20 MEI 1994. - Wet houdende de geldelijke rechten van de militairen. (NOTA : art. 9bis, § 1 en art. 10 zijn gewijzigd met ingang op een onbepaalde datum door <W2006-03-05/57, art. 6 en 7, 010; Inwerkingtreding : onbepaald >) (NOTA : verschillende art. gewijzigd door W2007-02-28/35, art. 225 tot 228, 011; Inwerkingtreding : 31-12-2013 (voir art. 272)) (NOTA : Artikel 225 tot artikel 228 van de W 28/02/2007 dat oorspronkelijk in wijzigingen van de W 20/05/1994 voorzag is, voor zijn inwerkingtreding, vervangen door de artikelen 314 tot 326 van de wet van 31 juli 2013 (2013-07-31/04) tot wijziging van de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen van het actief kader van de Krijgsmacht en tot wijziging van sommige bepalingen betreffende het statuut van het militair personeel. Deze artikelen vervangen de oorspronkelijke artikelen 225 tot 228 van de W 28/02/2007 door een nieuwe bepaling die de artikelen 1, 3, 4, 5, 9bis, 10, 10bis, 10ter, 11, 13ter, 13quater en 14 van de Wet 20/05/1994 wijzigt. Hiermee heeft de wetgever te kennen gegeven dat hij afstand doet van zijn oorspronkelijke wijzigingen. Met andere woorden zullen de artikelen 225 tot 228 van de W 28/02/2007, zoals deze voor zijn vervanging door de W 31/07/2013 bestond, nooit in werking treden) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 15-08-1997 en tekstbijwerking tot 03-07-2018)
HOOFDSTUK I. - De begunstigden.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Het recht op wedde.
Art. 2-5
HOOFDSTUK III. - De gewaarborgde bezoldiging.
Art. 6-8
HOOFDSTUK IV. - (De toelagen, vergoedingen, premies, voordelen van alle aard en sociale voordelen.) <W 2003-03-27/49, art. 125; Inwerkingtreding : 14-07-2003>
Art. 9, 9bis, 10, 10bis, 10ter, 11, 11bis, 12
HOOFDSTUK V. - [1 Bijzondere stelsels.]1
Art. 13, 13bis, 13ter, 13quater
HOOFDSTUK VI. - De betaling.
Art. 14, 14bis
HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen.
Art. 15-16, 16bis
HOOFDSTUK VIII. - Overgangsbepalingen.
Art. 17-19
1994007182 1994007184 1994007265 1995007055 1995007058 1995007088 1995007292 1996007141 1997007146 1997007147 1997007162 1998002062 1998007165 1998007215 1998007243 1998007247 1998007266 1998007269 1998007270 1998007271 1999002043 1999002102 1999007264 2000000642 2000000947 2000002055 2000007032 2000007164 2000007258 2001007036 2001007046 2001007054 2001007206 2001007283 2001007287 2001007293 2002007183 2002007276 2002007293 2002007295 2002007303 2003000704 2003007090 2003007125 2003007126 2003007127 2003007277 2003007297 2003007313 2004007039 2004007322 2005007039 2005007062 2005007137 2006007000 2006007080 2006007091 2006007192 2006007227 2006007240 2006007351 2007007122 2007007126 2007007222 2007007224 2007007262 2007007274 2008007002 2008007003 2008007019 2008013266 2009007115 2009007190 2010002006 2010002042 2010007158 2010007212 2010007241 2010007300 2010007301 2014007020 2014007022 2014007131 2014007188 2014007285 2014007338 2014007345 2015007122 2015007139 2015007270 2015007271 2015007309 2015007314 2016007141 2016007155 2016007428 2017020440 2017031832 2018010416 2018012868 2018012869 2018014064 2018014818 2018014819 2018030701 2018032313 2018040125 2018040347 2018040351 2018040662 2019010824 2019011839 2019013850 2019013964 2019014743 2020015666 2020015740 2020016394 2020020350 2020020364 2020031538 2020041351 2020041971 2020043941 2021020789 2021032719 2021034075 2021042246 2022020048 2022031079 2022033196 2022040809 2023045501 2024000059 2024000060 2024005403 2024005410 2024007867
HOOFDSTUK I. - De begunstigden.
Artikel 1.[1 Deze wet is toepasselijk op de militairen van het actief kader bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de Krijgsmacht, en van het reservekader bedoeld in artikel 2 van de wet van 16 mei 2001 houdende statuut van de militairen van het reservekader van de Krijgsmacht, hierna genoemd "de militairen".]1
----------
(1)<W 2013-07-31/04, art. 314, 015; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>
HOOFDSTUK II. - Het recht op wedde.
Art.2. § 1. De militair wordt bezoldigd met een wedde.
(De Koning stelt de weddeschalen vast binnen de hierna bepaalde grenzen :
1° de opperofficieren :
minimumbedrag : het minimumbedrag van de weddeschalen van toepassing op de management- en staffuncties van de federale overheidsdiensten;
maximumbedrag : het maximumbedrag van de weddeschalen van toepassing op de management- en staffuncties van de federale overheidsdiensten;
2° de andere officieren :
minimumbedrag : het minimumbedrag van de weddeschalen van toepassing op het personeel van de federale overheidsdiensten van het niveau B;
maximumbedrag : het maximumbedrag van de weddeschalen van toepassing op het personeel van de federale overheidsdiensten van het niveau A;
3° de onderofficieren :
minimumbedrag : het minimumbedrag van de weddeschalen van toepassing op het personeel van de federale overheidsdiensten van het niveau C;
maximumbedrag : het maximumbedrag van de weddeschalen van toepassing op het personeel van de federale overheidsdiensten van het niveau B;
4° de vrijwilligers, met uitzondering van diegenen bedoeld in artikel 17 :
minimumbedrag : het minimumbedrag van de weddeschalen van toepassing op het personeel van de federale overheidsdiensten van het niveau D;
maximumbedrag : het maximumbedrag van de weddeschalen van toepassing op het personeel van de federale overheidsdiensten van het niveau D.) <W 2003-03-27/49, art. 122, 006; Inwerkingtreding : 14-07-2003>
§ 2. (opgeheven) <W 2003-03-27/49, art. 122, 006; Inwerkingtreding : 14-07-2003>
§ 3. De wedden van de militairen worden gekoppeld aan de mobiliteitsregeling van toepassing op de wedden van het personeel der ministeries. Zij zijn gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.
Art.3.§ 1. De militair heeft recht op zijn wedde, wanneer hij in " werkelijke dienst " is.
[1 [2 De militair van het reservekader die een periode van vorming, een wederoproeping of een bijkomende prestatie bedoeld in artikel 38 van de wet van 16 mei 2001 houdende statuut van de militairen van het reservekader van de Krijgsmacht, verricht en die een militair rustpensioen geniet, heeft recht op een wedde die gelijk is aan het verschil tussen de wedde waarop hij aanspraak zou kunnen maken als militair van het actief kader enerzijds, en het bedrag van zijn pensioen anderzijds.
In afwijking van het eerste lid, heeft de militair van het reservekader die een periode van vorming, een wederoproeping of een bijkomende prestatie bedoeld in artikel 38 van de wet van 16 mei 2001 houdende statuut van de militairen van het reservekader van de Krijgsmacht, verricht, en wanneer hij statutair ambtenaar is wiens bezoldiging, krachtens zijn statuut, door de rechtspersoon van publiek recht of door de gesubsidieerde instelling van het vrij onderwijs, die zijn werkgever is, niet of slechts na verloop van tijd mag geschorst worden, recht op een weddecomplement gelijk aan het verschil tussen de wedde van militair waarop hij aanspraak kan maken enerzijds, en de wedde waarop hij aanspraak kan maken als statutair ambtenaar anderzijds, op voorwaarde dat de wedde van militair hoger is.
Inzake pensioenen, wordt de in het tweede lid bedoelde wedde en het in het derde lid bedoelde weddecomplement onderworpen aan de verplichte afhouding bedoeld in artikel 60 van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen.]2]1
§ 1bis. [1 ...]1
§ 2. De militair op " non-activiteit " ingevolge tijdelijke ambtsontheffing om gezondheidsredenen :
1° behoudt het recht op zijn totale wedde, wanneer de aandoening die aan de basis lag van de tijdelijke ambtsontheffing is opgelopen naar aanleiding van de dienst;
2° behoudt het recht op 75 pct. van zijn totale wedde, wanneer de aandoening die aan de basis lag van de tijdelijke ambtsontheffing niet is opgelopen naar aanleiding van de dienst.
§ 3. De militair op " non-activiteit " als gevolg van een tijdelijke ambtshontheffing bij tuchtmaatregel heeft recht op 75 pct. van de laatste wedde.
(§ 3bis. De militair in non-activiteit ingevolge een tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking heeft geen recht op wedde. (Hij ontvangt niettemin een onderbrekingstoelage tegen de tarieven en onder de voorwaarden vastgesteld voor het personeel van de federale overheidsdiensten.) ) <W 2000-05-25/32, art. 38, 003; Inwerkingtreding : 20-08-1997> <W 2003-03-27/49, art. 123, 006; Inwerkingtreding : 14-07-2003>
(De wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, is van toepassing op de onderbrekingsuitkering.) <W 2000-05-25/32, art. 38, 003; Inwerkingtreding : 20-08-1997>
(De onderbrekingsuitkering wordt betaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, behalve wanneer hij een beroepsactiviteit uitoefent, overeenkomstig de bepalingen van artikel 19 van de wet van 14 januari 1975 houdende het tuchtreglement van de krijgsmacht. Wanneer de beroepsactiviteit evenwel een zelfstandige activiteit is, blijft de onderbrekingsuitkering betaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening gedurende de eerste twaalf maanden van deze activiteit.) <W 2006-03-05/57, art. 5, 010; Inwerkingtreding : 15-04-2006>
[1 De militair met palliatief verlof heeft geen recht op wedde. Hij ontvangt niettemin een onderbrekingstoelage tegen de tarieven en onder de voorwaarden vastgesteld voor het personeel van de federale overheidsdiensten.]1
§ 3ter. [1 ...]1
§ 4. [1 De militair die een vrijheidsberovende straf ondergaat, waartoe hij door een Belgisch gerecht veroordeeld is of door een buitenlands gerecht als de beslissing wordt erkend in België, ontvangt 50 procent van de laatste wedde, zonder dat het bedrag minder mag bedragen dan het bedrag van het leefloon bedoeld in artikel 14 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.]1
In afwijking van vorig lid :
1° (heeft de militair die zijn straf ondergaat [1 onder de wijze van uitvoering van de beperkte detentie, de voorwaardelijke invrijheidstelling]1 of het elektronisch toezicht, recht op volle wedde;) <W 2003-03-27/49, art. 123, 006; Inwerkingtreding : 14-07-2003>
2° Blijft de volle wedde verworven voor de periode van voorlopige hechtenis die eerst gevolgd werd door de opschorting van de uitspraak van de veroordeling en vervolgens door de herroeping van voornoemde opschorting.
§ 5. Onder voorbehoud van latere definitieve vereffening van zijn rechten (, en zonder dat het bedrag minder mag bedragen dan het [1 bedrag van het leefloon bedoeld in artikel 14 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie]1,) ontvangt de militair : <W 2003-03-27/49, art. 123, 006; Inwerkingtreding : 14-07-2003>
1° 75 pct. van de wedde als hij bij ordemaatregel geschorst is;
2° 50 pct. van de wedde als hij in voorlopige hechtenis zit;
3° 75 pct. van de wedde als hij gescheiden is van het leger.
In het geval bedoeld in het eerste lid, 3°, wordt de wedde gestort aan de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot of, bij ontstentenis, aan de familieleden die fiscaal ten laste zijn van de militair.
[1 Wanneer een einde wordt gesteld aan de schorsing bij ordemaatregel van een militair in de loop van een tegen hem ingestelde strafvordering of van een procedure die een statutaire maatregel ten gevolge kan hebben, die ingesteld werd voor dezelfde feiten, kan de betrokken militair pas aanspraak maken op de vereffening van het deel van de wedde dat hij niet ontvangen heeft op basis van het eerste lid, 1°, vanaf het ogenblik waarop er geen rechtsmiddel meer ingesteld kan worden tegen het vonnis, het arrest of de statutaire maatregel. Deze vereffening is niet verschuldigd voor de periode van schorsing bij ordemaatregel die omgezet wordt in een periode van non-activiteit.]1
De op grond van [1 het eerste tot het derde lid]1 berekende bedragen kunnen niet worden teruggevorderd.
----------
(1)<W 2013-07-31/04, art. 316, 015; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>
(2)<W 2018-06-19/03, art. 2, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art.4.[1 § 1. De wedde van de kandidaat-militair "in periode van schoolvorming" wordt verminderd met een bedrag dat wordt vastgesteld op basis van een door de Koning bepaalde coëfficiënt. Deze coëfficiënt mag niet hoger zijn dan 0,5.
Onder kandidaat-militair "in periode van schoolvorming" wordt verstaan :
1° de kandidaat-officier die cursussen volgt in de Koninklijke Militaire School, in een industriële hogeschool of in de hogere zeevaartschool, of in een universiteit met het oog op het behalen van het diploma van arts, dierenarts, tandarts of apotheker, of in eender welke andere door de Koning bepaalde instelling die onderwijs verstrekt dat toegang verleent tot het niveau A;
2° de kandidaat-onderofficier van niveau B die cursussen volgt in een instelling van het hoger onderwijs met het oog op het behalen van een bachelor.
§ 2. [2 ...]2]1
----------
(1)<W 2013-07-31/04, art. 317, 015; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>
(2)<W 2016-11-21/20, art. 16, 018; Inwerkingtreding : 02-01-2017>
Art.5.§ 1. De militair die krijsgevangene of oorlogsgeïnterneerde is, of die gevangene of geïnterneerde is of als gijzelaar vastgehouden wordt, of vermist wordt gedurende een opdracht uitgevoerd in de deelstand " operationele inzet " [1 , " militaire bijstand "]1 of " hulpverlening ", behoudt het recht op de totale wedde.
De Koning kan echter, bij een besluit vastgesteld op de voordracht van de Minister van Landsverdediging, de wedde verminderen of inhouden voor de hele periode van gevangenschap of internering of gijzeling of vermist zijn of voor een gedeelte ervan, wanneer de feiten die de aanleiding zijn geweest van zijn gevangenschap, de internering, de gijzeling of het vermist zijn, onverenigbaar zijn met zijn militaire staat. De militair wordt op de hoogte gebracht van de met redenen omklede voordracht van de Minister van Landsverdediging en beschikt over de mogelijkheid om zijn middelen van verweer te doen gelden, voordat het koninklijk besluit uitgevaardigd wordt.
§ 2. In de gevallen bedoeld in § 1 wordt de wedde gestort aan de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot of, bij ontstentenis, aan de familieleden die fiscaal ten laste zijn van de militair.
----------
(1)<W 2014-05-15/44, art. 5, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
HOOFDSTUK III. - De gewaarborgde bezoldiging.
Art.6.§ 1. De militair ontvangt een gewaarborgde minimumbezoldiging.
[1 De gewaarborgde minimumbezoldiging is evenwel niet van toepassing op de kandidaat-militair "in periode van schoolvorming" bedoeld in artikel 4, § 1.]1
§ 2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk moet onder " bezoldiging " worden verstaan, de basiswedde vermeerderd met de hiernavermelde toelagen :
1° de haard- of standplaatstoelage;
2° de toelage voor huisvesting of de waarde van de door de Staat in België kosteloos geleverde huisvesting;
3° de toelage aan militairen die de opleiding tot parachutist hebben ontvangen.
§ 3. Voor de vaststelling van de " bezoldiging " komen niet in aanmerking :
1° de vergoedingen en toelagen die werkelijke lasten dekken;
2° de kinderbijslagen en de maandelijkse supplementen daarvan.
----------
(1)<W 2016-11-21/20, art. 17, 018; Inwerkingtreding : 02-01-2017>
Art.7. De jaarbezoldiging van de militair die de leeftijd van 21 jaar bereikt heeft, bedraagt nooit, voor volledige prestaties, minder dan :
- (13.234,20 EUR), indien de betrokkene, wat de sociale zekerheid betreft, onderworpen is aan de regeling inzake verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector geneeskundige verzorging; <W 2002-08-02/45, art. 147, 005; Inwerkingtreding : 29-08-2002>
- (112.478,10 EUR) frank in de andere gevallen. <W 2002-08-02/45, art. 147, 005; Inwerkingtreding : 29-08-2002>
(De Koning past de in het eerste lid bepaalde bedragen aan, overeenkomstig de intersectorale programmaties die van toepassing zijn op geheel het Openbaar Ambt.) <W 2003-03-27/49, art. 124, 006; Inwerkingtreding : 14-07-2003>
Art.8. Het verschil tussen de in artikel 7 bedoelde jaarbezoldiging en die waarop de militair normaal zou recht hebben, wordt hem toegekend in de vorm van een weddebijslag en in zijn wedde opgenomen.
De in het eerste lid bedoelde weddebijslag wordt evenwel in dezelfde mate verminderd als de wedde van de maand waarop hij betrekking heeft.
HOOFDSTUK IV. - (De toelagen, vergoedingen, premies, voordelen van alle aard en sociale voordelen.)
Art.9. Het stelsel der toelagen en vergoedingen toepasselijk op de militair in " actieve dienst " in periode van oorlog wordt vastgesteld door de Koning.
Art. 9bis.<Ingevoegd bij W 2003-03-27/49, art. 126; Inwerkingtreding : 14-07-2003> § 1. Naast de wedde ontvangt de militair in werkelijke dienst in periode van vrede, in de deelstanden " in intensieve dienst ", " in hulpverlening " [1 , "in militaire bijstand"]1 en " in operationele inzet " een toelage waarvan het bedrag per dag overeenstemt met een breuk van de bruto jaarwedde met in de noemer het getal 1 850 en in de teller het getal bepaald door de Koning.
§ 2. Het vervullen van bijzondere prestaties en het bezit van bijzondere kwalificaties die niet als normaal en inherent aan het ambt van militair kunnen worden beschouwd, kunnen eveneens aanleiding geven tot het toekennen van een toelage.
Onder bijzondere prestaties worden verstaan :
1° de prestaties die buiten de normale regeling van de dienstprestaties geleverd worden;
2° de prestaties die geen verband houden met de normale functie van de betrokken militair;
3° de prestaties die, alhoewel zij verband houden met de functie van betrokken militair, bijzonder hoge eisen stellen.
Een toelage voor bijzondere kwalificaties kan slechts verleend worden op basis van diploma's, van getuigschriften of van door de minister van Landsverdediging of door de Chef Defensie verleende brevetten.
De Koning bepaalt de bedragen en regelt de toekenning van de in het eerste lid bedoelde voordelen.
Hij mag evenwel de Minister van Landsverdediging belasten met het bepalen van de aanvullende maatregelen nodig voor de uitvoering van een door Hem vastgestelde regeling.
§ 3. Toelagen op grond van kwalificaties, waarvan de toekenning of het behoud ervan bijkomend afhankelijk zijn van het uitvoeren van een minimum aantal specifieke prestaties binnen een welbepaalde periode, kunnen, wanneer de betrokkene de vereiste prestaties niet tijdig heeft kunnen uitvoeren wegens gerechtvaardigde dienstredenen, of omwille van een tijdelijke lichamelijke ongeschiktheid tot het uitvoeren van de beoogde prestaties die te wijten is aan de uitvoering van de militaire dienst, blijven toegekend worden door de autoriteit die de Koning aanduidt en volgens de nadere regels die Hij bepaalt.
[1 § 4. De Koning kan een toelage creëren om aan de militair dezelfde voordelen toe te kennen als deze die toegekend worden aan het personeel van de federale overheidsdiensten. Hij bepaalt, desgevallend forfaitair, het bedrag ervan en regelt de toekenning ervan.
De Koning kan, eventueel voor een beperkte duur, een toelage of een weddecomplement toekennen om een eventueel verlies van inkomsten of van perspectieven van inkomsten te compenseren, te wijten aan een wijziging van bestaande geldelijke rechten. Hij bepaalt, desgevallend forfaitair, het bedrag ervan en regelt de toekenning ervan.
Hij kan evenwel de Minister van Landsverdediging belasten met het bepalen van de aanvullende maatregelen nodig voor de uitvoering van een door Hem vastgestelde regeling.]1
----------
(1)<W 2013-07-31/04, art. 319, 015; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>
Art.10.<W 2001-03-22/36, art. 155, 004; Inwerkingtreding : 17-04-2001> (eerste lid opgeheven) <W 2003-03-27/49, art. 127, 006; Inwerkingtreding : 14-07-2003>
Wanneer hij zich [1 bevindt in de deelstand "hulpverlening", "militaire bijstand" of "operationele inzet"]1, ontvangt de militair in " werkelijke dienst " bovendien een dagelijkse forfaitaire vergoeding waarvan het bedrag gelijk is voor alle categorieën van het militair personeel en door de Koning wordt vastgesteld. Dit bedrag wordt vermenigvuldigd met een coëfficiënt die door de Koning wordt vastgesteld afhankelijk van de aanwendingsvormen, die zijn vastgesteld met toepassing van artikel 3 van de wet van 20 mei 1994 betreffende de aanwending van de krijgsmacht, de paraatstelling alsook betreffende de periodes en de standen waarin de militair zich kan bevinden, waarbij deze coëfficiënt niet hoger mag zijn dan 7.
----------
(1)<W 2013-07-31/04, art. 320, 015; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>
Art. 10bis.<Ingevoegd bij W 2003-03-27/49, art. 128; Inwerkingtreding : 14-07-2003> § 1. Een vergoeding wordt [2 ...]2 toegekend aan de militair, die verplicht wordt werkelijke lasten te dragen die niet als normaal en inherent aan het ambt van militair kunnen worden beschouwd.
Wanneer de situatie, die aanleiding geeft tot het toekennen van een vergoeding, onderhevig is aan herhaling, kan het bedrag (forfaitair) worden vastgesteld. <Erratum, zie B.S. 04-07-2003, p. 36015>
§ 2. De Koning bepaalt de bedragen en regelt de toekenning van de in § 1 bedoelde voordelen.
Hij mag evenwel de Minister van Landsverdediging belasten met het bepalen van de aanvullende maatregelen nodig voor de uitvoering van een door Hem vastgestelde regeling.
§ 3. De militair bekomt op zijn verzoek een voorschot op vergoedingen, in de volgende gevallen :
1° naar aanleiding van een dienstverplaatsing;
2° bij het vertrek naar het buitenland om er een dienstperiode uit te voeren;
3° bij de terugkeer uit het buitenland na afloop van een dienstperiode aldaar;
4° bij de terugkeer uit het buitenland om dringende en ernstige redenen;
5° voor kosten gebonden aan het onderwijs van de kinderen, die voortvloeien uit de affectaties van de militair.
(6° naar aanleiding van een verandering van de woon- of verblijfplaats ten gevolge van de overbrenging van de gewone plaats van het werk of van een, door de Koning bepaalde, omstandigheid.) <W 2005-07-20/41, art. 38, 008; Inwerkingtreding : 08-08-2005>
De Minister van Landsverdediging regelt de modaliteiten volgens dewelke de militair dit voorschot kan bekomen, alsook de grootte ervan.
[1 7° voor de militair die een vrijwillige militaire inzet vervult, die een soldij ontvangt, bedoeld in artikel 50, tweede lid, van de wet van 10 januari 2010 tot instelling van de vrijwillige militaire inzet en tot wijziging van verschillende wetten van toepassing op het militair personeel, voor de opgelopen kosten in het kader van de ten laste neming door de Staat van de kosten verbonden aan het woonwerkverkeer.]1
----------
(1)<W 2010-01-10/15, art. 6, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
(2)<W 2013-07-31/04, art. 321, 015; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>
Art. 10ter.<Ingevoegd bij W 2003-03-27/49, art. 129; Inwerkingtreding : 14-07-2003> § 1. De Koning kan de Minister van Landsverdediging toelaten buitengewone kosten die de militair oploopt naar aanleiding van een dienstreis, een dienstperiode in het buitenland en een mutatie terug te betalen volgens de nadere regels die Hij bepaalt.
§ 2. Hij kan de Minister van Landsverdediging eveneens toelaten, om de in § 1 bedoelde bevoegdheid op herroepelijke wijze en onder diens verantwoordelijkheid en toezicht, ten belope van een door de Koning te bepalen bedrag, over te dragen aan de militaire en burgerlijke overheden die Hij bepaalt.
De militaire en burgerlijke overheden bedoeld in het eerste lid moeten bekleed zijn met de bevoegdheden van :
1° hetzij korpscommandant van een militaire eenheid;
2° hetzij sectie- of divisiechef binnen een algemene directie of een stafdepartement;
3° hetzij onderstafchef of directeur-generaal;
4° hetzij chef defensie [1 ...]1.
§ 3. Onder buitengewone kosten worden onafwendbare kosten verstaan, die de militair oploopt bij de uitvoering van zijn opdracht, waarvoor géén specifieke vergoedingsregeling bestaat, en die betrekking hebben op :
1° hetzij, logement tijdens een dienstperiode in het buitenland;
2° hetzij, onderwijs voor de kinderen naar aanleiding van een dienstperiode in het buitenland;
3° hetzij, logement of transport tijdens een dienstverplaatsing;
4° hetzij, een terugroeping wegens dringende familiale of sociale redenen;
5° hetzij, representatieve opdrachten.
§ 4. Het bedrag dat de Koning bepaalt in toepassing van § 2, eerste lid, mag niet hoger zijn dan 1.500 euro, tenzij in het specifieke geval van de buitengewone kosten voor onderwijs van de kinderen tijdens een dienstperiode in het buitenland, waar het niet hoger mag zijn dan 4.000 euro.
De in het eerste lid bepaalde bedragen worden gekoppeld aan de mobiliteitsregeling toepasselijk op de wedden van het personeel der ministeries. Ze worden gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.
----------
(1)<W 2013-07-31/04, art. 322, 015; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>
Art.11.§ 1. De militair ontvangt een haard- of standplaatstoelage, vakantiegeld en een eindejaarstoelage tegen de tarieven en onder de voorwaarden vastgesteld voor de personeelsleden in de rijksbesturen.
§ 2. (De Koning kan een premie instellen teneinde aan de militair, binnen de termijn die Hij bepaalt en ten laatste op 1 januari 2005, een aanvulling op het vakantiegeld toe te kennen waarvan het bedrag gelijk is aan dat toegekend aan het personeel van de federale overheidsdiensten. Hij regelt de toekenning van deze premie.
Wanneer geen inhouding gebeurt op het bedrag van de premie bedoeld in het eerste lid in toepassing van artikel 39quater van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, wordt het bedrag van de premie verminderd met 13,07 %.) <W 2007-12-21/38, art. 15, 012; Inwerkingtreding : 01-05-2002>
§ 3. (opgeheven) <W 2003-03-27/49, art. 130, 006; Inwerkingtreding : 14-07-2003>
(§ 4. Daarenboven, kan de Koning, in het kader van herstructureringen van de krijgsmacht of in geval van conjuncturele personeelsproblemen :
1° herklasserings- of vertrekvergoedingen toekennen aan militairen die, op hun aanvraag, de krijgsmacht vroegtijdig verlaten;
2° recruteringspremies toekennen aan kandidaat-militairen, hetzij op het einde van de periode van initiële vorming, hetzij op een moment dat Hij bepaalt;
[1 3° toelagen toekennen om de retentie van bepaalde militairen te bevorderen binnen de Krijgsmacht.]1
Wat de toekenning van de in het eerste lid, 1° bedoelde vergoedingen betreft, kan de Koning volgende aspecten bepalen :
1° het bedrag en de nadere toekenningsvoorwaarden van de vergoeding;
2° per personeelscategorie, de voorwaarden waaraan de militairen moeten voldoen om in aanmerking te komen voor toekenning van deze vergoedingen;
3° per personeelscategorie, het maximum aantal militairen dat hiervan kan genieten;
4° de eventuele nadere terugbetalingsvoorwaarden indien de militair niet langer aan de gestelde voorwaarden voldoet.
Wat de toekenning van de in het eerste lid, 2° bedoelde recruteringspremies betreft, kan de Koning bepalen :
1° het bedrag en de toekenningsvoorwaarden van de premie;
2° de personeelscategorieën die voor toekenning van de premie in aanmerking kunnen komen;
3° de minimum duur tijdens dewelke de begunstigde in werkelijke dienst moet blijven;
4° de nadere terugbetalingsvoorwaarden indien de begunstigde de krijgsmacht verlaat of moet verlaten vóór het verstrijken van deze termijn om andere redenen dan :
a) omdat hij niet langer voldoet aan de eisen op medisch gebied en zijn vorming om die reden niet kan voortzetten;
b) de oppensioenstelling wegens definitieve lichamelijke ongeschiktheid voor elke militaire dienst.) <W 2001-03-22/36, art. 156, 004; Inwerkingtreding : 17-04-2001>
[1 Wat de toekenning van de in het eerste lid, 3°, bedoelde retentietoelagen betreft, bepaalt de Koning :
1° het bedrag en de toekenningsvoorwaarden van de toelagen;
2° per personeelscategorie, de voorwaarden waaraan de militairen moeten voldoen om in aanmerking te komen voor toekenning van deze toelagen;
3° per personeelscategorie, het maximum aantal militairen dat hiervan kan genieten;
4° de eventuele nadere terugbetalingsvoorwaarden indien de militair niet langer aan de gestelde voorwaarden voldoet.]1
----------
(1)<W 2013-07-31/04, art. 323, 015; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>
Art. 11bis. <Ingevoegd bij W 2003-03-27/49, art. 131; Inwerkingtreding : 14-07-2003> De Koning kan daarenboven het recht openen op voordelen van alle aard en sociale voordelen.
Hij mag evenwel de Minister van Landsverdediging belasten met het bepalen van de aanvullende maatregelen nodig voor de uitvoering van een door Hem vastgestelde regeling.
Art.12. De Koning kan de bedragen van de toelagen en vergoedingen bedoeld in (dit hoofdstuk) koppelen aan de mobiliteitsregeling die van toepassing is op de wedden van het personeel der ministeries. <W 2003-03-27/49, art. 132, 006; Inwerkingtreding : 14-07-2003>
HOOFDSTUK V. - [1 Bijzondere stelsels.]1
----------
(1)
Art.13. Het personeel dat dient in het kader van de militaire technische samenwerking, geniet de geldelijke voordelen en waarborgen verleend aan de binnen het raam der technische samenwerking erkende technici en deskundigen.
De Koning bepaalt de toepassingswijze van deze geldelijke waarborgen en voordelen voor de militairen.
Art. 13bis.[1 Genieten per dag werkelijke dienst, een soldij waarvan de bedragen en de toekenningsmodaliteiten bepaald worden door de Koning :
1° de niet-militaire leerling in vorming in een school of in periode van schoolvorming, die dient aan de hand van een dienstneming of wederdienstneming;
2° de militair die een vrijwillige militaire inzet vervult, gedurende de periode die begint op de dag waarop hij een dienstneming aangaat en die eindigt de laatste dag [2 van de zevende kalenderweek die volgt op de week]2 tijdens dewelke hij deze dienstneming heeft aangegaan.
Het dagbedrag van de soldij mag 5 euro niet [2 overschrijden voor de soldij bedoeld in het eerste lid, 1°, en mag 10 euro niet overschrijden voor de soldij bedoeld in het eerste lid, 2°]2. De Koning kan dit bedrag koppelen aan de mobiliteitsregeling toepasselijk op de wedden van het personeel der federale overheidsdiensten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2010-01-10/15, art. 8, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
(2)<W 2014-05-15/67, art. 4, 017; Inwerkingtreding : 01-08-2014>
Art. 13ter.[1 § 1. [2 De militair die gedetacheerd wordt in toepassing van artikel 44 van de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de Krijgsmacht, wordt niet meer door Defensie bezoldigd gedurende de periode van de terbeschikkingstelling of van de officiële opdracht. Gedurende deze periode geniet de militair in principe van de geldelijke voordelen toegekend door de instelling waarbij hij gedetacheerd wordt.]2
De Koning, of de overheid die Hij aanwijst, kan evenwel in bijzondere gevallen, om de geldelijke rechten van de militair te beschermen, van het in het eerste lid bedoelde principe afwijken en betrokkene het recht op de militaire geldelijke voordelen laten behouden die Hij bepaalt.
De militair tekent deze beslissing voor kennisname.
§ 2. De militair die, in het kader van de uitvoering van een opdracht niet bedoeld in § 1, vergoedingen ontvangt van zowel Defensie als van een andere instelling, dient maandelijks, na vervallen termijn, aan Defensie terug te storten, naargelang het geval :
1° ofwel een bedrag gelijk aan het bedrag van de vergoedingen toegekend door deze instelling, indien deze vergoedingen lager zijn dan de vergoedingen toegekend door Defensie;
2° ofwel een bedrag gelijk aan het bedrag van de vergoedingen toegekend door Defensie, indien deze vergoedingen lager zijn dan, of gelijk zijn aan, de vergoedingen toegekend door deze instelling.
Vóór het begin van de opdracht, dient de militair ingelicht te worden over de in het eerste lid bepaalde rechten en plichten. De militair mag bovendien Defensie toelaten rechtstreeks op zijn vergoedingen de sommen in te houden, die hij dient terug te storten aan Defensie in toepassing van het eerste lid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2010-12-29/01, art. 6, 014; Inwerkingtreding : 31-12-2010>
(2)<W 2013-07-31/04, art. 324, 015; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>
Art. 13quater.[1 De militair die onderworpen is aan de dienstregeling van de nachtwakers of van de ploegendienst en die, op 31 december van het jaar bepaald door de door de Koning aangewezen overheid, beschikt over meer dan 200 teveel gepresteerde uren die niet konden worden gerecupereerd in tijd, ontvangt voor elk uur boven de norm van 200 uren een toelage waarvan het bedrag is vastgesteld op 1/1850 van de brutojaarwedde die als basis diende voor de berekening van de bezoldiging verschuldigd voor de maand voorafgaand aan de bepaalde datum.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-07-31/04, art. 325, 015; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>
HOOFDSTUK VI. - De betaling.
Art.14. De betalingen op grond van deze wet of van de besluiten die zijn uitgevaardigd met het oog op de uitvoering ervan, worden verricht op een rekening geopend op naam van de militair of van de begunstigden.
De Minister van Landsverdediging kan toestaan dat sommige betalingen onderhands geschieden.
Art. 14bis. <Ingevoegd bij W 2001-03-22/36, art. 157, 004; Inwerkingtreding : 17-04-2001> De militairen die voldoen aan de voorwaarden die de Koning bepaalt, kunnen een weddevoorschot bekomen.
(tweede lid opgeheven) <W 2003-03-27/49, art. 133, 006; Inwerkingtreding : 14-07-2003>
HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen.
Art.15. De koninklijke besluiten die, ten gunste van de militairen, het recht doen ingaan op een of ander geldelijk voordeel en die in werking zijn op de dag van inwerkingtreding van deze wet, worden geacht ter uitvoering van deze wet te zijn genomen.
Art.16. Voor de militairen in de zin van deze wet wordt de wet van 19 december 1980 betreffende de geldelijke rechten van de militairen, gewijzigd bij de wet van 21 december 1990, opgeheven.
Art. 16bis. <Ingevoegd bij W 2003-03-27/49, art. 134; Inwerkingtreding : 14-07-2003> Het hoofdstuk IV van deze wet is tevens van toepassing op de dienstplichtigen, alsook op de personen die niet behoren tot het leger en wier aanwezigheid bij de militairen noodzakelijk is.
HOOFDSTUK VIII. - Overgangsbepalingen.
Art.17. De Minister van Landsverdediging organiseert een examen tot ovegang naar niveau 3 voor de vrijwilligers en kandidaat-vrijwilligers die reeds in dienst zijn bij de inwerkingtreding van deze bepaling of die in dienst treden vóór de inwerkingtreding van artikel 2, § 1.
(De Koning bepaalt de weddeschalen van de vrijwilligers en van de kandidaat-vrijwilligers die niet geslaagd zijn voor het examen tot overgang naar niveau 3 binnen de hierna bepaalde grenzen : minimumbedrag : 12.112,78 euro maximumbedrag : 17.798,86 euro.) <W 2003-03-27/49, art. 135, 006; Inwerkingtreding : 14-07-2003>
De bepalingen van artikel 2, §§ 2 en 3, zijn van toepassing op deze weddeschalen.
De bepalingen van de voorafgaande leden zijn niet van toepassing op de vrijwilligers die een wederoproeping of vrijwllige prestaties verrichten. Zij genieten de weddeschalen van de vrijwilligers van niveau 3.
Art.18.<Opgeheven bij W 2010-01-10/15, art. 9, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
Art. 19. De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van iedere bepaling van deze wet, behalve van :
1° artikel 3, § 5, 3°, dat in werking treedt met ingang van 1 januari 1993;
2° artikel 17, eerste lid, dat in werking treedt de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.