Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

16 JUNI 1960. - Wet dat de organismen belast met het beheer van de sociale zekerheid van de werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi onder de controle en de waarborg van de Belgische Staat plaatst, en dat waarborg draagt door de Belgische Staat van de maatschappelijke prestaties ten gunste van deze werknemers verzekerd. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 08-06-1983 en tekstbijwerking tot 28-06-2012)



Inhoudstafel:


Art. 1-3, 3bis, 3ter, 3quater, 3quinquies, 3sexies, 3septies, 3octies, 3nonies, 3decies, 4-5, 5bis, 5ter, 5quater, 5quinquies, 5sexies, 5septies, 6, 6bis, 6ter, 7, 7bis, 7ter, 8, 8bis, 8ter, 9, 9bis, 10, 10bis, 11-18, 18bis, 18ter, 19-20



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

Artikel 1. (opgeheven) <W. 17-7-1963, art. 76.>

Art.2. (opgeheven) <W. 17-7-1963, art. 76.>

Art.3. (§ 1.) De Belgische Staat waarborgt : <W 2006-07-20/39, art. 196, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  a) de ouderdomsrenten en weduwenrenten verzekerd door de bijdragen aan de Pensioen- en Gezinstoelagenkas voor de werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi gestort in toepassing van wettelijke of reglementaire bepalingen, voor dienstperioden die 1 juli 1960 voorafgaan;
  b) de ouderdomstoelagen en weduwentoelagen ten laste van het Toelagenfonds voor werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi en van het Bijzonder Toelagenfonds voor de diensten verricht vóór 1 januari 1942;
  c) de wezentoelagen ten laste van dezelfde organismen uit hoofde van de diensten verricht vóór 1 juli 1960;
  d) de verhogingen toegepast vóór 1 januari 1960, op de renten en toelagen bedoeld onder a en b hierboven;
  e) de verhogingen toegepast, vóór 1 januari 1960, ten laste van het Toelagenfonds voor werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi, op de renten en toelagen toegekend wegens herstel der schade voortvloeiende uit de arbeidsongevallen en uit de beroepsziekten.
  (De toelage waarover sprake in artikel 46 van de op 25 januari 1952 gecoordineerde decreten, betreffende de verzekering tegen de ouderdom en het vroegtijdig overlijden van de werknemers in Belgisch-Kongo en Ruanda-Urundi, wordt aan de weduwe toegekend over de vóór 1 januari 1942 komende tewerkstellingsduur, ook als het huwelijk na het ingaan van de ouderdomsrente gesloten is geworden, doch bijaldien het één jaar vóór het overlijden van de verzekerde aangegaan werd.
  De toelage waarover sprake in artikel 72 van de bedoelde decreten wordt aan de weduwe toegekend ook als het huwelijk gesloten is geworden nadat de werknemer 55 jaar geworden was, bijaldien het één jaar vóór zijn overlijden aangegaan werd.) <W. 11-2-1976, art. 1.>
  Nochtans, voor de gerechtigden van vreemde nationaliteit die niet onderhorigen zijn van landen waarmede een wederkerigheidsakkoord zal afgesloten zijn, is de waarborg beperkt voor wat betreft de toelagen en verhogingen bedoeld onder littera's b tot e van de eerste alinea tot het deel van deze prestaties die overeenstemmen met de verhouding bestaande tussen het vermogen, op 30 juni 1960, van het verzekeringsorganisme en de waarde, op deze datum, van zijn toekomstige verbintenissen. Deze verhouding zal door koninklijk besluit bepaald worden.
  (§ 2. Met ingang van 1 januari 2007 wordt een overlevingsrente of -toelage toegekend aan de langstlevende echtgenoot bij het overlijden van een verzekerde die uitkeringen trekt beoogd in § 1, eerste lid, a), b) of d), of die daarop aanspraak kon maken.
  De toelagen beoogd in § 1, tweede en derde lid, worden toegekend aan de langstlevende echtgenoot.
  Het huwelijk, aangegaan na de ingangsdatum van de ouderdomspensioen, dient niet een jaar te duren indien één van de volgende voorwaarden vervuld is :
  1° er is een kind geboren uit het huwelijk;
  2° op het ogenblik van het overlijden is er een kind ten laste waarvoor één van de echtgenoten kinderbijslag ontving;
  3° het overlijden is het gevolg van een na de datum van het huwelijk voorgekomen ongeval.
  In geval van postume geboorte binnen de driehonderd dagen na het overlijden gaat het overlevingspensioen, voor zover de aanvraag binnen de twaalf maanden na de geboorte is ingediend, in op de dag van het overlijden.
  Wanneer de verzekerde en de langstlevende echtgenoot in leeftijd verschillen en één van beide is jonger dan 65 jaar, wordt het bedrag van de rente of toelage gewijzigd in overeenstemming met de tarieven en de schalen opgenomen in de reglementaire bepalingen beoogd in artikel 9.
  § 3. De verklaring van afwezigheid overeenkomstig de bepalingen van het burgerlijk wetboek geldt als bewijs van het overlijden. De afwezige echtgenoot wordt geacht overleden te zijn op de datum van de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak van verklaring van afwezigheid.) <W 2006-07-20/39, art. 196, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art. 3bis. § 1. <W. 16-2-1970, art. 1.> Aan de personen die op ouderdomsrenten en toelagen aanspraak hebben op grond van de wetgeving op de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroege dood der werknemers van Belgisch-Kongo en Ruanda-Urundi, wordt ten laste van het Solidariteits- en Perequatiefonds van de Dienst voor de overzeese sociale zekerheid een bijslag verleend waarvan het jaarlijks bedrag gelijk is aan (20) <dit getal werd meerdere malen gewijzigd> pct. van het jaarlijks totaal van de ouderdomsrenten en toelagen en van de op deze renten en toelagen vóór 1 januari 1960 toegepaste verhogingen waarop zij op grond van die wetgeving recht hebben. <zie CN : 1976-02-11/03, CN : 1978-12-14/01>
  Het jaarlijks bedrag van de in het voorgaande lid bepaalde bijslag mag (2 563,57 euro) niet te boven gaan. <zie CN : 1976-02-11/03, CN : 1978-12-14/01> <W 2006-07-20/39, art. 209, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  (lid 3 opgeheven) <W. 11-2-1976, art. 2.,4>
  In geval van vervoegde ingenottreding van het ouderdomspensioen wordt de in het eerste lid bepaalde bijslag eerst vanaf de normale pensioengerechtigde leeftijd verleend.
  In geval van ingenottreding van het ouderdomspensioen vóór de leeftijd van 55 jaar wordt het in het tweede lid bepaalde maximumbedrag vermenigvuldigd met de reductiecoëfficiënt die op de ouderdomsrente toepasselijk is, gesteld dat 55 jaar de pensioengerechtigde leeftijd is.
  (§ 2. Over de tijdvakken waarover, aan de in § 1 bedoelde personen, de in artikel 7 genoemde toelage aan zieken of invaliden betaald werd, wordt uit Solidariteits- en Perequatiefonds een aanvullende ouderdomstoelage toegekend.
  Komen in aanmerking, de tijdvakken die vóór de 55e verjaardag van de gerechtigde liggen, of vóór de ingangsdatum van het vervroegde ouderdomspensioen, in de mate waarin de duur van de tewerkstelling en de vakantie, waarover het in § 1 bedoeld ouderdomspensioen toegekend wordt, minder dan twintig jaar bedraagt. (De tijdvakken waarover een aanvullende ouderdomstoelage beoogd in artikel 3decies wordt uitbetaald, komen niet in aanmerking voor de berekening van de duur van twintig jaar tewerkstelling en vakantie.) <W 2006-07-20/39, art. 197, 1°, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  De tijdvakken van ziekte of invaliditeit moeten niet doorlopend zijn. Hun totale duur wordt aangerekend tot beloop van het daarin begrepen gehele aantal maanden.
  De tijdvakken, bepaald in het tweede lid, worden aangerekend bij de vaststelling van de normale ouderdomspensioenleeftijd, alsmede inzake toekenning van de uitkeringen, bedoeld in de (artikelen 3, § 1, eerste lid, c), 6 en 8.
  De jaarlijkse aanvullende toelage wordt berekend op grond van (349,58 euro) per jaar ziekte of invaliditeit, wanneer het om een gerechtigde gaat, wiens echtgenote geen ouderdoms- of overlevingspensioen, noch ziekengeld of invaliditeitsuitkering krijgt van de Dienst, en van (307,61 euro) in de andere gevallen. <W 2006-07-20/39, art. 209, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007> <W 2006-07-20/39, art. 197, 2°, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  De aanvullende toelage wordt toegekend van de datum af waarop het ouderdomspensioen ingaat; werd dit pensioen vervroegd, dan wordt de aanvullende toelage pas van de normale pensioenleeftijd af toegekend) <W. 11-2-1976, art. 2, 5.>

Art. 3ter. § 1 <W. 16-2-1970, art. 2.> Aan de personen die weduwrenten en -toelagen trekken op grond van de in artikel 3bis bedoelde wetgeving, wordt ten laste van het Solidariteits- en Perequatiefonds een bijslag verleend waarvan het jaarlijks bedrag gelijk is aan (60) pct. van het jaarlijks totaal van de weduwenrenten en -toelagen en van op deze renten en toelagen vóór 1 januari 1960 toegepaste verhogingen waarop zij op grond van die wetgeving aanspraak hebben.
  Het jaarlijks bedrag van die bijslag mag niet groter zijn dan het bedrag dat bij het in voorgaande lid bedoelde jaarlijks totaal van renten, toelagen en verhogingen, moet worden gevoegd om de som van (6 746,77 euro) te bereiken; het mag nochtans niet kleiner zijn dan (20) pct. van dit totaal; dit minimum is evenwel beperkt tot (2 388,75 euro). <deze getallen werden meerdere malen gewijzigd> <zie CN : 1976-02-11/03, CN : 1978-12-14/01> <W 2006-07-20/39, art. 209, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  (Wanneer het totaal van de in lid 1 bedoelde renten, toelagen en verhogingen groter is dan (3 495,74 euro) mag de bijslag niet kleiner zijn dan het nodige bedrag om het overlevingspensioen op te voeren tot (6 746,77 euro).) <W. 11-2-1976, art. 2, 4.> <W 2006-07-20/39, art. 209, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  (§ 1bis. Met ingang van 1 januari 2007 wordt bij het overlijden van een verzekerde die uitkeringen trekt beoogd in artikel 3, § 1, eerste lid, a), b) of d), of die daarop aanspraak kon maken, de bijslag beoogd in § 1 toegekend aan de langstlevende echtgenoot. Wanneer de langstlevende echtgenoot hertrouwt ondergaat de bijslag dezelfde vermindering zoals vastgesteld in § 1, eerste, tweede en derde lid.) <W 2006-07-20/39, art. 198, 1°, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  (§ 2. De tijdvakken van ziekte of invaliditeit waarover, konform artikel 3bis, § 2 een aanvullende ouderdomstoelage toegekend wordt, worden aangerekend bij de toekenning, uit het Solidariteits- en Perequatiefonds, van een aanvullende weduwentoelage.
  Wanneer echter een persoon, die toelagen aan zieken of invaliden trok, tijdens een periode van onderwerping aan de in artikel 3bis, § 1 bedoelde wetgeving gestorven is, worden die tijdvakken aangerekend, in de mate waarin de totale duur van de tijdsspannen die in aanmerking genomen worden bij de becijfering van het ouderdomspensioen waarvan het weduwenpensioen wordt afgeleid, kleiner is dan twintig jaar.
  Bij overlijden van een persoon, die in artikel 7 bedoelde toelage aan zieken of invaliden trok, moet rekening worden gehouden met de tijd tussen de sterftedatum en de datum waarop de zieke of invalide 55 jaar zou geworden zijn, in de mate waarin de totale duur van de tewerkstelling en de vakantie, die in aanmerking genomen wordt bij de becijfering van het ouderdomspensioen waarvan het weduwenpensioen wordt afgeleid, en van de in lid 1 bedoelde tijdvakken van ziekte of invaliditeit, kleiner is dan twintig jaar.
  (De tijdvakken waarover een aanvullende overlevingstoelage beoogd in artikel 3decies wordt uitbetaald, komen niet in aanmerking voor de berekening van de duur van twintig jaar bedoeld in het tweede en het derde lid.) <W 2006-07-20/39, art. 198, 2° , 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  De jaarlijkse aanvullende toelage wordt berekend op grond van (307,61 euro) per jaar ziekte of invaliditeit dat krachtens deze paragraaf in aanmerking genomen wordt. <W 2006-07-20/39, art. 209, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  De aanvullende toelage wordt niet meer betaald wanneer de weduwe hertrouwt.) <W. 11-2-1976, art. 2, 5.>
  (§ 3. Met ingang van 1 januari 2007 worden bij het overlijden van een verzekerde de tijdvakken van ziekte of invaliditeit waarover, overeenkomstig artikel 3bis, § 2, een aanvullende ouderdomstoelage toegekend wordt, aangerekend bij de toekenning, uit het Solidariteits- en Perequatiefonds, van een aanvullende overlevingstoelage aan de langstlevende echtgenoot. Deze toelage wordt berekend volgens de bepalingen van § 2.) <W 2006-07-20/39, art. 198, 3°, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art. 3quater. <W. 11-2-76, art. 4.> De artikelen 19bis, 44bis en 52bis van de op 25 januari 1952 gecoordineerde dekreten betreffende de verzekering tegen de ouderdom en het vroegtijdig overlijden van de werknemers in Belgisch-Kongo en Ruanda-Urundi zijn, wat de toepassing van deze wet aangaat, niet meer van kracht.

Art. 3quinquies. <W. 11-2-76, art. 5.> Het jaarbedrag dat inzake ouderdomsverzekering krachtens artikel 3 en artikel 3bis, § 1, betaald wordt, mag per jaar tewerkstelling en vakantie, waarover die uitkeringen verkregen worden, niet kleiner zijn dan (349,58 euro) wanneer het om een gerechtigde gaat, wiens echtgenote geen ouderdoms- of overlevingspensioen, noch ziekengeld of invaliditeitsuitkering krijgt van de Dienst, en niet kleiner dan (307,61 euro) in de andere gevallen. <W 2006-07-20/39, art. 209, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  Het krachtens vorig lid toegezegde supplement wordt uit het Solidariteits- en Perequatiefonds betaald.
  Het supplement wordt toegekend van de datum af waarop het ouderdomspensioen is ingegaan; bij vervroegde pensioenuitkering wordt het toegekend van de normale pensioenleeftijd af.
  Heeft de gerechtigde het pensioen vóór de leeftijd van 55 jaar verkregen, dan wordt het in lid 1 genoemd minimumbedrag vermenigvuldigd met de reductiecoëfficiënt waarmee het ouderdomspensioen vermenigvuldigd zou worden zo de pensioenleeftijd 55 jaar was.
  Het jaarbedrag van het supplement mag niet groter zijn dan het bedrag, dat bij het jaartotaal van de uitkeringen, betaald krachtens de in lid 1 bedoelde bepalingen, gevoegd moet worden om het met twintig jaar overeenstemmende minimumbedrag te bereiken.
  Het supplement is betaalbaar wanneer de gerechtigde geen werkzaamheid uitoefent dan binnen de grenzen, door de Koning bepaald voor de personen die een rustpensioen voor werknemers genieten.

Art. 3sexies. <W. 11-2-76, art. 6.> (§ 1.) Het jaarbedrag dat inzake overlevingsverzekering krachtens artikel 3 en artikel 3ter, § 1, betaald wordt, mag, per jaar tewerkstelling en vakantie, dat aangerekend wordt bij de becijfering van het ouderdomspensioen waarvan het weduwenpensioen wordt afgeleid, niet kleiner zijn dan (307,61 euro). <zie CN : 1978-12-14/01> <W 2006-07-20/39, art. 209, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007> <W 2006-07-20/39, art. 199, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  Het krachtens vorig lid toegezegde supplement wordt uit het Solidariteits- en Perequatiefonds betaald.
  Het jaarbedrag van het supplement mag niet groter zijn dan het bedrag, dat bij het jaartotaal van de uitkeringen, betaald krachtens de in lid 1 bedoelde bepalingen, gevoegd moet worden om (6 152,52 euro) te bereiken. <zie CN : 1978-12-14/01> <W 2006-07-20/39, art. 209, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  Krijgt de weduwe tegelijk de uitkeringen, bedoeld in lid 1, en de uitkeringen, bedoeld in artikel 3, in artikel 3bis, § 1, en in artikel 3quinquies, dan mag het jaarbedrag van het supplement niet groter zijn dan het bedrag dat bij het jaartotaal van die uitkeringen gevoegd moet worden om (6 767,78 euro) te bereiken. <zie CN: 1978-12-14/01> <W 2006-07-20/39, art. 209, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  Het supplement wordt betaald aan de weduwe die 45 jaar geworden is, behoudens als ze het bewijs levert van een blijvende arbeidsongeschiktheid van minstens 66 pct. of als ze een kind ten laste heeft.
  Het is betaalbaar wanneer de gerechtigde geen andere activiteit heeft dan de activiteit die de Koning toegelaten heeft voor personen die het pensioen van een loonarbeidersweduwe trekken.
  Het wordt niet meer betaald als de weduwe hertrouwt.
  (§ 2. Met ingang van 1 januari 2007 wordt, bij het overlijden van een verzekerde, het supplement beoogd in § 1 toegekend aan de langstlevende echtgenoot, onder de voorwaarden vastgesteld in § 1, derde tot zevende lid.) <W 2006-07-20/39, art. 199, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art. 3septies. <W. 11-2-76, art. 7.> § 1. Over de jaren, tijdens welke iemand vanaf de 1e januari van het jaar waarin zijn twintigste verjaardag komt, daglessen met volledig leerplan gevolgd heeft, worden, onder de voorwaarden die de Koning bepaalt, ouderdoms- en weduwenrenten toegekend.
  Die studiejaren worden aangerekend wanneer de betrokken persoon :
  1° na zijn studies in de eerste plaats een activiteit heeft gevoerd die recht gaf op de uitkeringen waarin voorzien is door de op 25 januari 1952 gecoordineerde dekreten betreffende de verzekering tegen de ouderdom en het vroegtijdig overlijden van de werknemers van Belgisch-Kongo en van Ruanda-Urundi;
  2° of overleden is tijdens zijn studies, of alvorens na die studies een beroepsaktiviteit te hebben hervat, bijaldien vóór die studies, in laatste instantie, een beroepsactiviteit gevoerd werd die recht gaf op de uitkeringen waarin genoemde wetgeving voorziet.
  § 2. Over elk studiejaar is een bijdrage verschuldigd, gelijk aan de bijdrage die een loonarbeider zou moeten storten om te bekomen dat dit studiejaar met een jaar tewerkstelling gelijkgesteld wordt.
  De weduwe mag de bijdragen betalen wanneer haar echtgenoot vóór het verstrijken van de termijn overleden is, of vóórdat dit artikel van kracht is geworden.
  § 3. Over elk studiejaar, waarover de in paragraaf 2 bedoelde bijdrage betaald werd, kan de verzekerde aanspraak maken op een aanvullende jaarrente van (93,21 euro), bij een pensioeningang op 55 jaar. <W 2006-07-20/39, art. 209, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  Wanneer de verzekerde die rente op een andere leeftijd bekomt, wordt ze vermeerderd of verminderd overeenkomstig de tarieven en schalen die toegepast worden inzake verzekering tegen de ouderdom en het vroegtijdig overlijden van de werknemers van Belgisch-Kongo en Ruanda-Urundi.
  De weduwe van de verzekerde ontvangt met betrekking tot ieder studiejaar, waarover de in paragraaf 2 bedoelde bijdrage werd betaald, een aanvullende jaarrente van (58,24 euro). <W 2006-07-20/39, art. 209, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  (§ 4. Met ingang van 1 januari 2007 wordt bij het overlijden van een verzekerde de aanvullende jaarrente, beoogd in § 3, derde lid, toegekend aan de langstlevende echtgenoot. De bepalingen van § 2, tweede lid, zijn van toepassing op de langstlevende echtgenoot. De tijdvakken waarover een overlevingsrente beoogd in het eerste lid wordt toegekend, komen niet in aanmerking voor de vaststelling van de tijdsspannen die aangerekend worden bij de becijfering van het ouderdomspensioen waarvan het overlevingspensioen wordt afgeleid.) <W 2006-07-20/39, art. 200, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art. 3octies. <W 1983-05-27/30, art. 3., 002> § 1. Vakantiegeld en aanvullend vakantiegeld worden jaarlijks uit het Solidariteits- en Perequatiefonds toegekend aan de personen die een bij deze wet gegarandeerd ouderdoms- of (overlevingspensioen) trekken en die de volgende voorwaarden vervullen : <W 2006-07-20/39, art. 201, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  a) daadwerkelijk het pensioen getrokken hebben voor de maand mei van het lopende jaar;
  b) wat de verzekerden betreft die een ouderdomspensioen trekken, in de loop van het dienstjaar de normale gerechtigde leeftijd inzake dit pensioen bereikt hebben of bereiken.
  § 2. Voor de ouderdomspensioentrekker die de voorwaarden vervult welke vereist zijn in de werknemerspensioenregeling voor de toekenning van een ouderdomspensioen berekend op basis van 75 pct. van de bezoldiging, zijn het vakantiegeld en het aanvullend vakantiegeld gelijk aan de maximumbedragen voorgeschreven voor de werknemers; aan de andere gerechtigden worden de minimumbedragen betaald.
  De totale uitkering evenwel van het vakantiegeld en van het aanvullend vakantiegeld is beperkt tot het pensioenbedrag ten laste van de Dienst met betrekking tot de maand mei van het overwogen jaar.
  § 3. Wanneer de gerechtigde aanspraak kan maken op gelijkaardige uitkeringen als die welke zijn voorgeschreven onder § 1 krachtens een andere sociale-zekerheidsregeling of in toepassing van wetsbepalingen waarbij vakantiegeld wordt toegekend aan de gepensioneerden van de overheidsinstellingen, wordt hem ten laste van de Dienst vakantiegeld toegekend waarvan het bedrag gelijk is aan het totaal bedrag van het vakantiegeld vastgesteld overeenkomstig § 2 onder aftrek van het bedrag van die uitkeringen.

Art. 3nonies. <W. 1983-05-27/30, art. 4., 002> § 1. (Met ingang van 1 januari 2007 wordt ten laste van het Solidariteits- en Perequatiefonds een ouderdomspensioen toegekend aan de uit de echt gescheiden echtgenoot van een verzekerde die verzekeringsplichtig was ten aanzien van de pensioenregeling van de werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi, zo hij niet ontzet is geweest van de ouderlijke macht of niet veroordeeld werd om diegene die zijn echtgenoot was naar het leven te hebben gestaan. Het genoemde ouderdomspensioen wordt niet uitgekeerd tijdens de duur van een nieuw huwelijk.) <W 2006-07-20/39, art. 202, 1°, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  (Het recht op het ouderdomspensioen waarin het eerste lid voorziet, is erkend :
  1° aan de onderdanen van een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte (en aan de onderdanen van een niet-Lidstaat van de Europese Economische Ruimte die met toepassing van de Europese verordening 859/2003 aanspraak kunnen maken op de bepalingen van de Europese verordeningen 1408/71 en 574/72 inzake sociale zekerheid); <W 2006-07-20/39, art. 202, 2°, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  2° aan de onderdanen van de Zwitserse Confederatie;
  3° aan de statenlozen en de vluchtelingen zoals bepaald in artikel 18ter ;
  4° de onderdanen van een land waarmee een wederkerigheidsakkoord werd gesloten die hen dit voordeel toekent;
  5° aan de (gewezen echtgenoten) van een verzekerde met een nationaliteit vermeld in 1°, 2°, 3° of 4°.) <W 2004-07-09/30, art. 138, 005; Inwerkingtreding : 01-06-2002 ; zie ook art. 150 van W 2004-07-09/30> <W 2006-07-20/39, art. 202, 3°, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  § 2. Het onder § 1 bedoelde ouderdomspensioen is integraal betaalbaar aan de (uit de echt gescheiden echtgenoot) die geen beroepsactiviteit uitoefent. Wanneer de uit de echt gescheiden echtgenote een beroepsactiviteit uitoefent, (wordt het ouderdomspensioen integraal betaald, verminderd of geschorst) overeenkomstig de bepalingen vastgesteld door de Koning wat betreft de gerechtigden inzake een werknemerspensioen. <W 1990-07-20/32, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1990> <W 2006-07-20/39, art. 202, 4°, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  Het pensioen gaat in de eerste dag van de maand volgend op de maand tijdens welke de betrokkene de aanvraag doet en ten vroegste de eerste dag van de maand volgend op de maand (tijdens welke de betrokkene) de leeftijd van (65 jaar) bereikt. <W 2006-07-20/39, art. 202, 5°, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  (Wanneer de belanghebbende die 65 jaar of ouder is, op het ogenblik van de echtscheiding een gedeelte van het pensioen van de verzekerde genoot, wordt het recht op het pensioen van uit de echt gescheiden echtgenoot ambtshalve onderzocht. In dat geval gaat het pensioen van uit de echt gescheiden echtgenoot in op de dag die volgt op deze waarop de echtscheiding gevolg heeft ten aanzien van derden.) <W 2006-07-20/39, art. 202, 6°, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  § 3. (Het bedrag van het in § 1 bedoelde ouderdomspensioen is gelijk aan 56,25 % van het ouderdomspensioen waarin ten gunste van de verzekerde wordt voorzien met toepassing van deze wet, overeenstemmend met de perioden die in de duur van het huwelijk begrepen zijn. Wanneer echter de in § 1 bedoelde personen de echtgenoot waren van een verzekerde van een andere nationaliteit dan deze van een Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte of van de Zwitserse Confederatie, is het in aanmerking te nemen ouderdomspensioen datgene dat verworven zou geweest zijn, onder dezelfde voorwaarden inzake leeftijd en bijdragen, ten gunste van een verzekerde van Belgische nationaliteit.) <W 2006-07-20/39, art. 202, 7°, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  (Het ouderdomspensioen van de uit de echt gescheiden echtgenoot wordt herberekend wanneer het ouderdomspensioen van de verzekerde wordt verhoogd of zou kunnen verhoogd worden met toepassing van de bepalingen van artikel 10bis.) <W 2006-07-20/39, art. 202, 8°, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  Het bedrag van het ouderdomspensioen van (de verzekerde) wordt berekend op (65-jarige leeftijd). Nochtans, wanneer de leeftijd waarop de verzekerde opgehouden heeft aan de verzekering deel te nemen en de leeftijd die hij bereikt had op de datum (vanaf dewelke de echtscheiding gevolgen heeft ten aanzien van derden), hoger liggen dan (65 jaar), wordt het pensioen berekend op deze van die twee leeftijden welke (65 jaar) het dichtst benadert. <W 1990-07-20/32, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1990> <W 2006-07-20/39, art. 202, 9°, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  § 4. (Wanneer de (uit de echt gescheiden echtgenoot) een ouderdomspensioen geniet krachtens deze wet of een andere Belgische of buitenlandse pensioenregeling of krachtens een pensioenregeling van het personeel van een instelling naar internationaal publiek recht, wordt het gedeelte van dat pensioen dat betrekking heeft op de perioden bedoeld in § 3, eerste lid, afgetrokken van het ouderdomspensioen waarin dit artikel voorziet. <W 2006-07-20/39, art. 202, 10°, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  De Koning kan de regels vaststellen voor het berekenen van het aftrekbare bedrag van de pensioenen die niet krachtens deze wet worden toegekend.) <W 1990-07-20/32, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1990>

Art. 3decies. <Ingevoegd bij W 2006-07-20/39, art. 203; Inwerkingtreding : 01-01-2007> De Koning stelt de voorwaarden vast waaronder de tijdvakken van militieverplichtingen in het Belgische leger in aanmerking worden genomen voor de toekenning van een aanvullende ouderdoms- en overlevingstoelage, ten laste van het Solidariteits- en Perequatiefonds, aan de personen die een pensioen trekken krachtens deze wet.
  Hij bepaalt het bedrag en de financieringswijze van de toelage. Deze toelage kan slechts worden toegekend indien de betrokkene voor hetzelfde tijdvak geen pensioen geniet in een andere regeling voor rust- en overlevingspensioenen.
  De tijdvakken waarover een ouderdoms- of overlevingstoelage beoogd in het eerste lid wordt toegekend, komen niet in aanmerking voor de vaststelling van de totale duur van de tijdsspannen die aangerekend worden bij de becijfering van het ouderdomspensioen waarvan het overlevingspensioen wordt afgeleid.

Art.4. De Belgische Staat waarborgt de vergoedingen, toelagen en renten voorzien ten laste van het Invaliditeitsfonds voor de werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi inzake herstel der schade voortvloeiende uit de arbeidsongevallen vóór 1 juli 1960 overkomen.

Art.5. De Belgische Staat waarborgt de vergoedingen, toelagen en renten voorzien ten laste van het Invaliditeitsfonds voor de werknemers van Belgisch-Kongo en Ruanda-Urundi inzake herstel der schade voortvloeiende uit de beroepsziekten wanneer het slachtoffer blootgesteld geweest werd aan het risico vóór 1 juli 1960 gedurende de minimumduur vereist om gerechtigd te zijn van het herstel der schaden te genieten voorzien door de wettelijke bepalingen.
  Wanneer nochtans de persoon aangetast door een beroepsziekte aan het risico blootgesteld geweest werd vóór en na 1 juli 1960 is de waarborg van de Staat slechts verworven, voor wat betreft de vergoedingen, toelagen en renten, in evenredigheid met de duur van blootstelling aan het risico vóór 1 juli 1960.
  De bepalingen van de vorige alinea zijn nochtans slechts van toepassing voor zover de aanvraag ingediend geweest werd vóór het verstrijken van een termijn aanvang nemend op 1 juli 1960, van gelijke duur als deze voorzien door de wettelijke bepalingen voor het indienen van de aanvraag.

Art. 5bis. <W. 22-2-71, art. 1.> Bij overlijden van een persoon met een ongeschiktheid van minstens 66 pct., die op grond van de wetgeving met betrekking tot het herstel van schade bij arbeidsongeval of beroepsziekte van werknemers in Belgisch-Kongo en Ruanda-Urundi een rente of een toelage trok, wordt uit het Invaliditeitsfonds van de Dienst een aanvullende toelage betaald aan de weduwe en aan de kinderen die de in artikel 3 bedoelde uitkeringen krijgen en geen aanspraken hebben op de uitkeringen waarin de eerdergenoemde wetgeving voorziet.
  De aanvullende toelage is gelijk aan het bedrag dat bij het totaal der uitkeringen, die de Dienst aan de weduwe en de wezen betaalt gevoegd moet worden opdat het (372,90 euro) per maand zou bedragen voor de weduwe, (233,06 euro) voor elk van de kinderen indien ze volle wees zijn en (157,33 euro) indien ze halve wees zijn.
  De aanvullende weduwentoelage wordt alleen dan toegekend wanneer het huwelijk voltrokken geweest is vooraleer de ongeschiktheid van het slachtoffer 66 pct. bereikte en, in ieder geval, vóór 30 juni 1969. <W 2006-07-20/39, art. 209, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  Wanneer de weduwe opnieuw in het huwelijk treedt, wordt de aanvullende weduwentoelage niet meer betaalt, een enige toelage wordt dan uitgekeerd, gelijk aan het jaarbedrag van de aanvullende toelage.
  Van de aanvullende toelage moeten worden afgetrokken, alle uitkeringen die niet door de Dienst betaald worden en waarop de gerechtigden, ten gevolge van het overlijden van het slachtoffer, aanspraken hebben krachtens enige Belgische of vreemde wet of reglement.
  Wanneer het overlijden te wijten is aan een ongeval dat recht op schadeloosstelling vanwege een aansprakelijke derde doet ontstaan, moet van de aanvullende toelage ook worden afgetrokken, de rente die als schadeherstel wordt betaald of, zo een kapitaal uitgekeerd wordt, de rente die bij gebruikmaking van de in België vigerende wettelijke tarieven inzake herstel van schade bij arbeidsongevallen met dit kapitaal zou kunnen worden gevormd.

Art. 5ter. <W. 22-2-71, art. 2.> De aanvragen ter verkrijging van de in artikel 5bis bedoelde aanvullende toelagen moeten op straffe van verval bij de Dienst worden ingediend binnen één jaar na de dag van het overlijden, of, wanneer die dag vóór de bekendmaking van de wet die dit artikel van 16 juni 1960 invoegt, binnen twee jaar na die bekendmaking.
  Die toelagen gaan in de eerste van de maand, volgend op de dag van het overlijden, wanneer de aanvraag binnen zes maand na deze dag wordt ingediend en de eerste van de maand volgend op de aanvraag, in het andere geval.
  Wanneer het overlijden vóór de bekendmaking ligt van de wet die dit artikel in de wet van 16 juni 1960 invoegt, gaan de aanvullende toelagen in de eerste dag van de maand volgend op die bekendmaking wanneer de aanvraag binnen zes maanden na die bekendmaking wordt ingediend.

Art. 5quater. <W. 22-2-71, art. 3.> De personen van Belgische nationaliteit, die een krachtens de artikelen 4 en 5 gegarandeerde rente of toelage trekken (...) en die door een blijvende ongeschiktheid van minstens 66 pct. getroffen zijn, moeten aan de dienst een bijdrage betalen van 2,5 pct. van de rente of de toelage. Die bijdrage wordt op de verschuldigde uitkeringen ingehouden en komt aan het Invaliditeitsfonds toe. <W 11-2-1976, art. 9., al. 1.>
  (Het eerste lid is eveneens van toepassing op vreemdelingen die, ten laste van de Dienst, voordelen genieten ter aanvulling van die welke bepaald zijn in de artikelen 4. en 5.) <W. 11-2-1976, art. 9., al. 2>

Art. 5quinquies. <W. 11-2-76, art. 10.> De schadeloosstellingen, toelagen en renten en de verhogingen daarvan, toegekend aan de slachtoffers van een arbeidsongeval of van silicose waarvoor, krachtens de tot 31 december 1955 vigerende wetgeving, schadeloosstelling betaald werd op grond van een arbeidsongeschiktheid van minstens 10 pct. worden met 50 pct. vermeerderd.

Art. 5sexies. <W. 11-2-76, art. 11.> Uit het Invaliditeitsfonds van de Dienst voor de overzeese sociale zekerheid worden betaald de verhogingen van de renten en de toelage, toegekend op grond van het koninklijk besluit van 7 maart 1953 houdende toekenning van verhogingen der renten en toelagen, verleend met toepassing van de decreten van 20 december 1945 tot regeling van de schadeloosstelling van arbeidsongevallen en beroepsziekten, overkomen aan de niet-inlanders, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 21 januari 1957, 24 december 1957, 17 februari 1959 en 16 juli 1959.

Art. 5septies. <W. 11-2-76, art. 12.> De in artikel 7 bedoelde toelagen worden toegekend aan de gewezen werknemers van Belgisch-Kongo en van Ruanda-Urundi, slachtoffers van een vóór 10 mei 1940 in die gebieden gebeurd arbeidsongeval dat een blijvende arbeidsongeschiktheid van minstens 66 pct. veroorzaakt heeft.
  Wanneer het ongeval binnen drie jaar de dood van het slachtoffer veroorzaakt heeft, worden in de in artikel 7 bedoelde toelagen aan de rechtverkrijgenden toegekend.
  Wanneer het slachtoffer meer dan drie jaar na het ongeval overleden is en minstens 66 pct. blijvende arbeidsongeschiktheid opgelopen had, ontvangen de rechtverkrijgenden een toelage, gelijk aan de in artikel 5bis voorgeschreven aanvullende toelage, en onder dezelfde voorwaarden.

Art.6. <W. 21-9-1964, art. 1.> De Belgische Staat waarborgt, ten gunste van de gerechtigde kinderen van Belgische nationaliteit of die welke onderhorigen zijn van landen waarmede een wederkerigheidsakkoord zal gesloten zijn in de gezinstoelagen verschuldigd ten laste van de Dienst voor Overzeese Sociale Zekerheid :
  a) aan de gewezen werknemers die er, voor de diensten verricht vóór 1 juli 1960 en voor de perioden tijdens welke zij aan de verzekering ingesteld door de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid hebben deelgenomen, aanspraak kunnen op maken.
  De waarborg heeft slechts uitwerking op de leeftijd vastgesteld door de wettelijke bepalingen, in functie van deze diensten en perioden van deelneming in de verzekering. De bedragen van die gezinstoelagen zijn die waarin de Belgische wetgeving voor de kinderen van werknemers voorziet;
  b) aan de slachtoffers van een arbeidsongeval overkomen vóór 1 juli 1960 en aan de personen aangetast door een beroepsziekte die vóór deze datum opgehouden hebben blootgesteld te zijn aan het risico. De bedragen van die gezinstoelagen zijn die waarin de Belgische wetgeving voor de kinderen van de gebrekkige arbeider voorziet.

Art. 6bis. <W. 13-4-1965, art. 1.>Wanneer, krachtens andere wets- of reglementsbepalingen, kinderbijslag worden verkregen voor de in artikel 6, sub a, bedoelde rechthebbende kinderen, is alleen het verschil tussen die bijslag en de bij deze wet gewaarborgde bijslag verschuldigd.

Art. 6ter. <W. 11-2-1976, art. 13.> In de loop van de maand mei van ieder jaar keert de Dienst gezinsvakantiegeld uit aan de gerechtigde op kinderbijslag voor de maand april van hetzelfde jaar.
  Het gezinsvakantiegeld is gelijk aan datgene dat wordt toegekend krachtens de gecoordineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor werknemers.
  De dienst keert evenzo ieder voordeel uit dat inzake kinderbijslag wordt toegekend door een bepaling die na 1 januari 1972 van toepassing is op de werknemers.
  Kunnen voordelen van dezelfde aard worden verkregen op grond van andere bepalingen, dan is alleen het verschil verschuldigd.)

Art.7. De Belgische Staat waarborgt de toelagen toegekend aan de zieken of gebrekkigen, aan hun kinderen alsmede aan hun rechthebbenden, voorzien ten laste van het Invaliditeitsfonds voor de werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi inzake verzekering tegen de ziekte of de invaliditeit, wanneer de ziekte opgedaan werd of wanneer het ongeval overkomen is vóór 1 juli 1960.
  (De in artikel 6ter bedoelde voordelen zijn in die toelagen begrepen.) <W. 11-2-1976, art. 14.>

Art. 7bis. <W. 16-2-1970, art. 3.> De bij artikel 7 gewaarborgde toelagen, met uitzondering van de toelagen voor de echtgenote en de kinderen, worden als volgt vermeerderd : de toelage aan de zieken en invaliden en de bijkomende toelage voor bijstand aan huis door een derde persoon verleend, worden met 20 pct. vermeerderd; de maandelijkse toelage van de weduwen wordt op (372,90 euro) vastgesteld. <W 2006-07-20/39, art. 209, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art. 7ter. <W. 11-2-1976, art. 15.> De ouderdomsverzekeringen waarin deze wet voorziet, worden afgetrokken van de toelagen aan zieken en invaliden; de overlevingsverzekeringsuitkeringen worden afgetrokken van de toelagen aan de weduwen van zieken of invaliden.
  De aftrekking gebeurt van de datum af waarop de gerechtigde de normale ouderdomspensioenleeftijd bereikt heeft, wanneer hij dat pensioen niet heeft opgevraagd; het af te trekken bedrag is datgene dat hij op die leeftijd had kunnen verkrijgen.

Art.8. De Belgische Staat waarborgt de prestaties voor gezondheidszorgen, voorzien ten laste van het Invaliditeitsfonds voor de werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi, ten gunste :
  a) van de gewezen werknemers voor de diensten alleen, verricht vóór 1 juli 1960, alsmede ten gunste van de leden van hun gezin; de waarborg heeft slechts uitwerking op de ouderdom vastgesteld door de wettelijke bepalingen in functie van deze diensten;
  b) van de weduwe en van de wezen genieters van een rente of van een toelage krachtens de wettelijke bepalingen op de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroege dood wanneer de werknemer de minimumduur diensten verricht heeft voorzien voor de toepassing van de bepalingen onder littera a hierboven of overleden is in de loop van een periode van werkelijke diensten vóór 1 januari 1942 of vanaf deze datum in de loop van een periode van onderwerping aan de verzekering vóór 1 juli 1960;
  c) van de weduwe waarvan de echtgenoot de minimum diensten verricht heeft voorzien voor de toepassing van de bepalingen van littera a hierboven, die geniet van de overdraagbaarheid van het burgerlijk pensioen of van de aanvulling van de rente verbonden aan de Herinneringsmedaille van Congo en die de voorwaarden vereist voor het bekomen van een toelage ten laste van het Bijzonder Toelagenfonds;
  d) van de slachtoffers van een arbeidsongeval en van de personen aangetast door een beroepsziekte wanneer het ongeval overkomen is vóór 1 juli 1960 of dat de werknemer opgehouden heeft aan het risico van beroepsziekte blootgesteld te zijn vóór deze datum, alsmede ten gunste van de leden van hun gezin;
  e) 1° van de weduwe en van de wezen genieters van een rente in toepassing van de wettelijke bepalingen tot regeling van het herstel der schade voortvloeiende uit de arbeidsongevallen en uit de beroepsziekten, wanneer het ongeval overkomen is vóór 1 juli 1960 of dat de werknemer opgehouden heeft blootgesteld te zijn aan het risico van beroepsziekte vóór deze datum;
  2° van de weduwe en van de wezen van het slachtoffer van het arbeidsongeval overkomen vóór 1 juli 1960 of van een persoon aangetast door een beroepsziekte die opgehouden heeft blootgesteld te zijn aan het risico vóór deze datum;
  f) van de werknemers genieters van de verzekering tegen de ziekte of de invaliditeit, wanneer de ziekte opgedaan werd of het ongeval overkomen is vóór 1 juli 1960, alsmede ten gunste van de leden van hun gezin;
  g) van de weduwe en van de wezen die genieten van toelagen van de verzekering tegen de ziekte of de invaliditeit, wanneer de ziekte opgedaan werd of het ongeval overkomen is vóór 1 juli 1960.
  (De kosten van geneeskundige verstrekkingen worden terugbetaald voor zover en in de mate dat er in een tegemoetkoming wordt voorzien door de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, en haar uitvoeringsbesluiten en rekening houdende met de overeenkomsten, akkoorden en als zodanig geldende documenten of met de honoraria die door de Koning zijn vastgesteld ter uitvoering van artikel 52 van de wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel.) <W 1996-04-29/32, art. 85, 004; Inwerkingtreding : 01-05-1996>
  (Onder "leden van hun gezin" bedoeld in het eerste lid, a), d), of f), moet worden begrepen : de personen die worden beschouwd als personen ten laste van de gerechtigden met toepassing van de bepalingen betreffende de verzekering geneeskundige verzorging van de voornoemde wet, gecoördineerd op 14 juli 1994.) <W 1996-04-29/32, art. 85, 004; Inwerkingtreding : 01-05-1996>

Art. 8bis. <W 2004-07-09/30, art. 139, 005; Inwerkingtreding : 01-08-2004> § 1. Behoudens wanneer ze om gezondheidsredenen vooraf van de Dienst de toestemming hebben gekregen om tijdelijk in het buitenland te verblijven, moeten de personen die de uitkeringen trekken, beoogd in de artikelen 7 en 7bis, hun werkelijke en gewone verblijfplaats in België hebben.
  § 2. De terugbetaling van de kosten voor gezondheidszorgen wordt aan de rechthebbenden bedoeld in artikel 8, eerste lid, slechts toegekend als de titularis van de verzekering zijn werkelijke en gewone verblijfplaats in België heeft, tenzij hij om gezondheidsredenen vooraf van de Dienst de toestemming heeft gekregen om tijdelijk in het buitenland te verblijven.
  § 3. De verblijfsverplichting omschreven in §§ 1 en 2 is niet van toepassing op :
  1° de onderdanen van een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte;
  2° de onderdanen van de Zwitserse Confederatie;
  3° de staatlozen en de vluchtelingen zoals ze zijn gedefinieerd in artikel 18ter;
  4° de onderdanen van een land waarmee een wederkerigheidsakkoord werd gesloten die hen hiervan vrijstelt.
  (5° de onderdanen van een niet-Lidstaat van de Europese Economische Ruimte die met toepassing van de Europese verordening 859/2003 aanspraak kunnen maken op de bepalingen van de Europese verordeningen 1408/71 en 574/72 inzake sociale zekerheid.) <W 2006-07-20/39, art. 204, 1°, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  § 4. Voor de terugbetaling van de kosten voor gezondheidszorgen bedoeld in artikel 8, eerste lid, maken de onderdnen van een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte (of de onderdanen beoogd in § 3, 5°), die verblijven op het grondgebied van één van die Staten maar niet in België, de keuze hetzij voor de strikte toepassing van de bepalingen van artikel 8, tweede lid, hetzij voor de toepassing van de Europese Verordeningen 1408/71 en 574/72 inzake sociale zekerheid. <W 2006-07-20/39, art. 204, 2°, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  Wanneer de gerechtigde beoogd in het eerste lid gekozen heeft voor de toepassing van de Europese Verordeningen 1408/71 en 574/72 inzake sociale zekerheid, dan wordt zijn dossier beheerd door de verzekeringsinstelling van zijn verblijfplaats volgens de regels die gelden in die Lidstaat.
  § 5. De terugbetaling van de kosten voor gezondheidszorgen bedoeld in artikel 8, eerste lid, wordt niet toegekend aan de personen die krachtens andere wettelijke, contractuele of reglementaire, Belgische of vreemde, bepalingen of krachtens een wederkerigheidsovereenkomst, aanspraak kunnen maken op gelijksoortige uitkeringen.

Art. 8ter. <W. 11-2-76, art. 17.> Bij overlijden van een gewezen werknemer die krachtens artikel 8, lid a of f, tegemoetkoming kreeg in de kosten van geneeskundige verzorging wordt uit het Invaliditeitsfonds een toelage voor begrafeniskosten betaald, gelijk aan het bedrag dat bij overlijden van een loonarbeider uitgekeerd wordt.
  De toelage wordt ook nog betaald bij overlijden van het in artikel 8, lid d, bedoeld slachtoffer van een arbeidsongeval of een beroepsziekte met een blijvende ongeschiktheid van minstens 66 pct.
  De toelage is niet verschuldigd wanneer ze krachtens een andere wettelijke of reglementaire voorziening verkregen kan worden.
  De vergoeding wordt uitgekeerd aan de persoon die de begrafeniskosten werkelijk heeft betaald; wordt de toelage uitgekeerd aan een rechtspersoon, dan mag zij het werkelijk betaalde niet overschrijden.

Art.9. <W. 21-9-64, art. 3.> De door de Belgische Staat krachtens artikelen 3 tot 8 gewaarborgde prestaties zijn, onder voorbehoud van het bepaalde in deze artikelen, die welke voortvloeien uit de wettelijke of reglementaire bepalingen die op 30 juni 1960 in Belgisch-Congo of Ruanda-Urundi van kracht waren.

Art. 9bis. <L. 22-2-71, art. 4.> De werknemer en zijn rechthebbenden kunnen op de krachtens deze wet gegarandeerde uitkeringen waarin de verzekering tegen ouderdom en vroegtijdig overlijden van de werknemers in Belgisch-Kongo en in Ruanda-Urundi voorziet, aanspraak maken alsof de in artikel bedoelde bijdragen inderdaad werden gestort;
  a) wanneer de werkgever op grond van een gerechtelijke beslissing met kracht van gewijsde tot betaling van de bijdragen werd veroordeeld in België, in Kongo, in Rwanda of in Burundi, voordat die gebieden onafhankelijk zijn geworden, of uiterlijk twee jaar daarna;
  b) wanneer de werkgever failliet werd verklaard alvorens Kongo, Rwanda of Burundi onafhankelijk zijn geworden en bijaldien de staten van de bijdragen werden gemaakt door de werkgever, de Arbeidsdienst van het Bestuur in Afrika, het Openbaar Ministerie bij Hoven en Rechtbanken van Belgisch-Kongo en van Ruanda-Urundi, de verzekeringsinstelling of de curator van de faling;
  c) wanneer de werknemersbijdragen overeenkomstig de wettelijke voorzieningen op het loon werden ingehouden en bijaldien het begin van de tewerkstelling van de werknemer binnen twee jaar door de werkgever of door de werknemer aan de verzekeringsinstelling werd bekendgemaakt, of de staten van de bedoelde bijdragen uiterlijk twee jaar na de onafhankelijkheid van Kongo, Rwanda en Burundi gemaakt geworden zijn door de sub lid b hierboven genoemde overheid, personen of diensten.
  Wanneer de gerechtigde zijn pensioen bekomen heeft op een datum die vóór het ogenblik komt waarop hij zich op het voordeel van dit artikel kon beroepen, worden de hierboven bedoelde uitkeringen berekend alsof zij op die datum waren ingegaan.
  De krachtens dit artikel toegekende uitkeringen worden betaald door het Solidariteits- en Perequatiefonds.

Art.10. De bedragen van de prestaties gewaarborgd door de Belgische Staat, worden vastgesteld (in euro). <W 2006-07-20/39, art. 205, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art. 10bis. <W 2006-07-20/39, art. 206, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007> De bijslag waarvan sprake is in de artikelen 3bis, § 1, en 3ter, § 1 en § 1bis, de aanvullende ouderdoms- en overlevingstoelagen waarvan sprake is in de artikelen 3bis, § 2, en 3ter, § 2 en § 3, evenals de ouderdoms- en overlevingspensioenminima waarvan sprake is in de artikelen 3quinquies en 3sexies worden geherwaardeerd onder de voorwaarden en op de wijze bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

Art.11.§ 1 <L. 11-2-76, art. 19> De uitkeringen waarin de ouderdoms- en overlevingsverzekering en de ziekte -invaliditeitsverzekering wettelijk voorzien ten gunste van de gewezen werknemers in Belgisch Kongo en Ruanda-Urundi, volgen de schommelingen van de index der consumptieprijzen, overeenkomstig de wet van 2 augustus 1971, houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de Openbare Schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeids, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
  Dit geldt ook voor de minima en maxima, vastgesteld inzake ouderdoms- en overlevingsverzekering.
  (Met het oog op de toepassing van de wet van 2 augustus 1971 worden de bedragen van de uitkeringen, de minima en de maxima gekoppeld aan spilindex 103,14 (basis 1996 = 100).) <W 2006-07-20/39, art. 207, 1°, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  (De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het indexeringsmechanisme bedoeld in het vorige lid wijzigen.) <W 2006-07-20/39, art. 207, 2°, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  Voor de werknemer die een vervroegde uitkering van het ouderdomspensioen bekomt, gelden de voorgaande bepalingen van de normale pensioenleeftijd af.
  § 2. De in artikel 4 bedoelde renten en de in artikel 5 bedoelde vergoedingen, toelagen en renten volgen de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen overeenkomstig de wet van 2 augustus 1971.
  De uitkeringen die verband houden met een arbeidsongeval of met een beroepsziekte waarvoor krachtens de tot op 31 december 1955 vigerende wetsbepalingen schadeherstel werd betaald, zijn gekoppeld aan het indexcijfer 110 van de kleinhandelsprijzen. Inzake toepassing van de wet van 2 augustus 1971 worden die uitkeringen eerst met 35 pct. vermeerderd, waarna ze gekoppeld worden aan de spilindex 114,20.
  De uitkeringen die verband houden met een beroepsziekte waarvoor krachtens de per 1 januari 1956 vigerende wetsbepalingen schadeherstel werd betaald, zijn gekoppeld aan het indexcijfer 115,50 van de kleinhandelsprijzen. Inzake toepassing van de wet van 2 augustus 1971 worden die uitkeringen eerst met 28,57 pct. vermeerderd, waarna ze gekoppeld worden aan de spilindex 114,20.
  De uitkeringen die verband houden met een arbeidsongeval waarvoor krachtens de per 1 januari 1956 vigerende wetsbepalingen schadeherstel werd betaald, zijn gekoppeld aan het indexcijfer 129,25 van de kleinhandelsprijzen. Inzake toepassing van de wet van 2 augustus 1971 worden die uitkeringen eerst met 14,89 pct. vermeerderd, waarna ze gekoppeld worden aan de spilindex 114,20.
  (§ 2bis. Het bedrag van de toelage beoogd bij artikel 3decies is gekoppeld aan de index van de consumptieprijzen.
  De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het indexeringsmechanisme bedoeld in het vorige lid wijzigen.) <W 2006-07-20/39, art. 207, 3°, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  § 3. Dit artikel is toepasselijk op de gerechtigden van Belgische nationaliteit en op de onderhorigen van landen waarmee een desbetreffende wederkerigheidsovereenkomst gesloten is.
  [1 § 3bis. De in § 1, eerste lid, bedoelde bepalingen met betrekking tot de ouderdoms- en overlevingsverzekering zijn van toepassing op de gerechtigden die onderdanen zijn van de Verenigde Staten van Amerika.
   Met het oog op de toepassing van de wet van 2 augustus 1971 worden de bedragen van de renten, beoogd in artikel 3, § 1, eerste lid, a), van deze wet en de bedragen van de toelagen en verhogingen beoogd in artikel 3, § 1, eerste lid, b) tot e), van deze wet in de verhouding die is vastgesteld in artikel 3, § 1, vierde lid, van deze wet gekoppeld aan de spilindex die van toepassing is op de datum van de pensioeningang en worden de bedragen verhoogd overeenkomstig het aantal indexeringen dat van toepassing was sedert de ingangsdatum van het pensioen.]1
  (§ 4. De besluiten genomen ter uitvoering van § 1 en § 2bis houden op uitwerking te hebben op het einde van de twaalfde maand na de datum van inwerkingtreding indien ze bij het verstrijken van die termijn niet bij wet bekrachtigd zijn.) <W 2006-07-20/39, art. 207, 4°, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  ----------
  (1)<W 2012-06-22/02, art. 105, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2012>

Art.12. De Pensioens- en Gezinstoelagekas voor de werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi stort het vermogen van het Omslagfonds op een Perequatiefonds en maakt er, op het einde van ieder dienstjaar, het winstsaldo van zijn bewerkingen aan over, na voorafneming van de sommen bestemd tot het Reservefonds.
  Het Perequatiefonds draagt bij tot het financieren van de aanpassing aan de levensduurte, overeenkomstig de bepalingen van het artikel 11 van de voordelen toegekend inzake verzekering tegen geldelijke gevolgen van ouderdom en vroege dood ten laste van de Pensioens- en Gezinstoelagenkas voor de werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi en van het Toelagenfonds voor werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi.

Art.13. Het invaliditeitsfonds voor de werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi stort op een Perequatiefonds de winsten verwezenlijkt op het beheer van de reserves samengesteld met het oog op de diensten van de renten inzake het herstel der schade voortvloeiende uit de arbeidsongevallen.
  Dit Perequatiefonds draagt bij tot het financieren van de aanpassing aan de levensduurte van de voordelen toegekend, overeenkomstig de bepalingen van het artikel 11 aan de slachtoffers van de arbeidsongevallen en aan hun rechthebbenden.

Art.14. Van 1 juli 1960 af, is alleen het Invaliditeitsfonds voor de werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi bevoegd om de dienst uit te voeren van de renten ten gunste van de gerechtigden van de wettelijke bepalingen betrekkelijk het herstel der schade voortvloeiende uit de arbeidsongevallen overkomen aan de werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi.
  Een koninklijk besluit bepaalt de voorwaarden in dewelke de Algemene Spaar- en Lijfrentekas gehouden is aan het Invaliditeitsfonds voor de werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi de wiskundige reserves over te maken van de renten waarvan de kapitalen samengesteld werden door de aangenomen verzekeraars, in uitvoering van de hiervoren herinnerde bepalingen, alsmede de voorwaarden in dewelke deze verzekeraars voortaan aan het Invaliditeitsfonds voor de werknemers de kapitalen zullen moeten storten die de renten samenstellen.

Art.15. (opgeheven) <W. 17-7-1963, art. 76.>

Art.16. De wets- en verordeningsbepalingen die de in het eerste artikel bedoelde instellingen onder het toezicht en de waarborg van Belgisch-Congo plaatsen, worden opgeheven.

Art.17. (opgeheven) <W. 17-7-1963, art. 76.>

Art.18. In het gebeurlijk geval dat wettelijke bepalingen andere dan Belgische zouden tussenkomen na de datum van inwerkingtreding van de onderhavige wet, voordelen toekennend die ondergeschikt zijn aan de diverse takken van de verzekering bedoeld door onderhavige wet aan de werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi en aan hun rechthebbenden in functie van de diensten verleend vóór deze datum zou het bedrag van deze voordelen afgehouden worden van de overeenstemmende prestaties die het voorwerp uitmaken van de waarborg van de staat, krachtens onderhavige wet.

Art. 18bis. § 1 <W 22-2-1971, art. 6.1.> De toelagen, renten en vergoedingen waarin ten gunste van de wezen is voorzien in (artikel 3, § 1, eerste lid, c), evenals in de artikelen 4 en 5, de gezinstoelagen als bepaald in de artikelen 4 en 5, de gezinstoelagen als bepaald in artikel 6, a en b, de toelagen waarin in artikel 7 is voorzien ten voordele van de kinderen of wezen van zieken of gebrekkigen, worden tot de leeftijd van 25 jaar uitgekeerd onder de voorwaarden als bepaald bij (artikel 62, §§ 3 tot 5), van de gecoordineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders. <W 2006-12-27/32, art. 157, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  (§ 2. Die toelagen, renten en vergoedingen worden ook betaald :
  a) (tot op 25-jarige leeftijd), wanneer het kind, onder de voorwaarden waarin voorzien is bij artikel 62, § 2, van de gecoordineerde wetten, betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, met een leerovereenkomst is tewerkgesteld, doch geen werk verricht op grond van een arbeidsovereenkomst; <W 1996-04-29/32, art. 86, 004; Inwerkingtreding : 01-05-1996>
  b) zonder enige leeftijdsbeperking wanneer het in België verblijvend gerechtigd kind, ten gevolge van zijn lichamelijke of geestelijke gesteldheid, helemaal niet voor de uitoefening van enig beroep geschikt is.
  Desondanks worden de wezenuitkeringen slechts op grond van lid b betaald zo de ongeschiktheid vóór de 18-jarige leeftijd vastgesteld geworden is, en zo aan één van de volgende voorwaarden is voldaan :
  1. de verzekerde telt ten minste zestien jaar tewerkstelling, vakantieverlof inbegrepen, die aangerekend wordt voor toekenning van de uitkeringen waarin voorzien is door de verzekering tegen ouderdom en vroegtijdig overlijden van de werknemers in Belgisch-Kongo en Ruanda-Urundi;
  2. het overlijden deed zich tijdens een verzekeringstijdvak voor;
  3. de verzekerde ontving tot de dag van het overlijden een krachtens artikel 7 gegarandeerde toelage, of was gerechtigd die te ontvangen.
  De ongeschiktheid wordt vastgesteld op een door de Koning bepaalde manier.) <W. 22-2-71, art. 6.,2>
  (§ 3. Wanneer de uitkeringen krachtens de bepalingen van § 2 worden toegekend mogen ze niet groter zijn dan het bedrag waarin de wetten op de kinderbijslag voor loonarbeiders voorzien.
  In dit geval en wanneer andere uitkeringen op grond van wetten of reglementen kunnen verkregen worden, is alleen het verschil verschuldigd tussen deze uitkeringen en dat bedrag, beperkt tot de in vorig lid afgebakende hoegrootheid.) <W. 22-2-71, art. 6.,2>

Art. 18ter. <W. 11-2-76, art. 20.> De (artikelen 3, § 1, tweede en derde lid, en § 2, tweede lid), 3bis tot 3octies, 5bis, 5quinquies, 5septies, 6ter, 7, tweede lid, 7bis, 8ter en 9bis zijn niet van toepassing op vreemdelingen, tenzij anders is bepaald in met hun land gesloten wederkerigheidsakkoord. <W 2006-07-20/39, art. 208, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  Die bepalingen zijn echter van toepassing op vluchtelingen die het voordeel genieten van het Internationaal Verdrag betreffende de status van vluchtelingen ondertekend te Genève op 28 juli 1951 en goedgekeurd bij de wet van 26 juni 1953, alsook op staatlozen die het voordeel genieten van het Verdrag betreffende de status van staatlozen, ondertekend te New York op 28 september 1954 en goedgekeurd bij de wet van 12 mei 1960, (...).) <W 2004-07-09/30, art. 140, 005; Inwerkingtreding : 01-08-2004>

Art.19. De Koning kan de regelen vaststellen voor het beheer en de werking van de instellingen bedoeld in het eerste artikel.
  Hij kan eveneens de voorwaarden bepalen in dewelke de openbare instellingen bedoeld in het eerste artikel, zullen mogen voortgaan, na 30 juni 1960, de bepalingen toe te passen van de sociale wetgeving betreffende de werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi.

Art. 20. Onderhavige wet treedt in werking op 1 juli 1960 met uitzondering van de artikelen 1, 2 en 16 die in voege treden op de dag van haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.