Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

17 JULI 1963. - Wet betreffende de overzeese sociale zekerheid(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 08-06-1983 en tekstbijwerking tot 10-06-2014)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. Werkingsorganen.
Afdeling 1. Dienst voor de overzeese sociale zekerheid.
Art. 1-9, 9bis
Afdeling 2 Rechtscolleges.
Art. 10
Afdeling 3. - Adviserend geneesheren. <opnieuw opgenomen bij W 1996-04-29/32, art. 88, 006; Inwerkingtreding : 01-03-1995>
Art. 11
HOOFDSTUK II Toepassingsgebied en bijdragen.
Eerste Afdeling Toepassingsgebied.
Art. 12-13
Afdeling 2. - Bijdragen.
Art. 14-19
HOOFDSTUK III Ouderdoms- en overlevingsverzekering.
Eerste Afdeling- Ouderdomsrente.
Art. 20, 20bis
Afdeling 2- (Overlevingsrente) <W 2006-07-20/39, art. 216, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art. 21-22, 22bis
Afdeling 2bis- (De aanvullende ouderdoms- en overlevingstoelage) <W 2006-07-20/39, art. 220, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art. 22ter
Afdeling 2ter Diverse voorzieningen <W. 11-2-1976, art. 23.>
Art. 22quater, 22quinquies, 22sexies
Afdeling 3 Wezenuitkeringen.
Art. 23-26, 26bis, 27-28, 28bis
HOOFDSTUK IV Ziekengeld- en invaliditeitsverzekering.
Eerste Afdeling Rechthebbenden.
Art. 29-34
Afdeling 2- Uitkeringen.
Art. 35-38, 38bis, 39-40, 40bis, 41
HOOFDSTUK V- Verzekering voor geneeskundige verzorging.
Art. 42-49, 49bis, 50
HOOFDSTUK VI- Aanpassing van de prestaties aan de kosten van levensonderhoud.
Art. 51, 51bis, 52-56
HOOFDSTUK VII. Bijkomende verzekeringen.
Art. 57, 57bis
HOOFDSTUK VIII. Bijzondere bepalingen.
Art. 58-63, 63bis, 63ter, 64-71, 71bis, 71ter
HOOFDSTUK IX. Overgangs- en slotbepalingen.
Art. 72-73, 73bis, 73ter, 73quater, 74-77



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

HOOFDSTUK I. _ Werkingsorganen.
Afdeling 1. _ Dienst voor de overzeese sociale zekerheid.
Artikel 1.
  <Opgeheven bij W 2014-05-12/10, art. 55, 1, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.2.
  <Opgeheven bij W 2014-05-12/10, art. 55, 1, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.3.
  <Opgeheven bij W 2014-05-12/10, art. 55, 1, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.4. <W 1994-12-21/31, art. 44, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1995> De Koning bepaalt de door de Dienst toe te passen tarieven en barema's.

Art.5. § 1. De Dienst beschikt over drie fondsen. Het vermogen van ieder fonds blijft gescheiden, maakt het voorwerp uit van afzonderlijke beleggingen en vormt de waarborg van de verzekerden voor de prestaties die te zijnen laste zijn.
  Op voorstel van (het Beheerscomité) bepaalt de Koning de bijdrage van ieder fonds in de beheerskosten. <W 1994-12-21/31, art. 45, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
  § 2. Het Pensioenfonds neemt het vermogen over van de Pensioens- en gezinstoelagenkas voor de werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi, alsmede de lasten, met uitzondering van de kinderbijslagen.
  Het Invaliditeitsfonds neemt het vermogen en de lasten over van het Invaliditeitsfonds voor de werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi, met inbegrip van het Perequatiefonds waarvan sprake in artikel 13 van de wet van 16 juni 1960, waarbij de instellingen belast met de sociale zekerheid van de werknemers van Belgisch-Congo en van Ruanda-Urundi, onder de waarborg van de Belgische Staat worden geplaatst en waarbij de in het voordeel van deze werknemers verzekerde sociale prestaties door de Belgische Staat worden gewaarborgd.
  Het Solidariteits- en perequatiefonds neemt het vermogen en de lasten over van het Toelagenfonds voor werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi, van het Bijzonder toelagenfonds en van het in artikel 12 van de wet van 16 juni 1960 bedoelde Perequatiefonds.
  Het Solidariteits- en perequatiefonds neemt eveneens de last over van de kinderbijslagen welke door voornoemde wet van 16 juni 1960 zijn gewaarborgd aan de gewezen werknemers, alsmede aan de door een arbeidsongeval getroffen en door de beroepsziekte aangetaste personen.

Art.6. De Dienst is vrij van alle belastingen en taksen ten voordele van provincie en gemeente.
  Artikel 1762, 3°, van het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taxes wordt aangevuld als volgt: "alsmede enige verzekering die betrekking heeft op een der doeleinden beschreven in artikel 57, eerste lid, van de wet betreffende de overzeese sociale zekerheid;"

Art.7. De uittreksels en afschriften van akten van de burgerlijke stand, alsmede alle getuigschriften en stukken waarvan de voorlegging vereist is met het oog op de uitvoering van deze wet of van de wet van 16 juni 1960, worden kosteloos afgegeven en zijn vrij van alle rechten ten voordele van provincie of gemeente. Zij dragen bovenaan de vermelding van hun bestemming en mogen niet tot andere doeleinden dienen.

Art.8.
  <Opgeheven bij W 2014-05-12/10, art. 55, 1), 014; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.9.
  <Opgeheven bij W 2014-05-12/10, art. 55, 1), 014; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art. 9bis.
  <Opgeheven bij W 2014-05-12/10, art. 55, 1), 014; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Afdeling 2_ Rechtscolleges.
Art.10. <W. 10-10-1967, art. 3., art. 83., a.> § 1. De arbeidsrechtbank doet uitspraak over de beroepen tegen de beslissingen getroffen :
  1° door de Dienst inzake ouderdoms- en overlevingsverzekering en inzake prestaties van het Solidariteits- en Perequatiefonds ingevolge deze wet en de wet van 16 juni 1960;
  2° door de Dienst inzake ziekengeld- en invaliditeitsverzekering en verzekering voor geneeskundige verzorging, ingevolge deze wet en de wet van 16 juni 1960.
  Zij doet bovendien uitspraak omtrent de op grond van artikel 34 ingediende aanvragen.
  De arbeidsrechtbank neemt eveneens kennis van de homologaties van de processen-verbaal van akkoord tussen het Invaliditeitsfonds van de Dienst voor overzeese sociale zekerheid en de door een arbeidsongeval of een beroepsziekte getroffenen, of hun rechthebbenden, betreffende de vergoedingen en de herstellingen die worden toegekend op grond van de bepalingen van de sociale wetgeving betreffende de arbeidsongevallen overkomen aan werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi, evenals de beroepsziekten door deze laatste opgedaan.
  (Bovendien doet zij uitspraak over de beroepen tegen de beslissingen van de Dienst inzake de krachtens de artikelen 57 en 57bis aangegane verzekeringscontracten.) <W 1996-04-29/32, art. 87, 006; Inwerkingtreding : 01-05-1996>
  § 2. De bestreden administratieve rechtshandelingen moeten, op straffe van verval, binnen drie maanden vanaf de betekening ervan, aan de bevoegde arbeidsrechtbank voorgelegd worden.
  (tweede lid opgeheven) <W 1996-04-29/32, art. 87, 006; Inwerkingtreding : 01-05-1996>

Afdeling 3. - Adviserend geneesheren.
Art.11. <opnieuw opgenomen bij W 1996-04-29/32, art. 88, 006; Inwerkingtreding : 01-03-1995> § 1. De adviserend geneesheren van de Dienst voor de Overzeese sociale zekerheid worden belast met het uitoefenen van het toezicht op de ongeschiktheid en op de gezondheidszorgverstrekkingen en dit overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn voor de sociale zekerheid van de werknemers van Belgisch-Congo en van Ruanda-Urundi waarvan de verstrekkingen gewaarborgd zijn door de wet van 16 juni 1960 die de organismen belast met het beheer van de sociale zekerheid van de werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi onder de controle en de waarborg van de Belgische Staat plaatst, en die waarborg draagt door de Belgische Staat van de maatschappelijke uitkeringen ten gunste van deze werknemers verzekerd, overeenkomstig deze wet en overeenkomstig de bepalingen van de contracten inzake de terugbetaling van de geneeskundige verstrekkingen, afgesloten krachtens artikel 57 van deze wet.
  Zij worden bovendien belast met de volgende opdrachten :
  1° als zij het, om gezondheidsredenen, nodig achten om vrijstelling te verlenen van de voorwaarde tot verblijf in België of in een Lidstaat van de Europese Unie aan vreemdelingen die eraan onderworpen zijn overeenkomstig de artikelen 33 en 46 van deze wet, overeenkomstig artikel 8bis van de genoemde wet van 16 juni 1960 en overeenkomstig artikel 69, tweede lid van de programmawet van 2 juli 1981;
  2° bevestigen dat een kind onbekwaam is om een winstgevende activiteit uit te oefenen wegens zijn lichamelijke en geestelijke staat voor de toepassing van de artikelen 28bis, § 1, b), en 35, § 2, tweede lid, van deze wet en van (de artikelen 3, § 1, eerste lid, c)), 4, 5, 6, 7 en 18bis, § 2, b), van bovengenoemde wet van 16 juni 1960. <W 2006-07-20/39, art. 210, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  § 2. Het statuut en de bezoldiging van de adviserend geneesheren worden bepaald door de Koning na raadpleging van het Beheerscomité van de Dienst voor de overzeese sociale zekerheid.
  De adviserend geneesheren mogen, zonder de toestemming van dit beheerscomité die steeds kan worden ingetrokken, geen andere medische activiteit uitoefenen.

HOOFDSTUK II_ Toepassingsgebied en bijdragen.
Eerste Afdeling_ Toepassingsgebied.
Art.12. <W. 22-2-1971, art. 8.> (§ 1.) <W 2008-12-22/33, art. 227, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2009> Aan de bij deze wet georganiseerde facultatieve ouderdoms- en overlevingsverzekering, ziekengeld- en invaliditeitsverzekering en verzekering geneeskundige verzorging, kan, onder de voorwaarden die de Koning bepaalt, worden deelgenomen door de personen die hun beroepsactiviteit hebben in één van de door de Koning aangeduide landen.
  (§ 2. Met ingang van 1 januari 2009 wordt de deelneming aan de verzekeringen beoogd in § 1 beperkt tot de onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte en Zwitserland en tot de onderdanen van andere landen die tewerkgesteld zijn door door de Belgische Staat, Gemeenschappen of Gewesten of een onderneming met maatschappelijke zetel in België.
  De onderdanen van andere landen die op 31 december 2008 deelnemen aan de genoemde verzekeringen en die niet voldoen aan de voorwaarde gesteld in het eerste lid, mogen die deelneming voortzetten tot zij deze beëindigen.) <W 2008-12-22/33, art. 227, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2009>

Art.13. De wetgeving betreffende de sociale zekerheid der werknemers is niet toepasselijk op de personen die zijn te werk gesteld in de landen door de Koning ter uitvoering van artikel 12 van deze wet aangewezen.
  Zij blijft nochtans toepasselijk op de personen die in deze landen dienstperioden van korte duur verrichten. De Koning bepaalt, (na advies van het Beheerscomité), de maximumduur van deze dienstperiode alsmede de voorwaarden van toepassing van de bepalingen van dit lid. <W 1994-12-21/31, art. 48, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1995>

Afdeling 2. - Bijdragen.
Art.14. De verzekerden of hun werkgevers kunnen, onder de voorwaarden als bepaald bij deze wet en de uitvoeringsmaatregelen, aan de Dienst bijdragen storten, welke bestemd zijn voor de ouderdoms- en overlevingsverzekering, voor de ziekengeld- en invaliditeitsverzekering en voor de verzekering voor geneeskundige verzorging.

Art.15. De bijdragen moeten (in euro) gestort worden. <W 2006-07-20/39, art. 211, 1°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  (De Koning bepaalt het minimum en maximum bedrag van de maandelijkse bijdragen, (...).) <W 1994-12-21/31, art. 49, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1995> <W 2006-07-20/39, art. 211, 2°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  (De besluiten genomen ter uitvoering van het tweede lid houden op uitwerking te hebben op het einde van de twaalfde maand na de datum van inwerkingtreding indien ze bij het verstrijken van die termijn niet bij wet bekrachtigd zijn.) <W 2006-07-20/39, art. 211, 3°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art.16. De Koning bepaalt de perioden die aanleiding kunnen geven tot het storten van de bijdragen. Hij schrijft de vormen van de stortingen voor, de termijnen binnen welke ze moeten worden uitgevoerd, alsmede de rentevoet van de achterstallige interest. Hij bepaalt eveneens de termijn waarna de bijdragen betreffende een bepaalde verzekeringsperiode niet meer kunnen worden aangenomen.

Art.17. De bijdrage is bestemd :
  a) ten belope van 70 % tot het financieren van de (ouderdoms- en overlevingsrenten), ten laste van het Pensioenfonds; <W 2006-07-20/39, art. 212, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  b) ten belope van (9,5) % tot het financieren van de prestaties ten laste van het Invaliditeitsfonds inzake ziekengeld- en invaliditeitsverzekering en inzake verzekering voor geneeskundige verzorging; <W. 16-2-1970, art. 10., al. 1>
  c) ten belope van (20,5) % tot het financieren van de prestaties ten laste van het Solidariteits- en perequatiefonds. <W. 16-2-1970, art. 10., al. 1>
  (De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de in het eerste lid bedoelde procenten verhogen of verlagen.) <W 2006-12-27/32, art. 158, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art.18. (§ 1. De personen van vreemde nationaliteit hebben de mogelijkheid hun deelneming te beperken tot de ouderdoms- en overlevingsverzekering. In dat geval storten ze :
  a) hetzij een maandelijkse bijdrage die ten belope van 77,78 pct. wordt besteed aan het financieren van de (ouderdoms- en overlevingsrenten) ten laste van het Pensioenfonds en ten belope van 22,22 pct. aan het financieren van de prestaties ten laste van het Solidariteits- en Perequatiefonds; <W 2006-07-20/39, art. 213, 1°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  b) hetzij een maandelijkse bijdrage die ten belope van 87,5 pct. wordt besteed aan het financieren van de (ouderdoms- en overlevingsrenten) ten laste van het Pensioenfonds en ten belope van 12,5 pct. aan het financieren van de wezenuitkeringen zoals bepaald in de artikelen 24 tot 26. <W 2006-07-20/39, art. 213, 1°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  De Koning bepaalt het minimum en maximum bedrag van de maandelijkse bijdragen bedoeld in het eerste lid, (...).) <W 1994-12-21/31, art. 50, 1°, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1995> <W 2006-07-20/39, art. 213, 2°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  (De besluiten genomen ter uitvoering van het tweede lid houden op uitwerking te hebben op het einde van de twaalfde maand na de datum van inwerkingtreding indien ze bij het verstrijken van die termijn niet bij wet bekrachtigd zijn.) <W 2006-07-20/39, art. 213, 3°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  (De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de in het eerste lid, a) en b) bedoelde procenten verhogen of verlagen.) <W 2006-12-27/32, art. 159, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  § 2. (De bepalingen van § 1 zijn niet van toepassing op de verzekerden die onderdanen zijn van een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte of van de Zwitserse Confederatie.
  De bijdragen die door een verzekerde, onderdaan van een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte, gestort zijn vóór 1 september 1990 of door een verzekerde, onderdaan van de Zwitserse Confederatie, gestort zijn vóór 1 juni 2002, en die de bestemming hebben gekregen waarin de bepalingen van § 1, eerste lid, b), voorzien, worden ambtshalve besteed overeenkomstig artikel 17 indien de verzekerde of zijn rechthebbenden nog geen aanvraag ingediend hebben tot het verkrijgen van de uitkeringen waarin hoofdstuk III voorziet.) <W 2004-07-09/30, art. 141, 010; Inwerkingtreding : 01-08-2004>

Art.19. <W. 11-2-1976, art. 21.> De bedragen, bepaald in de artikelen 15 en 18, volgen de schommelingen van de prijzenindex bij consumptie, overeenkomstig de wet van 2 augustus 1971, houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de Openbare Schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
  (Bij de toepassing van de genoemde wet van 2 augustus 1971 worden die bedragen gekoppeld aan spilindex 103,14 (basis 1996 = 100).) <W 2006-07-20/39, art. 214, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

HOOFDSTUK III_ Ouderdoms- en overlevingsverzekering.
Eerste Afdeling- Ouderdomsrente.
Art.20. <W 2006-07-20/39, art. 215, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007> Met ingang van 1 januari 2007 krijgt de verzekerde, onder de hierna bepaalde voorwaarden, een levenslange ouderdomsrente.
  Het bedrag van de rente wordt bepaald in overeenstemming met een door de Koning goedgekeurd tarief.
  (De rente wordt berekend ten aanzien van een spilleeftijd van 65 jaar.) <W 2006-12-27/32, art. 160, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  (Onverminderd de bepalingen van § 2 is de rente ten vroegste verschuldigd vanaf de leeftijd van 65 jaar en in geen geval voor de datum van de aanvraag.) <W 2008-12-22/33, art. 62, 1°, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  Bovenbepaalde leeftijd kan met vijf jaar verminderd worden in overeenstemming met een door de Koning goedgekeurde schaal.
  (Indien de verzekerde na de leeftijd van 65 jaar ononderbroken bijdragen is blijven betalen, kan de rente verhoogd worden onder en overeenkomstig de door de Koning bepaalde voorwaarden en modaliteiten.) <W 2006-12-27/32, art. 160, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  (De Koning bepaalt de overige modaliteiten en schalen voor de berekening van de rente.) <W 2006-12-27/32, art. 160, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  De datum om in het genot van de rente te treden mag niet aan de datum voorafgaan waarop de verzekerde ophoudt deel te nemen aan de verzekering.
  De betaling van de rente wordt van rechtswege geschorst wanneer de gerechtigde opnieuw deelneemt aan de verzekering. De rente, verhoogd in overeenstemming met door de Koning bepaalde regelen, wordt opnieuw betaald wanneer de verzekerde ophoudt deel te nemen aan de verzekering.
  (§ 2. Indien de verzekerde op 31 december 2006 ten minste twintig jaar aan de verzekering deelgenomen heeft, kan de rente ingaan op de leeftijd van 55 jaar.
  Indien de deelneming aan de verzekering op 31 december 2006 geen twintig jaar bereikt, wordt de leeftijd waarop de rente kan ingaan, als volgt vastgesteld :
  18 jaar en minder dan 20 jaar : 56 jaar.
  16 jaar en minder dan 18 jaar : 57 jaar.
  14 jaar en minder dan 16 jaar : 58 jaar.
  12 jaar en minder dan 14 jaar : 59 jaar.) <W 2008-12-22/33, art. 62, 2°, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art. 20bis. <W. 22-2-1971, art. 10.> De verzekerde van vreemde nationaliteit, van wie alle krachtens deze wet gestorte bijdragen gebruikt werden op de in artikel 17 voorgeschreven manier, bekomt een aanvullende rente ten bedrage van 17 pct. van de ouderdomsrente, bijaldien hij nog geen uitkeringen heeft gekregen die door deze wet ten laste van het Solidariteits- en Perequatiefonds en van het Invaliditeitsfonds aan de verzekerden worden toegezegd, en van zijn aanspraken daarop afziet, doch niet van de tegemoetkoming in kosten van geneeskundige verzorging die hij zou bekomen omdat hij de bijdragen betaalde waarover sprake in het tweede lid van artikel 42.
  Die aanvullende rente wordt gereduceerd tot :
  a) 10 pct. wanneer de verzekerde uitkeringen van het Invaliditeitsfonds heeft gekregen, ofwel daar niet van afziet;
  b) 7 pct. wanneer de verzekerde uitkeringen van het Solidariteits- en Perequatiefonds heeft gekregen, of daar niet van afziet.
  De verzekerde, wiens bijdragen allemaal gebruikt werden op de manier voorgeschreven in artikel 18, lid a, of op de manier die aldaar en in artikel 17 is voorgeschreven, krijgt een aanvullende rente ten bedrage van 10 pct. van de ouderdomsrente, bijaldien hij nog geen uitkeringen heeft gekregen die krachtens deze wet uit het Solidariteits- en Perequatiefonds aan de verzekerden worden toegekend, en hij van die uitkeringen afziet.
  De wiskundige reserve voor de in dit artikel genoemde aanvullende rente, op de ingangsdatum der rente berekend, wordt aan het Pensioenfonds overgedragen:
  a) door het Solidariteits- en Perequatiefonds tot beloop van 10/17 en door het Invaliditeitsfonds tot beloop van 7/17, telkens wanneer het eerste lid wordt toegepast;
  b) door het Solidariteits- en Perequatiefonds, telkens wanneer het tweede lid, a, of het derde lid wordt toegepast;
  c) door het Invaliditeitsfonds wanneer het tweede lid, b, wordt toegepast.

Afdeling 2- (Overlevingsrente)
Art.21. § 1. (Een levenslange rente wordt aan de langstlevende echtgenoot van de verzekerde toegekend, mits het huwelijk aangegaan is vóór de in artikel 20 bepaalde ingenottreding van de rente.) <W 2006-07-20/39, art. 217, 1°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  Indien de (laatstlevende echtgenoot) even oud is als de verzekerde en indien deze laatste in het genot van zijn ouderdomsrente is getreden, wordt het bedrag van de (overlevingsrente) op (60 pct.) van de genoemde ouderdomsrente vastgesteld. <W. 16-2-1970, art. 12., al. 1> <W 2006-07-20/39, art. 217, 2°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  Indien de (laatstlevende echtgenoot) even oud is als deze verzekerde en indien deze laatste overleden is vooraleer hij in het genot van zijn ouderdomsrente is getreden, wordt het bedrag van de (overlevingsrente) vastgesteld op de onderstaande percentages van de theoretische rente, berekend overeenkomstig artikel 22. <W 2006-07-20/39, art. 217, 2°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  (Bij overlijden van de verzekerde.
  Percentage.
  Vóór 31-jarige leeftijd... 45 pct.
  op 31-jarige leeftijd....... 46 pct.
  op 32-jarige leeftijd....... 47 pct.
  op 33-jarige leeftijd....... 48 pct.
  op 34-jarige leeftijd....... 49 pct.
  op 35-jarige leeftijd....... 50 pct.
  op 36-jarige leeftijd....... 51 pct.
  op 37-jarige leeftijd....... 52 pct.
  op 38-jarige leeftijd....... 53 pct.
  op 39-jarige leeftijd....... 54 pct.
  op 40-jarige leeftijd....... 55 pct.
  op 41-jarige leeftijd....... 56 pct.
  op 42-jarige leeftijd....... 57 pct.
  op 43-jarige leeftijd....... 58 pct.
  op 44-jarige leeftijd....... 59 pct.
  op 45-jarige leeftijd en later... 60 pct.) <W. 16-2-1970, art. 12., al. 2>
  § 2. (Wanneer de verzekerde ongehuwd, weduwnaar, weduwe of uit de echt gescheiden is, wordt het met het oog op het vormen van de overlevingsrente verzekerd kapitaal aan het Solidariteits- en perequatiefonds gestort.
  Ingeval de verzekerde huwt na in genot te zijn getreden van de ouderdomsrente, wordt aan de langstlevende echtgenoot een rente toegekend, voor zover het overlijden niet heeft plaats gehad binnen het jaar na het huwelijk. Indien de langstlevende echtgenoot even oud is als de verzekerde, is het bedrag van de rente gelijk aan 60 % van de bij artikel 20 bepaalde rente. De overlevingsrente komt ten laste van het Solidariteits- en perequatiefonds.
  Het huwelijk dient nochtans niet een jaar te duren indien één van de volgende voorwaarden vervuld is :
  - er is een kind geboren uit het huwelijk;
  - op het ogenblik van het overlijden is er een kind ten laste waarvoor één van de echtgenoten kinderbijslag ontving;
  - het overlijden is het gevolg van een na de datum van het huwelijk voorgekomen ongeval.
  In geval van postume geboorte binnen de driehonderd dagen na het overlijden gaat het overlevingspensioen in op de dag van het overlijden, voor zover de aanvraag binnen de twaalf maanden na de geboorte is ingediend.) <W 2006-07-20/39, art. 217, 3°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  § 3. (Wanneer de verzekerde en de langstlevende echtgenoot in leeftijd verschillen en één van beide is jonger dan 65 jaar, wordt het rentebedrag gewijzigd in overeenstemming met een door de Koning goedgekeurde schaal.) <W 2006-07-20/39, art. 217, 4°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  (§ 4. De verklaring van afwezigheid in overeenstemming met de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek geldt als bewijs van het overlijden. De afwezige echtgenoot wordt geacht overleden te zijn op de datum van de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak van verklaring van afwezigheid.) <W 2006-07-20/39, art. 217, 5°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art.22. Wanneer de verzekerde niet in het genot is getreden van de ouderdomsrente, wordt de theoretische ouderdomsrente die als grondslag dient om het bedrag van de (overlevingsrente) te bepalen, als volgt berekend : <W 2006-07-20/39, art. 218, 1°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  1° (indien de verzekerde de leeftijd van 65 jaar bereikt heeft, is het bedrag van de theoretische rente gelijk aan dat van de ouderdomsrente die de verzekerde op de datum van overlijden verkregen zou hebben.) <W 2006-07-20/39, art. 218, 2°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  2° bij overlijden van de verzekerde vóórdat hij de leeftijd van (65 jaar) bereikt heeft : <W 2006-07-20/39, art. 218, 3°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  a) wanneer de verzekerde overleden is in de loop van een periode van verzekering en aan deze deelgenomen heeft gedurende de twaalf maanden vóór de maand van het overlijden, is de theoretische rente gelijk aan de ouderdomsrente die hij op (vijfenzestigejarige leeftijd) zou hebben genoten, uitgaande van de veronderstelling dat een jaarlijkse premie, berekend op de wijze bepaald in het volgende lid, constant is gebleven sedert de datum van overlijden tot op de dag (waarop de verzekerde 65 jaar zou zijn geworden), of tot de leeftijd waarop hij gedurende twintig jaar zou hebben deelgenomen aan de door deze wet ingestelde verzekering, indien deze laatste leeftijd beneden (65 jaar) is. <W 2006-07-20/39, art. 218, 4°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  De jaarlijkse premie bepaald in het vorig lid is gelijk aan twaalfmaal het rekenkundig gemiddelde van de maandelijkse bijdragen aan de Dienst gestort van de drie laatste jaren van deelneming aan de verzekering.
  (De voorwaarden volgens dewelke gedurende de twaalf maanden die aan het overlijden voorafgaan aan de verzekering zou zijn deelgenomen, wordt echter niet opgelegd wanneer het overlijden het gevolg is van een ongeval, dat zich tijdens het laatste verzekeringstijdvak heeft voorgedaan;)
  b) wanneer de in a bepaalde voorwaarden niet verenigd zijn, is de theoretische rente gelijk aan de ouderdomsrente die de verzekerde op (vijfenzestigjarige leeftijd) genoten zou hebben, daarbij enkel rekening houdend met de stortingen die voor zijn rekening zijn gedaan. <W 2006-07-20/39, art. 218, 5°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art. 22bis. <W. 22-2-1971, art. 12.> (De langstlevende echtgenoot van een in artikel 20bis bedoelde verzekerde die zelf een andere nationaliteit heeft dan deze beoogd in artikel 51, 1° tot 4°, krijgt een aanvullende rente. Deze aanvullende rente bedraagt zoveel procent van de overlevingsrente als de verzekerde zelf had kunnen krijgen, voor zover de langstlevende echtgenoot geen uitkeringen heeft gekregen die deze wet hem toezegt ten laste van het Solidariteits- en perequatiefonds, en in voorkomend geval, ten laste van het Invaliditeitsfonds, en hij van alle aanspraken daarop afziet, met uitzondering van de terugbetaling van de kosten van geneeskundige verzorging die hij zou kunnen bekomen doordat de bijdragen betaald werden waarvan sprake in artikel 42, derde en vierde lid.) <W 2006-07-20/39, art. 219, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  Aan het Pensioenfonds wordt de wiskundige reserve voor de aanvullende rente overgedragen conform het laatste lid van artikel 20bis.

Afdeling 2bis- (De aanvullende ouderdoms- en overlevingstoelage)
Art. 22ter. § 1. (Over de tijdvakken, waarover de verzekerde de in artikel 35, § 1, bedoelde toelage uitgekeerd kreeg, kan een aanvullende ouderdomstoelage worden toegekend, berekend in overeenstemming met het bepaalde in § 3.
  Worden aangerekend, de tijdvakken vóór de 65e verjaardag van de gerechtigde, of vóór de ingangsdatum van het ouderdomspensioen vastgesteld met toepassing van de bepalingen van artikel 20, vierde lid, in de mate waarin de verzekeringstijd korter is dan twintig jaar.
  De tijdvakken waarvan sprake in het tweede lid worden aangerekend bij de toekenning van de uitkeringen bedoeld in de artikelen 26, 42, 45 en 65.
  De aanvullende toelage wordt toegekend vanaf de ingangsdatum van het ouderdomspensioen.) <W 2006-07-20/39, art. 221, 1°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  § 2. (De tijdvakken van ziekte of invaliditeit, waarover overeenkomstig § 1 een aanvullende ouderdomstoelage kan worden toegekend, worden aangerekend bij de toekenning van een aanvullende overlevingstoelage, berekend in overeenstemming met § 3.) <W 2006-07-20/39, art. 218, 2°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  Wanneer echter een persoon die de sub artikel 35, § 1, bedoelde toelage heeft ontvangen, gedurende een verzekeringstijdvak overleden is, worden de tijdvakken van ziekte of invaliditeit aangerekend in de mate waarin de totale tijd, die in aanmerking genomen wordt bij de berekening van de ouderdomsrente waarvan de (de overlevingsrente) afgeleid wordt, minder bedraagt dan twintig jaar. <W 2006-07-20/39, art. 221, 3°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  Bij overlijden van een persoon die de in vorig lid bedoelde toelage trok, moet rekening gehouden worden met de tijd tussen de sterftedatum en de datum waarop de zieke of de invalide (65 jaar) zou geworden zijn, in de mate waarin het totaal van de verzekeringstijd en van de in lid 1 bedoelde tijdvakken van ziekte of invaliditeit korter is dan twintig jaar. <W 2006-07-20/39, art. 221, 4°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  (Wanneer de langstlevende echtgenoot hertrouwt, wordt de aanvullende toelage geschorst voor de duur van het nieuwe huwelijk.) <W 2006-07-20/39, art. 221, 5°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  § 3. De aanvullende toelage wordt uit het Solidariteits- en Perequatiefonds betaald en is gelijk aan de rente die gevormd zou geweest zijn zo verondersteld werd, dat over de tijdvakken, die krachtens de eerste twee paragrafen aangerekend worden, een jaarpremie betaald is geworden, berekend als volgt: de jaarpremie is gelijk aan (4 154,85 euro), vermenigvuldigd met de verhouding tussen het bijdragentotaal over de laatste zesendertig maanden verzekeringsdeelneming en het totaal dat over dezelfde tijdsspanne betaald had kunnen worden, uitgaande van een overeenkomstig artikel 19 vermeerderde maandbijdrage van (494,64 euro). <W 2006-07-20/39, art. 237, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  De krachtens dit artikel aan te rekenen tijdvakken moeten niet doorlopend zijn. Hun totale duur wordt aangerekend tot beloop van het daarin begrepen aantal gehele maanden.
  § 4. Wanneer de gerechtigde geen aanspraak kan maken op de in hoofdstuk VI voorgeschreven aanpassing van de uitkeringen aan de kosten van levensonderhoud, wordt de aanvullende toelage vermenigvuldigd met de in artikel 26bis bepaalde verhouding.

Afdeling 2ter_ Diverse voorzieningen
Art. 22quater. <W. 11-2-1976, art. 23.> Inzake toepassing van artikel 22bis wordt geen rekening gehouden met de toelage, toegezegd krachtens artikel 49bis.

Art. 22quinquies. <W. 1983-05-27/30, art. 6., 002> § 1. (Vakantiegeld en aanvullend vakantiegeld worden jaarlijks uit het Solidariteits- en perequatiefonds toegekend aan de personen die een bij deze wet voorgeschreven ouderdoms- of overlevingspensioen trekken en die de volgende voorwaarden vervullen :
  a) geen door de wet van 16 juni 1960 dat de organismes belast met het beheer van de sociale zekerheid van de werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi onder de controle en de waarborg van de Belgische Staat plaatst, en dat waarborg draagt door de Belgische Staat van de maatschappelijke prestaties ten gunste van deze werknemers verzekerd gegarandeerd pensioen trekken;
  b) daadwerkelijk de rente of het pensioen getrokken hebben voor de maand mei van het lopende jaar.
  § 2. Voor de ouderdomsrentetrekker die de voorwaarden vervult welke vereist zijn in de werknemerspensioenregeling voor de toekenning van een ouderdomspensioen berekend op basis van 75 pct. van de bezoldiging, zijn het vakantiegeld en het aanvullend vakantiegeld gelijk aan de maximumbedragen voorgeschreven voor de werknemers; aan de andere gerechtigden worden de minimumbedragen betaald.
  Indien de gerechtigde een beroepsactiviteit uitoefent, worden het vakantiegeld en het aanvullend vakantiegeld integraal verschuldigd, verminderd of afgeschaft overeenkomstig de bepalingen vastgesteld door de Koning wat betreft de gerechtigden inzake een werknemerspensioen.
  De totale uitkering van het vakantiegeld en van het aanvullend vakantiegeld is beperkt tot het bedrag van de rente met betrekking tot de maand mei van het overwogen jaar.
  § 3. Wanneer de gerechtigde aanspraak kan maken op gelijkaardige uitkeringen als die welke zijn voorgeschreven onder paragraaf 1 krachtens een andere sociale-zekerheidsregeling of in toepassing van de Belgische wetsbepalingen waarbij vakantiegeld wordt toegekend aan de gepensioneerden van de overheidsinstellingen, wordt hem ten laste van de Dienst vakantiegeld toegekend waarvan het bedrag gelijk is aan het totaal bedrag van het vakantiegeld vastgesteld overeenkomstig paragraaf 2 onder aftrek van het bedrag van die uitkeringen.

Art. 22sexies. <Ingevoegd door W 1990-07-20/32, art. 11, 004; Inwerkingtreding : 01-09-1990> § 1. (Ten laste van het Solidariteits- en perequatiefonds wordt een ouderdomspensioen toegekend aan de uit de echt gescheiden echtgenoot van een verzekerde die deelgenomen heeft aan de bij deze wet opgerichte verzekering, zo hij niet ontzet is geweest van het ouderlijke gezag of niet veroordeeld werd om diegene die zijn echtgenoot was naar het leven te hebben gestaan. Het genoemde ouderdomspensioen wordt niet uitgekeerd tijdens de duur van een nieuw huwelijk.) <W 2006-07-20/39, art. 223, 1°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  (Het recht op dit pensioen is erkend :
  1° aan de onderdanen van een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte (en aan de onderdanen van een niet-Lidstaat van de Europese Economische Ruimte die met toepassing van de Europese verordening 859/2003 aanspraak kunnen maken op de bepalingen van de Europese verordeningen 1408/71 en 574/72 inzake sociale zekerheid); <W 2006-07-20/39, art. 223, 2°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  2° aan de onderdanen van de Zwitserse Confederatie;
  3° aan de staatlozen en aan de vluchtelingen zoals ze zijn gedefinieerd in artikel 51, 4°;
  4° aan de onderdanen van een land waarmee een wederkerigheidsakkoord werd gesloten die hen dit voordeel toekent;
  5° aan de (gewezen echtgenoten) van een verzekerde met een nationaliteit vermeld in 1°, 2°, 3° of 4°.) <W 2004-07-09/30, art. 142, 010; Inwerkingtreding : 01-06-2002> <W 2006-07-20/39, art. 223, 3°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  § 2. Het in § 1 beoogde ouderdomspensioen is integraal betaalbaar aan de (uit de echt gescheiden echtgenoot) die geen beroepsactiviteit uitoefent. Wanneer de (uit de echt gescheiden echtgenoot) een beroepsactiviteit uitoefent, wordt het ouderdomspensioen integraal betaald, verminderd of geschorst overeenkomstig de bepalingen vastgesteld door de Koning wat de gerechtigden betreft inzake een werknemerspensioen. <W 2006-07-20/39, art. 223, 4°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007> <W 2006-07-20/39, art. 223, 4°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  Het pensioen gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op deze tijdens dewelke de belanghebbende de aanvraag indient en ten vroegste op de eerste dag van de maand die volgt op deze (tijdens dewelke hij de leeftijd van 65 jaar bereikt heeft). <W 2006-07-20/39, art. 223, 5°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  (Wanneer de belanghebbende die 65 jaar of ouder is, op het ogenblik van de echtscheiding een gedeelte van het pensioen van de verzekerde genoot, wordt het recht op het pensioen van uit de echt gescheiden echtgenoot ambtshalve onderzocht. In dat geval gaat het pensioen van uit de echt gescheiden echtgenoot in op de dag die volgt op deze waarop de echtscheiding gevolg heeft ten aanzien van derden.) <W 2006-07-20/39, art. 223, 6°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  § 3. Het bedrag van het in § 1 beoogde ouderdomspensioen is gelijk aan 56,25 pct. van het ouderdomspensioen waarin (ten gunste van de verzekerde) wordt voorzien door deze wet, overeenstemmend met de periodes die in de duur van het huwelijk begrepen zijn. <W 2006-07-20/39, art. 223, 7°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  (Wanneer echter de in § 1 bedoelde persoon de echtgenoot was van een verzekerde van een andere nationaliteit dan deze van een Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte of van de Zwitserse Confederatie, is het in aanmerking te nemen ouderdomspensioen van de verzekerde datgene dat hem zou verworven geweest zijn, indien hij de Belgische nationaliteit zou hebben gehad.) <W 2006-07-20/39, art. 223, 8°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  Het bedrag van het ouderdomspensioen van de gewezen echtgenoot wordt berekend op (65-jarige) leeftijd. Nochtans, wanneer de leeftijd waarop de verzekerde opgehouden heeft aan de verzekering deel te nemen en de leeftijd die hij bereikt had op de datum vanaf dewelke de echtscheiding gevolgen heeft ten aanzien van derden, hoger liggen dan (65 jaar), wordt het pensioen berekend op deze van die twee leeftijden welke (65 jaar) het dichtst benadert. <W 2006-07-20/39, art. 223, 9°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  § 4. Wanneer de (uit de echt gescheiden echtgenoot) een ouderdomspensioen geniet krachtens deze wet of een andere Belgische of buitenlandse pensioenregeling of krachtens een pensioenregeling van het personeel van een instelling naar internationaal publiek recht, wordt het gedeelte van dat pensioen dat betrekking heeft op de perioden beoogd in § 3, eerste lid, afgetrokken van het ouderdomspensioen waarin dit artikel voorziet. <W 2006-07-20/39, art. 223, 10°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  De Koning kan de regels vaststellen voor het berekenen van het aftrekbare bedrag van de pensioenen die niet krachtens deze wet worden toegekend.

Afdeling 3_ Wezenuitkeringen.
Art.23. (Voor een wezenrente en in voorkomend geval voor een jaarlijkse bijslag ten laste van het Solidariteits- en perequatiefonds komen in aanmerking bij overlijden van een verzekerde :
  a) de wettige, wettelijk erkende en geadopteerde kinderen van de verzekerde;
  b) de wettige, wettelijk erkende en geadopteerde kinderen van de echtgenoot, wanneer de vader of de moeder overleden is en dit Fonds hun geen enkele uitkering verleent.) <W 2006-07-20/39, art. 224, 1°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  Het voordeel van de uitkeringen neemt een einde zodra het kind de leeftijd van 18 jaar bereikt, tenzij het werkelijk de lessen volgt in een onderwijsinrichting met volledig leerplan, en in ieder geval op (25-jarige) leeftijd. <W. 13-4-1965, art. 2.>
  De wezenuitkeringen worden betaald aan de persoon of aan de instelling die in feite het gerechtigde kind te haren laste heeft, volgens door de Koning vast te stellen bepalingen.

Art.24. In geval van overlijden van een (gehuwde verzekerde) wordt het bedrag van wezenrente voor ieder gerechtigd kind bepaald : <W 2006-07-20/39, art. 225, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  a) op (een derde) van de rente waarop (een langstlevende echtgenoot) van dezelfde leeftijd als de verzekerde aanspraak zou kunnen maken ingevolge artikel 21, § 1; <W. 16-2-1970, art. 13.> <W 2006-07-20/39, art. 225, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  b) op (de helft) bij het overlijden van de overlevende echtgenoot. <W. 16-2-1970, art. 13.>

Art.25. <W 2006-07-20/39, art. 226, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007> In geval van overlijden van een verzekerde die ongehuwd, weduwnaar, weduwe of uit de echt gescheiden is, wordt het bedrag van de wezenrente vastgesteld per kind op 25 % van de ouderdomsrente die de verzekerde genoot, indien hij in het genot ervan getreden is, en in het tegenovergestelde geval, op 25 % van de theoretische rente bepaald overeenkomstig artikel 22.

Art.26. Het bedrag van de wezenbijslag wordt als volgt vastgesteld, met inachtneming van de duur van deelneming aan de verzekering:
  van 10 tot minder dan 12 jaar : (291,30 euro) <W 2006-07-20/39, art. 237, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  van 12 tot minder dan 14 jaar : (407,82 euro) <W 2006-07-20/39, art. 237, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  van 14 tot minder dan 16 jaar : (524,35 euro) <W 2006-07-20/39, art. 237, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  van 16 tot minder dan 18 jaar : (640,88 euro) <W 2006-07-20/39, art. 237, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  van 18 tot minder dan 20 jaar : (757,41 euro) <W 2006-07-20/39, art. 237, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  van 20 jaar en meer : (873,94 euro) <W 2006-07-20/39, art. 237, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  (De wezenbijslag bedraagt (873,94 euro) wanneer de verzekerde tijdens een verzekeringstijdvak overleden is en hij bovendien aan de verzekering heeft deelgenomen gedurende de twaalf maanden die aan het overlijden voorafgingen, of wanneer hij aan de gevolgen van een ongeval is bezweken.) <W. 22-2-1971, art. 13. en 14.> <W 2006-07-20/39, art. 237, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  Voor de toepassing van de bepalingen van het onderhavige artikel worden aangezien als perioden van deelneming aan de verzekering, de perioden van diensten en vakantie die recht geven op de prestaties inzake verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood, welke zijn toegekend bij de wet van 16 juni 1960.

Art. 26bis. <W. 22-2-1971, art. 15.> Wanneer de wees geen aanspraken heeft op de in hoofdstuk VI voorgeschreven aanpassing van de uitkeringen aan de kosten van levensonderhoud wordt de wezenbijslag vermenigvuldigd met de verhouding tussen het gemiddeld maximumbedrag der bijdragen die, uitgaande van een overeenkomstig artikel 19 aangepaste maandbijdrage van (370,98 euro), over de verzekeringstijd betaald had kunnen worden, enerzijds, en (370,98 euro), anderzijds. <W 2006-07-20/39, art. 237, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art.27. <W 1996-04-29/32, art. 89, 006; Inwerkingtreding : 01-05-1996> Wanneer het totaal bedrag der bijdragen dat voor de laatste zesendertig maanden verzekeringsdeelneming is gestort, kleiner is dan het maximum bedrag dat voor die periode betaald had kunnen worden uitgaande van een overeenkomstig artikel 19 vermeerderde maximummaandbijdrage van (370,98 euro), wordt de in artikel 26 bedoelde wezenbijslag verminderd door deze met de verhouding tussen die bedragen te vermenigvuldigen. <W 2006-07-20/39, art. 237, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  Wanneer de bijdragen op grond van artikel 18 § 1, a) of b), werden gestort, dan wordt voor de toepassing van de regel, gesteld in het eerste lid, uitgegaan van een overeenkomstig artikel 19 vermeerderde maximummaandbijdrage van respectievelijk (333,87 euro) en (296,75 euro). <W 2006-07-20/39, art. 237, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  Wanneer de bijdragen op grond van artikel 18, § 2, tweede lid, de aldaar voorgeschreven andere bestemming kregen, dan wordt voor de toepassing van de regel, gesteld in het eerste lid, uitgegaan van een overeenkomstig artikel 19 vermeerderde maximum maandbijdrage van (296,75 euro). <W 2006-07-20/39, art. 237, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art.28. De in artikel 26 bepaalde bijslag kan slechts uit hoofde van een van de ouders der gerechtigde kinderen toegekend worden.
  Wanneer het bepaalde in het laatste lid van artikel 26 toepassing vindt en de wezen recht hebben op de bij de wet van 16 juni 1960 toegekende bijslagen, wordt alleen de hoogste bijslag toegekend.

Art. 28bis. § 1 <W. 22-2-1971, art. 16.> De wezenrenten en -uitkeringen waarover sprake in de artikelen 23 en 25 worden betaald :
  a) (tot op 25-jarige leeftijd) wanneer het kind, onder de voorwaarden bepaald bij artikel 62, § 2, van de gecoordineerde wetten op de kinderbijslag voor loonarbeiders, met een leerovereenkomst is tewerkgesteld, doch geen werk verricht op grond van een arbeidsovereenkomst; <W 1996-04-29/32, art. 90, 006; Inwerkingtreding : 01-05-1996>
  b) zonder enige leeftijdsbeperking wanneer het in België verblijvende gerechtigde kind wegens zijn lichamelijke of geestelijke letsels helemaal niet voor de uitoefening van enig beroep geschikt is en bijaldien aan één van de volgende voorwaarden is voldaan :
  1. de verzekerde moet gedurende ten minste zestien jaar aan de bij deze wet georganiseerde verzekering hebben deelgenomen :
  2. hij moet tijdens een verzekeringstijdvak overleden zijn en bovendien aan de verzekering hebben deelgenomen gedurende de twaalf maanden die aan het overlijden voorafgaan, of hij moet overleden zijn ten gevolge van een ongeval;
  3. hij moet tot de dag van zijn overlijden een bij hoofdstuk IV van deze wet voorgeschreven uitkering hebben getrokken of het recht gehad hebben die te trekken.
  Wanneer lid b, 1, toepassing vindt, worden de tijdvakken van tewerkstelling en vakantie, die recht verlenen op de bij de wet van 16 juni 1960 gewaarborgde uitkeringen inzake verzekering tegen ouderdom en vroegtijdig overlijden, aangezien als verzekeringstijdvakken.
  De ongeschiktheid moet vastgesteld geweest zijn voordat de leeftijd van 18 jaar bereikt was.
  Zij wordt op een door de Koning bepaalde manier vastgesteld.
  § 2. Wanneer de uitkeringen op grond van § 1 worden toegekend, mag de som van die uitkeringen en van het bedrag dat krachtens § 2 van artikel 18bis van de wet van 16 juni 1960 zou worden toegekend niet groter zijn dan het bedrag waarin de wetten op de kinderbijslag voor loonarbeiders voorzien.
  Wanneer andere uitkeringen kunnen verkregen worden op grond van wetten of reglementen die niet de wet van 16 juni 1960 zijn, dan is alleen het verschil verschuldigd tussen die uitkeringen en de bedoelde som, beperkt tot de in vorig lid afgebakende hoegrootheid.

HOOFDSTUK IV_ Ziekengeld- en invaliditeitsverzekering.
Eerste Afdeling_ Rechthebbenden.
Art.29. <W 1996-04-29/32, art. 91, 006; Inwerkingtreding : 01-05-1996> § 1. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn toepasselijk op de verzekerde die als arbeidsongeschikt werd erkend in de zin van § 2 of § 3.
  § 2. Als arbeidsongeschikt wordt erkend, de verzekerde die niet in staat is door zijn werk in zijn behoeften te voorzien ten gevolge van een ziekte die zich manifesteert of van een ongeval, ander dan een arbeidsongeval, dat zich voordoet in de loop van een tijdvak van deelneming aan de verzekering.
  § 3. Als arbeidsongeschikt wordt erkend, de verzekerde die haar beroepsactiviteit stopzet tijdens een tijdvak van moederschapsrust.
  De prenatale rust neemt een aanvang, op vraag van de verzekerde ten vroegste zeven weken voor de vermoedelijke bevallingsdatum.
  De verzekerde geeft daartoe aan de Dienst een geneeskundig getuigschrift af, waarbij wordt verklaard dat ze normaal moet bevallen op het einde van de gevraagde bevallingsrust. Indien de bevalling plaats heeft na de datum die door de geneesheer is voorzien, wordt de prenatale rust verlengd tot aan de werkelijke datum van de bevalling.
  De postnatale rust strekt zich uit over het tijdvak van acht weken na de bevalling; dat tijdvak kan worden verlengd met een tijdspanne die overeenstemt met de periode tijdens welke de verzekerde aan het werk is gebleven vanaf de zevende week vóór de bevalling.

Art.30. (De toekenning van de in dit hoofdstuk voorgeschreven uitkeringen is afhankelijk van de volgende voorwaarden :
  1° (de verzekerde moet aan de verzekering hebben deelgenomen gedurende de zes maanden die voorafgaan aan de maand waarin de arbeidsongeschiktheid een aanvang neemt.
  De verzekeringsdeelneming moet de duur, bedoeld in het eerste lid, niet bereiken, wanneer deze onderbroken wordt ten gevolge van de stopzetting, na een ongeval, van de beroepsaktiviteit die de verzekeringsdeelneming mogelijk heeft gemaakt;) <W 1996-04-29/32, art. 92, 006; Inwerkingtreding : 01-05-1996>
  (2° ...) <W 1999-01-25/32, art. 149, 008; Inwerkingtreding : 16-02-1999>

Art.31. Het voordeel van de bepalingen van dit hoofdstuk wordt geweigerd of ingetrokken :
  1° indien de arbeidsongeschiktheid haar oorsprong vindt :
  a) (in een fout die opzettelijk gepleegd werd door de verzekerde;
  b) in een ongeval overkomen naar aanleiding van een lichaamsoefening tijdens een sportcompetitie of -exhibitie, waarvoor de inrichter toegangsgeld ontvangt en waarvoor de deelnemers in om het even welke vorm een bezoldiging ontvangen;) <W 1996-04-29/32, art. 93, 006; Inwerkingtreding : 01-05-1996>
  c) in een toestand die uit oorlog of uit burgeroorlog is voortgekomen;
  2° indien de verzekerde zonder geldige reden verzuimd heeft zich naar de medische voorschriften van de dienst te gedragen, of zich aan het toezicht van die instelling te onderwerpen.

Art.32. (opgeheven) <W 1996-04-29/32, art. 94, 006; Inwerkingtreding : 01-05-1996>

Art.33. <W. 11-2-1976, art. 25.> Behoudens wanneer ze om gezondheidsredenen vooraf van de Dienst vergunning hebben gekregen om zich tijdelijk in het buitenland op te houden, moeten de gerechtigden hun werkelijke en gewone verblijfplaats in België hebben.
  (Zijn aan deze verplichting niet onderworpen :
  1° de onderdanen van een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte (en de onderdanen van een niet-Lidstaat van de Europese Economische Ruimte die met toepassing van de Europese verordening 859/2003 aanspraak kunnen maken op de bepalingen van de Europese verordeningen 1408/71 en 574/72 inzake sociale zekerheid); <W 2006-07-20/39, art. 227, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  2° de onderdanen van de Zwitserse Confederatie;
  3° de staatlozen en de vluchtelingen zoals ze zijn gedefinieerd in artikel 51, 4°;
  4° de onderdanen van een land waarmee een wederkerigheidsakkoord werd gesloten die hen hiervan vrijstelt.) <W 2004-07-09/30, art. 143, 010; Inwerkingtreding : 01-06-2002>

Art.34. De verzekerde moet op straffe van uitsluiting zijn aanvraag bij de Dienst indienen binnen drie jaar na het ophouden van de deelneming aan de verzekering.
  (De arbeidsrechtbank) mag evenwel de aanvragen die na het verstrijken van deze termijn zijn ingediend, ontvankelijk verklaren, indien het niet tijdig indienen niet aan de verzekerde te wijten is. <W. 10-10-1967, art. 3., art. 83., B>

Afdeling 2- Uitkeringen.
Art.35. § 1. De toepassing van de artikelen 40 en 40bis voorbehouden, ontvangen de als arbeidsongeschikt erkende verzekerden een maandtoelage van (640?88 euro) wanneer ze gezinslast hebben of wanneer hun toestand absoluut en normaal de bijstand aan huis vergt van een ander persoon, en van (466,11 euro) in de andere gevallen. (Na een ononderbroken periode van een jaar worden de genoemde bedragen verhoogd tot tot respectievelijk (961,32 euro) en (699,17 euro).) <W 1996-04-29/32, art. 95, 006; Inwerkingtreding : 01-05-1996> <W 2006-07-20/39, art. 237, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  De Koning bepaalt wat verstaan moet worden onder "verzekerde met gezinslast".) <W. 11-2-1976, art. 26.>
  § 2. Bovendien wordt voor de kinderen van de werknemers een uitkering gelijk aan de krachtens de Belgische wetgeving uitgekeerde kinderbijslagen toegekend, en wel voor :
  1° (1° de kinderen van de verzekerde, de gemeenschappelijke kinderen van de echtgenoten en de kinderen van de echtgenoot. De genoemde kinderen moeten ten laste zijn van de verzekerde;
  2° de geadopteerde kinderen van de verzekerde of van de echtgenoot die ten laste zijn van de verzekerde.) <W 1996-04-29/32, art. 95, 006; Inwerkingtreding : 01-05-1996>
  De uitkeringen zijn verschuldigd tot het kind de leeftijd van 18 jaar bereikt heeft. Zij blijven behouden tot de leeftijd van (25 jaar), indien het vaststaat dat het kind in een onderwijsinrichting met volledig leerplan de lessen werkelijk volgt. Zij zijn verschuldigd zonder beperking van leeftijd wanneer het kind onbekwaam is een winstgevende arbeid uit te oefenen wegens zijn lichaams- of geestestoestand en dat het werkelijk ten laste is van de verzekerde. <W. 13-4-1965, art. 2>
  (Ze worden doorbetaald (tot op 25-jarige leeftijd) wanneer het kind, onder de voorwaarden bepaald bij artikel 62, § 2, van de gecoordineerde wetten op de kinderbijslag voor loonarbeiders, met een leerovereenkomst is tewerkgesteld, doch geen werk verricht op grond van een arbeidsovereenkomst.) <W. 22-2-1971, art. 18> <W 1996-04-29/32, art. 95, 006; Inwerkingtreding : 01-05-1996>
  Zij worden betaald aan de persoon of aan de instelling die in feite het gerechtigde kind te haren laste heeft.
  (§ 2bis. (eerste en tweede lid opgeheven) <W 1996-04-29/32, art. 95, 006; Inwerkingtreding : 01-05-1996>
  De Dienst keert (...) ieder voordeel uit dat inzake kinderbijslag wordt toegekend door een bepaling die na 1 januari 1972 van toepassing is op werknemers. <W 1996-04-29/32, art. 95, 006; Inwerkingtreding : 01-05-1996>
  Kunnen voordelen van dezelfde aard worden verkregen op grond van andere bepalingen, dan is alleen het verschil verschuldigd.) <W. 11-2-1976, art. 27.>
  § 3. De in dit artikel bepaalde toelagen gaan in op de datum waarop de verzekerde het recht heeft er aanspraak op te maken indien de aanvraag ingediend werd binnen (negentig dagen) van deze datum of, indien deze voorwaarde niet vervuld is, op de dag van de aanvraag. <W 1996-04-29/32, art. 95, 006; Inwerkingtreding : 01-05-1996>

Art.36. § 1. De uitkeringen bepaald in artikel 35, § 1, zijn aan de verzekerden die niet in staat zijn door hun werk in hun behoeften te voorzien, slechts verschuldigd, voor zover hun bedrag dat van de gebeurlijke beroepsinkomsten overschrijdt, met inbegrip van de prestaties toegekend (krachtens een Belgische of vreemde wetgeving inzake sociale zekerheid), alsmede van het bedrag van elke prestatie die de verzekerde geniet (...) ten laste van het Pensioenfonds en van het Solidariteits- en perequatiefonds. <W 1996-04-29/32, art. 96, 006; Inwerkingtreding : 01-05-1996>
  (De Koning bepaalt de voorwaarden waarop de beroepsinkomsten van de invaliden, die met het oog op een versnelde revalidatie de arbeid hervatten voor hun algehele genezing, niet worden afgehouden, voor de duur van ten hoogste één jaar, van de uitkeringen bepaald in artikel 35, § 1. In dit geval is het bedrag van die uitkeringen vastgesteld op (640,88 euro) of (466,11 euro), naargelang van het geval. <W 2006-07-20/39, art. 237, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  Indien de verzekerde tijdens een periode van arbeidsongeschiktheid aanspraak kan maken op uitkeringen inzake ouderdomspensioen ten laste van de fondsen beoogd in het eerste lid, maar er de vereffening niet van vraagt, wordt het bedrag van de uitkeringen die hij zou kunnen verkrijgen, afgetrokken van de toelagen bedoeld in artikel 35 § 1, te rekenen van de dertiende maand van de ongeschiktheid. Het bedrag van die uitkeringen wordt berekend op de normale pensioengerechtigde leeftijd indien deze gelegen is na de eerste twaalf maanden. Zoniet wordt het bedrag berekend op de leeftijd die bereikt werd op het einde van de twaalfde maand.) <W 1996-04-29/32, art. 96, 006; Inwerkingtreding : 01-05-1996>
  De maandelijkse uitkering bepaald bij artikel 35, § 1, wordt met 50 pct. verminderd, wanneer de verzekerde ten laste van het Invaliditeitsfonds verpleegd wordt in een openbare instelling of een instelling van algemeen nut, of wanneer hij geinterneerd is.
  (De bijslagen worden niet meer toegekend wanneer de verzekerde een rustpensioen geniet ten laste van de fondsen bedoeld in het eerste lid.) <W 1996-04-29/32, art. 96, 006; Inwerkingtreding : 01-05-1996>
  § 2. Van de uitkeringen bepaald bij artikel 35, § 2, dienen te worden afgetrokken:
  a) onder voorbehoud van bijzondere bepalingen, door de Koning vastgesteld (na advies van het Beheerscomité), het bedrag van de uitkeringen of gezinsbijslagen die uit hoofde van dezelfde kinderen zouden worden toegekend krachtens Belgische of buitenlandse wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen; <W 1996-04-29/32, art. 96, 006; Inwerkingtreding : 01-05-1996>
  b) het bedrag der wezenuitkeringen ten laste van het Solidariteits- en perequatiefonds.

Art.37. (opgeheven) <W 1996-04-29/32, art. 97, 006; Inwerkingtreding : 01-05-1996>

Art.38. (opgeheven) <W 1996-04-29/32, art. 97, 006; Inwerkingtreding : 01-05-1996>

Art. 38bis. <W. 22-2-1971, art. 20.> Wanneer de gerechtigde geen aanspraken heeft op de in hoofdstuk VI voorgeschreven aanpassing der uitkeringen aan de kosten van levensonderhoud, worden de uitkeringen, bedoeld in de artikelen 35, § 1, (...), vermeerderd door ze te vermenigvuldigen met de verhouding tussen het gemiddelde der maximumbijdragen die, uitgaande van een conform artikel 19 vermeerderde maandbijdrage van (370,98 euro), betaald hadden kunnen worden over de tijdsspanne waarvoor de verzekerde aan de verzekering heeft deelgenomen, en (370,98 euro). <W 1996-04-29/32, art. 98, 006; Inwerkingtreding : 01-05-1996> <W 2006-07-20/39, art. 237, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art.39. <opnieuw opgenomen W 1996-04-29/32, art. 99, 006; Inwerkingtreding : 01-05-1996> De Koning kan de bedragen, bedoeld in artikel 35, wijzigen bij een in Ministerraad overlegd besluit.

Art.40. <W 1996-04-29/32, art. 100, 006; Inwerkingtreding : 01-05-1996> Wanneer het totaal bedrag der bijdragen, dat gestort werd gedurende de laatste zesendertig maanden van verzekeringsdeelneming voor de maand waarin de arbeidsongeschiktheid een aanvang neemt, kleiner is dan het maximum bedrag dat voor die periode gestort had kunnen worden uitgaande van een overeenkomstig artikel 19 vermeerderde maximummaandbijdrage van (370,98 euro) worden de uitkeringen bepaald in de artikelen 35, § 1, en 36, § 1, tweede lid, verminderd door ze te vermenigvuldigen met de verhouding tussen die bedragen. <W 2006-07-20/39, art. 237, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  Wanneer de bijdragen werden gestort op grond van artikel 18, § 1, a), of wanneer ze op grond van artikel 18, § 2, tweede lid, de aldaar voorgeschreven bestemming kregen, dan wordt voor de toepassing van de regel, gesteld in het eerste lid, uitgegaan van een overeenkomstig artikel 19 vermeerderde maximummaandbijdrage van (333,87 euro) of (296,75 euro), naargelang het geval. <W 2006-07-20/39, art. 237, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art. 40bis. <W. 16-2-1970, art. 20.> (Wanneer de verzekerde gedurende de laatste zesendertig maanden van verzekeringsdeelneming vóór de maand waarin de arbeidsongeschiktheid een aanvang neemt, telkens een overeenkomstig artikel 19 vermeerderde bijdrage van (494,64 euro) heeft gestort, worden de toelagen bepaald in de artikelen 35, § 1, en 36, § 1, tweede lid, met 20 pct. verhoogd.) <W 1996-04-29/32, art. 101, 006; Inwerkingtreding : 01-05-1996> <W 2006-07-20/39, art. 237, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  Wanneer het totaal bedrag der bijdragen, dat gestort is geworden gedurende de laatste zesendertig maanden van verzekeringsdeelneming vóór de maand waarin (de arbeidsongeschiktheid een aanvang neemt), kleiner is dan het in het voorgaande lid bepaalde maximumbedrag, doch groter dan het maximaal bedrag dat voor die periode gestort had kunnen worden uitgaande van een overeenkomstig artikel 19 vermeerderde maximumbijdrage van (370,98 euro), dan wordt de in het voorgaande lid bedoelde bijslag enkel toegekend naar rata van de verhouding tussen het overschot op het laatstgenoemde maximaal bedrag en 36 maal een met de passende indexbijslag vermeerderde tranche van (123,66 euro). <W 1996-04-29/32, art. 101, 006; Inwerkingtreding : 01-05-1996> <W 2006-07-20/39, art. 237, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  (Wanneer de bijdragen werden gestort op grond van artikel 18, § 1, a), of wanneer ze op grond van artikel 18, § 2, tweede lid, de aldaar voorgeschreven bestemming kregen, dan wordt de overeenkomstig artikel 19 vermeerderde maximummaandbijdrage respectievelijk gebracht op :
  a) (445,16 euro) en (395,72 euro) voor de toepassing van de regel gesteld in het eerste lid; <W 2006-07-20/39, art. 237, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  b) (333,87 euro) en (296,75 euro) voor de toepassing van de regel gesteld in het tweede lid.) <W 1996-04-29/32, art. 101, 006; Inwerkingtreding : 01-05-1996> <W 2006-07-20/39, art. 237, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art.41. Van het bedrag van de prestaties die ter uitvoering van dit hoofdstuk zijn toegekend wegens een ongeval dat recht geeft op de betaling van een vergoeding ten laste van een aansprakelijke derde, moet het bedrag afgetrokken worden van de rente gekregen als schadevergoeding of, in geval van toekenning van een kapitaal, het bedrag van de rente die dit kapitaal kan opbrengen, overeenkomstig de wettelijke schalen welke in België inzake arbeidsongevallenvergoeding van toepassing zijn.
  Van het bedrag van de prestaties toegekend ter uitvoering van dit hoofdstuk ingevolge een beroepsziekte, moet worden afgetrokken het bedrag van de voordelen toegekend krachtens Belgische of vreemde wettelijke bepalingen. De Koning maakt de lijst op van de beroepsziekten.

HOOFDSTUK V- Verzekering voor geneeskundige verzorging.
Art.42. Voor de terugbetaling van de kosten van geneeskundige verzorging komen in aanmerking :
  1° ieder persoon die gedurende ten minste zestien jaar deel genomen heeft aan de bij deze wet ingestelde verzekering, met dien verstande dat de perioden van dienst en van verlof die recht geven op de prestaties inzake verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood, gewaarborgd bij de wet van 16 juni 1960, aangemerkt worden als perioden van deelneming aan de verzekering;
  2° de verzekerde die ongeschikt bevonden is overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IV van deze wet.
  Ieder persoon die aan de bij deze wet ingestelde verzekering deelgenomen heeft gedurende de ganse periode in de loop waarvan hij gerechtigd was het te doen kan, mits het storten van bijdragen waarvan het bedrag vastgesteld is door (het beheerscomite van de Dienst), de terugbetaling bekomen van de kosten van geneeskundige verzorging, op voorwaarde dat hij zijn wil om van de bepalingen van dit lid gebruik te maken te kennen geeft binnen zes maanden na de datum van het ophouden van zijn deelname aan de verzekering of die van de bekendmaking van onderhavige wet, indien hij later valt. Het voordeel van de bepalingen van dit lid is ondergeschikt aan het ononderbroken storten van de bijdragen. De bepalingen van het artikel 16 zijn toepasselijk op de bijdragen bepaald bij dit lid. <W 1996-04-29/32, art. 102, 006; Inwerkingtreding : 01-05-1996>
  (Wanneer de bepalingen van vorig lid toegepast werden kan de langstlevende echtgenoot, indien hij voortgaat onder dezelfde voorwaarden de bijdragen te storten die er in voorzien zijn, de terugbetaling van de kosten van geneeskundige verzorging bekomen zowel voor zichzelf als voor de kinderen en kleinkinderen ten laste, beoogd in artikel 44.) <W 2006-07-20/39, art. 228, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  Hetzelfde recht is, onder dezelfde voorwaarden, erkend aan de weduwe wier echtgenoot vóór de datum van de bekendmaking van onderhavige wet overleden is in de loop van een periode gedurende welke hij gerechtigd was deel te nemen aan de overzeese sociale zekerheid en die de wil te kennen geeft gebruik te maken van de bepalingen van dit lid binnen zes maanden na deze datum.

Art.43. De leeftijd waarop de onder artikel 42, eerste lid, 1°, vermelde personen in aanmerking komen voor de terugbetaling van de kosten van geneeskundige verzorging, is vastgesteld als volgt, in verhouding tot de deelneming aan de verzekering :
  30 jaar en meer: 50 jaar.
  28 jaar tot minder dan 30 jaar: 51 jaar.
  26 jaar tot minder dan 28 jaar: 52 jaar.
  24 jaar tot minder dan 26 jaar: 53 jaar.
  22 jaar tot minder dan 24 jaar: 54 jaar.
  20 jaar tot minder dan 22 jaar: 55 jaar.
  18 jaar tot minder dan 20 jaar: 56 jaar.
  minder dan 18 jaar: 57 jaar.

Art.44. Voor de bij dit hoofdstuk bepaalde voordelen komt ook in aanmerking het gezin van de personen die in de artikelen 42 en 43 bepaalde voorwaarden vervullen.
  (Onder gezin moet worden begrepen de personen die worden beschouwd als personen ten laste van gerechtigden bij toepassing van de bepalingen betreffende de verzekering geneeskundige verzorging van de wet betreffende de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.) <W 1996-04-29/32, art. 103, 006; Inwerkingtreding : 01-05-1996>

Art.45. Voor de terugbetaling van de kosten van geneeskundige verzorging komen ook in aanmerking :
  1° (de langstlevende echtgenoot) en de wezen die een rente of toelage genieten ingevolge hoofdstuk III van deze wet, wanneer : <W 2006-07-20/39, art. 229, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  a) de verzekerde deel genomen heeft aan de verzekering gedurende het aantal jaren als bepaald in artikel 42, eerste lid;
  (b) de verzekerde die tijdens een verzekeringstijdvak overleden is en aan de verzekering heeft deelgenomen gedurende de twaalf maanden die aan de maand van het overlijden voorafgaan; de laatste voorwaarde wordt echter niet opgelegd wanneer het overlijden een gevolg is van een ongeval;) <W. 22-2-1971, art. 21.>
  2° de weduwe en de wezen die de toelagen genieten als bepaald in hoofdstuk IV.

Art.46. <W 2004-07-09/30, art. 144, 010; Inwerkingtreding : 01-08-2004> § 1. De terugbetaling van de kosten voor gezondheidszorgen wordt aan de rechthebbenden bedoeld in artikel 44, slechts toegekend als de titularis van de verzekering zijn werkelijke en gewone verblijfplaats in België heeft, tenzij hij om gezondheidsredenen vooraf van de Dienst de toestemming heeft gekregen om tijdelijk in het buitenland te verblijven.
  § 2. De verblijfsverplichting omschreven in § 1 is niet van toepassing op :
  1° de onderdanen van een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte (en de onderdanen van een niet-Lidstaat van de Europese Economische Ruimte die met toepassing van de Europese verordening 859/2003 aanspraak kunnen maken op de bepalingen van de Europese verordeningen 1408/71 en 574/72 inzake sociale zekerheid); <W 2006-07-20/39, art. 230, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  2° de onderdanen van de Zwitserse Confederatie;
  3° de staatlozen en de vluchtelingen zoals ze zijn gedefinieerd in artikel 51, 4°;
  4° de onderdanen van een land waarmee een wederkerigheidsakkoord werd gesloten die hen hiervan vrijstelt.
  § 3. Voor de terugbetaling van de kosten voor gezondheidszorgen maken de onderdanen van een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte, die verblijven op het grondgebied van één van die Staten maar niet in België, de keuze hetzij voor de strikte toepassing van de bepalingen van artikel 49, hetzij voor de toepassing van de Europese Verordeningen 1408/71 en 574/72 inzake sociale zekerheid.
  § 4. De terugbetaling van de kosten voor gezondheidszorgen wordt niet toegekend aan de personen die krachtens andere wettelijke, contractuele of reglementaire, Belgische of vreemde, bepalingen of krachtens een wederkerigheidsovereenkomst, aanspraak kunnen maken op gelijksoortige uitkeringen.

Art.47. De terugbetaling van de kosten van geneeskundige verzorging aan de in artikel 42, eerste lid, 2°, bedoelde gerechtigden, kan worden voortgezet gedurende één jaar na het hervatten van een winstgevende bedrijvigheid, tenzij deze terugbetaling hun toekomt krachtens andere Belgische of vreemde wetgevingen.

Art.48. Van de toepassing van dit hoofdstuk worden uitgesloten de kosten van de geneeskundige verzorging betreffende de ziekten opgedaan en de ongevallen overkomen onder een der omstandigheden opgesomd (in artikel 31, 1°, b) en c)). <W 1996-04-29/32, art. 104, 006; Inwerkingtreding : 01-05-1996>
  De terugbetaling van de kosten van geneeskundige verzorging kan worden geweigerd indien de gerechtigde zonder geldige redenen verzuimt zich aan het geneeskundig onderzoek door de Dienst te onderwerpen.

Art.49. <W 1996-04-29/32, art. 105, 006; Inwerkingtreding : 01-05-1996> De kosten voor geneeskundige verstrekkingen worden door de Dienst voor de Overzeese Sociale Zekerheid ten laste van het Invaliditeitsfonds terugbetaald voor zover en in de mate dat er een tegemoetkoming wordt voorzien door de wet betreffende de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 en haar uitvoeringsbesluiten, en rekening houdende met de overeenkomsten, akkoorden en als zodanig geldende documenten of met de honoraria die door de Koning werden vastgesteld ter uitvoering van artikel 52 van de wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel.

Art. 49bis. <W. 11-2-1976, art. 29.> Bij overlijden van iemand die krachtens artikel 42, lid 1, tegemoetkoming in kosten van geneeskundige verzorging trok, wordt uit het Invaliditeitsfonds een toelage voor begrafeniskosten betaald, gelijk aan het bedrag dat bij overlijden van een loonarbeider uitgekeerd wordt.
  De toelage is niet verschuldigd wanneer ze krachtens een andere wettelijke of reglementaire voorziening verkregen kan worden.
  De vergoeding wordt uitgekeerd aan de persoon die de begrafeniskosten werkelijk heeft betaald; wordt de toelage uitgekeerd aan een rechtspersoon, dan mag zij het werkelijk betaalde niet overschrijden

Art.50. De gerechtigde kiest vrij de geneesheer of enig ander persoon die wettelijk gemachtigd is de geneeskunde uit te oefenen.
  Hij heeft ook de vrije keus van de verplegingsinstelling.
  (Wanneer echter de gerechtigde verblijft op het grondgebied van een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte maar niet in België en hij, krachtens de bepalingen van artikel 46, § 3, gekozen heeft voor de toepassing van de Europese Verordeningen 1408/71 en 574/72 inzake sociale zekerheid, dan wordt zijn dossier beheerd door de verzekeringsinstelling van zijn verblijfplaats volgens de regels die gelden in die Lidstaat.) <W 2004-07-09/30, art. 145, 010; Inwerkingtreding : 01-08-2004>

HOOFDSTUK VI- Aanpassing van de prestaties aan de kosten van levensonderhoud.
Art.51. <W 2004-07-09/30, art. 146, 010; Inwerkingtreding : 01-08-2004> De bepalingen van dit hoofdstuk zijn alleen van toepassing op :
  1° de onderdanen van een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte (en de onderdanen van een niet-Lidstaat van de Europese Economische Ruimte die met toepassing van de Europese verordening 859/2003 aanspraak kunnen maken op de bepalingen van de Europese verordeningen 1408/71 en 574/72 inzake sociale zekerheid); <W 2006-07-20/39, art. 231, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  2° de onderdanen van de Zwitserse Confederatie;
  3° de onderdanen van een land waarmee een wederkerigheidsakkoord werd gesloten die hen hetzelfde voordeel toekent;
  4° de vluchtelingen die het voordeel genieten van het Internationaal Verdrag betreffende de status van vluchtelingen ondertekend te Genève op 28 juli 1951 en goedgekeurd bij de wet van 26 juni 1953, alsmede de staatlozen die het voordeel genieten van het Verdrag betreffende de status van staatlozen, ondertekend te New York op 28 september 1954 en goedgekeurd bij de wet van 12 mei 1960;
  5° de rechthebbenden van de personen vermeld in 1°, 2°, 3° en 4°.

Art. 51bis. <Ingevoegd bij W 2006-07-20/39, art. 233; Inwerkingtreding : 01-01-2007> De Koning kan bepalen of, onder welke voorwaarden en in welke mate de volgende prestaties worden aangepast aan de evolutie van de kosten van het levensonderhoud :
  1° de in de artikelen 20 en 22sexies bedoelde ouderdomsrente;
  2° de in artikel 21 bedoelde overlevingsrente;
  3° de in de artikelen 24 en 25 bedoelde wezenrente;
  4° de aanvullende ouderdoms- en overlevingstoelage, bedoeld in artikel 22ter ;
  5° de bij artikel 26 bepaalde wezenbijslag;
  6° de uitkeringen bepaald bij hoofdstuk IV.
  De besluiten genomen ter uitvoering van het eerste lid houden op uitwerking te hebben op het einde van de twaalfde maand na de datum van inwerkingtreding indien ze bij het verstrijken van die termijn niet bij wet bekrachtigd zijn.

Art.52. (Opgeheven) <W 2006-07-20/39, art. 232, 1°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art.53. (Opgeheven) <W 2006-07-20/39, art. 232, 2°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art.54. (Opgeheven) <W 2006-07-20/39, art. 232, 3°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art.55. (Opgeheven) <W 2006-07-20/39, art. 232, 4°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art.56. Het Solidariteits- en perequatiefonds financiert de aanpassing, aan de kosten van het levensonderhoud, van de inzake verzekeringen tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood verleende prestaties die zowel door de wet van 16 juni 1960 als door de artikelen 52 tot 54 van deze wet zijn gewaarborgd.

HOOFDSTUK VII. _ Bijkomende verzekeringen.
Art.57. De Dienst is gerechtigd in het voordeel van het Invaliditeitsfonds de stortingen te ontvangen van bijdrage tot aanvulling van die bepaald in de artikelen 15 en 19, ten einde de aansprakelijkheid te verzekeren die de werkgevers van de in artikel 12 bedoelde personen kan treffen uit hoofde van ongevallen waarvan laatstbedoelden het slachtoffer mochten zijn, en om in de vorm van renten, toelagen of andere prestaties de schadeloosstelling te verzekeren aan deze personen ingeval het risico van invaliditeit of ongeval zich voordoet, of de terugbetaling te verzekeren van de kosten voor geneeskundige verzorging welke noodzakelijk geacht worden voor de behandeling van kwalen waardoor zij zelf of hun familie mochten aangetast zijn.
  De Dienst is eveneens gemachtigd tot het betalen van de renten welke verschuldigd zijn ter uitvoering van de krachtens het eerste lid afgesloten contracten, alsmede voor rekening van andere de renten te betalen welke verschuldigd zijn wegens het zich voordoen van enig risico van ongeval waaraan de bij artikel 12 bedoelde personen blootgesteld zijn.
  (derde lid opgeheven) <W 1996-04-29/32, art. 106, 006; Inwerkingtreding : 01-05-1996>

Art. 57bis. <W. 22-2-1971, art. 25.> Inzake verzekering tegen ouderdom en overleven, mag de Dienst met de Staat, de internationale verenigingen die, conform de wet van 25 oktober 1919, gewijzigd bij de wet van 6 december 1954, werden opgericht de instellingen onder rijksvoogdij of met rijkssubsidiëring, en met de internationale instellingen waarvan België lid is, bijaldien de alzo ontstane financieringsbehoeften gedekt zijn, overeenkomsten sluiten die in de uitkering voorzien van renten, toelagen of vergoedingen en in aanpassing daarvan aan de kosten van levensonderhoud.
  Inzake verzekering tegen ouderdom en overleven, mag hij ook, bijaldien aan de alzo ontstane financieringsbehoeften voldaan is, overeenkomsten sluiten voor toekenning van aanvullende uitkeringen aan enig persoon die aan de regeling van de overzeese sociale zekerheid deelneemt.
  (Met instemming van de voogdijministers wordt de Dienst gemachtigd om met de Commissie van de Europese Economische Gemeenschap en de daaronder ressorterende agentschappen en verenigingen overeenkomsten te sluiten om ten gunste van de onderdanen van de Lid-Staten van de Gemeenschap die ter beschikking gesteld zijn van in de werkingssfeer van deze wet liggende landen, in de toekenning te voorzien van ouderdoms-, weduwen- en wezenrenten, van ziekte- en invaliditeitsuitkeringen voor de verzekerden en hun rechtverkrijgende, van aanpassingen van deze uitkeringen aan de kosten van levensonderhoud en van tegemoetkoming in de kosten van geneeskundige verzorging van degenen die deze renten en uitkeringen ontvangen.) <W. 11-2-1976, art. 33.>

HOOFDSTUK VIII. _ Bijzondere bepalingen.
Art.58. De prestaties, bij deze wet bepaald, ten laste van ieder in artikel 5 genoemd Fonds zijn door de Staat gewaarborgd.
  (De Staat neemt te zijnen laste de administratiekosten die door de Dienst voor de overzeese sociale zekerheid worden gedragen.) <W 1998-02-22/43, art. 155, 007; Inwerkingtreding : 13-03-1998>

Art.59. De bepalingen van het koninklijk besluit van 31 mei 1933, vastgesteld ter uitvoering van de wet van 17 mei 1933 betreffende de verklaringen te doen inzake subsidies, vergoedingen of toelagen van alle aard die geheel of gedeeltelijk ten laste zijn van de Staat, zijn toepasselijk wat de prestaties betreft toegekend ter uitvoering van deze wet en van de wet van 16 juni 1960.

Art.60. De betaling van de prestaties gewaarborgd door deze wet en de wet van 16 juni 1960 verjaart door verloop van vijf jaren.
  (In afwijking van het eerste lid verjaart de betaling van de prestaties inzake pensioenen na verloop van tien jaar.) <W 2006-07-20/39, art. 234, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art.61. <opnieuw opgenomen bij W 1996-04-29/32, art. 107, 006; Inwerkingtreding : 01-05-1996> § 1. Het recht op terugvordering van de ten onrechte betaalde uitkeringen, waarin deze wet en de wet van 16 juni 1960 voorzien, verjaart na zes maanden te rekenen van de datum waarop de uitbetaling is geschied.
  Wanneer het onverschuldigde zijn oorsprong vindt in de toekenning of vermeerdering van een uitkering in een Belgisch of buitenlands stelsel van sociale zekerheid, verjaart het recht op terugvordering na zes maanden te rekenen van de datum van de beslissing tot toekenning of vermeerdering van die uitkering.
  De termijn, vastgesteld in het eerste en het tweede lid, wordt gebracht op vijf jaar, wanneer de onverschuldigde sommen werden verkregen door bedrieglijke handelingen of door valse of opzettelijk onvolledig afgelegde verklaringen.
  Dit geldt eveneens ten aanzien van de sommen die ten onrechte werden uitbetaald wegens het niet afleggen, door de schuldenaar, van een verklaring die is opgelegd door een wetsbepaling of verordende bepaling of die volgt uit een vroeger aangegane verbintenis.
  De bepalingen van deze paragraaf vormen evenwel geen beletsel voor de terugvordering van het onverschuldigde, in de zin van artikel 1410, § 4, van het gerechtelijk wetboek op de vervallen sommen die bij het ontstaan van de schuld niet aan de gerechtigde werden uitbetaald.
  § 2. Met uitzondering van de gevallen beoogd in § 1, derde lid, dooft de terugvordering van de ten onrechte betaalde uitkeringen uit bij het overlijden van degene aan wie ze betaald werden, indien op dat ogenblik de eis tot terugbetaling van het onverschuldigde hem niet betekend was.
  Deze bepaling vormt evenwel geen beletsel tot de terugvordering van het onverschuldigde op de vervallen sommen die niet aan de overledene betaald werden.
  § 3. De beslissing tot terugvordering kan slechts uitgevoerd worden na verloop van een maand. Zij wordt aan de schuldenaar kenbaar gemaakt bij een ter post aangetekend schrijven.
  Hierin worden, op straffe van nietigheid, vermeld :
  -de vaststelling van het onverschuldigde evenals het totale bedrag en de berekeningswijze ervan;
  -de bepalingen in strijd waarmee de betalingen werden verricht;
  -de in aanmerking genomen verjaringstermijn en de motivering ervan;
  -het eventueel toepassen van de bepalingen van artikel 1410, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek;
  -de mogelijkheid voor de schuldenaar om binnen de gestelde termijn een beroep te doen op de bepalingen van § 4 en § 5.
  Het ter post neerleggen van het aangetekend schrijven stuit de verjaring.
  § 4. De belanghebbende kan, op straffe van verval, binnen de negentig dagen na de aanbieding van het aangetekend schrijven beroep aantekenen bij de bevoegde arbeidsrechtbanken.
  § 5. Het Beheerscomité van de Dienst kan geheel of gedeeltelijk afzien van de terugvordering, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de belanghebbende. Dit verzoek, dat schorsend werkt, moet, op straffe van verval, ingediend worden binnen de negentig dagen na de aanbieding van het aangetekend schrijven.
  § 6. De Koning kan de bepalingen van dit artikel wijzigen teneinde ze in overeenstemming te brengen met de bepalingen die de terugvordering van het onverschuldigde regelen in de wetgeving betreffende de sociale zekerheid van de werknemers.

Art.62. Nadat de aanvraag in de wettelijke vormen door de gerechtigde ingediend is, stelt de administrateur-generaal van de Dienst het bedrag vast van de prestaties welke zijn verschuldigd ingevolge de bepalingen van de onderhavige wet en van die van 16 juni 1960.
  Tegen de beslissingen kan de gerechtigde beroep instellen, naar gelang van het geval, bij de overzeese pensioenraad of bij de overzeese invaliditeitsraad.

Art.63. (§ 1. De personen die van de mogelijkheid tot deelneming aan de bij deze wet georganiseerde verzekeringen geen gebruik hebben gemaakt, of die de maximumbijdrage niet hebben betaald, kunnen, onder de voorwaarden die de Koning bepaalt, een premie ineens betalen ter verzekering, voor zichzelf of voor hun rechthebbenden, van ofwel ouderdoms- en overlevingsuitkeringen, ofwel tegelijk die uitkeringen en het ziekengeld, het invaliditeitsgeld en de tegemoetkoming in kosten van geneeskundige verzorging die zij ook bekomen zouden hebben zo zij de in hoofdstuk II, afdeling 2, van deze wet voorgeschreven bijdragen hadden gestort.
  De tijdsspanne voor dewelke de premie ineens wordt betaald, wordt niet aangerekend bij de afbakening van de termijn van twaalf maanden waarover sprake in de artikelen 22, 2°, a, 26 en 45, 1°, b, en de termijn van zes maanden waarover sprake in artikel 30, 1°, a.
  Het gedeelte van de enige premie, dat gebruikt wordt ter financiering van de verzekeringen waarover sprake in de hoofdstukken IV en V, mag geen aanleiding zijn tot toekenning of tot vermeerdering van de uitkeringen, waarover sprake in hoofdstuk IV, zo het verzoek om vergunning tot storting van die premie ineens niet gekomen is op een datum die voorafgaat aan het ogenblik waarop de ziekte werd opgedaan of waarop het ongeluk zich heeft voorgedaan.) <W. 22-2-1971, art. 26.>
  § 2. Niettegenstaande de bepalingen van de § 1 kunnen de personen die onderworpen zijn geweest aan de wettelijke bepalingen inzake verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood der werknemers van Belgisch-Congo en van Ruanda-Urundi tijdens de zes maanden vóór de datum waarop deze bepalingen ingetrokken werden, de storting verrichten van de bijdragen die zouden kunnen gestort geworden zijn voor de perioden die de bekendmaking van onderhavige wet voorafgaan, gedurende welke zij dit konden doen uit hoofde van een beroepsarbeid verricht in Kongo, in Rwanda of in Burundi.
  De Koning bepaalt de termijn binnen welke de storting moet worden verricht alsmede de rentevoet van de interest waarmede de bijdragen verhoogd worden.
  § 3. Wanneer de in § 2 bedoelde personen overleden zijn vóór de bekendmaking van onderhavige wet, kan de bevoegdheid de storting te verrichten, bepaald in genoemde paragraaf, uitgeoefend worden door de weduwe of door de kinderen die de voorwaarden vervullen bepaald door artikel 23, om een wezenrente te genieten, indien zij de Belgische nationaliteit bezitten ofwel onderdanen zijn van een land waarmede een wederkerigheidsverdrag zal afgesloten geweest zijn.
  (Voor de toepassing van deze paragraaf, mag de beroepsactiviteit, waarvan sprake is in § 2 uitgeoefend zijn in enig land van Afrika.) <W. 11-2-1976, art. 34.>
  Van de prestaties verworven ingevolge de stortingen uitgevoerd krachtens vorig lid moeten worden afgetrokken het pensioen, de rente, de toelage of de vergoeding welke de weduwen of de wezen genieten wegens het overlijden. Worden nochtans niet afgetrokken :
  a) de prestaties verworven bij toepassing van Belgische of vreemde wettelijke of reglementaire bepalingen voor perioden vóór 1 juli 1960;
  b) de voordelen verworven krachtens levensverzekeringscontracten afgesloten vóór 1 juli 1960, ten belope van de bedragen verzekerd door de premies die vóór deze datum gestort werden en door die welke gestort werden vanaf deze datum, in de mate dat deze laatste niet hoger zijn dan de premie vastgesteld op 30 juni 1960;
  c) de voordelen verworven krachtens contracten van verzekering tegen ongevallen;
  d) de uitkeringen tot levensonderhoud betaald bij toepassing van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek.
  Wanneer het overlijden aanleiding heeft gegeven tot het storten van een kapitaal, is het af te trekken bedrag gelijk aan dat van de lijfrente verzekerd door dit kapitaal overeenkomstig een schaal goedgekeurd door de Koning na advies van de technische commissie.
  De verminderingen die moeten gedaan worden ter uitvoering van de twee voorafgaande leden mogen niet als uitwerking hebben de prestaties terug te brengen op een bedrag dat lager ligt dan het uitsluitend op basis van de gestorte bijdragen verzekerd bedrag, wanneer het overlijden niet gebeurt in de loop van een periode van verzekering.
  De openbare instellingen zijn verplicht, volgens modaliteiten bepaald door de Koning, aan de Dienst de inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de toepassing van de bepalingen van deze paragraaf.
  § 4. Ten einde de uitgaven te dekken die voortvloeien uit de toepassing van de bepalingen van de §§ 2 en 3, stort de Staat :
  a) aan het Pensioenfonds, het kapitaal tot het vestigen van het deel van de weduwenrenten dat betaald wordt bij toepassing van de bepalingen van § 3, en dat hoger ligt dan het bedrag van de rente die zou toegekend zijn geworden, uitsluitend op basis van de gestorte bijdragen, in de onderstelling dat het overlijden niet zou gebeurd zijn in de loop van een periode van verzekering;
  b) aan het Solidariteits- en perequatiefonds, het kapitaal tot het vestigen van het deel van de wezenrenten en de wezenbijslagen betaald bij toepassing van de bepalingen van § 3, dat het bedrag overschrijdt van de wezenrenten en wezenuitkeringen die zouden toegekend zijn geworden, uitsluitend op basis van de gestorte bijdragen, in de onderstelling dat het overlijden niet zou gebeurd zijn in de loop van een periode van verzekering;
  c) aan het Invaliditeitsfonds, een forfaitaire som van vijfmiljoen vijfhonderdduizend frank.

Art. 63bis. <W. 16-2-1970, art. 21.> De verzekerde mag over de laatste zesendertig maanden verzekeringsdeelneming, die voorafgegaan aan de datum waarop de in artikel 15 bepaalde maximumbijdrage op (494,64 euro) is gebracht, een aanvulling van ten hoogste (123,66 euro) betalen, vermeerderd overeenkomstig artikel 19 zoals dit werd toegepast tijdens de maanden waarop de betaling betrekking heeft. <W 2006-07-20/39, art. 237, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  Hij die de bijdragen gestort heeft, waarvan sprake in de leden a of b van artikel 18, kan over de eerder genoemde tijdsspanne een aanvullend bedrag betalen van ten hoogste (111,29 euro), respectievelijk (98,92 euro), vermeerderd op de in het vorige lid beschreven wijze. <W 2006-07-20/39, art. 237, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art. 63ter. § 1. <W. 11-2-1976, art. 35.> Over de jaren, tijdens welke iemand, vanaf 1 januari van het jaar waarin zijn twintigste verjaardag komt, daglessen met volledig leerplan gevolgd heeft, worden, onder de door de Koning bepaalde voorwaarden, (ouderdoms- en overlevingsrenten) toegekend. <W 2006-07-20/39, art. 235, 1°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  De studiejaren worden aangerekend wanneer de betrokken persoon:
  1° na zijn studies in de eerste plaats een beroepsactiviteit heeft gehad die hem de mogelijkheid bood om aan de overzeese sociale zekerheid deel te nemen;
  2° of overleden is tijdens zijn studies, of alvorens na die studies, een beroepsactiviteit te hebben hervat, bijaldien hij vóór het begin van die studies in de mogelijkheid verkeerde om aan de overzeese sociale zekerheid deel te nemen.
  § 2. De toepassing van het bepaalde in § 1 is afhankelijk van de betaling van een premie ineens waardoor de ouderdoms- en overlevingsverzekeringsuitkeringen verkregen kunnen worden die over de studiejaren verschuldigd zouden geweest zijn als de overeenstemmende bijdragen, waarin voorzien is door hoofdstuk II, afdeling 2 van deze wet, gestort geworden waren.
  Wanneer de in lid 1 van § 1 bedoelde persoon overleden is voordat dit artikel van kracht is geworden, of voordat de termijn, waarbinnen de in lid 1 bedoelde premie ineens betaald moet worden, verstreken is, mogen (de langstlevende echtgenoot) en de wezen de premie ineens betalen die vereist is om de overlevingsrenten te vormen die over de studiejaren verschuldigd zouden geweest zijn. <W 2006-07-20/39, art. 235, 2°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  Om vóór 1 juli 1960 komende studiejaren aan te rekenen, wordt de in de vorige leden bedoelde premie ineens berekend, uitgaande van de bijdragen die gestort hadden kunnen worden over het tijdvak tussen die datum en 30 juni 1961.
  § 3. De tijd waarover krachtens § 2 een premie ineens betaald wordt, is niet aangerekend wanneer tot toepassing wordt overgegaan van de artikelen (20, § 1, derde, vierde en zevende lid), 22, 2°, a), 26, 40, 40bis, 42, 1°, 45 en 65. <W 2006-07-20/39, art. 235, 3°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art.64. (Om te bepalen of de verzekerde tijdens de twaalf maanden die aan de maand van het overlijden voorafgaan, voldoet aan de voorwaarde op de verzekeringsdeelneming die in de artikelen 22, 2°, a, 26 en 45, 1°, b, benoemd is, moeten met verzekeringstijdvakken gelijkgesteld worden, de tijdvakken gedurende welke de verzekerde :
  a) daglessen volgde met volledig leerplan;
  b) verzekeringsplichtig was ten gevolge van de wettelijke voorzieningen met betrekking tot de verzekering tegen ouderdom en vroegtijdig overlijden van de werknemers in Belgisch-Kongo en in Ruanda-Urundi;
  c) (verzekeringsplichtig was in België of in een andere Lid-Staat van (de Europese Economische Ruimte of in de Zwitserse Confederatie) ten gevolge van een wetgeving op de sociale zekerheid van werknemers of zelfstandigen;) <W 1990-07-20/32, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 01-09-1990> <W 2004-07-09/30, art. 147, 010; Inwerkingtreding : 01-06-2002>
  d) tewerkgesteld geweest is als rijkspersoneelslid, als personeelslid van de provincies of gemeenten, van het rijks- of gesubsidieerd onderwijs, van ondergeschikte instellingen, behoord heeft tot de Rechtelijke Macht of tot het personeel der griffies van hoven en rechtbanken en in die hoedanigheid een statutaire pensioenregeling heeft gekend;
  e) tewerkgesteld is geweest als lid van het beroepspersoneel der kaders in Afrika, in de betekenis daaraan gegeven door artikel 1 van de op 21 mei 1964 gecoordineerde wetten betreffende het personeel in Afrika;
  f) (zijn militaire dienst of burgerdienst heeft vervuld); <W 1996-04-29/32, art. 108, 006; Inwerkingtreding : 01-05-1996>
  (g) de in artikel 35, § 1, bedoelde toelagen heeft ontvangen.) <W. 11-2-1976, art. 36.>
  Worden eveneens aangerekend :
  1. zo zij niet meer dan honderd tachtig dagen beloopt, de tijdsspanne begrepen tussen het einde van de studies waarover sprake in lid a en de datum vanaf welke de verzekerde in de mogelijkheid verkeerde aan de verzekering deel te nemen;
  2. zo zij niet meer dan zestig dagen bedraagt, de tijdsspanne begrepen tussen het einde van de verzekeringsplicht waarover sprake in de leden b of c, of van de tewerkstellingen waarover sprake in de leden d tot f en de datum vanaf welke de verzekerde in de mogelijkheid verkeerde aan de verzekering deel te nemen;
  3. zo zij gezamenlijk niet meer dan dertig dagen groot zijn, de onderbrekingen in de verzekeringsplicht die voorgeschreven is door de wetsbeschikkingen waarover sprake in de leden b of c, en de onderbrekingen, begrepen tussen deze verzekeringsplicht en de tewerkstellingen waarover sprake in de leden d tot f.
  Wordt bij de afbakening van de hierboven bedoelde tijdsspannen van honderd tachtig, zestig en dertig dagen niet aangerekend, de tijd gedurende welke de verzekerde ten dienste van het Belgisch leger onder de wapens geroepen of heropgeroepen werd.) <W. 22-2-1971, art. 27.>
  Dit geldt eveneens, voor de toepassing van artikel 30, om te bepalen of de verzekerde voldoet aan de voorwaarde van deelneming aan de verzekering gedurende zes maanden vóór de maand in de loop waarvan (de arbeidsongeschiktheid een aanvang neemt). <W 1996-04-29/32, art. 108, 006; Inwerkingtreding : 01-05-1996>
  (vijfde lid opgeheven) <W 1996-04-29/32, art. 108, 006; Inwerkingtreding : 01-05-1996>

Art.65. In afwijking van artikel 6, a, van de wet van 16 juni 1960, worden de door deze wet ingestelde perioden van deelneming aan de verzekeringen gevoegd bij de duur der diensten die in aanmerking komen voor het ingaan van het recht op de voordelen gewaarborgd door de wet van 16 juni 1960 inzake gezinsbijslagen, alsmede voor het bepalen van de leeftijd vanaf welke deze prestaties toegekend zijn.
  (Dat geldt ook voor de berekening van de duur van zestien jaar, waarover sprake in artikel 18bis, § 2, lid b, van de wet van 16 juni 1960.) <W. 22-2-1971, art. 28.>

Art.66. Voor de toepassing van de artikelen 3, 6, 7 en 8 van de wet van 16 juni 1960 worden met de dienstperioden vóór 1 juli 1960 gelijkgesteld de dienstperioden waarop, tussen 30 juni 1960 en 1 oktober 1961, werden toegepast in de Ruanda-Urundi geldende wettelijke bepalingen inzake verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood voor werknemers.
  Voor de toepassing van artikel 4 van dezelfde wet worden met de arbeidsongevallen van vóór 1 juli 1960 gelijkgesteld, de arbeidsongevallen die de in Ruanda-Urundi tewerkgestelde werknemers hebben getroffen tussen 30 juni 1960 en 1 juli 1962.
  Voor de toepassing van artikel 5 van dezelfde wet wordt, wat de werknemers betreft die in Ruanda-Urundi blootgesteld werden aan de risico's van beroepsziekten, de periode tussen 30 juni 1960 en 1 juli 1962 gelijkgesteld met de periode vóór 1 juli 1960. De vastgestelde termijn voor het indienen van de aanvraag vangt aan op laatstgenoemde datum.

Art.67. Het deel van de toelagen en verhogingen als bedoeld in artikel 3, b tot e, van de wet van 16 juni 1960, dat uitgesloten is van de waarborg van de Staat krachtens het laatste lid van genoemd artikel, wordt ten laste van het Solidariteits- en perequatiefonds toegekend aan de personen van vreemde nationaliteit naar rata van 1/72ste per maandelijkse bijdrage welke gestort is ingevolge deze wet en het maximumbedrag bereikt als vastgesteld bij de artikelen 15 en 19 of in voorkomend geval bij artikel 18, a.
  Wanneer de verzekerde gedurende de ganse periode van deelneming aan de verzekering het maximumbedrag, vastgesteld bij de artikelen 15 en 19 of, in voorkomend geval, bij artikel 18, a, niet heeft gestort, wordt het in het vorige lid bepaalde quotum van de toelagen en verhogingen naar verhouding verminderd.
  De werknemer van vreemde nationaliteit, die te werk gesteld was in Ruanda-Urundi tussen 30 juni 1960 en 1 oktober 1961, wordt geacht de in het eerste lid bepaalde bijdragen te hebben gestort voor de maanden die in de loop van deze periode aanleiding hebben gegeven tot het storten van de bijdragen welke verschuldigd zijn ingevolge de wettelijke bepalingen inzake verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood. <geldt niet meer ten aanzien van de bijdragen die over een na 31 december 1970 komend verzekeringstijdvak gestort worden.>

Art.68. <W 1996-04-29/32, art. 109, 006; Inwerkingtreding : 01-05-1996> § 1. De Koning bepaalt de vorm van en de termijn waarbinnen de aanvraag om uitkeringen inzake ouderdoms- en overlevingsverzekering, toegekend krachtens deze wet en de wet van 16 juni 1960, moet ingediend worden (en in welke gevallen het recht op deze uitkeringen ambtshalve wordt onderzocht). <W 2006-07-20/39, art. 236, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  § 2. De Koning kan de ingangsdatum wijzigen van de uitkeringen toegekend aan de rechthebbende van een overleden gerechtigde.
  § 3. De Koning bepaalt de vervallen en niet betaalde uitkeringen waarvan de betaling na het overlijden van de gerechtigde mag plaats vinden, de personen aan wie zij worden betaald, de volgorde waarin die personen geroepen zijn om ze te genieten, alsmede de formaliteiten die moeten worden vervuld voor het bekomen van deze uitkeringen en de termijn binnen welke de eventuele aanvraag moet worden ingediend.

Art.69. (opgeheven) <W 1996-04-29/32, art. 110, 006; Inwerkingtreding : 01-05-1996>

Art.70. (opgeheven) <W 1996-04-29/32, art. 110, 006; Inwerkingtreding : 01-05-1996>

Art.71. (opgeheven) <W 1996-04-29/32, art. 110, 006; Inwerkingtreding : 01-05-1996>

Art. 71bis. <W. 11-2-1976, art. 38.> De artikelen 20bis, 22bis, 26bis en 38bis zijn niet meer van toepassing wanneer de gerechtigde aanspraak kan maken op toepassing van het bepaalde in hoofdstuk VI van deze wet.

Art. 71ter. <W. 22-2-1971, art. 32.> De Koning kan bij een in Ministerraad overlegd besluit voor elke categorie van gerechtigden op een statuut van nationale erkentelijkheid, de voorwaarden bepalen waaronder zij zonder vermindering de vervroegde ingenottreding kunnen verkrijgen van de uitkeringen verzekerd inzake opruststelling ten laste van de Dienst, met toepassing van deze wet en die van 16 juni 1960, de wijze van berekening van deze uitkeringen en de wijze waarop de financiële last gedekt wordt, welke voortvloeit uit de toepassing van de regelen die hij bepaalt.
  Het voordeel van deze maatregel kan slechts verleend worden vanaf de leeftijd van zestig jaar.

HOOFDSTUK IX. _ Overgangs- en slotbepalingen.
Art.72. De personeelsleden van de bij artikel 1 ontbonden instellingen worden in het administratief personeel van de Dienst opgenomen. De Dienst neemt te hunnen opzichte de verplichtingen van deze organismen over.
  De algemeen beheerder van de Pensioens- en Gezinstoelagenkas voor de werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi en de algemeen beheerder van het Invaliditeitsfonds voor de werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi oefenen de functies uit welk bij artikel 2 zijn opgedragen aan de administrateur-generaal van de Dienst. De raad van beheer stelt hun onderscheiden bevoegdheden vast.
  De adjunct-algemeen beheerder van de Pensioens- en Gezinstoelagenkas voor de werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi oefent de functies uit van de adjunct-administrateur-generaal van de Dienst.

Art.73. (opgeheven) <betreft de stortingen door de verzekerden te doen voor het tweede kwartaal van 1960 en het vierde kwartaal van 1961, alsook de bestemming van de bijdragen gestort voor deze kwartalen.>

Art. 73bis. <W. 16-12-70, art. 23.> Uit het Solidariteits- en Perequatiefonds wordt een bijslag betaald aan de personen die op grond van deze wet een weduwenrente trekken om reden van een sterfgeval dat zich vóór 1 januari 1970 heeft voorgedaan. Die bijslag is gelijk aan het bedrag dat bij de overeenkomstig hoofdstuk VI vermeerderde rente moet worden gevoegd om het bedrag te bereiken dat verkregen zou worden indien ze vermenigvuldigd werd met de verhouding tussen het bij artikel 21, § 1, derde lid bepaalde procent, horende bij de leeftijd van de verzekerde ten sterfdage, en het procent dat vóór die datum werd toegepast.
  De hierboven bedoelde bijslag wordt niet toegekend over tijdvakken die vóór 1 januari 1969 liggen.

Art. 73ter. <W. 16-2-70, art. 24.> De in het hoofdstuk III bedoelde uitkeringen die op grond van deze wet toekomen aan wezen wier vader vóór 1 januari 1970 is overleden, worden verder berekend met toepassing van de bepalingen die vóór die datum van kracht waren.

Art. 73quater. <W. 22-2-1971, art. 33.> Wanneer een verzekerde van vreemde nationaliteit vóór de van krachtwording van artikel 20bis bijdragen betaalde die niet gebruikt zijn geweest op de manier die in artikel 17 voorgeschreven is, mag binnen twee jaar na de van krachtwording gevraagd worden dat die bijdragen op de bedoelde manier zouden worden gebruikt.
  In die omstandigheden kan de verzekerde, gedurende drie jaar na de bedoelde van krachtwording de bijdragen waarvan de bestemming werd gewijzigd, zodanig aanvullen, dat de nieuwe aanwending ervan geen vermindering betekent van het gedeelte dat voor financiering van de ouderdoms- en weduwenrente wordt gebruikt.
  De met dat doel te betalen som rente 8 pct. 's jaars, van die datum af tot op de stortingsdag.
  Het gedeelte van de krachtens dit artikel gedane stortingen, dat gebruikt wordt ter financiering van de verzekeringen waarin de hoofdstukken IV en V voorzien, mag geen aanleiding zijn tot toekenning of vermeerdering van de uitkeringen, waarover sprake in hoofdstuk IV, zo het verzoek om betalingsverlof van de in lid twee bedoelde aanvullende bijdragen niet aan de datum voorafgaat waarop de ziekte werd opgedaan, of het ongeval zich heeft voorgedaan.

Art.74. (opgeheven) <betreft de inkomsten bestemd om de prestaties van de dienstjaren 1960 tot 1962 te dekken.>

Art.75. Binnen negentig dagen na de bekendmaking van deze wet, kan beroep worden ingesteld tegen de beslissingen van de bij artikel 1 ontbonden instellingen, in de mate dat het de belanghebbenden onmogelijk is geweest een regelmatig beroep in te stellen voor de rechtscolleges, te dien einde ingesteld door de vorige wetgeving, of in de mate dat deze rechtscolleges niet regelmatig over een beroep hebben kunnen uitspraak doen.
  De overzeese pensioenraad doet in laatste aanleg uitspraak over de beroepen, ingesteld tegen de beslissingen van de Pensioens- en gezinstoelagenkas voor de werknemers van Belgisch-Congo en van Ruanda-Urundi, van het Toelagenfonds voor werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi, en van het Bijzonder Toelagenfonds.
  De overzeese invaliditeitsraad doet in laatste aanleg uitspraak over de beroepen ingesteld tegen de beslissingen van het Invaliditeitsfonds voor de werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi inzake verzekering tegen ziekte en invaliditeit en verzekering voor geneeskundige verzorging.

Art.76. <opheffingsbepaling>

Art. 77. Deze wet heeft uitwerking met ingang van 1 juli 1960, met uitzondering van de artikelen 1 tot 5, 7, 9 tot 11, 56, 59, 61, 63, 71 en 74, die in werking treden de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt, en van artikel 8, dat op 1 januari 1963 in werking zal treden.