Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

27 JANUARI 1997. - Koninklijk besluit houdende maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid met toepassing van artikel 7, § 2 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 13-02-1997 en tekstbijwerking tot 06-02-1999)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Maatregelen ten voordele van de werkgelegenheid en de vorming.
Art. 2-4
HOOFDSTUK III. - Begeleiding van werklozen.
Art. 5-7
HOOFDSTUK IV. - Kinderopvang.
Art. 8-11
HOOFDSTUK V. - Jaarlijkse vakantie.
Art. 12-13
HOOFDSTUK VI. - Betaald educatief verlof.
Art. 14
HOOFDSTUK VII. - Stage en inschakeling der jongeren in het arbeidsproces.
Art. 15-18



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1971062850  1983021210  1996022170 





Artikels:

HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied.
Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de werkgevers op wie de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en de besluitwetten van 19 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelden en van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de zeelieden der koopvaardij toepasselijk zijn.

HOOFDSTUK II. - Maatregelen ten voordele van de werkgelegenheid en de vorming.
Art.2. De werkgevers bedoeld in artikel 1 zijn voor de jaren 1997 en 1998 een inspanning van 0,10 % verschuldigd berekend op grond van het volledige loon van de werknemers, zoals bedoeld in artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en de uitvoeringsbesluiten van deze wet.
  Door Ons kunnen de categorieën die door Ons worden bepaald, geheel of gedeeltelijk aan het toepassingsgebied van dit artikel worden onttrokken.
  Deze inspanning is bestemd voor de personen die behoren tot de risicogroepen of op wie een begeleidingsplan van toepassing is.
  Het begrip risicogroepen wordt bij de collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld in artikel 3 bepaald.

Art.3. § 1. De inspanning bedoeld in artikel 2 wordt geconcretiseerd door middel van een nieuwe of voortgezette collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten in een paritair orgaan of gesloten voor een onderneming of een groep van ondernemingen, voor 1997 en 1998.
  § 2. De in § 1 bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst moet gesloten worden overeenkomstig de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités.
  De collectieve arbeidsovereenkomst moet neergelegd worden op de Griffie van de dienst der Collectieve Arbeidsbetrekkingen van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid tegen uiterlijk 1 juli van het jaar waarop ze betrekking heeft of tegen een andere datum door ons bepaald. Deze collectieve arbeidsovereenkomst moet uitdrukkelijk vermelden dat ze is gesloten in toepassing van dit hoofdstuk.
  § 3. Jaarlijks moeten de partijen die de collectieve arbeidsovereenkomst hebben ondertekend, een evaluatieverslag en een financieel overzicht van de uitvoering van de in paragraaf 1 bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst neerleggen op de Griffie van de dienst der collectieve arbeidsbetrekkingen van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid tegen uiterlijk 1 juli van het jaar volgend op het jaar waarop de collectieve arbeidsovereenkomst betrekking heeft. Door Ons kunnen de nadere regelen en voorwaarden worden vastgelegd waaraan het evaluatieverslag en het financieel overzicht moeten voldoen. Deze evaluatieverslagen worden overgezonden aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers.

Art.4. § 1. De werkgevers die niet of slechts voor een gedeelte van hun werknemers onder het toepassingsgebied van een collectieve arbeidsovereenkomst, bedoeld in artikel 3, § 1, vallen, zijn gehouden tot de betaling van een bijdrage van 0,10 % zoals bedoeld in artikel 2 voor het gedeelte van de werknemers dat niet onder het toepassingsgebied valt van een dergelijke collectieve arbeidsovereenkomst.
  In afwijking van de bepalingen van het eerste lid is de bijdrage van 0,10 % niet verschuldigd voor het 1ste kwartaal 1997 en wordt de bijdrage voor het 2e kwartaal 1997 vastgesteld op 0,20 %.
  § 2. De instellingen belast met de inning van de sociale zekerheidsbijdragen zijn, ieder wat haar betreft, ook belast met de inning en de invordering van de in § 1 bedoelde bijdrage, alsook met de overdracht daarvan op een speciale rekening van het Tewerkstellingsfonds, opgericht bij het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, ter uitvoering van artikel 4 van het koninklijk besluit nr. 181 van 30 december 1982 tot oprichting van een Fonds met het oog op de aanwending van de bijkomende loonmatiging voor de tewerkstelling.
  Deze bijdrage wordt gelijkgesteld met een sociale zekerheidsbijdrage, inzonderheid wat betreft de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de betalingstermijnen, de toepassing van de burgerlijke sancties en van de strafbepalingen, het toezicht, de aanwijzing van de rechter bevoegd in geval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de instelling belast met de inning en de invordering van de bijdragen.

HOOFDSTUK III. - Begeleiding van werklozen.
Art.5. De werkgevers bedoeld in artikel 1 zijn voor de periode 1 januari 1997 tot 31 december 1998 een bijdrage van 0,05 % verschuldigd, berekend op grond van het volledige loon van de werknemers, bedoeld in artikel 23 van de voornoemde wet van 29 juni 1981.
  In afwijking van de bepalingen van het eerste lid is deze bijdrage voor het 1e kwartaal 1997 niet verschuldigd en wordt de bijdrage voor het 2e kwartaal vastgesteld op 0,10 %.
  Door Ons kunnen de categorieën die door Ons worden bepaald, geheel of gedeeltelijk aan het toepassingsgebied van dit hoofdstuk worden onttrokken.
  De instellingen belast met de inning van de sociale zekerheidsbijdragen zijn, ieder wat hun betreft, ook belast met de inning en de invordering van deze bijdragen, alsook met de overdracht daarvan op een speciale rekening van het Tewerkstellingsfonds, opgericht bij het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, in uitvoering van artikel 4 van het Koninklijk besluit nr. 181 van 30 december 1982 tot oprichting van een fonds ter aanwending van de bijkomende loonmatiging voor de tewerkstelling.
  Deze bijdragen worden gelijkgesteld met een sociale zekerheidsbijdrage, inzonderheid wat betreft de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de termijnen inzake betaling, de toepassing van de burgerlijke sancties en van de strafbepalingen, het toezicht, de aanwijzing van de rechter bevoegd ingeval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de instelling, belast met de inning en invordering van de bijdragen.

Art.6. § 1. De opbrengst van de bijdragen bedoeld in artikel 5 wordt aangewend voor de begeleiding van werklozen op wie een individueel begeleidingsplan van toepassing is.
  § 2. In afwijking van artikel 138 van de programmawet van 30 december 1988, artikel 174 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen en artikel 4 van de wet van 10 juni 1993 tot omzetting van sommige bepalingen van het Interprofessioneel akkoord van 9 december 1992, worden de middelen, die (op en vanaf 1 februari 1995 in het Tewerkstellingsfonds beschikbaar zijn, aangewend voor de bevordering en de omkadering van het leerligwezen voor beroepen uitgeoefend door werknemenrs in loondienst en) voor de begeleiding van werklozen op wie een individueel begeleidingsplan van toepassing is. <W 1999-01-15/30, art. 32, 003; Inwerkingtreding : 01-04-1998>

Art.7. Door Ons wordt bij een in Ministerraad overlegd besluit bepaald :
  1° voor welke werklozen, in welke gevallen, en onder welke voorwaarden en volgens welke nadere regelen de bijdragen bedoeld in artikel 6 worden aangewend (voor de begeleiding van werklozen op wie een individueel begeleidingsplan van toepassing is). Door Ons kan worden voorzien in de toekenning van voorschotten waarvan het bedrag door Ons wordt bepaald; <W 1999-01-15/30, art. 33, 003; Inwerkingtreding : 01-04-1998>
  2° (wat de begeleiding van werklozen op wie een individueel begeleidingsplan van toepassing is,) de nadere regelen voor de verdeling van de opbrengst van de bijdragen, bedoeld in artikel 6 onder de openbare instellingen, belast met de arbeidsbemiddeling, de beroepsopleiding of de controle van de werklozen en de openbare dienst belast met het toezicht en de opvolging van het begeleidingsplan; <W 1999-01-15/30, art. 33, 003; Inwerkingtreding : 01-04-1998>
  3° elke andere maatregel die nodig is voor de uitvoering van dit hoofdstuk te waarborgen (en meer bepaald het deel van de opbrengst van de bijdragen, bedoeld in artikel 6, §2, die aan acties ter bevordering en omkadering van het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst aangewend worden). <W 1999-01-15/30, art. 33, 003; Inwerkingtreding : 01-04-1998>

HOOFDSTUK IV. - Kinderopvang.
Art.8. § 1. De werkgevers bedoeld in artikel 1 zijn een bijdrage verschuldigd voor de periode 1997-1998 van 0,05 % berekend op grond van het loon van de werknemer, zoals bedoeld in artikel 23 van de voornoemde wet van 29 juni 1981 en van de uitvoeringsbesluiten van deze wet.
  In afwijking van de bepalingen van het eerste lid is deze bijdrage voor het 1e kwartaal 1997 niet verschuldigd en wordt deze bijdrage voor het 2e kwartaal 1997 vastgesteld op 0,10 %.
  (Deze bijdrage wordt toegewezen aan het Fonds voor collectieve uitrustingen en diensten, ingesteld bij de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers bij toepassing van artikel 107 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders. De opbrengst van de bijdrage is bestemd voor tegemoetkomingen in de loonkosten en/of werkingskosten van diensten die tot 30 juni 1997 uitsluitend de opvang van kinderen van 0 tot 3 jaar organiseren en van de diensten bedoeld bij § 1, eerste lid, 1° tot 4° van voormeld artikel 107, zoals door Ons bepaald.) <W 1999-01-25/32, art. 61, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  § 2. Door Ons kunnen bij een in Ministerraad overlegd besluit de categorieën van werkgevers die door Ons worden bepaald geheel of gedeeltelijk aan het toepassingsgebied van dit hoofdstuk onttrokken worden.

Art.9. De instellingen belast met de inning van de sociale-zekerheidsbijdragen zijn, ieder wat hun betreft, ook belast met de inning en de invordering van de in artikel 8, § 1, bedoelde bijdrage, evenals met de storting daarvan aan het Fonds voor Collectieve Uitrustingen en Diensten ingesteld bij de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers, bij toepassing van artikel 107, § 1; van de wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gecoördineerd op 19 december 1939.
  Deze bijdrage wordt gelijkgesteld met de sociale-zekerheidsbijdragen, inzonderheid wat betreft de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de betalingstermijnen, de toepassing van de burgerlijke sancties en van de strafbepalingen, het toezicht, de aanwijzing van de rechter bevoegd in geval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de instelling belast met de inning en de invordering van de bijdragen.

Art.10. Artikel 63, 6°, van de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen wordt vervangen door de volgende bepalingen :
  " 6° de artikelen 56, 57 en 57bis die uitwerking hebben vanaf 1 januari 1997 en het artikel 62 dat in werking treedt op 1 juli 1997.
  De Koning kan bij een in Ministerraad overlegd besluit de datum van 1 juli 1997 vervangen door deze van 1 januari 1998. "

Art.11. Een artikel 57bis, luidend als volgt wordt ingevoegd in de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen :
  " Art. 57bis. In afwijking van artikel 23 van de wet van 3 april 1995 houdende maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling, wordt een bedrag van 325 000 000 fr. voorafgenomen van het saldo van de werkgeversbijdragen voor de bevordering van de initiatieven van kinderopvang, voorzien bij artikel 23 van dezelfde wet.
  Dit bedrag wordt toegewezen aan het Fonds voor collectieve uitrusting en diensten ingesteld bij artikel 107 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders bij de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers en is bestemd voor de financiering van de diensten bedoeld in de koninklijke besluiten van 20 mei 1974 tot vaststelling, wat de diensten voor gezinshulp betreft, van de wijze waarop het Fonds voor collectieve uitrusting en diensten werkt en van de regelen voor het verlenen van tegemoetkomingen, van 25 september 1974 tot vaststelling, wat de bewaarplaatsen voor kinderen van 0 tot 3 jaar betreft, van de wijze waarop het Fonds voor collectieve uitrusting en diensten werkt en van de regelen voor het verlenen van tegemoetkomingen, en van 17 juli 1991 tot vaststelling, wat de instellingen en diensten betreft die de opvang van zieke kinderen en de opvang buiten de normale werktijden van werknemerskinderen van 0 tot 3 jaar organiseren, van de wijze waarop het Fonds voor collectieve uitrusting en diensten werkt en van de regels voor het verlenen van tegemoetkomingen.
  De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, het bedrag van 325 000 000 frank, bedoeld in het eerste lid, brengen op maximum 650 000 000 frank, onder de voorwaarde dat de Gemeenschappen in hun begroting van 1998 de nodige bepalingen hebben opgenomen voor de verdere financiering in 1998 van deze initiatieven. "

HOOFDSTUK V. - Jaarlijkse vakantie.
Art.12. Artikel 14 van het Koninklijk besluit van 28 juni 1971 houdende aanpassing en coördinatie van de wetsbepalingen betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, wordt aangevuld met het volgende lid :
  " Bij ontstentenis van een bij het eerste lid bedoelde algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst, kan de Koning, onder de door Hem te bepalen voorwaarden en nadere regelen hogere dan in artikel 9 bepaalde verlofbezoldigingen bepalen. "

Art.13. Artikel 19, § 1, vierde lid, van het Koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, vervangen door het koninklijk besluit van 15 maart 1995, wordt aangevuld als volgt :
  " Deze uitzondering geldt eveneens voor de aanvullende vergoeding gelijk aan het dubbel vakantiegeld voor de derde dag van de vierde vakantieweek, toegekend in 1997 en 1998. "

HOOFDSTUK VI. - Betaald educatief verlof.
Art.14. <W 1998-02-22/43, art. 58, 002; Inwerkingtreding : 13-03-1998> In 1997 wordt een bedrag van 500 miljoen frank afgenomen van de opbrengst van de werkgeversbijdrage voor de bevordering van initiatieven inzake kinderopvang bedoeld in artikel 23 van de wet van 3 april 1995 houdende maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling en toegewezen aan het stelsel van educatief verlof bedoeld in afdeling 6 van Hoofdstuk IV van de herstelwet van 22 januari 1985.
  In 1998 wordt eenzelfde bedrag van 500 miljoen frank afgenomen van het reservefonds van de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers bedoeld in artikel 106 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders en toegewezen aan het stelsel van educatief verlof bedoeld in afdeling 6 van Hoofdstuk IV van de herstelwet van 22 januari 1985.
  De voorwaarden en nadere regelen van deze overdrachten worden door de Koning bepaald.

HOOFDSTUK VII. - Stage en inschakeling der jongeren in het arbeidsproces.
Art.15. In artikel 10bis § 1, 1° van het koninklijk besluit nr. 230 v21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces ingevoegd bij de voornoemde wet van 3 april 1995 worden de woorden " deze ondernemingen of sectoren gebonden zijn door een collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld in artikel 16 van de wet van 3 april 1995 houdende maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling, die voorziet in een inspanning van minstens 0,20 % voor de periode van 1 januari 1995 tot 31 december 1996" vervangen door de woorden " deze ondernemingen of sectoren gebonden zijn door een collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 27 januari 1997 houdende maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid met toepassvan artikel 7 § 2 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, die voorziet in een inspanning van minstens 0,15 % voor de periode van 1 januari 1997 tot 31 december 1998".

Art.16. Door Ons kunnen de ambtenaren worden aangewezen die waken over de naleving van de bepalingen van dit besluit. Deze ambtenaren oefenen dit toezicht uit overeenkomstig de bepalingen van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie.

Art.17. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1997.

Art. 18. Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid en Onze Minister van Sociale Zaken, is ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
  Gegeven te Brussel, 27 januari 1997.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
  Mevr. M. SMET
  De Minister van Sociale Zaken,
  Mevr. M. DE GALAN