genieten, kunnen voor dezelfde werknemer niet het voordeel genieten van :
1° de bepalingen van het koninklijk besluit van 21 januari 1987 houdende nieuwe maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector en van afdeling 5 van hoofdstuk II van het koninklijk besluit nr. 25 van 24 maart 1982 tot opzetting van een programma ter bevordering van de werkgelegenheid in de nietcommerciële sector;
2° de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 483 van 22 december 1986 tot vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgevers bij de indienstneming van dienstboden;
3° de bepalingen van hoofdstuk II van titel III van de programmawet van 30 december 1988;
4° de bepalingen van hoofdstuk VII van titel III van de programmawet van 30 december 1988;
5° de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 495 van 31 december 1986 tot invoering van een stelsel van alternerende tewerkstelling en opleiding voor de jongeren tussen 18 en 25 jaar en tot tijdelijke vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgever verschuldigd in hoofde van deze jongeren;
6° de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 499 van 31 december 1986 tot regeling van de sociale zekerheid van sommige kansarme jongeren;
7° de bepalingen van titels III, IV en VII van het koninklijk besluit van 24 december 1993 tot uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, bekrachtigd door de wet van 30 maart 1994;
8° de bepalingen van hoofdstuk II van titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen;
9° de bepalingen van titel I van de wet van 3 april 1995 houdende maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling.
§ 5. De voordelen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op de werknemers tewerkgesteld in een programma voor wedertewerkstelling, zoals bedoeld in artikel 6, § 1, IX, 2° van de bijzondere wet van 8 augustus 1988 tot hervorming der instellingen.
Art.38. <W 1996-07-26/32, art. 50, 003; Inwerkingtreding : 11-08-1996> - Artikel 35 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de Sociale Zekerheid voor werknemers wordt aangevuld met wat volgt :
De Koning kan bij een in Ministerraad overlegd besluit en volgens de voorwaarden die Hij bepaalt, aan de werkgevers van de non-profit sector die Hij bepaalt een forfaitaire vermindering van de patronale bijdrage toekennen ten belope van maximum 9 300 frank per werknemer en per kwartaal :
- voor de werknemers onderworpen aan het geheel van de stelsels beoogd in artikel 21 van deze wet;
- voor de werknemers die de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies, de aan de provincies ondergeschikte instellingen, de gemeenten, de aan de gemeenten ondergeschikte instellingen, de verenigingen van gemeenten en de instellingen van openbaar nut aanwerven met een arbeidsovereenkomst.
Hoofdstuk VI. - Tijdelijke werkloosheid.
Art.39. In de artikelen 92 en 94, eerste lid van de wet van 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, worden de woorden "27 pct. " vervangen door de woorden " 33 pct. ".
Hoofdstuk VII. - Hoge Raad voor de Werkgelegenheid.
Art.40. Er wordt bij het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid een Hoge Raad voor de Werkgelegenheid opgericht, hierna de Raad genoemd.
Art.41. De bevoegdheden van de Raad zijn van technische en raadgevende aard.
Zijn opdracht bestaat uit de opvolging van maatregelen met betrekking tot de bevordering van de werkgelegenheid alsmede het specifiek tewerkstellingsbeleid en uit het onderzoek van voorstellen ter bevordering van de arbeidscreatie.
Een jaarlijks verslag over de werkgelegenheid en de evolutie ervan zal worden ter beschikking gesteld van de Regering en van een gezamenlijke stuurgroep van de Nationale Arbeidsraad en de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven evenals van de Federale Wetgevende Kamers.
Art.42. De Koning bepaalt bij in Ministerraad overlegd besluit de nadere regels inzake voorzitterschap, samenstelling, werking en organisatie van de Raad. De Raad zal samengesteld zijn uit deskundigen die op onafhankelijke wijze adviezen verlenen.
Hij kan tevens de opdracht van de Raad aanvullen of verduidelijken bij in Ministerraad overlegd besluit.
Hoofdstuk VIII. - Betaald educatief verlof.
Art.43. Het koninklijk besluit van 28 maart 1995 tot wijziging van de artikelen 110, 111, 113, 120, 121 en 137bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, wordt bekrachtigd met uitwerking op de datum van zijn inwerkingtreding.
Hoofdstuk IX. - Sociale balans.
Art.44.Dit hoofdstuk is van toepassing op elke onderneming die [1 op basis van de artikelen III.82 tot III.95 van het Wetboek van economisch recht]1 onderworpen is aan de [1 publicatieverplichting]1.
Bij een in Ministerraad overlegd besluit kan de Koning de bepalingen van onderhavig hoofdstuk van toepassing maken op andere rechtspersonen die Hij aanwijst, op de voorwaarden die Hij bepaalt.
----------
(1)<W 2015-12-18/31, art. 34, 015; Inwerkingtreding : 09-01-2016>
Art.45. De onderneming stelt elk jaar, tegelijk met de jaarrekeningen :
- een overzicht van het personeelsbestand op datum van het afsluiten van de rekeningen;
- en van de bewegingen binnen het personeelsbestand.
Het personeelsbestand bevat alle personen die, uit hoofde van een overeenkomst, arbeidsprestaties leveren onder gezag van een andere persoon en de personen die arbeidsprestaties leveren onder gezag van een andere persoon dan hun werkgever.
(Het in het eerste lid bedoelde overzicht herneemt tevens per type overeenkomst, het aantal personen dat een opleiding gekregen heeft ten laste of op aanvraag van de onderneming.) <W 2005-12-23/30, art. 28, 011; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Bij een in Ministerraad overlegd besluit kan de Koning andere gegevens aanwijzen die in het kader van de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk moeten worden verstrekt.
(De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, onder de voorwaarden die Hij vaststelt, categorieën van bedrijven vrijstellen van de vermelding van alle of een gedeelte van de gegevens in de sociale balans, op voorwaarde dat deze gegevens per onderneming verstrekt kunnen worden, onder dezelfde vorm en binnen dezelfde termijnen, door een administratieve overheid of door een door de overheid erkende instelling. Deze administratieve overheid of deze instelling verstrekt de gegevens aan de Nationale Bank en aan de werkgevers die deze mededelen aan de ondernemingsraden, aan de vakbondsafvaardigingen en aan de werknemers overeenkomstig de beschikkingen genomen in uitvoering van artikel 46.) <W 1999-03-26/30, art. 55, 008; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
Art. 45bis. [1 De in onderhavig hoofdstuk bedoelde sociale balans moet door toedoen van de bestuurders of zaakvoerders zoals andere door het Wetboek van Vennootschappen voorgeschreven documenten worden neergelegd bij de Nationale Bank van België.
Bij elke jaarrekening die aan de ondernemingsraad wordt meegedeeld bij of krachtens de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, moet de sociale balans gevoegd worden.
Bij elke jaarrekening die aan het Comité voor Preventie en Bescherming op het werk wordt meegedeeld bij of krachtens de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de medewerkers bij de uitvoering van hun werk, moet de sociale balans gevoegd worden.
De regels met betrekking tot de mededeling van de jaarrekening die vastgesteld zijn bij of krachtens de wetten van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven en 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk gelden onverkort voor de sociale balans.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2015-12-18/31, art. 35, 015; Inwerkingtreding : 09-01-2016>
Art.46.De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit :
- de inhoud en de voorstelling van de in onderhavig hoofdstuk bedoelde documenten, rekening houdend met de grootte van de ondernemingen;
- de controlemodaliteiten betreffende de uitvoering van onderhavig hoofd stuk;
- (...); <W 1999-03-26/30, art. 56, 008; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
- [1 de modaliteiten en voorwaarden van publicatie en toegang tot de documenten, evenals hun mededeling aan de ondernemingsraden, aan het Comité voor Preventie en Bescherming op het werk, aan de vakbondsafvaardigingen en aan de werknemers. De ondernemingen volgen voor de neerlegging van de sociale balans een model dat door de Nationale Bank van België wordt opgesteld en op haar website ter beschikking wordt gesteld. Dit model wordt door de Nationale Bank van België aan de geldende wettelijke en reglementaire bepalingen aangepast]1;
- de opdrachten met betrekking tot het beheer van een gegevensbank die aan de Nationale Bank van België worden toevertrouwd voor wat de uitvoering van onderhavig hoofdstuk betreft.
----------
(1)<W 2015-12-18/31, art. 36, 015; Inwerkingtreding : 09-01-2016>
Art. 46bis. (Opgeheven) <W 2006-12-27/32, art. 222, 012; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art.47. [1 De inbreuken op de bepalingen van deze wet en van de uitvoeringsbesluiten ervan worden opgespoord, vastgesteld en bestraft overeenkomstig het Sociaal Strafwetboek.
De sociaal inspecteurs beschikken over de in de artikelen 23 tot 39 van het Sociaal Strafwetboek bedoelde bevoegdheden wanneer zij, ambtshalve of op verzoek, optreden in het kader van hun opdracht tot informatie, bemiddeling en toezicht inzake de naleving van de bepalingen van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan.]1
----------
(1)<W 2010-06-06/06, art. 82, 013; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
Art. 47bis_VLAAMS_GEWEST.
[1 Het toezicht en de controle op de uitvoering van artikel 33 van deze wet en de uitvoeringsbesluiten van de voormelde bepalingen, worden uitgevoerd conform het decreet van 30 april 2004 houdende sociaalrechtelijk toezicht.]1
----------
(1)<ingevoegd bij DVR 2016-03-04/12, art. 19, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2016 (BVR 2016-06-10/03, art. 36)>
Art.48. De in onderhavig hoofdstuk bedoelde besluiten (...) worden aan het advies van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en van de Nationale Arbeidsraad voorgelegd. <W 2006-12-27/32, art. 223, 012; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 49. De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de datum van inwerkingtreding van onderhavig hoofdstuk. (Nota : KB 1996-08-04/81, art. 32, beschikt dat onderhavig hoofdstuk IX in werking treedt op 30-08-1996)