Details





Titel:

20 JULI 1971. - Wet tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag. (NOTA : art. 1 gewijzigd met ingang op een onbepaalde datum bij DDG2017-02-20/13, art. 14; Inwerkingtreding : onbepaald ) (NOTA : opgeheven voor de Duitstalige Gemeenschap bij DDG2018-04-23/18, art. 110,2°; Inwerkingtreding : 01-01-2019) (NOTA : opgeheven voor het Brussels Gewest bij ORD2019-04-25/11, art. 39, 035; Inwerkingtreding : 01-01-2020) (NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG2018-02-08/09, art. 120, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2019) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 13-01-1984 en tekstbijwerking tot 08-05-2019)



Inhoudstafel:


Art. 1
Art. 1 Vlaams Gewest
Art. 2-3, 3bis, 4-6, 6bis, 7, 7bis, 8-12, 12bis, 12ter, 13-14



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

Artikel 1.(Onverminderd de bepalingen van artikel 10, wordt gezinsbijslag toegekend, onder de bij of krachtens deze wet bepaalde voorwaarden, ten behoeve van het kind dat uitsluitend of hoofdzakelijk ten laste is van een natuurlijke persoon die in België verblijft. (...).) <W 1998-02-22/43, art. 42, 009; Inwerkingtreding : 01-07-1998> <W 1999-01-25/32, art. 25, 1°, 011; Inwerkingtreding : 06-02-1999>
  (Wanneer het kind een vergoeding geniet als bedoeld in de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers, is dit geen beletsel voor de toekenning van gezinsbijslag.) <W 2005-07-03/59, art. 20, 017; Inwerkingtreding : 01-02-2006>
  [2 Het kind blijft ten laste wanneer het een vrijwillige militaire inzet vervult, tot de eerste dag [5 van de achtste kalenderweek die volgt op de week]5 tijdens dewelke de militair de dienstneming aangaat bedoeld in artikel 21, tweede lid,van de wet van 10 januari 2010 tot instelling van de vrijwillige militaire inzet en tot wijziging van verschillende wetten van toepassing op het militair personeel. Hetzelfde geldt wanneer hij een dienst van collectief nut uitoefent, krachtens de wet van 11 april 2003 tot instelling van een vrijwillige dienst van collectief nut.]2
  (Een kind wordt geacht hoofdzakelijk ten laste te zijn van de in het eerste lid bedoelde natuurlijke persoon indien deze persoon voor meer dan de helft bijdraagt in het onderhoud van het kind.
  De natuurlijke persoon wordt geacht tot bewijs van het tegendeel deze voorwaarde te vervullen indien uit de inschrijving in het bevolkings- of vreemdelingenregister of het Rijksregister van de natuurlijke personen blijkt dat het kind deel uitmaakt van zijn gezin. (Dit vermoeden kan niet worden omgekeerd om de reden dat het kind [3 recht op maatschappelijke integratie heeft krachtens de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie]3 ).) <W 1999-01-25/32, art. 25, 2°, 011; Inwerkingtreding : 06-02-1999> <W 2000-08-12/62, art. 63, 013; Inwerkingtreding : 11-02-1998>
  (De natuurlijke persoon bedoeld in het eerste lid moet werkelijk en ononderbroken verbleven hebben in België gedurende minstens de laatste vijf jaar die de indiening van de aanvraag om gewaarborgde gezinsbijslag voorafgaan.
  Van deze voorwaarde worden vrijgesteld :
  1° de persoon die onder de toepassing valt van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 van 14 juni 1971 van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende de toepassing van de sociale verzekeringsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen;
  2° de staatloze;
  3° de vluchteling [4 en de persoon die de subsidiaire beschermingsstatus geniet]4 in de zin van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van de vreemdelingen.) <W 1996-04-29/32, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 01-01-1994>
  (4° de persoon die niet bedoeld is onder 1° en die onderdaan is van een Staat die het (Europees Sociaal Handvest of het (Herziene) Europees Sociaal Handvest) heeft geratificeerd.) <W 2002-12-24/31, art. 106, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2003> <W 2004-12-27/30, art. 45, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2005>
  [1 5° de persoon die gewaarborgde gezinsbijslag aanvraagt ten behoeve van een kind :
   a) dat onderdaan is van een Staat die onder de toepassing valt van de verordening (EEG) nr. 1408/71 van 14 juni 1971 van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende de toepassing van de sociale verzekeringsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, of indien dit niet het geval is, dat onderdaan is van een Staat die het Europees Sociaal Handvest of het (Herziene) Europees Sociaal Handvest heeft geratificeerd;
   b) dat staatloze is of vluchteling in de zin van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.]1
  [6 6° de werknemer uit een derde land die is toegelaten met het oog op werk of die mag werken zoals bedoeld in artikel 3, paragraaf 1, onder b) en c), van de Richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven, op voorwaarde dat:
   a) hij in loondienst is of ten minste gedurende zes maanden in loondienst is geweest en als werkloos geregistreerd staat in de zin van artikel 12, punt 2, onder b), eerste lid, van de voormelde richtlijn;
   b) en niet behoort tot een van de categorieën van onderdanen van derde landen in de zin van artikel 12, punt 2, onder b), tweede lid, van de voormelde richtlijn;]6
  [7 7° die werknemer is van een derde land, bedoeld in artikel 3 van de Richtlijn 2009/50/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan, toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat om er een hooggekwalificeerde baan uit te oefenen;]7
  [8 8° die werknemer is van een derde land, bedoeld in de Richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming, die tijdelijk gedetacheerd is voor beroeps- of opleidingsdoeleinden, en die, in die hoedanigheid, houder is van een vergunning met het acroniem ICT met een duur van minstens negen maanden;]8
  [9 9° die onderdaan is van een derde land en toegelaten is tot een lidstaat overeenkomstig de Richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten, op voorwaarde dat hij:
   a) onderzoeker is en overeenkomstig artikel 22, § 2, punt b) van voornoemde Richtlijn meer dan zes maanden in België mag verblijven;
   b) indien hij stagiair, vrijwilliger of au-pair is, wanneer hij geacht wordt in de betrokken lidstaat een arbeidsverhouding te zijn aangegaan, of indien hij student is, hij, overeenkomstig artikel 12, § 2, punt b) van de in hiervoor 6° bedoelde Richtlijn 2011/98 tewerkgesteld is of gedurende minstens zes maanden tewerkgesteld was en als werkzoekende is ingeschreven en hij geen deel uitmaakt van een van de categorieën derdelanders bedoeld in het voornoemde tweede lid van artikel 12, paragraaf 2, punt b).]9
  (Als de natuurlijke persoon bedoeld in het eerste lid vreemdeling is, moet hij toegelaten of gemachtigd zijn in België te verblijven of zich er te vestigen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 15 december 1980, betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.) <KBN242 1983-12-31/36, art. 1, 002>
  De gezinsbijslag omvat :
  1° de kinderbijslag;
  2° de leeftijdsbijslag;
  3° het kraamgeld;
  (4° de bijzondere bijslag bedoeld in artikel 10;) <W 1998-02-22/43, art. 42, 009; Inwerkingtreding : 01-07-1998>
  (5° de adoptiepremie;) <W 2002-12-24/31, art. 106, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  (6° (jaarlijkse leeftijdsbijslag); <W 2008-06-08/30, art. 20, 022; Inwerkingtreding : 16-06-2008>
  7° de maandelijkse bijslag.) <W 2007-04-27/35, art. 25, 020; Inwerkingtreding : 01-05-2007>
  (De Koning kan andere bijslagen toekennen wanneer en in de mate waarin deze bijslagen eveneens verleend worden in de regeling van de gezinsbijslag voor zelfstandigen.) <W. 8-8-1980, art. 119>
  ----------
  (1)<W 2009-12-30/01, art. 34, 024; Inwerkingtreding : 01-03-2009>
  (2)<W 2010-01-10/15, art. 3, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (3)<W 2010-04-28/01, art. 94, 026; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
  (4)<W 2013-12-21/57, art. 31, 029; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
  (5)<W 2014-05-15/67, art. 3, 030; Inwerkingtreding : 01-08-2014>
  (6)<NO 2016-06-17/13, art. 3, 031; Inwerkingtreding : 01-07-2016, na goedkeuring door de respectievelijke bevoegde wetgevers>
  (7)<NO 2018-05-30/02, art. 3, 032; Inwerkingtreding : 19-06-2009>
  (8)<NO 2018-05-30/02, art. 3, 032; Inwerkingtreding : 28-05-2014>
  (9)<NO 2018-05-30/02, art. 3, 032; Inwerkingtreding : 22-05-2016>

Art. 1_VLAAMS_GEWEST.   (Onverminderd de bepalingen van artikel 10, wordt gezinsbijslag toegekend, onder de bij of krachtens deze wet bepaalde voorwaarden, ten behoeve van het kind dat uitsluitend of hoofdzakelijk ten laste is van een natuurlijke persoon die in België verblijft. (...).) <W 1998-02-22/43, art. 42, 009; Inwerkingtreding : 01-07-1998> <W 1999-01-25/32, art. 25, 1°, 011; Inwerkingtreding : 06-02-1999>  (Wanneer het kind een vergoeding geniet als bedoeld in de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers, is dit geen beletsel voor de toekenning van gezinsbijslag.) <W 2005-07-03/59, art. 20, 017; Inwerkingtreding : 01-02-2006>  [2 Het kind blijft ten laste wanneer het een vrijwillige militaire inzet vervult, tot de eerste dag [5 van de achtste kalenderweek die volgt op de week]5 tijdens dewelke de militair de dienstneming aangaat bedoeld in artikel 21, tweede lid,van de wet van 10 januari 2010 tot instelling van de vrijwillige militaire inzet en tot wijziging van verschillende wetten van toepassing op het militair personeel. Hetzelfde geldt wanneer hij een dienst van collectief nut uitoefent, krachtens de wet van 11 april 2003 tot instelling van een vrijwillige dienst van collectief nut.]2  [10 Dat het kind overeenkomstig de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie recht heeft op maatschappelijke integratie betekent op zich niet dat de aanvrager van het recht op gewaarborgde gezinsbijslag wordt uitgesloten.]10  De natuurlijke persoon wordt geacht tot bewijs van het tegendeel deze voorwaarde te vervullen indien uit de inschrijving in het bevolkings- of vreemdelingenregister of het Rijksregister van de natuurlijke personen blijkt dat het kind deel uitmaakt van zijn gezin. (Dit vermoeden kan niet worden omgekeerd om de reden dat het kind [3 recht op maatschappelijke integratie heeft krachtens de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie]3 ).) <W 1999-01-25/32, art. 25, 2°, 011; Inwerkingtreding : 06-02-1999> <W 2000-08-12/62, art. 63, 013; Inwerkingtreding : 11-02-1998>  (De natuurlijke persoon bedoeld in het eerste lid moet werkelijk en ononderbroken verbleven hebben in België gedurende minstens de laatste vijf jaar die de indiening van de aanvraag om gewaarborgde gezinsbijslag voorafgaan.  Van deze voorwaarde worden vrijgesteld :  1° de persoon die onder de toepassing valt van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 van 14 juni 1971 van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende de toepassing van de sociale verzekeringsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen;  2° de staatloze;  3° de vluchteling [4 en de persoon die de subsidiaire beschermingsstatus geniet]4 in de zin van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van de vreemdelingen.) <W 1996-04-29/32, art. 59, 006; Inwerkingtreding : 01-01-1994>  (4° de persoon die niet bedoeld is onder 1° en die onderdaan is van een Staat die het (Europees Sociaal Handvest of het (Herziene) Europees Sociaal Handvest) heeft geratificeerd.) <W 2002-12-24/31, art. 106, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2003> <W 2004-12-27/30, art. 45, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2005>  [1 5° de persoon die gewaarborgde gezinsbijslag aanvraagt ten behoeve van een kind :   a) dat onderdaan is van een Staat die onder de toepassing valt van de verordening (EEG) nr. 1408/71 van 14 juni 1971 van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende de toepassing van de sociale verzekeringsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, of indien dit niet het geval is, dat onderdaan is van een Staat die het Europees Sociaal Handvest of het (Herziene) Europees Sociaal Handvest heeft geratificeerd;   b) dat staatloze is of vluchteling in de zin van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.]1  [6 6° de werknemer uit een derde land die is toegelaten met het oog op werk of die mag werken zoals bedoeld in artikel 3, paragraaf 1, onder b) en c), van de Richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven, op voorwaarde dat:   a) hij in loondienst is of ten minste gedurende zes maanden in loondienst is geweest en als werkloos geregistreerd staat in de zin van artikel 12, punt 2, onder b), eerste lid, van de voormelde richtlijn;   b) en niet behoort tot een van de categorieën van onderdanen van derde landen in de zin van artikel 12, punt 2, onder b), tweede lid, van de voormelde richtlijn;]6  [7 7° die werknemer is van een derde land, bedoeld in artikel 3 van de Richtlijn 2009/50/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan, toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat om er een hooggekwalificeerde baan uit te oefenen;]7  [8 8° die werknemer is van een derde land, bedoeld in de Richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming, die tijdelijk gedetacheerd is voor beroeps- of opleidingsdoeleinden, en die, in die hoedanigheid, houder is van een vergunning met het acroniem ICT met een duur van minstens negen maanden;]8  [9 9° die onderdaan is van een derde land en toegelaten is tot een lidstaat overeenkomstig de Richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten, op voorwaarde dat hij:   a) onderzoeker is en overeenkomstig artikel 22, § 2, punt b) van voornoemde Richtlijn meer dan zes maanden in België mag verblijven;   b) indien hij stagiair, vrijwilliger of au-pair is, wanneer hij geacht wordt in de betrokken lidstaat een arbeidsverhouding te zijn aangegaan, of indien hij student is, hij, overeenkomstig artikel 12, § 2, punt b) van de in hiervoor 6° bedoelde Richtlijn 2011/98 tewerkgesteld is of gedurende minstens zes maanden tewerkgesteld was en als werkzoekende is ingeschreven en hij geen deel uitmaakt van een van de categorieën derdelanders bedoeld in het voornoemde tweede lid van artikel 12, paragraaf 2, punt b).]9  (Als de natuurlijke persoon bedoeld in het eerste lid vreemdeling is, moet hij toegelaten of gemachtigd zijn in België te verblijven of zich er te vestigen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 15 december 1980, betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.) <KBN242 1983-12-31/36, art. 1, 002>  De gezinsbijslag omvat :  1° de kinderbijslag;  2° de leeftijdsbijslag;  3° het kraamgeld;  (4° de bijzondere bijslag bedoeld in artikel 10;) <W 1998-02-22/43, art. 42, 009; Inwerkingtreding : 01-07-1998>  (5° de adoptiepremie;) <W 2002-12-24/31, art. 106, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2003>  (6° (jaarlijkse leeftijdsbijslag); <W 2008-06-08/30, art. 20, 022; Inwerkingtreding : 16-06-2008>  7° de maandelijkse bijslag.) <W 2007-04-27/35, art. 25, 020; Inwerkingtreding : 01-05-2007>  (De Koning kan andere bijslagen toekennen wanneer en in de mate waarin deze bijslagen eveneens verleend worden in de regeling van de gezinsbijslag voor zelfstandigen.) <W. 8-8-1980, art. 119>  ----------
  (1)<W 2009-12-30/01, art. 34, 024; Inwerkingtreding : 01-03-2009>
  (2)<W 2010-01-10/15, art. 3, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (3)<W 2010-04-28/01, art. 94, 026; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
  (4)<W 2013-12-21/57, art. 31, 029; Inwerkingtreding : 01-02-2014>
  (5)<W 2014-05-15/67, art. 3, 030; Inwerkingtreding : 01-08-2014>
  (6)<NO 2016-06-17/13, art. 3, 031; Inwerkingtreding : 01-07-2016, na goedkeuring door de respectievelijke bevoegde wetgevers>
  (7)<NO 2018-05-30/02, art. 3, 032; Inwerkingtreding : 19-06-2009>
  (8)<NO 2018-05-30/02, art. 3, 032; Inwerkingtreding : 28-05-2014>
  (9)<NO 2018-05-30/02, art. 3, 032; Inwerkingtreding : 22-05-2016>
  (10)<DVR 2018-05-18/03, art. 2, 033; Inwerkingtreding : Op voorwaarde dat alle deelentiteiten die voor gezinsbijslag bevoegd zijn, elk wat haar betreft, een inhoudelijk identieke bepaling als die van artikel 2 hebben bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, treedt dit decreet in werking op de datum van de laatste van die bekendmakingen.>

Art.2.<KBN242 1983-12-31/36, art. 2, 002> Geniet de gewaarborgde gezinsbijslag, het kind :
  1° [2 dat werkelijk in België verblijft :
   a) en, voor zover het geen bloedverwant tot en met de derde graad van de aanvrager is, noch kind van de echtgenoot of gewezen echtgenoot van de aanvrager of van de persoon met wie deze een feitelijk gezin verklaart te vormen, waarbij voldaan is aan de voorwaarden van artikel 51, § 3, tweede lid, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, noch bedoeld is in artikel 1, zevende lid, 5°, a) of b), gedurende ten minste de laatste vijf jaar die de indiening van de aanvraag voorafgaan, werkelijk en ononderbroken in België heeft verbleven;
   b) en, indien het vreemdeling is, toegelaten is in België te verblijven of zich er te vestigen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 15 december 1980, betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;]2
  2° dat, gedurende een door de Koning vast te stellen tijdvak, [1 geen recht geeft op gezinsbijslag krachtens een Belgische, buitenlandse of internationale regeling]1.
  (De minister van Sociale Zaken of de ambtenaar van het ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu die hij aanduidt) kan, in behartigenswaardige gevallen, afwijken van (de voorwaarden bepaald [3 in artikel 1, zesde lid]3), en in het eerste lid, 1° van dit artikel of van één ervan. <W 1999-01-25/32, art. 26, 011; Inwerkingtreding : 06-02-1999> <W 1999-12-24/36, art. 138, 012; Inwerkingtreding : 10-01-2000> <W 2005-12-27/31, art. 152, 018; Inwerkingtreding : 01-02-2006>
  (De Minister van Sociale Zaken heeft dezelfde bevoegdheid inzake categorieën van behartigenswaardige gevallen. Hij dient dan wel vooraf het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers in te winnen.) <W 2005-12-27/31, art. 158, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2006>
  (De aanvraag om een individuele afwijking moet binnen 90 dagen na de kennisgeving van de beslissing tot weigering van het recht op gewaarborgde gezinsbijslag ingediend worden bij het Ministerie van Sociale Voorzorg. Na deze termijn moet een aanvraag om gewaarborgde kinderbijslag opnieuw worden ingediend bij de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers, overeenkomstig artikel 7.) <W 1990-12-29/30, art. 90, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
  De Koning bepaalt de leeftijdsgrens en de toekenningsvoorwaarden van de gezinsbijslag.
  ----------
  (1)<W 2009-12-30/01, art. 28, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<W 2009-12-30/01, art. 35,1°, 024; Inwerkingtreding : 01-03-2009>
  (3)<W 2009-12-30/01, art. 35,2°, 024; Inwerkingtreding : 11-06-2007>

Art.3.(De gezinsbijslag wordt toegekend na een onderzoek naar de bestaansmiddelen. De gezinsbijslag wordt evenwel toegekend zonder onderzoek naar de bestaansmiddelen :
  a) indien de persoon die het kind ten laste heeft [1 recht op maatschappelijke integratie heeft krachtens de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie]1;
  b) indien de persoon die het kind ten laste heeft een uitkering geniet toegekend krachtens de wet van 1 april 1969 tot instelling van een gewaarborgd inkomen voor bejaarden en (geen feitelijk gezin vormt met een andere persoon dan een bloed- of aanverwant tot en met de derde graad).) <K.B. nr 6, 11-10-1978, art. 1> <L 2008-12-22/33, art. 215, 1°, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
  (Onverminderd de toepassing van het bepaalde in het vierde lid, wordt rekening gehouden met alle bestaansmiddelen van welke aard of herkomst ook, waarover de persoon die het kind ten laste heeft, zijn niet feitelijk of van tafel en bed gescheiden echtgenoot of de andere persoon dan een bloed- of aanverwant tot en met de derde graad met wie hij een feitelijk gezin vormt, beschikt.
  Voor de toepassing van dit besluit doet samenwoning met een andere persoon dan een bloed- of aanverwant tot en met de derde graad tot bewijs van het tegendeel het bestaan van een feitelijk gezin vermoeden.) <L 2008-12-22/33, art. 215, 2°, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
  De Koning stelt het bedrag van de bestaansmiddelen vast boven hetwelk de gezinsbijslag niet verschuldigd is en bepaalt met welke inkomsten geen rekening wordt gehouden voor de raming van deze bestaansmiddelen.
  (De Koning kan het bedrag van de bestaansmiddelen boven hetwelke de gezinsbijslag niet is verschuldigd, verhogen voor ieder kind, vanaf het tweede, dat uitsluitend of hoofdzakelijk ten laste is en dat rechtgevend is op kinderbijslag of dat daartoe de vereisten vervult, bepaald krachtens (artikel 2, vierde lid.)) <K.B. nr 6, 11-10-1978, art. 2> <W 1996-04-29/32, art. 60, 006; Inwerkingtreding : 30-04-1996>
  ----------
  (1)<W 2010-04-28/01, art. 95, 026; Inwerkingtreding : 01-10-2002>

Art. 3bis. <W 1990-12-29/30, art. 91, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1991> Wanneer de voorwaarden bepaald in (artikel 1 en artikel 2, eerste lid, 1°, tweede en vierde lid) vervuld zijn maar nog niet is vastgesteld dat voldaan is aan de voorwaarden bepaald in artikel 2, eerst lid, 2°, en in artikel 3, betaalt de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers bij wijze van voorschot de bijslag tegen de bedragen bepaald door de Koning, vanaf de maand van de aanvraag. <W 1996-04-29/32, art. 61, 006; Inwerkingtreding : 30-04-1996>
  De Rijksdienst treedt van rechtswege in de rechten op de gezinsbijslag die voor hetzelfde kind en voor hetzelfde tijdvak verschuldigd is op een andere in artikel 2, eerste lid, 2° bedoelde grond. Deze subrogatie geschiedt tot beloop van het uitgekeerd bedrag. De instelling welke de gezinsbijslag verschuldigd is, doch niet heeft uitbetaald, houdt die in ten voordele van de Rijksdienst en op diens verzoek.

Art.4. (Artikel 42 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders is van overeenkomstige toepassing.) <KB 1997-04-21/30, art. 12, 007; Inwerkingtreding : 01-10-1997>
  De Koning bepaalt het bedrag en de berekeningswijze van de in artikel 1 bedoelde gezinsbijslag.

Art.5. <KBN119. 23-12-1983, art. 1> De in deze wet bedoelde gezinsbijslag wordt verleend ten laste van en uitbetaald door de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers.

Art.6.<W 2008-12-22/33, art. 216, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2009; behalve voor zover het de toepassing naar analogie regelt van artikel 68 van dezelfde wetten, dat uitwerking heeft vanaf 17 augustus 2008, zie W 2008-12-22/33, art. 218, tweede streepje> Zijn van toepassing naar analogie :
  - artikel 68 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, waarbij de aanvrager in de plaats komt van de rechthebbende voor de toepassing van het tweede lid van die bepaling;
  - onverminderd artikel 10, artikel 69 van dezelfde wetten, behalve § 1, [1 derde tot zesde lid]1, van die bepaling;
  - de artikelen 70bis, eerste lid, 173quater, 173quinquies en 173sexies van dezelfde wetten.
  ----------
  (1)<W 2009-12-30/01, art. 36, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

Art. 6bis. <ingevoegd bij W 1998-02-22/43, art. 43, 009; Inwerkingtreding : onbepaald > De gewaarborgde gezinsbijslag die verschuldigd is ten behoeve van een kind dat uitsluitend of hoofdzakelijk ten laste is van een vluchteling (bedoeld in artikel 1, vijfde lid, 3°), voor de periode die voorafgaat aan de datum waarop de aanvraag om deze bijslag werd ingediend en die ten vroegste aanvangt overeenkomstig artikel 7, tweede lid, wordt betaald : <W 1999-01-25/32, art. 27, 011; Inwerkingtreding : 06-02-1999>
  1° aan de Staat ten belope van maximaal het bedrag van de verhoging bedoeld in artikel 2 van het ministerieel besluit van 30 januari 1995 tot regeling van de terugbetaling door de Staat van de kosten van de dienstverlening door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn toegekend aan een behoeftige die de Belgische nationaliteit niet bezit en die niet in het bevolkingsregister is ingeschreven, dat de Staat ten laste heeft genomen overeenkomstig de artikelen 5, § 1, 2° en 11, § 2, van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door openbare centra voor maatschappelijk welzijn, voor de bovenbedoelde periode;
  2° aan de persoon bedoeld in artikel 69 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, ten belope van het eventueel saldo.
  Indien de Staat niet is tussengekomen overeenkomstig het eerste lid, 1°, wordt het bedrag van de gewaarborgde gezinsbijslag volledig betaald aan de persoon bedoeld in het eerste lid, 2°.

Art.7. <W 1990-12-29/30, art. 92, 005; Inwerkingtreding : 01-1991> (De aanvraag om kinderbijslag en kraamgeld moet ingediend worden bij de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers bij gewone brief, fax, elektronische post of eenvoudigweg door neerlegging. De aanvraag heeft als datum deze van het aangetekend schrijven, waarvoor de postdatum als bewijs geldt, of, bij gebreke eraan, deze vastgesteld door het ontvangstbewijs dat door de Rijksdienst wordt afgeleverd aan de aanvrager.) <W 2001-12-30/30, art. 28, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  De kinderbijslag, eventueel verhoogd met de leeftijdsbijslag, wordt toegekend ten vroegste vanaf de maand die één jaar voorafgaat aan de datum waarop de aanvraag werd ingediend.
  De aanvraag om kraamgeld moet worden ingediend binnen een jaar na de geboorte.
  (De adoptiepremie moet aangevraagd worden binnen een jaar na de adoptie.) <W 2008-12-22/33, art. 217, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
  (In afwijking van het eerste lid heeft de aanvraag die werd toegezonden aan de Rijksdienst en die werd ingediend bij een onbevoegde Belgische instelling van sociale zekerheid, als datum deze van het aangetekend schrijven, waarvoor de postdatum geldt als bewijs, of, bij gebreke eraan, de ontvangstdatum die de laatst genoemde instelling aan de Rijksdienst meedeelt.) <W 2001-12-30/30, art. 28, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2002>

Art. 7bis. <KBN242 1983-12-31/36, art. 6, 002> De Rijksdienst vordert van de aanvrager de inlichtingen die noodzakelijk geacht worden voor het onderzoek van zijn rechten op gewaarborgde gezinsbijslag.
  (Bezorgt de aanvrager die inlichtingen niet binnen een maand dan wordt hem een rappelbrief toegestuurd. Als de aanvrager niettegenstaande die rappel de gevraagde aanvullende gegevens na meer dan een maand nog steeds niet heeft bezorgd, kan de Rijksdienst, na al het nodige te hebben gedaan om die informatie te verkrijgen, een beslissing nemen op grond van de gegevens waarover hij beschikt, tenzij de aanvrager een gegronde reden aanvoert voor een langere antwoordtermijn. Een weigering wordt per aangetekend schrijven meegedeeld.) <KB 1997-11-24/47, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  Na deze weigering dient een nieuwe aanvraag bij de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers ingediend te worden, overeenkomstig artikel 7.

Art.8. Indien de aanvrager onnauwkeurig of onvolledige inlichtingen verschaft, kan de gewaarborgde gezinsbijslag geweigerd of de uitbetaling ervan geschorst worden voor een periode van zes maanden, of, in geval van herhaling binnen een termijn van drie jaar, voor twaalf maanden.
  Wanneer de aanvrager met bedrieglijk opzet heeft gehandeld, wordt de duur van de schorsing verdubbeld.
  Geen sanctie kan nog worden uitgesproken na verloop van twee jaar sedert de dag waarop de onnauwkeurige of onvolledige verklaring werd gedaan. Geen sanctie kan nog worden toegepast na verloop van twee jaar sedert de dag waarop de sanctie definitief is geworden.

Art.9.<W 1998-02-22/43, art. 44, 009; Inwerkingtreding : 01-07-1998> § 1. (De terugvordering van de ten onrechte uitbetaalde gewaarborgde gezinsbijslag kan niet geëist worden na verloop van een termijn van drie jaar te rekenen vanaf de datum waarop de uitbetaling is geschied.
  Benevens de redenen waarin is voorzien in het Burgerlijk Wetboek, wordt de verjaring gestuit door het eisen van het onverschuldigd uitbetaalde, door middel van een ter post aangetekend aan de schuldenaar betekend schrijven.
  [1 In afwijking van het eerste lid wordt de verjaringstermijn op vijf jaar gebracht als de ten onrechte betaalde uitkeringen verkregen werden door bedrieglijke handelingen of door valse of opzettelijk onvolledige verklaringen. [2 Die termijn gaat in op de dag waarop de instelling kennis heeft van het bedrog, de arglist of de bedrieglijke handelingen van de sociaal verzekerde.]2]1 ) <W 2006-07-20/38, art. 36, 019; Inwerkingtreding : 01-10-2006>
  § 2. De Rijksdienst kan afzien van de terugvordering van de onrechtmatig betaalde bijslag indien :
  1° de terugvordering om sociale redenen niet aangewezen is of technisch onmogelijk is;
  2° de terugvordering al te onzeker of te bezwarend blijkt, in verhouding tot het bedrag van de in te vorderen sommen.
  ----------
  (1)<W 2013-06-28/04, art. 57, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2014 (KB 2014-05-22/30, art. 1)>
  (2)<W 2013-06-28/04, art. 57, 028; Inwerkingtreding : 01-08-2013 (KB 2014-05-22/30, art. 1)>

Art.10. <W 1998-02-22/43, art. 45, 009; Inwerkingtreding : 01-07-1998> § 1. De gezinsbijslag bedoeld in deze wet is niet verschuldigd ten behoeve van een kind dat ten laste van een openbare overheid, geplaatst is in een instelling of bij een particulier.
  § 2. (In afwijking van § 1 kan de minister van Sociale Zaken of de ambtenaar van het ministerie van Sociale Zaken. Volksgezondheid en Leefmilieu die hij aanduidt in behartigenswaardige gevallen het kraamgeld toekennen voor een kind dat ten laste van een openbare overheid in een instelling of bij een particulier geplaatst is, aan de moeder die de voorwaarden vervult bedoeld in artikel 1, zelfs indien dat kind op het ogenblik van de geboorte niet uitsluitend of hoofdzakelijk ten laste is van deze persoon.
  De minister van Sociale Zaken heeft dezelfde bevoegdheid inzake categorieën van behartigenswaardige gevallen. Hij dient dan wel vooraf het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers in te winnen.) <W 1999-12-24/36, art. 139, 012; Inwerkingtreding : 10-01-2000>
  § 3. In afwijking van § 1, wanneer een kind is geplaatst in een instelling, ten laste van een openbare overheid, wordt een forfaitaire bijzondere bijslag toegekend aan de persoon die krachtens deze wet de kinderbijslag genoot voor dat kind, onmiddellijk voorafgaand aan de genoemde maatregel, en die het kind gedeeltelijk blijft opvoeden in de zin van artikel 69 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, op voorwaarde dat de persoon die het kind vóór deze maatregel hoofdzakelijk ten laste had alle voorwaarden bedoeld in de artikelen 1 en 3 blijft vervullen, met uitzondering van de last, en dat het kind de voorwaarden bedoeld in artikel 2 blijft vervullen.
  (Indien het belang van het geplaatste kind dit vordert, kan de jeugdrechtbank van de hoofdverblijf plaats, in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, van de ouders, voogden of diegenen die het kind onder hun bescherming hebben, hetzij van ambstwege, hetzij op eenvoudige vordering van een lid van de familie en na de in het eerste lid bedoelde personen te hebben gehoord of opgeroepen, ofwel beslissen over de aanwending ten bate van het kind van de bijzondere bijslag, ofwel voor het kind een te allen tijde afzetbare bijzondere voogd aanstellen, gelast over deze bijzondere bijslag te beschikken voor de behoeften van het kind. Deze bijslag kan in geen geval worden uitbetaald aan de particulier aan wie het kind is toevertrouwd of aan een andere persoon in zijn gezin, noch aan de instelling waarin het kind is geplaatst.) <W 1998-02-22/42, art. 5, 010; Inwerkingtreding : 13-03-1998>

Art.11. Alle documenten die nodig zijn voor de toepassing van deze wet of de uitvoeringsbesluiten ervan worden vrijgesteld van zegel- en griffierechten, alsmede van de formaliteit van de registratie.
  De openbare besturen mogen geen enkele betaling eisen voor de aflevering en de verzending van de in het eerste lid bedoelde documenten.

Art.12. <wijzigingsbepaling>

Art. 12bis. [1 De inbreuken op de bepalingen van deze wet en van de uitvoeringsbesluiten ervan worden opgespoord, vastgesteld en bestraft overeenkomstig het Sociaal Strafwetboek.
   De sociaal inspecteurs beschikken over de in de artikelen 23 tot 39 van het Sociaal Strafwetboek bedoelde bevoegdheden wanneer zij, ambtshalve of op verzoek, optreden in het kader van hun opdracht tot informatie, bemiddeling en toezicht inzake de naleving van de bepalingen van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan.]1
  ----------
  (1)<W 2010-06-06/06, art. 59, 027; Inwerkingtreding : 01-07-2011>

Art. 12ter. <KBN242 1983-12-31/36, art. 9, 002> Op straffe van verval dient ieder beroep voorgelegd aan de bevoegde arbeidsrechtbank binnen de drie maand volgend op de kennisgeving van de beslissing door de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers.
  De vordering ingeleid voor de arbeidsrechtbank heeft geen schorsende werking.

Art.13. (opgeheven) <W 1990-12-29/30, art. 94, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1991>

Art. 14. Deze wet treedt in werking op 1 januari 1972.